Plan: | 3 woningen Noordwijkerweg 21-35 Rijnsburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0537.bpRBGnrdwkrweg2135-va01 |
Het voornemen is om aan de Noordwijkerweg tussen huisnummers 21 en 35 te Rijnsburg drie vrijstaande woningen te realiseren. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Middelmors". Binnen dit bestemmingsplan is voor de betreffende percelen een uitwerkingsplicht opgenomen, artikel 13 lid 1.1 onderdeel a 1. Binnen de gronden met de bestemming "Uit te werken Woondoeleinden" mogen vrijstaande woningen en blokken van twee aaneengesloten woningen, met bijbehorende erven en tuinen, al dan niet met aan huis gebonden beroepen in de woningen en, na vrijstelling, aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten. De voorgenomen ontwikkeling om drie woningen te realiseren past binnen de uitwerkingsplicht om woningbouw mogelijk te maken met een uitwerkingsplan, maar het plan past op een onderdeel niet binnen de uitwerkingsregels zoals deze zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. De grootte van de percelen zal ca. 1.200 m² per perceel zijn, in plaats van de gestelde 400-800 m² per perceel zoals gesteld in de uitwerkingsregels.
In 2016 is door het college van burgemeester en wethouders een principe akkoord gegeven op het vergroten van de woonkavels in afwijking van de uitwerkingsregels (kenmerk 816643 / 2016-09111), omdat de toepassing van de grotere kavels op deze locatie als ruimtelijke kwaliteit wordt gezien binnen de karakteristiek van de bestaande lintbebouwing. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuw juridisch planologisch kader voor het realiseren van de woningen.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Rijnsburg, sectie B, nummer 4673. In onderstaande figuren is de begrenzing weergegeven. Het plangebied is aan de noord- en zuidzijde begrensd door een woning (Noordwijkerweg 21 en 35), aan de westzijde door het resterende deel van een tuinbouwbedrijf en aan de oostzijde door de Noordwijkerweg.
Het plangebied is opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Middelmors". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk op 30 november 2006 en goedgekeurd door Gegeputeerde Staten van Zuid-Holland op 17 juli 2007. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 14 mei 2008.
Daarnaast gelden in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Achtereenvolgens worden de plannen besproken.
Het plangebied is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden 1' (UW1). Voorts is aan de achterzijde van het plangebied een waterloop bestemd, is het plangebied deelsgelegen binnen de 50 dB(A) contour van industrieterrein 't Heen en wordt het plangebied aangeduid als 'terrein van oudheidkundige betekenis'.
Uitwerkingsregels Uit te werken Woondoeleinden
In het bestemmingsplan Middelmors zijn in artikel 13 lid 2 de volgende uitwerkingsregels opgenomen voor de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden':
mogen worden gebouwd, waarbij geldt dat:
met dien verstande, dat de hoogte van de nieuw op te richten hoofdgebouwen ten hoogste gelijk mag zijn aan de afstand van deze hoofdgebouwen tot de op de kaart binnen de bestemming 'Woondoeleinden' gelegen bestaande woningen;
Voor zover in de uitwerking watergangen tot 'water' worden bestemd en deze onder de Keur vallen, kan het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming 'water' onder de werking van de Keur vallen.
Het beoogde plan voor drie vrijstaande woningen voldoet niet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Middelmors, omdat de beoogde percelen circa 1.300 m² groot worden en daarmee in strijd zijn met de uitwerkingsregel dat vrijstaande woningen gerealiseerd mogen worden op percelen in grootte variërend van 400 m² tot maximaal 800 m².
Geluidscontour industrielawaai
Het plangebied deels gelegen binnen de 50 dB(A) contour van industrieterrein 't Heen. Geluidsgevoelige objecten mogen slechts worden gerealiseerd, indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen. Paragraaf 4.5 gaat hier nader op in.
Terrein van archeologische betekenis
Het plangebied is aangeduid als 'terrein van oudheidkundige betekenis'. In paragraaf 4.3 wordt nader op de archeologie ingegaan.
Vanaf 1 juli 2018 komen de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening te vervallen. Een van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat er vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Om uiterlijk op 1 juli 2018 een gemeente-dekkende regeling te hebben voor parkeren wordt een paraplubestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" voorgestaan door uniforme bepalingen op te nemen die verwijzen naar de op dat moment geldende beleidsregels voor het stellen van parkeernormen.
Het parapluplan Parkeren is vastgesteld door de gemeente Katwijk op 15 februari 2018. Dit paraplubestemmingsplan vervangt de parkeerbepaling in de geldende bestemmingsplannen of voegt de parkeerbepaling toe aan de geldende bestemmingsplannen waarin nog geen parkeerbepaling is opgenomen. Dit bestemmingsplan verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de 'Parkeernormenbeleid Katwijk', vastgesteld door het college op 2 februari 2010. Dit parkeernormenbeleid wordt in paragraaf 4.8 nader besproken.
De parapluherziening is vastgesteld op 10 oktober 2013. Deze herziening heeft betrekking op de uitbreiding van de 50 dB(A) Geluidcontour van Industrieterrein 't Heen. Deze uitbreiding van de geluidscontour heeft geen betrekking op het plangebied, waardoor deze parapluherziening verder buiten beschouwing wordt gelaten. De geluidscontour zoals opgenomen in bestemmingsplan Middelmors blijft ter plekke van het plangebied gelijk.
