direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeehospitium fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2004 heeft de gemeente Katwijk het stedenbouwkundig plan vastgesteld voor de herinrichting van het terrein van het Rijnlands Zeehospitium aan de Drieplassenweg. De voormalige bebouwing van het Zeehospitium was niet meer toereikend naar de huidige maatstaven. Het stedenbouwkundig plan voorziet in de benodigde herontwikkeling van het Zeehospitium. In dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingen uit het stedenbouwkundig plan nader uitgewerkt en juridisch vastgelegd.

De uitvoering van de herontwikkeling is verdeeld over drie fasen: fase 1a, 1b en 2. De fasering is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Fasering ontwikkelingen

Deze fasering was noodzakelijk omdat het plan niet in één keer is te realiseren, aangezien de zorginstelling blijft functioneren en het terrein gedurende de ontwikkeling van het gebied gedeeltelijk bewoond blijft door zorgbehoevenden.

Fase 1a is inmiddels afgerond en heeft geleid tot de ontwikkeling van enkele appartementengebouwen, gecombineerd met woonzorgvoorzieningen en enkele eengezinswoningen. Ook fase 1b is in de afrondende fase. Hierbij zijn twee van de vier appartementengebouwen en het nieuwe voorzieningengebouw reeds gebouwd. Fase 2 is tot slot de eindfase van de ontwikkeling van het Zeehospitium. In fase 2 worden twee markante appartementengebouwen, één woonzorggebouw, 12 rijwoningen en 13 deels vrijstaande deels aaneengebouwde duinwoningen gerealiseerd.

1.2 Wijziging planvorming ter plaatse van Gebouw 6 aan de Boulevard

In het najaar 2016 zijn met Hoogheemraadschap van Rijnland overleggen gevoerd om te bepalen of de uitgangspunten ten aanzien van de leggerberekeningen van de zeewering nog actueel zijn. De conclusie is uitgangspunten zijn gewijzigd door:

  • het definitief ontwerp van het Kustwerk ter plaatse van Gebouw 6 iets robuuster is uitgevoerd (door zuidwaartse verlenging en zeewaartse verlegging van de dijk);
  • daarnaast is er een beter beeld verkregen door hoogtemetingen van de opvulling van de kuil.

De regels over vergravingen in de leggerzones zijn gewijzigd, dit is tevens vastgelegd in de herziene legger van de zeewering. In Bijlage 16 is de brief van het Hoogheemraadschap opgenomen met een nadere onderbouwing en toelichtende figuren.

Voor Gebouw 6 betekent dit een verlaging van de peilmaat waardoor het verticale zicht van gebouwen in de 2e linie richting Gebouw 6 is veranderd. Het peilniveau is 2 m verlaagd van 14m +NAP naar 12m +NAP, de maximale bouwhoogte zakt daarmee ook 2 m. Deze wijziging is tevens doorgevoerd in de verbeelding van het vast te stellen bestemmingsplan. In de Nota zienswijze wordt nader ingegaan op dit onderwerp.

1.3 Wijziging planvorming ter plaatse van de duinwoningen

Voor de duinwoningen in het zuidoostelijk deel van het plangebied is het inrichtingsplan gewijzigd ten opzichte van het vastgestelde stedenbouwkundige plan. In figuur 1.2 is het nieuwe ontwerp zichtbaar. De inrichting is zodanig aangepast dat de bestaande natuurwaarden in dit deelgebied niet worden aangetast. Naast de gewijzigde locatie van de woningen is het aantal woningen gereduceerd van 16 naar 13 woningen.

Het gewijzigde inrichtingsplan is in overleg tussen Stichting Berkheide Coepelduynen, de Stichting Duinbehoud en het Raamwerk opgesteld en geaccordeerd. De afspraak is dat het gewijzigde inrichtingsplan wordt opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. In dit voorliggende bestemmingsplan is het inrichtingsplan opgenomen. De afbeeldingen van het stedenbouwkundig plan laat veelal nog de oude inrichting ter plaatse van de duinwoningen zien. Gekozen is om deze afbeeldingen niet aan te passen om recht te doen aan de vastgestelde documenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Aangepast ontwerp duinwoningen

