Plan: | Joost de Jongestraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0545.BPJOOSTDEJONGESTR-VS01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om 10 seniorenwoningen en 7 appartementen te realiseren. In hoofdstuk 2 wordt nader op de gewenste ontwikkeling ingegaan. De realisatie van de woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West', welke ter plaatse voorziet in een maatschappelijke bestemming. Op basis van de benodigde onderzoeken dient een verantwoorde basis voor een toepasselijke bestemmingsregeling te worden ontworpen, waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid voor omwonenden wordt geboden.
Het plangebied ligt op de hoek van de Joost de Jongestraat en de Laeken van Burenstraat, ter plaatse van het voormalige schoolgebouw van het Heerenlanden College. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 ligging plangebied
Hoofdstuk 2 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een onderbouwing met betrekking tot de uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Ligging in de wijk
Het plan ligt in de Leerdamse woonwijk 'Leerdam-West'. Leerdam-West is een gemêleerde wijk met een divers woningaanbod van rijwoningen, beneden-bovenwoningen en appartementen. De wijk is onderhevig aan een herstructurering, waarbij tevens een nieuwe scholenlocatie is gerealiseerd. Na de bouw van deze school is een restkavel overgebleven welke het plangebied vormt. Het plangebied ligt hiermee aan de zuid- en oostzijde ingeklemd door achtertuinen van woningen langs de Tiendweg (gedeeltelijk afgeschermd door een muur) en het nieuwe schoolplein. Aan de west- en noordzijde wordt het plangebied begrenst door de Laeken van Burenstraat respectievelijk de Joost de Jongestraat.
Stedenbouwkundige opzet
hofwoningen
Het plan gaat uit van wonen in een hofvorm voor met name een oudere doelgroep. Aan de Joost de Jongestraat en de Laeken van Burenstraat wordt een wand gemaakt van woningen. Daarachter komt nog een rij woningen, waardoor een hofvorm ontstaat. Het parkeerhof is toegankelijk vanuit de Laeken van Burenstraat.
Het woonhof zelf is autovrij en krijgt een intieme sfeer. Hier worden de hofwoningen van 1 laag en een kap gesitueerd. De hofwoningen aan de Laeken van Burenstraat hebben een dubbele oriëntatie: de entree aan de straatkant, de 'tweede voortuin' aan de hofzijde. De hofwoningen die hiertegenover gesitueerd zijn hebben hun entree aan de hofzijde en een plaatsje met eventueel het 'klompenhok' aan de achterzijde. De achtertuinen worden afgeschermd met een blokhaag (inclusief hekwerk), die de overgang vormt naar het schoolplein. De bergingen ten behoeve van de hofwoningen worden als twee 'rijtjes' gesitueerd op de kop van het blokje en in het hof ter plaatse van de bestaande muur.
Figuur 2.1 Impressietekening
Appartementen
Aan de kant van de Joost de Jongestraat komt een appartementengebouw met 2 lagen met kap tot 3 lagen (met verbijzondering van de bovenste laag). Hiermee sluit het aan bij het bebouwingsbeeld in de rest van de straat.
Het appartementengebouw is opgebouwd uit 3 seniorenwoningen op de begane grond en 4 woningen op de verdieping. Alle woningen hebben een zuid georiënteerd balkon. De leefzijde van de appartementen ligt aan de zuidzijde, maar ook de zijgevels worden benut voor het daglicht. Hierdoor krijgt het gebouw een overhoekse oriëntatie.
55-plussers zijn de voornaamste doelgroep voor de appartementen. De bergingen worden inpandig en op de begane grond gesitueerd.
Verkeer en parkeren
De Laeken van Burenstraat is eenrichtingverkeer. De as van de parkeerstraat en de tegenoverliggende straat liggen niet in elkaars verlengde. Goed zicht is hier uitermate belangrijk. Met de opstelling van struiken en bomen wordt in de uitwerking rekening gehouden met de benodigde zichthoeken, zodat hier een optimaal veilige situatie ontstaat.
Volgens de 'Beleidsnota parkeernormen Leerdam' ligt het plangebied buiten de schil en kan een norm gehanteerd worden (goedkope woningen < 220.000 euro) van 1,7 parkeerplaats per woning. Binnen het plangebied zullen 29 parkeerplaatsen worden aangelegd. Uitgaande van de parkeernorm van 1,7 (17 woningen x 1,7 = 28,9 (=29) parkeerplaatsen) wordt voorzien in de parkeerbehoefte van het plan.