Het bestemmingsplan Archeologie van de gemeente Katwijk is vastgesteld op 29 oktober 2009 en onherroepelijk geworden op 11 januari 2010. In dit bestemmingsplan is de archeologische verwachting opgenomen van locaties waar in het vigerend bestemmingsplan nog geen archeologische inventarisatie is opgenomen. Bestemmingsplan Middelmors bevat al wel een archeologische inventarisatie en regels, waardoor deze locatie niet is opgenomen in bestemmingsplan Archeologie. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen betrekking op het plangebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied glasopstanden, een oude houten schuur en waterbassins. Aan de oostzijde bevindt zich een zone waar landbouwgewassen worden geteeld. De Noordwijkerweg heeft aan de zijde van het plangebied een fietspad in twee richtingen. Aan de westelijke zijde van het plangebied bevindt zich een tuinbouwbedrijf. Op een afstand van ca. 140 m ten westen van het plangebied bevinden zich sportvelden.
Aan de oostkant van het plangebied, aan de overzijde van de Noordwijkerweg, bevinden zich voornamelijk woningen. Ook is er ten noorden en ten zuiden van het plangebied een woning gelegen. Aan de Noordwijkerweg 38, schuin tegenover het plangebied, is kort geleden een woning bijgebouwd. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gevestigd aan de Noordwijkerweg 42. Daar bevindt zich een bloemen- en plantenkweker en –exporteur (Winco). De afstand van de toekomstige bouwgrens tot de inrit van dit bedrijf is ca. 42 m. Aan de Noordwijkerweg 36 bevindt zich tuincentrum De Mooij. Aan de Vinkenweg 2 bevindt zich Denlop Natural arts BV, een groothandel in natuurlijke tuinproducten. De zone aan de overzijde, voor de voorgevels, heeft overwegend een groene uitstraling, met uitzondering van het parkeerterrein van het tuincentrum.
Het plan bestaat uit drie bouwkavels voor vrijstaande woningen in het hoge segment. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling zal er ca. 2.300 m2 kas gesloopt worden (de kassen in het plangebied), 180 m2 loods en 40 m2 ketels. Een deel van de kassen aan de westkant in het plangebied zullen in eerste instantie blijven staan en daarin zullen de huidige werkzaamheden worden voortgezet. Binnen 5 jaar na oplevering van de eerste woning zullen ook deze kassen gesloopt worden. Op den duur zal dit deel ook verder uitgewerkt worden voor woningbouw. De afstand tussen de gevels van de gewenste woningen en de nog resterende kassen die nog mogen staan tot 5 jaar na oplevering van de woningen is circa 20 meter.
Een strook grond ten westen van de tuinen van ca. 10 meter breed zal de bestemming Water krijgen, zodat hier in de toekomst de gewenste watergang – zoals reeds opgenomen in bestemmingsplan Middelmors – gerealiseerd kan worden.
Navolgend is een schets van de gewenste situatie weergegeven.
De architectuur van de drie vrijstaande woningen dient eigentijds te zijn en uniek voor het gebied. De toekomstige eigenaren/bewoners kunnen zelf kiezen hoe de architectuur van de woningen gaat worden. In het stedenbouwkundig schets zoals hierboven weergegeven, is een aanzet gegeven en gekeken naar de bebouwing die in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw is gerealiseerd. Deze woningen zijn vooral terughoudend, laag, schuine kapjes, verspringende gevels en veel groen rondom het huis. Belangrijk is de diversiteit en verschillende uitstralingen en vormen van de woningen.
Het bouwvlak is zo gesitueerd dat de woningen op ongeveer dezelfde afstand van de Noordwijkerweg komen te liggen als de overige lintbebouwing. De rooilijn van de toekomstige gevels is in lijn met de woningen aan de noord- en zuidkant van het plangebied.
De goothoogte bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 1.000 m3. De afstand van de voorgevel van de woning tot de perceelsgrens wordt ca. 20 meter. Tussen de bouwvlakken zit een strook van minimaal 10 meter. Langs het water is bebouwing niet toegestaan, met uitzondering van steigers en erfafscheidingen van ten hoogste 1 meter.
In 2016 is door de gemeente Katwijk een ruimtelijke advies gegeven (kenmerk 816643 / 2016-09111) over de gewenste ontwikkelingen. Een van de voorwaarden voor de realisatie van de woningen is een goede ontsluiting.
Ontsluiting (de toegangen) tot de drie woningen naar de hoofdweg moet geschieden via maximaal twee in- en uitritten. Eén uitrit zal gecombineerd zijn met de woning aan de Noordwijkerweg 21 (deze zal verbreed worden). De twee overige villa's (percelen twee en drie) krijgen een gezamenlijke uitrit. Op de verbeelding wordt aangeduid waar uitsluitend de ontsluitingen gerealiseerd mogen worden.
Een andere voorwaarde is het mogelijk blijven maken van een doorlopende waterstructuur en het beschikbaar houden van een deel van het perceel voor mogelijke toekomstige ontwikkeling. In onderhavig geval wordt slechts het oostelijke deel van het perceel ontwikkeld voor drie woningen. De toegewezen waterloop in het vigerende bestemmingsplan 'Middelmors' wordt in dit bestemmingsplan opgenomen en krijgt de bestemming Water. Dit zal later uitgewerkt worden; de kassen die in eerste instantie blijven staan zullen vallen onder het overgangsrecht. Het perceel verder naar het westen toe blijft beschikbaar voor mogelijke toekomstige ontwikkeling, conform de wens van de gemeente zoals genoemd in de brief met kenmerk 816643 / 2016-09111.
