direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herinrichting Boerhaavelaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de herontwikkeling van het gebied Centrum-Zuid en de aanpassing van de grote kruising, is de Albert Schweitzerlaan komen te vervallen. De Albert Schweitzerlaan was een eenrichtingsweg voor personenauto's en vormde hierdoor de verbinding van de Nieuwe Tiendweg richting het winkelcentrum en achterliggende woonwijk. De Boerhaavelaan is daarom de nieuwe ontsluitingsweg van het centrum en achterliggende woonwijk geworden en ook al als zodanig in gebruik. Om de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in de nieuwe situatie te kunnen garanderen, wordt de Boerhaavelaan heringericht.

Een deel van deze nieuwe Boerhaavelaan komt binnen de bestemming 'Woongebied' te liggen. De onsluitingsweg is hier niet in toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de ligging van de huidige Boerhaavelaan grenzend aan het plangebied van bestemmingsplan Centrum-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2020)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Veeg-bestemmingsplan Kortland', vastgesteld op 20 september 2018. In dit veegplan zijn de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan, bestemmingsplan 'Kortland', overeind gebleven. Het veegplan bevat aanpassingen op onderdelen, voor het overige blijft het moederplan 'Kortland' en de hierbij behorende toelichting van toepassing. In het 'Veeg-bestemmingsplan Kortland' zijn voor het plangebied geen wijzigingen aangebracht. Figuur 1.2 geeft daarom de uitsnede van bestemmingsplan 'Kortland' (vastgesteld op 13 juni 2013) weer.

De huidige Boerhaavelaan is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn wegen, opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden toegestaan inclusief bij deze bestemming behorende voorzieningen.

Het oostelijke deel van het plangebied valt binnen de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Kortland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De Boerhaavelaan verbindt de Nieuwe Tiendweg met het Raadhuisplein, waar het winkelcentrum Crimpenhof zich bevindt. Vanaf de Nieuwe Tiendweg was het voorheen niet toegestaan om de Boerhaavelaan in te rijden. Uitrijden vanaf de Boerhaavelaan naar de Nieuwe Tiendweg wel. Auto's kunnen aan één zijde op de Boerhaavelaan parkeren. Parallel aan de Boerhaavelaan bevindt zich een ventweg, waar fietsers gebruik van maken en enkele woningen op worden ontsloten. In het zuiden bij de Nieuwe Tiendweg is deze ventweg van de Boerhaavelaan afgesloten, dit vormt voor het autoverkeer een doodlopende weg. In het noorden kunnen personenauto's via deze ventweg tevens ontsluiten naar het Raadhuisplein. Figuur 2.1 geeft de huidige situatie van de Boerhaavelaan weer gezien vanaf de Nieuwe Tiendweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Huidige situatie Boerhaavelaan (bron: Google maps streetview mei 2018)

2.2 Beoogde situatie

Door het vervallen van de Albert Schweitzerlaan wordt de Boerhaavelaan de hoofdontsluiting van het centrum van Krimpen aan den IJssel. Het verkeer van de Albert Schweitzerlaan zal over de Boerhaavelaan worden afgewikkeld. Ten behoeve van de doorstroming en de verkeersveiligheid ter plaatse wordt de Boerhaavelaan heringericht.

De Boerhaavelaan wordt verbreed en komt daardoor iets meer richting het oosten te liggen. Het ontwerp bestaat uit twee rijrichtingen die deels gescheiden worden door een groenstrook. Aan de noordzijde begint de Boerhaavelaan vanaf de Koekoekstraat met twee keer één rijbaan. Aan de noordzijde van de Boerhaavelaan worden aan weerszijden bushaltes geplaatst.

Bij de kruising met de Nieuwe Tiendweg zijn er drie voorsorteerstroken, waarvan één separaat voor de bus. De Boerhaavelaan is (nu al) vanaf de Nieuwe Tiendweg via één rijbaan op te rijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Impressie beoogde herinrichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • 1. dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • 2. met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • 3. waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • 4. met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • 5. waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • 6. dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • 7. waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • 8. dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

De herinrichting van een bestaande weg is een ontwikkeling op kleine schaal, waardoor dit geen raakvlakken heeft met het Rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Toetsing

Volgens de handreiking behorende bij de ladder voor duurzame verstedelijking zijn infrastructurele projecten op basis van jurisprudentie geen stedelijke ontwikkelingen. De herinrichting van de Boerhaavelaan wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022) en Omgevingsverordening

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.

Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

De provinciale regels zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling betreft de herinrichting van een bestaande ontsluiting in het centrum van Krimpen aan den IJssel. Dit heeft geen raakvlakken met eisen uit het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2003-2020 (2004)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt ingezet op vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. De ontwikkeling sluit aan bij de wens de bereikbaarheid voor langzaam verkeer, openbaar verkeer en autoverkeer te verbeteren.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de herinrichting van de Boerhaavelaan mogelijk gemaakt. In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een autoweg m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D1.1). De beoogde ontwikkeling maakt een weg van circa 255 meter mogelijk en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Deze rapportage is toegevoegd in Bijlage 1. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Voor wat betreft het aspect geluid dienen de fysieke wijzigingen aan een weg te worden getoetst aan het reconstructiecriterium uit de Wet geluidhinder (Wgh). Er is sprake van een reconstructie als er sprake is van een fysieke wijziging aan de weg en er door de wijziging in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen een significantie toename van de geluidbelasting (2 dB) is, getoetst per geluidgevoelige bestemming/object.

Indien er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh dient er te worden getoetst aan de van toepassing zijnde grenswaarden, waarbij tevens een afweging van geluidreducerende maatregelen dient plaats te vinden.

Onderzoek en conclusie

In Bijlage 2 is het akoestisch onderzoek toegevoegd.

Door de herinrichting van de Boerhaavelaan is het noodzakelijk ook het kruispunt met het Raadhuisplein te wijzigen. De aanpassingen aan het Raadhuisplein zijn reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om een volledig akoestisch beeld te geven van de totale herinrichting, zijn de aanpassingen aan het Raadhuisplein meegenomen in dit onderzoek.

De Nieuwe Tiendweg is reeds heringericht en de gevolgen daarvan zijn onderzocht.

Ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn de volgende akoestische situaties relevant:

1. fysieke wijziging bestaande wegen;

2. gevolgen verkeerstoename bij bestaande wegen ('uitstralingseffect').

Fysieke wijziging bestaande wegen

De aanpassingen aan de Boerhaavelaan en het Raadhuisplein worden gezien als fysieke wijzigingen aan bestaande wegen op grond van de Wet geluidhinder. Daarom dient een zogenaamd reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd. Dit is nodig omdat binnen het onderzoeksgebied bestaande geluidgevoelige bestemmingen liggen. Dit onderzoek geeft inzicht in de

akoestische effecten van de voorgenomen plannen aan de gevels van bestaande woningen. Hierbij wordt getoetst of sprake is van ‘reconstructiesituaties’ in de zin van de Wgh.

Uitstralingseffect

Het uitstralingseffect dient onderzocht te worden op omliggende wegvakken die niet fysiek gewijzigd worden maar waar sprake is van een verkeerstoename van meer dan 40% als gevolg van de daadwerkelijke fysieke aanpassing aan de wegen.

Conclusie

De wijzigingen aan de Boerhaavelaan en het Raadhuisplein leveren geen toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer

op de bestaande woningen in het onderzoeksgebied op. Er is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Er is geen sprake van een uitstralingseffect van de wijzigingen aan de wegen.

4.3 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen. Daarnaast is een weg geen (beperkt) kwetsbaar object. Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan invloedsgebieden of PR-contouren en hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de herinrichting van de Boerhaavelaan. Het verkeer van de Albert Schweitzerlaan zal verplaatsen naar de Boerhaavelaan. De Boerhaavelaan zal daarom een verkeerstoename ondervinden. De verkeersintensiteiten zijn rekening houdend met de afsluiting van de Albert Schweitzerlaan en rekening houdend met een autonome groei van 1% per jaar, doorberekend naar het maatgevende jaar 2032 (10 jaar na realisatie planvoornemen). Op een weekdag zal de intensiteit op de Boerhaavelaan stijgen van 3.498 mvt/etmaal in 2019 naar 6.577 mvt/etmaal in 2032. Dit betreft een toename van 3.079 mvt/etmaal op een weekdag.