Bron: Bosch-Slabbers

1.4 Ligging plangebied

Het Zeehospitiumterrein is gelegen op de grens van Katwijk aan Zee en de Zuidduinen. De locatie wordt begrensd door de Boulevard, de Seinpoststraat, de Drieplassenweg en de Sport/Parklaan. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door enkele privéterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Luchtfoto plangebied

1.5 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de regeling van het bestemmingsplan Katwijk aan Zee 1982. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 augustus 1982 en op 10 januari 1984 door de provincie (gedeeltelijk) goedgekeurd. Het gebied heeft de bestemming Verzorgings- en verpleeginstellingen.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 geeft een weergave van de relevante beleidsstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • hoofdstuk 4 bevat (een samenvatting van) de verrichte onderzoeken die in het kader van dit bestemmingsplan benodigd zijn;
  • hoofdstuk 5 geeft een toelichting bij de regels;
  • hoofdstuk 6 toont de uitvoerbaarheid aan van het plan met een weergave van de uitkomsten van de verschillende overleg/zienswijze-momenten die in het kader van de bestemmingsplanprocedure zijn uitgevoerd.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke visie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de huidige en beoogde situatie beschreven.

2.2 Ligging

Het Zeehospitium ligt in het duingebied aan de zuidwestzijde van de bebouwde kom van Katwijk aan Zee op de grens met de Zuidduinen. Het terrein van het Zeehospitium ligt in een duingebied dat omsloten wordt door de Boulevard in het westen, de Seinpoststraat en Drieplassenweg in het noorden/noordoosten en door de Sportlaan in het zuiden/zuidoosten. In het zuidelijk deel van dit duingebied bevinden zich enkele woonpercelen en een sportcomplex met tennisvelden. De hoofdontsluiting van het Zeehospitium ligt aan de rotonde van de Parklaan-Sportlaan.

2.3 Huidige situatie

Het terrein van het Zeehospitium bestaat uit een duingebied met meerdere over het duingebied verspreide gebouwen, ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen en groen. De bestaande bebouwing van het Zeehospitium bestaat nog uit het oude hoofdgebouw en een paviljoen in de noordwesthoek van het terrein (de Waaijer) en uit de inmiddels geheel gerealiseerde bebouwing uit fase 1a en de grotendeels gerealiseerde bebouwing uit fase 1b. Het gebouw de Waaijer dateert uit 1914 en is een gemeentelijk monument.

In figuur 2.1 is op de luchtfoto te zien welke gebouwen reeds gerealiseerd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie

In de gebouwen zijn zowel woningen, zorgwoningen als zorgvoorzieningen gevestigd. Op het terrein wonen zowel mensen met en zonder zorgbehoeften naast elkaar. Daarnaast zijn in het gebied diverse voorzieningen aanwezig, zoals ruimten voor dagbesteding, een multifunctioneel gezondheidscentrum, een kinderdagverblijf en een plaza met een grand-café. Onder de nieuwbouw van fase 1b is tevens een parkeergarage gerealiseerd ten behoeve van de wijk.

2.4 Toekomstige situatie

Uitgangspunten

Voor de verdere uitwerking en doorontwikkelingen van deelgebieden is het Masterplan met als titel 'Stedenbouwkundig plan' leidend. In Bijlage 1 is dit document van september 2004 bijgevoegd. Het masterplan heeft ruimtelijk duidelijke uitgangspunten gesteld:

  • Omgekeerde integratie: het mixen van verschillende mensen, cliënten van Het Raamwerk en mensen uit de maatschappij;
  • Optimaal inspelen op de unieke ligging: de ligging aan zee en in de duinen biedt kansen voor een unieke buurt en kansen voor de natuur;
  • Het een bijzondere en toch gewone wijk laten zijn: geen hek om het terrein, doorgaande wegen en een volledig openbare buurt in Katwijk, maar in de uitwerking een eigen identiteit meegeven;
  • Veilig voor iedereen: de buurt wordt zo ingericht dat deze veilig en leefbaar is voor alle doelgroepen van de minder valide medemens tot en met kinderen;
  • Zo min mogelijk blik op de weg: in het hart van het plangebied is een grote parkeergarage opgenomen waar het grootste gedeelte van de parkeerbehoefte wordt gefaciliteerd.

Omdat de markt ten opzichte van 2004 sterk is veranderd is het Masterplan voor fase 2 nader uitgewerkt. Het resultaat hiervan is opgenomen in het document 'Uitwerking fase 2' met als documentdatum november 2012, zie Bijlage 2. Dit document heeft de gemeenteraad op 30 mei 2013 vastgesteld, zie het raadsbesluit in Bijlage 3.