Het is niet wenselijk om parkeerplaatsen te realiseren aan de Noordwijkerweg. Een van de voorwaarden van de gemeente Katwijk is dan ook om 2 parkeerplaatsen per woning te realiseren met daarnaast ruimte voor minimaal 1 auto voor bezoekers. Per kavel/woning wordt uitgegaan van drie parkeerplaatsen, zoals gesteld als voorwaarde voortvloeiend uit het parkeerbeleid van de gemeente Katwijk (zie ook paragraaf 4.8).
Vanuit de gemeente Katwijk wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarvan de procedure parallel zal gaan lopen aan voorliggende bestemmingsplanprocedure. Er worden randvoorwaarden aan de beeldkwaliteit gesteld. Met de uitwerking van de plannen zal hier rekening mee gehouden worden. Deze randvoorwaarden zijn als volgt.
Context: Woningbouw in een gebied in ontwikkeling (richting bedrijvigheid)
Het gebied waar het ontwerp op is geprojecteerd sluit aan op Klei-Oost-Zuid, Vinkenwegzone en (sportpark) Middelmors. Het gebied zal van (voornamelijk agrarische) bedrijvigheid worden getransformeerd naar een zone waar wonen, sport en recreatie samen gaan, zie Ontwikkelkader Rijnsburg Noord.
Ontwerpprincipe: Vrij staande woningen aan de Noordwijkerweg
De typologie van de toekomstige woningen aan de Noordwijkerweg zijn drie grondgebonden (vrijstaande) woningen. De voorgevels zijn georiënteerd op de Noordwijkerweg en worden hier ook op ontsloten. De woningen zijn twee lagen hoog en uitgevoerd met een kap, aansluiting wordt gezocht op de reeds gerealiseerde woningen aan de Noordwijkerweg.
Beeldkwaliteit - Bebouwing
Voor het toetsen van de toekomstige bouwplannen voor dit gebied is de Welstandsnota het toetsingskader (zie Welstandsnota Gemeente Katwijk 2012). In de Welstandsnota is nog niet voorzien in specifieke eisen voor de realisatie van woningen in dit gebied. Onderstaande beeldkwaliteitseisen zullen daarom als toetsingskader dienen voor in te dienen bouwplannen.
Algemeen
Hardheidsclausule
Uitzonderingen op de criteria en uitgangspunten uit deze Beeldkwaliteitsparagraaf worden niet bij voorbaat uitgesloten, bewijslast voor afwijkingen ligt bij de ontwerper. De uitzonderingen dienen vooraf ter beoordeling aan de stedenbouwkundige en de stadsbouwmeester te worden voorgelegd. Er kan wanneer deze bewijslast is geleverd een motivatie worden opgesteld waarom de gemeente in dit geval af zou kunnen wijken.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, die in 2017 is herzien. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan deze Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief is niet in strijd met het rijksbelang. In paragraaf 3.1.3 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Dit zijn bijvoorbeeld mainportontwikkeling Rotterdam, Waddenzee en waddengebied, of de ecologische hoofdstructuur. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De ontwikkeling van drie woningen is niet aangewezen als onderwerp met bijzonder rijksbelang.
Conclusie
Onderhavig initiatief voor de drie woningen in Rijnsburg, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van elf woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 16 september 2015, zaaknummer 201501297/1/R4). De ladder voor duurzame verstedelijking is in het onderhavige geval daarom ook niet van toepassing.
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' en actualisering 2016 speelt in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De ambities zijn verwoord in de volgende vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
In het visiedocument valt de projectlocatie onder andere onder 'bebouwde ruimte'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale structuurvisie. Bij dit initiatief wordt de alreeds bebouwde ruimte goed benut. Er vindt een transformatie plaats van glastuinbouw naar woningbouw, die al is voorzien met het bestemmingsplan Middelmors (2006).
Op 1 februari 2018 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Katwijk vastgesteld. De Omgevingsvisie Katwijk heeft betrekking op de hele gemeente en geeft een visie voor de leefomgeving en de maatschappelijke ontwikkeling voor de toekomst. Het document geeft een samenhangende visie van de ambities die Katwijk heeft op de volgende thema's: gezondheid, wonen en werken, maatschappelijke voorzieningen, duurzaamheid en mobiliteit.
Een speciaal voor de omgevingsvisie opgesteld milieueffectrapport maakt integraal deel uit van de visie. Eén van de doelstellingen van de omgevingsvisie is “energieneutraal in 2050”. Om deze doelstelling te kunnen halen, gaat Katwijk vanaf nu energie- en klimaatneutraal bouwen. Dat betekent naast energiebesparing en opwekking op woningniveau aardgasloos: verwarming moet in nieuwe woningen van een duurzame bron komen. Ook de bestaande woningen moeten duurzamer gemaakt worden, dat vraagt om innovatieve acties van bewoners, woningbouwverenigingen en de gemeente. Energie en warmte wordt straks alleen nog maar duurzaam opgewekt.
De nieuw te bouwen woningen zullen gasloos worden opgeleverd, conform de Omgevingsvisie Katwijk.