Door herinrichting van het plangebied zijn 4 bestaande parkeerplaatsen aan de Laeken van Buurenstraat niet meer te gebruiken. Deze vermindering van het aantal parkeerplaatsen buiten het plangebied kan worden opgevangen in de directe omgeving van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is namelijk sprake van een voldoende lage parkeerdruk om deze vermindering van het aantal parkeerplaatsen op te vangen. Hier is recentelijk onderzoek naar gedaan. Dit parkeeronderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012) en Barro
Voor dit project is van belang dat het Rijk ervoor kiest om de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk te brengen bij degenen die het aangaat en daarom meer over te laten aan gemeenten en provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de bovenregionale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen.
Conclusie
Het Barro en de SVIR bevatten, naast de hieronder uitgewerkte ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages en artikelen voor de ontwikkeling in het plangebied.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Toetsing en conclusie
Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland (actualisering 2012)
De kern van de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.
Conclusie
Het plangebied is volgens de functiekaart behorende bij de provinciale structuurvisie aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. De herontwikkeling van de bestaande bouwlocatie naar woningen past hiermee binnen de structuurvisie van de provincie.
Verordening Ruimte (2010 – actualisering 2012)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Alleen artikel 2 (lid 1 en 2) en artikel 16 (lid 1) uit de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. Gezien de ligging, aard en omvang van het project zijn de overige artikelen van de Verordening niet relevant.
Regionale afstemming en toepassing ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2 Lid 1 en 2 VR)
In de Provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte is het provinciale, ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. In het provinciaal beleid staat de regionale woonvisie centraal. In de PSV zijn procedurele en inhoudelijke vereisten opgenomen, waaraan een regionale woonvisie moet voldoen. De gemeenten kunnen de regionale woonvisie tevens gebruiken voor de verantwoording van nut en noodzaak van een bestemmingsplan waarin woningbouw is opgenomen. Zolang een gemeente niet beschikt over een regionale woonvisie die voldoet aan de vereisten uit de PSV en daarom ook niet over een door de provincie aanvaard beoordelingskader moet een gemeente op grond van artikel 2 lid 1 en 2 van de VR aantonen dat een bestemmingsplan met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen:
Toetsing en conclusie
1/2. De gemeenten in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben inmiddels een akkoord bereikt over de Regionale Woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De hierin opgenomen werkwijze met betrekking tot de afstemming van bestemmingsplannen in regionaal verband is akkoord bevonden door de provincie. Het nu voorliggende bouwplan is opgenomen op planlijst behorend bij de Regionale Woonvisie en is op 18 maart 2014 afgestemd en goedgekeurd in de regio (zie verder paragraaf 3.3).
3. De locatie voldoet aan de voorkeursvolgorde, omdat het een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied betreft.
Molenbiotoop (artikel 16 lid 1 VR)
In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen ter bescherming van molenbiotopen van traditionele windmolens die de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. De regels met betrekking tot de molenbiotopen moeten worden opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Nieuwbouwplannen dienen aan de opgenomen voorwaarden te voldoen.
Toetsing en conclusie
In het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West' zijn reeds beschermingsregels ten aanzien van de aanwezige molenbiotoop opgenomen. Het bouwplan is getoetst aan deze regels. Toetsing van het bouwplan aan deze regels is opgenomen in paragraaf 4.11 van deze toelichting.
Daarnaast is, ter bescherming van eventuele toekomstige ontwikkelingen, de regeling eveneens opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan de vereisten ten aanzien van molenbiotopen uit de Verordening Ruimte. Naast artikel 2 en 16 zijn voor de ontwikkeling van de woningen geen relevante artikelen opgenomen.
Visie Ruimte en Mobiliteit (ontwerp, 8 januari 2014)
De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit.
Deze instrumenten komen in de plaats van de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het provinciaal Verkeer- en vervoersplan.
De planning is dat provinciale Staten de nieuwe Visie, Verordening en de Programma's in juli 2014 zullen vaststellen.
Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur
Met de Visie Ruimte en Mobiliteit richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.
De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.
Beter benutten van bebouwde ruimte
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.
Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Dit wil de provincie onder meer doen door het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie. Daarbij wil de provincie met andere overheden en marktpartijen verkennen waar kennis en best practices kunnen worden gedeeld en waar belemmeringen kunnen worden weggenomen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied.