In dit stedenbouwkundig plan is uitgegaan van een moderne landschappelijke hoofdopzet, waarin de bebouwing in en om het landschap plooit. Het duinlandschap is de drager van het gebied. De bebouwing van het Zeehospitium vormt als het ware een eigen buurt met wonen, werken, maatschappelijke voorzieningen en horeca (categorie 1). Stichting Het Raamwerk streeft met de herstructurering van het Zeehospitiumterrein ook naar Omgekeerde Integratie. Het concept van een gesloten instellingsterrein wordt met de gerealiseerde en de nog te ontwikkelen nieuwbouw veranderd in een woonwijk waar mensen met en zonder (lichamelijke) beperking naast elkaar leven. In onderstaande afbeelding is een impressie opgenomen van het totaalplan. Hierin is de gewijzigde situatie ter hoogte van de duinwoningen verwerkt. Onderstaande verbeelding is dus niet gelijk aan het inrichtingsplan zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Beoogde situatie - impressie is afwijkend van stedenbouwkundig plan pagina 38

Bron: BOOT

In figuur 2.3 zijn de ontwikkelingsgebieden weergegeven die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan voor fase 2. Hiermee wordt de herontwikkeling van het Zeehospitiumterrein in Katwijk afgerond. In tabel 2.1 is in combinatie met figuur 2.3 per gebouwnummer de ontwikkeling benoemd. In de onderstaande paragraaf wordt ook gerefereerd aan deze nummers. Deze paragraaf geeft een stedenbouwkundige beschrijving van het terrein. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de regeling van de verschillende gebouwen en functies. De gebouwen 3A, 9B en 11 zijn bestaande gebouwen die tevens in dit bestemmingsplan zijn opgenomen om de bestaande situatie te herbestemmen.

Tabel 2.1 Ontwikkeling per gebouw

deelgebied/gebouw   type bouw   aantal  
1   vrijstaande of twee-aaneengebouwde duinwoningen   13 woningen  
2   appartementengebouw   24 woonappartementen  
3B   2 blokken met rijwoningen   12 woningen  
6   appartementengebouw   14 woonappartementen  
9D   appartementengebouw   12 appartementen of 32 zorgappartementen of een combinatie hiervan  
Totaal     75- 95 wooneenheden  

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0006.png"

Figuur 2.3 Beoogde situatie - verkaveling fase 2

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 10

2.4.1 Deelgebied 1

2.4.1 Deelgebied 1

Dit deel van het plan betreffen duinwoningen, deze woningen worden vrijstaand of geschakeld gebouwd waardoor deze als losse elementen in het duingebied staan. In het stedenbouwkundig plan en het masterplan voor fase 2 werd, zoals opgenomen in de voorgaande paragraaf, nog uitgegaan van ten hoogste 16 tegenover elkaar georiënteerde woningen. Later is gekozen voor 13 woningen om de bestaande natuurwaarden te behouden, zie de toelichting in paragraaf 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0007.jpg"

Figuur 2.4 Aangepast ontwerp duinwoningen

Bron: Bosch-Slabbers

Om te bewerkstelligen dat de woningen zoveel mogelijk als losse elementen in het duingebied staan is er tussen de woningen voldoende ruimte om de woningen als aparte elementen te kunnen onderscheiden. Ook het verloop in de voorgevel maakt dat de woningen meer als losstaande objecten te identificeren zijn. De woningen hebben allen een bouwhoogte van ten hoogste 10 m vanaf het gestelde NAP peil en een bebouwd oppervlak van in principe 80 m2 per woning. 2 woningen hebben een maximaal oppervlakte van ten hoogste 110 m2 en 1 woning maximaal 130 m2.

De buitenruimtes van deze woningen worden vormgegeven als zwevende vlonders boven het landschap. Om de aansluiting op het duinlandschap optimaal te maken zijn schuurtjes op deze vlonders niet toegestaan.