Een van de andere speerpunten die genoemd worden in de Omgevingsvisie Katwijk is het zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Met de sloop van de kassen en daarvoor in plaats de realisatie van drie woningen, geeft een kwaliteitsimpuls aan de omgeving. Ook daarmee is het voornemen in lijn met de Omgevingsvisie.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Katwijk. De woningen worden duurzaam opgeleverd en verbeteren de kwaliteit van de omgeving.
Katwijk staat voor de opgave om haar positie in de regio te versterken. Ontstaan uit de drie oorspronkelijke gemeenten vormt zij nu een plaats met ruim 60.000 inwoners en heeft zij een groeipotentie naar 80.000 inwoners.
De Katwijkse woningmarkt
De Katwijkse woningmarkt kenmerkt zich door een relatief grote voorraad goedkopere, sociale woningen. Een markt, die ook bewoners van andere steden aantrekt en de marktperspectieven voor de eigen bewoners van Katwijk vertroebelt. Een tweede trend, eveneens veroorzaakt door de groei van omliggende steden, is de toename van de regionale ruimtevraag voor woningbouw.
Aan beide tendensen wil Katwijk met de koers, die in de Brede Structuurvisie wordt uitgezet, het hoofd bieden. Bij de herstructurering van bestaande, vooral naoorlogse wijken, en bij het ontwikkelen van grote, nieuwe woonlocaties staat de zorg voor de lokale woningvraag voorop. In de Katwijkse samenleving is behoefte aan woningen voor starters op de markt, voor ouderen en voor kleinere huishoudens. Zowel bij herstructurering als bij nieuwbouw wordt in de eerste plaats dan ook in die behoefte voorzien.
Daarnaast wil Katwijk meer evenwicht brengen in haar aanbod van goedkope en duurdere woningen, zowel huur als koop. Per saldo kan de gemeente dan iets meer woningen in de duurdere sector bouwen. Daarmee houdt zij zowel gelijke tred met andere steden in de regio, als ook een breed woningaanbod voor alle doelgroepen. Behalve evenwicht in kwantitatief opzicht moet de woningmarkt aan het eind van de werkingsduur van de Brede Structuurvisie ook in kwalitatief opzicht meer in evenwicht zijn. Zowel bij herstructurering als bij nieuwbouw heeft Katwijk daarom oog voor het aanbrengen van meer differentiatie in woningtypen en woonmilieus: een breed keuzespectrum voor zowel de lokale woningzoekende als voor hen, die zich van buiten door Katwijk voelen aangetrokken.
Conclusie
In de structuurvisie van Katwijk wordt globaal een visie gegeven op de gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt. Hieruit blijkt dat er op verschillende terreinen ruimte is voor nieuwe woningen, waaronder woningen in de duurdere sector. Onderhavig initiatief biedt woningen in dit segment aan, en is daardoor in lijn met de structuurvisie.
In juli 2015 is de Woonvisie Katwijk vastgesteld door de gemeente Katwijk.
In de Woonvisie worden een aantal projecten genoemd die niet in de planperiode van deze Woonvisie (2015-2019) tot ontwikkeling zullen komen, maar die worden doorgeschoven naar de periode vanaf 2020. Dit omdat het huidige programma al vol zit. Een van deze projecten is Middelmors in Rijnsburg. Hier zijn 80 woningen voorzien, voornamelijk in het dure segment. Het betreft een vigerende woonbestemming. Onder de bestemming woondoeleiden heeft de gemeente geen grondpositie. Er zijn weinig initiatieven geweest om hier woningbouw te realiseren.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van drie woningen in het dure segment in Middelmors. In de woonvisie zijn deze ontwikkelingen voorzien in de periode vanaf 2020, mede doordat er geen nieuwe initiatieven zijn gekomen. Met voorliggend initiatief wordt er uitwerking gegeven aan de wens van de gemeente Katwijk om op deze locatie woningen te realiseren.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie van de gemeente Katwijk.
In januari 2010 is het Parkeernomenbeleid van de gemeente Katwijk opgesteld. Het doel van het parkeernormenbeleid is tweeledig:
De paragraaf met betrekking tot parkeren (paragraaf 4.8) gaat hier nader op in en toetst het plan aan de parkeernomen zoals genoemd in het parkeernormenbeleid. Hieruit blijkt dat er geen strijdigheid is met het parkeernormenbeleid.
Conclusie
De plannen zijn in lijn met het parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in.
In dit hoofdstuk zullen de relevante omgevingsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, en de verschillende milieuaspecten aan bod.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van nieuwe woningen in een glastuinbouwgebied. Ten behoeve van deze ontwikkeling dienen de daar aanwezige kassen gesloopt te worden. Om de gevolgen voor de al dan niet aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is een flora en fauna onderzoek gedaan door EcoResult (Bijlage 1).
Wet natuurbescherming en Verordening ruimte
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten of negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
Soorten vogelrichtlijn
Gelet op de aard en situering van het plangebied is de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Het plangebied is geschikt voor voortplantingsplaatsen van vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn en voor voortplantingsplaatsen van algemene vogels. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Dit is te voorkomen door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 augustus) te werken.
Soorten habitatrichtlijn
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied de aanwezigheid van vaste rust en verblijfplaatsen van Habitatrichtlijsoorten wordt uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Nationaal beschermde soorten
Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
De Natuurtoets – uitgevoerd door EcoResult (Bijlage 1) – heeft aangetoond dat onderhavig initiatief geen negatieve effecten zal hebben op beschermd natuurgebied. Ook is aangetoond dat er in het plangebied geen beschermde nesten zijn of dat de locatie dienst doet als essentiële verblijfsplaats of rustgebied. Hierdoor is het aspect ecologie, flora en fauna geen belemmering voor het de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor het beoogd nieuw gebruik.