Conclusie
Belangrijk is dat er behoefte (vraag) bij gebruikers en aanbieders bestaat aan de beoogde ontwikkeling. In die zin sluit de beoogde ontwikkeling aan de op de ontwerpvisie.
Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.
Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:
Conclusie
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd. In de regio is een jaarlijkse toevoeging van circa 350 nieuwe woningen nodig.
(Ontwerp) Regionale woonvisie (2013)
Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012. Deel II geeft een visie op 2020 en over het ‘wie en waar’ van het wonen in de regio. In dit deel III is de visie verder uitgewerkt: ‘wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?
Wensbeeld 2020
De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Bijzonder, omdat het steden als Gorinchem en Leerdam met voorzieningen en vitale woonmilieus combineert met landelijke, rustige woonmilieus waar vooral traditionele groepen wonen. Dat is een unieke combinatie voor een woongebied op de grens met de Randstad. De Regio levert woonkwaliteit die zorgt voor binding van de eigen inwoners en aantrekken van mensen van buitenaf. Bewoners profiteren van de economische dynamiek van de Randstad en de Brabantse stedenrij (de route naar het Duitse achterland) terwijl het gebied zelf in de luwte daarvan ligt.
De meeste bewoners van de regio blijven hun kern, gemeente of de regio trouw en uitstroom van stedelijk georiënteerde groepen is beperkt. Dat lukt onder meer door goede samenwerking op het gebied van wonen. Die samenwerking is in een stroomversnelling gekomen, met als ankerpunt de regionale woonvisie van 2013. De visie helpt gemeenten om te doen waar ze sterk in zijn, en aan buurgemeenten over te laten waar zij sterk in zijn. Oog voor de onderlinge verschillen en kansen zorgt voor meerwaarde. Het resultaat is meer dan de som der delen.
Leerdam bedient zijn eigen vraag goed. Dat zijn vooral de groepen moderne burgerij en traditionele burgerij. Onder hen zijn veel oudere bewoners, maar Leerdam weet ook de jongere opwaarts mobielen en gemaksgeoriënteerden te binden én aan te trekken uit de omliggende landelijke gemeenten vanwege de stedelijke functies. Leerdam profiteert van de aantrekkelijke binnenstad en de Linge. Maar de waarde van Leerdam ligt deels ook buiten de regio. De voorzieningen worden ook gebruikt door inwoners uit het Rivierengebied zoals Asperen en Acquoy.
Kwantitatieve behoefte
Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van ca. 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de Regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daarom vraagt. Daarmee biedt de provincie op regioniveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei.
De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.
Kwalitatieve behoefte
Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:
1. behoud van kwaliteit en uitstraling,
2. woonlastenbeperking en energie en
3. comfortverbetering in relatie tot zorg.
Geen van de gebieden gaat 'op slot' maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek, op het juiste moment.
Het stedelijk gebied kent naast lokale vraag een substantiële regionale instroom van de groeigroepen 'opwaarts mobielen' en 'gemaksgeoriënteerden': een grote, groeiende groep, in dorpen en steden, lagere en middelhoge inkomens. Deze mensen trekken richting voorzieningen, werk, bereikbaarheid. Opwaarts mobielen zoeken nieuwe koopwoningen in wat hogere prijsklasse, gemaksgeoriënteerden zoeken vaker een huurwoningen en wonen in bestaande wijken.
Er is reden voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrumstedelijk of groenstedelijk karakter.
Toetsingskader woningbouwprojecten
In de visie is een toetsingskader opgenomen voor woningbouwprojecten:
Toetsing
A. Omdat het plan minder dan 50 woningen in stedelijk gebied betreft is in regionaal verband afgesproken dat regionale afstemming niet noodzakelijk is.
B. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar. Die 0,7% past de regio in beginsel toe op alle kernen in de regio. De jaarlijkse planning overstijgt in de stad Leerdam de 0,7-norm. Het project is daarom geagendeerd in de regionale werkgroep op 18 maart 2014.
C/D. Uit de kwalitatieve toets komt naar voren dat het project niet concurreert met nabijgelegen woningbouwprojecten en dat het project invulling geeft aan de grote lokale vraag naar seniorenwoningen en appartementen in de nabijheid van zorgvoorzieningen en een winkelcentrum.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de Regionale woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 18 maart 2014 heeft afstemming in de regio plaatsgevonden en heeft het plan groen licht gekregen. Het plan wordt als zodanig dan ook opgenomen op de monitoringslijst zoals die door de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt gevoerd.