Onder de woningen en daarmee onder het gestelde NAP peil is een ondergrondse bouwlaag toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0008.jpg"

Figuur 2.4 Doorsnede woningen in deelgebied 1

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 15

2.4.2 Gebouw 2

Gebouw 2 is een appartementencomplex dat bestaat uit 8 verdiepingen met ten hoogste 24 woningen. Dit gebouw is een beeldbepalend gebouw voor de oostkant van het Zeehospitiumterrein. Het gebouw staat als een baken aan de rotonde, komende van de Parklaan staat het gebouw met zijn kop precies in de zichtlijn. Onder het gebouw is een parkeergarage gelegen. Met grond en beplanting wordt deze garage aan het zicht onttrokken. De parkeergarage is ontsloten via de westzijde van het gebouw op de Dorendelstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0009.jpg"

Figuur 2.5 Doorsnede appartementengebouw in deelgebied 2

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 19

2.4.3 Gebouw 3A en gebouw 9B

Gebouw 3A en gebouw 9B zijn reeds bestaande woonzorgcomplexen. Beide zijn L-vormige gebouwen bestaande uit twee bouwlagen met een flauwe kap, de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m. In gebouw 3A zijn 18 zorgwoningen gevestigd en in gebouw 9B zijn 15 zorgwoningen gevestigd.

2.4.4 Gebouw 3B

Gebouw 3B bestaat uit twee blokken rijwoningen van elk 6 woningen. De woning bestaat uit 2 lagen met een kap. De woningen worden niet rechtstreeks georiënteerd op de Drieplassenweg, maar staan juist vrijelijk in de duinen. De licht gebogen lijnen en het opknippen van het volume versterkt dit beeld. Het parkeren is integraal opgelost aan de achterzijde van de woning, waardoor de voorzijde 'schoon' in het landschap staat.

Onder het maaiveld wordt een berging met een stallingsplaats voor minimaal één auto gerealiseerd. Deze stalling is bereikbaar via een verdiepte laag aan de achterzijde van de woningen. Boven deze entree wordt door middel van een terras de buitenruimte van de woning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0010.jpg"

Figuur 2.6 Doorsnede woningen in deelgebied 3B

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 23

2.4.5 Gebouw 6

Gebouw 6 is een appartementengebouw van ten hoogte 3 bouwlagen en een terugliggende 4e bouwlaag. Onder het complex wordt een parkeergarage gerealiseerd. De inrit voor deze garage sluit via het gebouw de Waaijer aan op Seinpoststraat. Het gebouw wordt gerealiseerd met een uitzicht over het strand en de zee. De oostelijke appartementengebouwen en éénsgezinswoningen die reeds zijn gerealiseerd behouden het uitzicht over de duinen en het strand. Om dit uitzicht te bewaren is bij de architectonische uitwerking van gebouw 6 rekening gehouden met de zichtlijnen die langs het gebouw lopen, conform het oorspronkelijke masterplan. De eerste studie omtrent zichtlijnen is opgenomen in Bijlage 12 waarin wordt uitgegaan van peil van 14m +NAP (zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan). Zoals eerder is beschreven is het peilniveau 2 m verlaagd, daarmee wijzigen ook bepaalde zichtlijnen zoals beschreven in de Nota zienswijzen. De tweede studie omtrent zichtlijnen is opgenomen in Bijlage 17 waarin wordt uitgegaan van peil van 12m +NAP (zoals opgenomen in het vast te stellen bestemmingsplan). In de Nota zienswijze wordt nader ingegaan op de zichtlijnen in relatie tot omliggende gebouwen.

In onderstaande figuren is een impressie van het gewijzigde ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0011.jpg"

Figuur 2.7 Doorsnede gebouw 6 met een peil 12m +NAP (versie december 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0012.jpg"

Figuur 2.8 Zicht impressie vanuit het Zeehospitiumterrein op gebouw 6

2.4.6 Gebouw 9D

Gebouw 9D wordt net als de gebouwen 3A en 9B een woonzorgcomplex. Vanwege de ligging aan de rotonde die de entree vormt voor het Zeehospitiumterrein heeft dit complex een bouwhoogte van 13,5 m, waarmee het een landmark is voor het gebied. De kromming van het gebouw volgt de rotonde en het gebouw krijgt een duidelijke kop en entree aan de Zeehosstraat. In het complex worden maximaal 32 zorgwoningen of maximaal 12 reguliere woningen gerealiseerd, of een combinatie van beiden. Ten behoeve van het complex wordt aan de westzijde van het gebouw een parkeerplaats gerealiseerd die wordt ingepast in het duingebied. tevens is parkeren mogelijk in de centrale parkeergarage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0013.png"

Figuur 2.9 Doorsnede gebouw 9D

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 31

2.4.7 Gebouw 11

Gebouw 11, ook bekend als de Waaijer, is een reeds bestaand gebouw gelegen aan de noordwestzijde van het Zeehospitiumterrein. Het gebouw was in gebruik als informatiecentrum.