Omdat er sprake is van een functiewijziging en nieuwbouw, is er een bodemonderzoek uitgevoerd.
Door Vink is er een verkennend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Tevens is er een aanvullend en afperkend onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd (Bijlage 3).
Verkennend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek zijn als volgt. In de grond is op sommige locaties asbest aangetoond, maar niet in een gehalte waarvoor geldt dat er sprake is van verontreiniging. Ook de gehalten aan bestrijdingsmiddelen zijn niet verontrustend en overschrijden het gemiddelde van de achtergrond- en interventiewaarde niet. De overige locaties bevatten lichte verontreinigingen die verontrustend zijn en geen aanleiding geven tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend en vormt geen belemmering voor de beoogde nieuwe gebruiksfunctie en vormt evenmin een belemmering voor het verlenen van een omgevingsvergunning (bouwen).
De grond mag hergebruikt worden op het eigen perceel. Als de grond verplaatst wordt naar een locatie elders, zal dit gemeld worden bij het Meldpunt bodemkwaliteit en gelden er samenstellingseisen met betrekking tot de verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer van de gemeente Katwijk.
Verkennend-, nader- en afperkend onderzoek asbest
Aanvullend op het verkennend bodemonderzoek en het verkennend asbestonderzoek, is asbestonderzoek gedaan naar de zogenoemde 'druppelzone' ter plekke van de schuur met asbestdak zonder dakgoot. Uit dit onderzoek is gebleken dat er op het maaiveld geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Wel is er in de inspectiegaten een hoog gehalte aan asbest aangetroffen. Daarom is nader- en afperkend onderzoek asbest uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er ernstige verontreiniging is met asbest, waardoor de grond gesaneerd zal moeten worden. Het valt echter nog wel in de categorie 'geen onaanvaardbare risico's', waardoor er geen urgentie is voor de sanering.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde nieuwe gebruiksfunctie en evenmin voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen). De bodem is geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Voor het starten van de werkzaamheden zal de bodem geschikt gemaakt worden voor het beoogde gebruik en zal het deel van de bodem waar asbest geconstateerd is, gesaneerd worden.
Voor het desbetreffende gebied geldt geen dubbelbestemming 'cultuurhistorie', omdat er geen cultuurhistorische waarden toe te kennen zijn aan de panden of het gebied. Deze hebben niet zo´n danige cultuurhistorische waarden dat ze beschermd moeten worden.
Conclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, waardoor het aspect cultuurhistorie geen belemmering is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Beoordeling plangebied
Het plangebied is in het bestemmingsplan Middelmors aangeduid als 'terrein van oudheidkundige betekenis'. Deze gronden hebben een hoge archeologische verwachting.
In de Regionale Archeologische Beleidskaart uit 2016 wordt specifieker de archeologische verwachtingswaarde weergegeven. Op de uitsnede van deze archeologische beleidskaart (op de volgende pagina) is te zien dat het plangebied grotendeels valt onder categorie 6. Als werkzaamheden dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld en de oppervlakte groter is dan 500 m2 is nader onderzoek vereist. Ook valt er een klein gedeelte van het plangebied nog net in categorie 5, waar werkzaamheden met een groter oppervlakte dan 250 m2 gepaard moeten gaan met een archeologisch onderzoek. Navolgend volgt een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart.
Hoewel de koper de villa's zelf kan realiseren, is de verwachting dat de drie villa's samen een grotere footprint dan 500 m2 bevatten, waardoor nader archeologisch onderzoek uitgevoerd is.
Resultaten onderzoek
Synthegra heeft een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek op het plangebied uitgevoerd (Bijlage 4).
Op basis van het bureauonderzoek werd een lage verwachting voor archeologische resten uit de periode Laat-Paleaolithicum - Vroege Middeleeuwen en een lage-middelhoge verwachting voor resten uit de periode Volle/Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd.
Tijdens het verkennend booronderzoek zijn géén archeologische indicatoren aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van archeologsiche vindplaatsen. De bodem in het plangebied is door agrarische bodembewerking vanaf de 2e helft van de 20e eeuw geroerd tot 70-95 cm-Mv.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geen nader archeologisch onderzoek voor het plangebied geadviseerd.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke toevalsvondst bij de gemeente worden gemeld.
Conclusie
Doordat het bodemprofiel niet meer in tact is en er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn in het plangebied, is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Als er tijdens de werkzaamheden een archeologische toeval vondst wordt gedaan, zal dit gemeld worden bij de gemeente Katwijk. Het aspect archeologie geeft geen belemmering bij de uitvoering van het bestemmingsplan.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling voorziet in de realisatie van drie woningen, een ontwikkeling van kleine aard. Gesteld kan dan ook worden dat het voornemen als 'niet in betekenende mate' beschouwd moet worden. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Voorliggende bestemmingsplan ziet op de realisatie van drie woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een dergelijke object als een zogenaamd 'geluidsgevoelig object', waardoor akoestisch onderzoek vereist is in het kader van de Wgh.