Met behulp van de NIBM-tool is bepaald dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Hierdoor is het plan vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de wetgeving voor luchtkwaliteit en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0005.jpg"

Figuur 4.1: NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Nieuwe Tiendweg direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 26,4 µg/m³ voor NO2, 19,8 µg/m³ voor PM10 en 12 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling zijn er onderzoeken naar de bodem uitgevoerd. In Bijlage 4 is het verkennend bodemonderzoek toegevoegd. Hieruit blijkt dat gezien het feit dat in grondmengmonsters en het grondwatermonster voor diverse parameters overschrijdingen van de achtergrondwaarden en/of de streefwaarden zijn vastgesteld, dient de locatie formeel als verontreinigd te worden beschouwd. Daarom wordt de hypothese 'verdachte locatie' voor de locatie bevestigd. In dit geval zijn er op basis van de overschrijdingen geen aanvullende sanerend maatregelen noodzakelijk. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek en er zijn geen milieuhygiënische bezwaren tegen de beoogde herinrichting van de onderzoekslocatie.

Wel is ter plaatse van twee boringen een verhoogde hoeveelheid asbest aangetroffen, daarom is een bodemonderzoek naar asbest in de grond uitgevoerd (Bijlage 5). Hieruit blijkt dat de aangetroffen hoeveelheid asbest de wettelijke interventiewaarde voor asbest niet overschrijdt. Er hoeven geen sanerende maatregelen te worden genomen.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

De gemeente Krimpen aan den IJssel onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. De gemeenteraad heeft op 9 februari 2012 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de archeologische verwachtingen- en beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Krimpen aan den IJssel daarmee wenst om te gaan. De archeologische verwachtingen- en beleidskaart is vertaald in het geldende bestemmingsplan 'Kortland'.

Onderzoek

Conform het huidige bestemmingsplan 'Kortland' kent het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Voor deze dubbelbestemming geldt voor alle bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 1 meter een archeologische onderzoeksplicht.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de archeologische waarde ter plaatse laag is. Econsultancy adviseert de dubbelbestemming te verwijderen en het plangebied vrij te geven.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 15,2 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 680 meter (figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0006.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch voor de aanlegfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 6 voor de memo, bijlage 7 voor de berekening van de aanlegfase). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanlegfase van de ontwikkeling.

Soortenbescherming

Ter plaatse zijn zijn geen bouwwerken of beplanting aanwezig waar zich beschermde dier- of plantensoorten kunnen vestigen. Nader onderzoek naar het aspect soortenbescherming is dan ook niet vereist.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat momenteel uit de bestaande Boerhaavelaan met aan weerszijden groenstroken.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Het maaiveld ligt op circa -1,2 meter ten opzichte van het NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied bevinden zich geen watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLBoerhaavelaan-va01_0007.jpg"

Figuur 4.7 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Toekomstige situatie

Het voornemen betreft de herinrichting van de Boerhaavelaan.

Waterkwantiteit

Ten gevolge van de ontwikkeling neemt de verharding met 1.500 m2 toe. Voor dit peilgebied (GPG-1199) bedraagt de watercompensatienorm 7%. Dit komt neer op een compensatie-eis van 105 m2. De herinrichting van de Boerhaavelaan is onderdeel van de herontwikkeling van Centrum-Zuid. In dit gehele gebied is een ruime toename aan waterberging voorzien. Hiermee is voor dit bestemmingsplan geen separate watercompensatie benodigd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang gedurende de aanlegfase om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken.

Veiligheid en waterkeringen

De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Conclusie

Er zijn geen negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de regeling zoals die voor het grootste deel van de huidige Boerhaavelaan met de verkeersbestemming geldt in het bestemmingsplan 'Kortland'. Hierbij is de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' - voor zover van toepassing - integraal overgenomen en zijn een aantal bepalingen uit het veeg-bestemmingsplan Kortland toegevoegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Voor de voorgenomen planontwikkeling is geen exploitatieplan noodzakelijk (artikel 6.12 Wro jo artikel 6.2.1 Bro).

De gronden in het plangebied zijn reeds in eigendom van de gemeente, die tevens alle kosten voor het project voor haar rekening neemt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Reacties zijn ontvangen van de Gasunie, stichting Archeologie Krimpenerwaard, DCMR Milieudienst Rijnmond, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Zij geven aan geen bezwaar te hebben tegen het plan. Wel heeft het Hoogheemraadschap enkele punten aangegeven waar een aanpassing benodigd is. Dit is aangepast in paragraaf 4.8.

Participatie

Op 12 april is een informatieavond gehouden over de ontwikkeling van de Boerhaavelaan. Geïnteresseerden hebben vragen kunnen stellen. Er zijn geen wijzigingen verwerkt in het ontwerp van de Boerhaavelaan. De participatierapportage is toegevoegd in Bijlage 8.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 25 augustus 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.