In onderstaande afbeelding is een totaal impressie opgenomen. Hierin is het gewijzigde ontwerp voor de duinwoningen zoals beschreven in paragraaf 1.3 niet verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0014.jpg"

Figuur 2.10 Totaal impressie

Bron: Uitwerking fase 2, pagina 33

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk streeft naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Het Rijk streeft naar zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het westelijk deel van het plangebied ligt binnen het in het Barro aangewezen kustfundament, zoals weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0015.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'kustfundament' bij het Barro (geel gearceerde deel).

Artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is in dit verband relevant. Dit artikel bepaalt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden buiten het stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan ter hoogte van het aangewezen kustfundament. Vervolgens zijn in de leden 2 en 3 van dit artikel uitzonderingen opgenomen op dit uitgangspunt.

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Katwijk aan Zee'. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 augustus 1982 en op 10 januari 1984 door de provincie (gedeeltelijk) goedgekeurd. Het gebied heeft de bestemming Verzorgings- en verpleeginstellingen. Een deel van de toekomstige ontwikkelingen ligt niet binnen de bebouwingsgrenzen zoals ingetekend op de plankaart van het bestemmingsplan 'Katwijk aan Zee'. Toch heeft hier lange tijd dicht bij de huidige boulevard een groot gebouw gestaan ten behoeve van Blankenheim zoals zichtbaar in figuur 3.2. De eerste bebouwing van het terrein van het Rijnlands Zeehospitium dateert zelfs van 1906 en is sindsdien als zodanig in gebruik. Ook de reeds gerealiseerde gebouwen zoals de Vuurduijn en Groote Kaap, ook gelegen in het kustfundament, zijn reeds gerealiseerd op basis van een vastgesteld bestemmingsplan. Ten zuiden van het plangebied liggen daarnaast binnen het kustfundament ook sportvoorzieningen en woningen aan de Sportlaan. Door de nieuwe bebouwing te realiseren tussen deze bestaande bebouwing en op een locatie waar voorheen ook een gebouw heeft gestaan, kan het plangebied wel als onderdeel beschouwd worden van het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca en daarmee als onderdeel van het door het Rijk bedoelde 'stedelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0016.jpg"

Figuur 3.2 Luchtfoto Blankenheim

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' beschreven. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden, worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder').

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet daarom getoetst worden aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor toetsing aan trede 1 van de ladder wordt verwezen naar paragraaf 3.2. Stap 2 in de ladder bepaalt dat een ontwikkeling binnen 'bestaand stedelijk gebied' moet plaatsvinden. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is omsloten door infrastructuur, ingeklemd tussen de sportvoorzieningen en woningen aan de Sportlaan, de reeds gerealiseerde bebouwing van Zeehospitium fase 1 en de kern van Katwijk aan Zee ten noorden van de Seinpoststraat en de Drieplassenweg en past daarmee binnen de definitie van 'bestaand stedelijk gebied'. Het plangebied is daarnaast multimodaal ontsloten zoals weergegeven in de paragraaf 4.2. Hiermee wordt voldaan aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Een gedeelte van het plangebied is gelegen in het door het Rijk aangewezen kustfundament. Omdat dit deel van het plangebied beschouwd kan worden als onderdeel van het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca en daarmee als onderdeel van het door het Rijk bedoelde 'stedelijk gebied', is er geen strijdigheid met het Barro. Ook aan de treden van de ladder van duurzame verstedelijking wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is vastgesteld op 9 juli 2014 en wordt op dit moment geactualiseerd. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De visie is ingedeeld in een aantal functionele onderdelen, waarvoor het beleid op hoofdlijnen en het specifieke beleid is beschreven. Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'), zie figuur 3.3. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0017.jpg"

Figuur 3.3 Bestaand stads- en dorpsgebied vanuit de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit. De ontwikkeling vindt plaats binnen de gedefinieerde 'bebouwde ruimte'.

Verordening Ruimte (9 juli 2014)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.