De bestaande kassen ten zuiden van de woning aan de Noordwijkerweg 35 in Rijnsburg wil men gedeeltelijk vervangen door drie woningen. De nieuwe woningen liggen aan de Noordwijkerweg en nabij de Vinkenweg en het gezoneerde industrieterrein “'t Heen”. Ook heeft het vliegverkeer vanwege Schiphol een zeer lichte invloed op de geluidbelasting in dit deel van Rijnsburg. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5) en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door de relevante geluidbronnen.
Gemeente Katwijk is voornemens om de provinciale weg N449 over te nemen en de bebouwde komgrens te verplaatsen. Hieronder valt ook de Noordwijkerweg. Hierdoor vallen de nieuwe woningen binnen de bebouwde kom, in de geluidszone van de Noordwijkerweg en de Vinkenweg.
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Daarnaast worden de nieuwe woningen grotendeels gerealiseerd binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein 't Heen.
De maximale ontheffingen worden niet overschreden.
Op basis van de Wet geluidhinder zouden de drie nieuwe woningen, na het vaststellen van hogere grenswaarden, gerealiseerd kunnen worden. Naast de Wet geluidhinder moet ook voldaan worden aan de gemeentelijke Nota geluid. Als ontheffingscriteria geldt dat de nieuwe woningen een open plaatst opvullen tussen bestaande gebouwen, binnen de gewenste lintbebouwing. Ook vervangen deze woningen bestaande bebouwing. Rekening houdend met alle geluidbronnen, beschikken de drie nieuwe woningen over één geluidluwe gevel, te weten de westgevel op de begane grond. Aan deze luwe gevel is ook een buitenruimte gelegen. Bij de realisatie van de nieuwe woningen moet bij de indeling rekening gehouden worden met indelingseis zoals opgenomen in de Nota geluid. In de algemene bouwregels is dit als voorwaardelijke eis opgenomen.
Gezien de situatie en de berekende geluidbelastingen, zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de drie nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Ook is het niet mogelijk om middels reële maatregelen meer dan één geluidluwe gevel te realiseren. Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Katwijk hogere waarden ten gevolge van het wegverkeers- en industrielawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster, en wel als volgt:
Bij de vaststelling van bestemmingsplan Middelmors hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (toen het bevoegde gezag) hogere grenswaarden vastgesteld:
Het plan voldoet hiermee aan de Wet geluidhinder.
Omdat hogere waarden zijn vastgesteld moet ook de binnenwaarde voldoen aan het Bouwbesluit.
De berekende gevelbelastingen overschrijden de voorkeurswaarde. Voor deze bouwlocatie zijn al hogere grenswaarden vastgesteld. Hierdoor is het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Als voorwaardelijke eis is in de regels opgenomen dat dient te worden voldaan aan de indelingseis zoals opgenomen in de meest recente Nota geluid van de gemeente Katwijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. Het plangebied en haar omgeving dient te worden aangemerkt als 'gemengd gebied', want er ligt een verscheidenheid aan functies rondom de locatie (wonen, bedrijven, sportvelden).
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Het voorgenomen plan betreft het realiseren van drie woningen. Een woning wordt gezien als een gevoelige functie en dient daarom niet te dicht bij een bedrijf te liggen. De woningen liggen in gemengd gebied. Direct ten noorden en ten zuiden van het plangebied, liggen reeds woningen. Recht tegenover het plangebied, achter de woningen die aan de overkant van de weg staan, is de grond aangewezen als agrarische grond. Schuin tegenover, ten zuidoosten van de plangebied ligt een tuincentrum wat valt onder categorie 2 (Tuincentrum De Mooij). Ten noordoosten ligt ook een bedrijf met maximaal categorie 2 (Denlop Natural Arts). Beide bedrijven liggen meer dan 10 meter afstand van de projectlocatie en vallen dus binnen de opgestelde richtafstanden.
Ten westen van de locatie ligt een sportveld. Een veldsportcomplex met verlichting valt in categorie 3.1 en dient daarom in gemengd gebied op 30 meter van de woningen af te liggen. Aan deze afstand wordt ruim voldaan, het sportveld ligt op ca. 135 meter afstand van de gevels van de te realiseren woningen.
De gewenste ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door (een deel van) een kas te slopen. Aangezien de bestemming van dit gebied 'uit te werken woondoeleinden' is, zullen de kassen op lange termijn allemaal verdwijnen Op dit moment zullen in de kassen – zolang ze blijven staan – bloemen geteeld worden. In de kas worden bestrijdingsmiddelen toegepast. Dit is echter alleen in de kas, waardoor er geen spuitzone geldt. Een kas heeft wel richtafstanden, namelijk de richtafstanden behorend bij milieucategorie 2. In gemengd gebied is dit 10 meter. Zoals de schets van de gewenste situatie laat zien, zal de bouwzone op het midden van de percelen gesitueerd worden. De afstand tussen de kas en de gevel van de woning bedraagt dan ook ruim meer dan 10 meter, waardoor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is ter plekke van de woningen.
Andersom gezien zal de voorgenomen ontwikkeling ook geen uitbreiding van bedrijven in de weg staan. Tussen de bedrijven en de locatie voor de te realiseren woningen, liggen alreeds woningen.
Het westelijk deel van het plangebied blijft dezelfde bestemming behouden als voorheen: uit te werken woondoeleinden. Deze situatie blijft dan ook gelijk, waardoor van hier uit geen belemmeringen zijn voor de omgeving of andersom.