Structuurvisie Gemeente Leerdam 2020, Hart voor Kwaliteit aan de Linge (2012)
Met de structuurvisie streeft de gemeente ernaar dat ontwikkelingen in de stad in algemene zin bijdragen aan het behoud en het versterken van het ruimtelijk raamwerk van de stad. In de structuurvisie zijn daartoe de volgende hoofddoelstellingen geformuleerd:
Uitgangspunten voor ruimtelijk beleid Leerdam West (WOP)
In het woongebied West, ten zuiden van de spoorlijn, is het beleid gericht op versterking van het woon- en leefklimaat door herstructurering van woningvoorraad en woonomgeving in combinatie met flankerend sociaal-economisch beleid. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten hier aan bijdragen.
Het wijkontwikkelingsplan (WOP) voor Leerdam-west dat in 2002 is vastgesteld is gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en toekomstwaarde van de wijk West. In dit plan vormen drie met elkaar samenhangende hoofdthema's het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid:
Toetsing en conclusie ten aanzien van structuurvisie en WOP
Met de realisatie van woningbouw in het plangebied wordt invulling gegeven aan het streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik. Daarnaast geeft de woningbouwontwikkeling uitvoering aan het beleid dat is gericht op de versterking van het woon- en leefklimaat door de herstructurering en opwaardering van de woningvoorraad. Met de realisatie van de woningen vindt tevens afstemming plaats met de (toekomstige) sociaal-maatschappelijke identiteit van de wijk en wordt draagvlak gecreëerd voor behoud van het voorzieningenaanbod.
Ten aanzien van de ontwikkeling van 17 woningen (seniorenwoningen en appartementen) op deze herstructureringslocatie kan, op basis van het beleidskader van de verschillende overheden, het volgende worden geconcludeerd:
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's en wetgeving, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Keur heeft het waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Leerdam heeft in nauwe samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Gemeentelijk Waterplan Leerdam, Glashelder Water (2007) opgesteld. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook kansen op watergebied, waar gemeenten in de 21ste eeuw mee geconfronteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld periodiek sprake van grondwateroverlast, treden waterkwaliteitsproblemen op bij riooloverstortingen en wordt de kwelafhankelijke natuur bedreigt door verdroging.
Met het opstellen van het waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Deze heeft een inhoudelijke dimensie - de samenhang - en een procesmatige dimensie - de samenwerking. Door zowel de samenhang als de samenwerking te versterken, kunnen ambities op het gebied van integraal waterbeheer en de kwaliteit van de leefomgeving worden vergroot.
De doelstelling van het waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op een gezamenlijke visie van de gemeente en het waterschap op de inrichting, het gebruik en het beheer en onderhoud van de waterhuishouding.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt op de hoek van de Joost de Jongestraat en de Laeken van Burenstraat te Leerdam en was voor sloop van de opstallen vrijwel volledig verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +0,4 m. Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een toegestane peilstijging van 20 cm.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit realisatie van appartementen en grondgebonden woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
Waterkwantiteit
Het plangebied was voor sloop van de opstellen vrijwel volledig verhard. Eventuele toename aan verharding zal minder bedragen dan 500 m2 en is hiermee vrijgesteld van compensatie.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de bouw van de woningen is geen watervergunning nodig.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied zal worden aangesloten op een rioleringsstelsel waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er vindt geen aanpassing van het bestaande watersysteem plaats. Watercompensatie is niet vereist.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied ligt op de hoek van de Laeken van Burenstraat en de Joost de Jongestraat te Leerdam. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit braakliggend terrein. Hiervoor was hier een schoolgebouw van de scholengemeenschap het Heerenlanden College aanwezig, dit gebouw is reeds geamoveerd. Op het nu braakliggende terrein is nauwelijks sprake van vegetatie.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 17 woningen. Tien van deze woningen betreffen woningen voor ouderen en 7 appartementen. Ten behoeve van deze woningen worden tevens parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid en Normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 450 meter ten zuiden van het plangebied en betreft het Natura 2000-gebied Lingedijk & Diefdijk.