Gelet op het voorgaande, vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de realisatie van de drie woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende woningen. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening en geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
In de directe omgeving van het plangebied is geen risicovolle (Bevi)-inrichting gelegen, zoals blijkt uit de volgende paragraaf.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
In de directe omgeving van het plangebied is geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen gelegen, zoals blijkt uit de volgende paragraaf.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
In de directe omgeving van het plangebied is geen weg, water of spoor gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals blijkt uit de volgende paragraaf.
Een woning wordt gezien als een kwetsbaar object, zodat het initiatief getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd (zie volgende pagina).
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied dichtbij een BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen). Echter, het valt niet binnen de 10-6 contour, waardoor het geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling. Ook ligt er een provinciale weg in de buurt, waar mogelijk gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Deze ligt echter op meer dan een kilometer afstand. Dit is ruim voldoende in het kader van externe veiligheid.
De projectlocatie ligt niet in de contouren van risicovolle inrichtingen. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI. Het aspect externe veiligheid staat derhalve niet in de weg aan de uitvoering van het project.
Voor het aantal verwachte benodigde parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de kengetallen die zijn opgenomen in het parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk.
Uitgangspunt is dat er op de percelen dure woningen gerealiseerd worden. Een vrijstaande dure koopwoning heeft volgens dit beleid 2 parkeerplaatsen nodig. Tevens dient er op het terrein ruimte te zijn voor 1 auto voor bezoeker en/of 1 extra auto. Dit, omdat het niet gewenst is als bezoekers langs de Noordwijkerweg parkeren. Initiatiefnemer is voornemens per kavel op eigen terrein 2 parkeerplaatsen voor bewoners plus 1 voor bezoekers te realiseren. Voorts krijgen de woningen een garage van 3,6 x 6,5. Een garage met deze afmetingen telt voor 0,3 parkeerplaats. Per woning is er dus ruimte voor 3,3 parkeerplaats, waardoor er ruim wordt voldaan aan het parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk. De parkeerplaatsen dienen te voldoen aan de maatvoering volgens de ASVV 2012 van de CROW.
Op eigen terrein wordt er een berging gerealiseerd die minimaal zal voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Hierin kunnen de fietsen van de bewoners gestald worden.
Conclusie
Daar er wordt voorzien in parkeerplaatsen op de kavels, zal er voldoende ruimte zijn om te parkeren. Het aspect parkeren is geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De CROW publicatie geeft ook een globale indicatie voor de verwachte verkeersgeneratie.
Een vrijstaande woning in de rest bebouwde kom van sterk stedelijk gebied heeft een verwachte verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Daar het drie woningen betreft, wordt er een verkeersgeneratie verwacht van 23,4 tot 25,8 verkeersbewegingen per etmaal. In de huidige situatie reden er reeds 1 tot 2 keer per dag vrachtwagens het terrein op en af, ten behoeve van de werkzaamheden ter plaatse. De Noordwijkerweg kan de minimale toename van verkeersbewegingen naar verwachting goed opvangen.
Gezien de wettelijke snelheid op de Noordwijkerweg is het vanuit verkeerveiligheid gewenst om zo min als mogelijk in- en uitritten te maken. Met het realiseren van 3 woningen en twee uitritten wordt hieraan voldaan. In het plan is de uitrit voor perceel 1 gecombineerd met de uitrit voor de woning aan de Noordwijkerweg 21. Hier is een bestaande uitrit maar deze moet verbreed worden. In het plangebied vormen perceel 2 en 3 gezamenlijk 1 uitrit. De bestaande uitrit, gelegen tussen perceel 1 en 2 komt in dit plan te vervallen. Voor de nieuwe uitrit zal te zijner tijd een omgevingsvergunning aangevraagd worden ten behoeve van de uitrit.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Rijk
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 – 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is niet van toepassing op onderhavige projectlocatie
Provincie
Het Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021 bevat hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het Provinciaal Waterplan is niet van toepassing op onderhavige projectlocatie.
Gemeente
In het bestemmingsplan Middelmors (paragraaf 1.3) is een waterloop gesitueerd aan de westzijde van de gewenste woningen. De achtertuinen van de te realiseren woningen liggen tegen de gewenste watergang aan. In de toekomst vormt onderhavig plan geen belemmering voor het realiseren van de waterloop.
Gemeente en waterschap
De gemeente Katwijk en waterschap Rijnland hebben het Waterplan 2008-2027 opgesteld, met als ondertitel 'Droge voeten en schoon water voor Katwijk in de toekomst'. Het waterplan is een document waarin het hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Katwijk hebben vastgelegd hoe de toekomst van water in Katwijk eruit ziet en hoe de twee partijen daarin gaan samenwerken. Specifiek voor de betreffende ontwikkellocatie worden geen maatregelen genoemd.
Waterschap
Waterschap Rijnland heeft een waterbeheerplan opgesteld (Waterbeheerplan 5, 2016-2021, Waardevol Water) waarin 'droge voeten, schoon water' centraal staat. Kort samengevat gaat dit over het bereiken van:
Omdat er een ruimtelijk ingreep zal plaatsvinden, is de Watertoets afgelegd om te toetsen wat de impact van de beoogde ontwikkeling zal zijn op watergerelateerde thema's. Naar aanleiding van de uitkomsten is het plan voorgelegd aan Hoogheemraadschap van Rijnland. Hieruit zijn de volgende twee punten voortgekomen die genoemd dienen te worden in de waterparagraaf.