De woningen worden gerealiseerd ter plaatse van een voormalig schoolgebouw. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling in relatie tot de afstand van het Natura 2000-gebied en de ligging in de kern van Leerdam worden significant negatieve effecten uitgesloten.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Het ruige braakliggende terrein biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
Het terrein is braakliggend, zonder bebouwing en/of bomen. Het biedt dan ook geen woon- of leefgebied voor vogels.
Zoogdieren
Het plangebied biedt mogelijk leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis. Gezien het gebrek aan bomen en bebouwing heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.
Amfibieën
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Het voorkomen van beschermde soorten wordt uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten, of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied betreft een braakliggend terrein en voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellings regeling Ffw |
tabel 1 | grote kaardenbol mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis, |
nee | |
Ontheffings regeling Ffw |
tabel 2 | geen | Nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | Nee | |
bijlage IV HR | geen | Nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 10 ouderenwoningen en 7 appartementen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van de geplande woningen is in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 2, Bijlage 3, Bijlage 4 en Bijlage 5.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor de ontwikkeling van woningen. Op de locatie is een verontreiniging met PAK in de ondergrond aangetroffen. Deze is beperkt van omvang (minder dan 25 m3). Dit houdt in dat conform de Wet bodembescherming geen sprake is van een saneringsplicht.
Onderzoek
In het kader van een ruimtelijk plan worden voor het thema geluid de aspecten railverkeer, industrie en wegverkeer getoetst. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Het aspect railverkeerslawaai speelt geen rol bij de geplande ontwikkeling omdat de locatie niet gelegen is binnen de geluidzone rondom het spoor.
Het woningbouwproject is wel gelegen binnen de wettelijke geluidszone van het industrieterrein “Glasfabriek”. Tevens is het woningbouwproject gelegen binnen de wettelijke onderzoekszone van de Tiendweg. Daarnaast is naast het woningbouwproject het Heerenlandencollege gelegen. Het industrielawaai, het verkeerslawaai, inclusief niet zoneplichtige wegen, en het geluid vanwege de school is onderzocht en van belang voor dit woningbouwproject.
In het onderzoek zijn de geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai op deze nieuw te bouwen woningen vastgesteld. De berekende waarden zijn getoetst aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet geluidhinder en er is getoetst aan het binnen de gemeente gehanteerde Beleid hogere grenswaarden. Uit deze toetsing blijkt dat het bouwplan voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en kan voldoen aan het beleid van gemeente Leerdam met betrekking tot het vaststellen van hogere waarden.
Bij de toetsing van het woningbouwproject is er van uitgegaan dat de woningen kunnen worden aangemerkt als “vervangende nieuwbouw”. Op deze locatie was in het verleden een school gelegen en door deze woningen verandert de stedenbouwkundige structuur niet. Ook wordt geen wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden verwacht. Volgens het akoestisch onderzoek is er sprake van een matig woon- en leefklimaat. Conform het beleid van de gemeente is dit acceptabel. Het geluid van het industrieterrein “Glasfabriek“ bepaalt in belangrijke mate de toekomstige geluidkwaliteit van de te bouwen woningen. De aanwezigheid van geluidluwe buitenruimten bij de toekomstige woningen is hierbij van belang. Om hierin inzicht te krijgen is de geluidsbelasting in de dagperiode inzichtelijk gemaakt.
Conclusie
Op basis van deze berekeningsresultaten is beoordeeld dat het plan voldoet aan het gemeentelijk hogere waarde beleid. De hoogste geluidbelasting ontstaat op de derde etage van het appartementencomplex en bedraagt 57 dB(A). Ter hoogte van het dakvlak van de geprojecteerde seniorenwoningen bedraagt de geluidbelasting 56 dB(A). Hiervoor zal een hogere waarde besluit genomen worden.
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.
Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Onderzoek
De ontwikkeling betreft de realisatie van 17 woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als niet in betekende mate, omdat het minder dan 1.500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Om de luchtkwaliteit in de omgeving van het gebied inzichtelijk te maken, is de monitoringstool van het ministerie van IenM (www.nsl-monitorinstool.nl) geraadpleegd.
Met behulp van de Monitoringstool (versie 2013) zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Er zijn in de monitoringstool geen gegevens opgenomen over de ontsluitingsweg voor het plangebied. Daarom is gebruik gemaakt van de gegevens van de meest nabijgelegen ontsluitingsweg, de Tiendweg. Het betreft een relatief drukke weg (ruim 10.000 mvt/etmaal). Er is getoetst voor de NSL jaren 2012 en 2015 op de toetspunten 182901, 182902, 182907,182908, 182933 en 182934 uit de monitoringstool. Voor het zichtjaar 2012 zijn de hoogst berekende concentraties NO2 en PM10 respectievelijk 30,1 en 24,0 µg/m3 en voor 2015 is dit respectievelijk 28,1 en 24,9 µg/m3. Hieruit blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 ruim onder de voor beide stoffen maatgevende grenswaarden liggen. Dat is het geval als jaargemiddeld de concentraties minder bedragen dan 40 µg/m3 voor NO2 en 31,2 µg/m3 voor PM10. Gezien de beperkte hoeveelheid verkeer op de Joost de Jongestraat (ruim 3.000 mvt/etmaal) is aannemelijk dat de concentraties ter plaatse van het plangebied zelf nog lager zullen zijn.
Conclusie
De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het besluit bevat eisen voor het Plaatsgebonden risico (PR) en Groepsrisico (GR).
Het PR is de kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. De Nederlandse overheid heeft bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar).
Het GR is de kans dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
In het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) worden veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen (weg, water en spoor) en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Onderzoek
Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Hieruit blijkt het volgende:
Conclusie
Op basis van deze analyse wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Het aspect milieuzonering speelt een rol vanwege de aanwezigheid van de school en de glasfabriek. Door toepassing van milieuzonering worden milieubelastende en milieugevoelige functies van elkaar gescheiden.
De VNG handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” 2009 is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen.
In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden gegeven voor milieubelastende activiteiten, ten opzichte van een rustige woonwijk. De milieubelastende activiteiten zijn gerangschikt op SBI code. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De gegeven richtafstanden kunnen, met uitzondering van de richtafstand voor gevaar, met één stap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, wanneer er sprake is van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
Er worden in de VNG Handreiking 10 milieucategorieën onderscheiden.
De omgeving van de woningbouwlocatie Joost de Jongestraat is door de aanwezigheid van andere functies dan wonen, te kenschetsen als een gemengd gebied. Het gaat hierbij om de aanwezigheid in de directe omgeving van de glasfabriek, een school, een drukkere ontsluitingsweg (Tiendweg), een winkelcentrum (Europaplein) en kantoren.
Voor zowel de glasfabriek als de school is het aspect geluid maatgevend. Voor de overige aspecten wordt (vrijwel geheel) voldaan aan de richtafstanden. De richtafstand voor het aspect stof voor de glasfabriek is 50 meter; een overschrijding van 2 meter wordt acceptabel geacht.
Concreet betekent dit voor het bouwplan dat de volgende afstanden in principe in acht genomen moeten worden voor het aspect geluid, uitgaande van gemengd gebied:
Activiteit | Milieu catagorie | Richtafstand gemengd gebied | Kleinste afstand tot plangebied | Kleinste afstand tot geplande bebouwing |
School | 2 | 10 | 0 m schoolplein 7,5 m schoolgebouw |
2,5 m schoolplein 10 m schoolgebouw |
Glasfabriek | 4.2 | 200 | 48 m | 48 m |
Voor het aspect geluid (industrielawaai) is zoals bij de beschrijving van dit aspect al is aangegeven, nader onderzoek uitgevoerd naar zowel de school als de glasfabriek (zie Bijlage 6). Voor de glasfabriek is een geluidzone vastgesteld; de nieuwe woningen liggen binnen deze zone.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek vanwege de glasfabriek blijkt dat de woningen vanuit de Wet geluidhinder toelaatbaar zijn.
Voor de school is uit het akoestisch onderzoek gebleken dat deze, na het treffen van een voorziening, kan voldoen aan de geluidvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit in relatie tot de nieuwe woningen.
Het stemgeluid op het schoolplein is conform de bepalingen in het Activiteitenbesluit niet meegenomen in deze akoestische berekening. Omwille van een goede ruimtelijke ordening zijn voor het stemgeluid op het schoolplein, waarnemingen gedaan. Hieruit blijkt dat, mede in relatie tot het gegeven dat het schoolplein maar een beperkt deel van de dag in gebruik is door leerlingen ouder dan 12 jaar, de geluidemissie vanaf het schoolplein beperkt is. Ook vanwege een goede ruimtelijke ordening is de realisatie van de woningen acceptabel.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Zuid-Holland blijft hierbij bestemmingsplannen (en ontheffingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Leerdam heeft een eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en rapport voor haar grondgebied laten op stellen. Op figuur 4.2 is een uitsnede van deze kaart te zien. Het plangebied bevindt zich in een zone ‘lage verwachting’.