Als eerste blijkt uit de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland dat er aan de voorzijde van het perceel (aan de oostkant) een watergang is gelegen. Dit is op de navolgende afbeelding weergegeven. Deze watergang kan niet gedempt worden vanwege zijn afvoerende werking. Daarnaast kan er aan de achterzijde geen nieuwe watergang gerealiseerd worden zonder in verbinding te staan met andere watergangen. Wel kan er aan de achterzijde van het perceel een nieuwe watergang gerealiseerd worden als die in verbinding staat met de watergang aan de voorzijde van het perceel dan wel in verbinding staat met eventueel nieuw aan te leggen watergangen aan de achterzijde, eventueel door in eerste instantie door een duiker. Concluderend is de voorwaarde van Hoogheemraadschap van Rijnland voor dit plan dat de watergangen in verbinding blijven met elkaar en niet op zichzelf komen te staan.
Ten tweede dient nieuwe verharding (als dat meer is dan 500 m2 verharding) gecompenseerd te worden met nieuw oppervlakte water (15 % van de toegenomen verharding). Ten behoeve van deze gewenste ontwikkeling zal er 2.300 m2 kas gesloopt worden en ook 180 m2 loods en 40 m2 ketels. In totaal wordt er ca. 2.520 m2 verharding weggehaald. Daarvoor komt ca. 500 m2 verharding voor terug.. Het verharde oppervlakte neemt dus substantieel af waardoor er geen compensatie hoeft plaats te vinden.
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat de waterhuishoudkundige situatie zal verbeteren. Daarbij wordt er getracht dat er geen uitloogbare materialen gebruikt worden.
Het realiseren van 3 woningen is afgestemd met het hoogheemraadschap van Rijnland. De bestaande watergang aan de voorzijde blijft behouden en de bestemde watergang aan de achterzijde (westzijde) van het plangebied wordt opnieuw als water bestemd.
Daarnaast neemt – ondanks het realiseren van drie woningen – de verharding af, doordat een groot deel van de kassen gesloopt wordt. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.
Omdat de verharding in het plangebied afneemt, zal het water beter vastgehouden kunnen worden op de plek waar het valt.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het plangebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan '3 woningen Noordwijkerweg 21-35 Rijnsburg' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan '3 woningen Noordwijkerweg 21-35 Rijnsburg' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels. Inhoudelijk komen de regels zoveel mogelijk overeen met de regels zoals de gemeente Katwijk ze in haar bibliotheek heeft opgenomen en met de regels uit bestemmingsplannen in de omgeving.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groen en water. In deze bestemming is de grond tevens bestemd voor onderhoud aan de aanliggende watergang. Erfafscheidingen en steigers zijn toegestaan van ten hoogste 1 meter hoog. Met de groenstrook wordt de mogelijkheid om vergunningsvrij te bouwen direct langs het water uitgesloten.
Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bedoeld voor tuinen op de gronden aangrenzend aan de hoofdgebouwen. De gronden zijn eveneens bestemd voor bijbehorende voorzieningen zoals erfverharding en water.
Water
Ter plekke van de bestemming 'Water' is de grond bedoeld voor waterhuishouding en waterberging, waterstaatkundige kunstwerken en voorzieningen, verkeer te water, infiltratievoorzieningen, aanlegsteigers en kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn aangewezen voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep. Daarnaast is de grond ook bestemd voor aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen, en bij deze bestemming horende voorzieningen, zoals groen-, en nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het vaststellen van een bestemmingsplankan in beginsel aanleiding geven tot planschade.
Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd "bouwplan" (zoals aangeduid in art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een "ruimtelijk besluit" (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro).
Een anterieure overeenkomst kan worden gesloten omdat:
Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Voor de procedure van dit wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening. Over onderhavig plan kan het volgende worden opgemerkt.
De gemeente heeft in het voortraject aangegeven in principe te willen meewerken aan voorliggend initiatief. Enkele voorwaarden zijn het mogelijk maken van een doorlopende waterstructuur, het beschikbaar houden van een deel van het perceel voor mogelijke toekomstige ontwikkeling en het maxima van twee uitritten. Aan deze voorwaarden wordt in onderliggend plan voldaan.
Vanuit het waterschap is aangegeven dat de watergangen met elkaar in verbinding dienen te blijven. Dat is bij onderhavig initiatief het geval, waardoor het plan in lijn is met de wensen van het waterschap.
Om het draagvlak in de omgeving te peilen, is er contact geweest met de omwonenden.
Initiatiefnemer en tevens eigenaar van de grond heeft de bewoners in de omgeving van het plangebied opgezocht in de eerste week van februari om de plannen toe te lichten. Hierbij is aangegeven dat er een bestemmingsplan ingediend zal worden voor het realiseren een, twee of drie woningen op grote kavels – net wat de koper wil. De omwonenden zijn dan ook volledig op de hoogte van de plannen.
De bewoners aan de oostkant van de planlocatie (aan de overzijde van de Noordwijkerweg) hebben allen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen onderhavig initiatief.
Ten noorden van de planlocatie wonen de initiatiefnemers zelf.
De bewoners ten zuiden van de planlocatie staan ook positief tegenover de plannen. Tevens is met hen overleg geweest over het dubbel gebruik van hun inrit wat ten behoeve van de ontwikkeling nodig zal zijn. Zij hebben aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
Uit de reacties van omwonenden is gebleken dat men positief staat tegenover de plannen.
De vaststellingsprocedure heeft plaatsgevonden volgens artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 maart 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden in die periode zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.