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op archeologische monumentenzorg) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Leerdam (plangebied aangepijld)
Onderzoek en conclusie
Aan het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Hierdoor is geen nader archeologisch onderzoek nodig. Mochten er bij (bouw)werkzaamheden vondsten worden gedaan, dan zal hiervan overeenkomstig het bepaalde in artikel 47 van de Monumentenwet 1988 melding worden gedaan.
De ontwikkelingen hebben tevens geen invloed op de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn tevens geen monumenten aanwezig.
Het plangebied valt binnen de molenbiotoop van de Ter Leede molen. Deze ligt ten zuiden van het plangebied langs de N848. Er dient rekening gehouden te worden met de molenbiotoop van de molen. Een molenbiotoop kan gedefinieerd worden als het gebied rondom de molen dat van essentieel belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen. Om dit gebied te begrenzen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen. Binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan het onderste punt van de verticaal staande wiek. Het plangebied ligt op circa 350 meter afstand van de molen en valt hierbij buiten deze zone.
Binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag wat betreft bebouwing en beplanting in het stedelijk gebied de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30 regel).
Voor het plangebied is een maximale bouwhoogte van 11 meter opgenomen en valt hiermee ruimschoots binnen de 1 op 30 regel. Ter bescherming van de molenbiotoop is voor het plangebied wel de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Binnen deze zone zijn regels met betrekking tot beperking van bebouwing opgenomen.
De landschappelijke waarde van de molen vanuit het plangebied is zeer beperkt gezien de tussenliggende bebouwing van de glasfabriek.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. De inhoud van de bestemmingen zijn opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West'. Hierdoor zullen de gebruiks- en bouwmogelijkheden niet wezenlijk anders zijn dan de omliggende woningen
Bedrijf - Nutsvoorziening
Het bestaande trafo-gebouw aan de zuidwest zijde van het plangebied heeft overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' toegekend gekregen.
Tuin
De aan te leggen voor en achtertuinen en het hofje zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. Door opname van de bestemming 'Tuin' wordt voorkomen dat er ongewenste bebouwing opgericht kan worden.
Verkeer - Verblijfsgebied
De aan te leggen parkeerplaatsen en de ontsluitingsweg zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen mogelijk.
Wonen
De appartementen en senioren woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. De bij de grondgebonden woningen behorende bergingen in de binnentuin zijn eveneens voorzien van de woonbestemming, omdat deze binnen de bestemming 'Tuin' niet gerealiseerd mogen worden. Daarnaast is voorzien in een aanduiding 'gevellijn' omdat bij de hofwoningen sprake is van een dubbele voorgevel.
De realisering van het plan betreft een ontwikkeling van Stichting KleurrijkWonen. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst afgesloten tussen de Stichting en de gemeente Leerdam op 12 september 2013. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan diverse instanties. Hierbij heeft de provincie aangegeven dat het plan akkoord is. Daarnaast heeft het waterschap aangegeven positief over het plan te adviseren, met de vermelding dat voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden een toegestane peilstijging geldt van 20 cm. Deze aanvulling is verwerkt in de waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan, inclusief bijbehorende stukken heeft met ingang van donderdag 26 juni 2014 gedurende zes weken (tot en met 6 augustus 2014) voor iedereen ter inzage gelegen, via www.ruimtelijkeplannen.nl, www.leerdam.nl en in het gemeentehuis. Van deze terinzagelegging is vooraf melding gemaakt in de Staatscourant, in het gemeentelijk elektronisch blad, het Kontakt en de gemeentelijke website. Daarbij is de mededeling gedaan dat iedereen gedurende genoemde periode schriftelijke of mondelinge zienswijzen in kon dienen bij de gemeenteraad.
Binnen de hiervoor gestelde termijn is er één schriftelijke zienswijze ingediend. In de zienswijze nota bestemmingsplan 'Joost de Jongestraat; Leerdam' (zie Bijlage 7) is deze zienswijze is samengevat en voorzien van een passende beantwoording.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.