Ladder duurzame verstedelijking vanuit de Verordening ruimte 2014
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. In onderstaande tabel is ook getoetst aan deze ladder.

2.1.1   Ladder voor duurzame verstedelijking   Toetsing  
a   De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.   De ontwikkeling van de woningen voorziet in een actuele behoefte, om deze reden is de ontwikkeling van het Zeehospitium terrein opgenomen in de Woonvisie 2015-2019 van de gemeente Katwijk. Voor het Zeehospitium is rekening gehouden met in totaal 104 woningen. Op regionaal niveau is de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014 van belang. Deze regionale woonvisie is vastgesteld op 17 december 2014 en wordt door de provincie gebruikt om bestemmingsplannen te toetsen. Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio wordt aangesloten bij de WBR2013 (inmiddels WBR2016). Naast een regionale behoefte bestaat er namelijk ook nog een bovenregionale behoefte aan woningbouw die opgevangen moet worden. Op basis van de WBR2016 (die uitgaat van hogere aantallen benodigde woningbouw ten opzichte van de WBR2013) ligt er voor de gemeente Katwijk een behoefte aan nog eens 1.442 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 1.112 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 818 extra woningen gerealiseerd worden. Het planvoornemen geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

Daarnaast is in fase 2 een grote diversiteit in planvorming. Naast appartementen worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Alle woningen worden aangeboden in diverse prijssegmenten. Omdat voorliggende ontwikkeling ook zorgwoningen mogelijk maakt wordt ook in een maatschappelijke behoefte voorzien.
 
b   In die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.   De locatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied op basis van de kaart in de
Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het bestaand stads- en dorpsgebied wordt in de verordening omschreven als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

De locatie Zeehospitium past binnen deze beschrijving van het bestaand stedelijk gebied. De omgeving bestaat uit samengestelde woonfuncties, omsloten door infrastructuur en andere functies zoals zorg en sport zijn aanwezig,  
c
i
ii
iii  
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, etc..   Dit is niet van toepassing. De locatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
 

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Verordening ruimte 2014.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. In Holland Rijnland werken samen de gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • Kennis en Greenport;
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Het plangebied is op de kaart aangegeven als stedelijk gebied / uitbreidingsgebied stedelijk gebied. Concentratie van woningbouw moet plaatsvinden in deze gebieden. De beoogde ontwikkeling voorziet daarnaast in het toevoegen van extra woningen. Hiermee kan een toegevoegde waarde worden geleverd aan de taakstelling voor de gemeente Katwijk zoals omschreven in de structuurvisie, namelijk het toevoegen van circa 8.300 woningen van 2000 tot 2019. Omdat er tot 2010 niet voldoende woningen zijn gebouwd, ligt de taakstelling vanaf 2010 op nog circa 5.800 woningen.

Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014-2019

In de regio Holland Rijnland zal het aantal huishoudens de komende 15 jaar toenemen. De woningbehoefte groeit en deze behoefte moet regionaal geaccommodeerd worden. Naast groei van de behoefte wordt de regio vooral geconfronteerd met een veranderende samenstelling van de huishoudens door vergrijzing en gezinsverdunning. Daar moeten de gemeenten in hun woningbouwprogrammering rekening mee houden.

In de Regionale Woonagenda 2014 wordt de gewenste ontwikkelrichting op hoofdlijnen aangegeven. Het is een leidraad waarmee de gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal hun bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de regionale woningmarkt. Dit kan door een goede regionale afstemming, voldoende sociale woningbouw voor de primaire doelgroep en aandacht voor kansrijke woonmilieus. Iedere drie jaar wordt er door de provincie een berekening gemaakt van de verwachte woningbehoefte (WBR) en de bevolkingsprognose (BP). In de regionale Woonagenda is uitgegaan van de WBR cijfers uit 2013.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Inmiddels is de Woningbehoefteraming 2016 bekend. Voor gemeente Katwijk wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 1.442 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 1.112 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 818 extra woningen gerealiseerd worden. Het planvoornemen geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0018.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede tabel woningbehoefteraming 2016, periode 2015-2019

3.4 Gemeentelijk beleid

Brede Structuurvisie Katwijk (2007) - Brede Structuurvisie Verdiept (2010)

In 2007 heeft de gemeenteraad de Brede Structuurvisie (BSV) vastgesteld met daarin een toekomstbeeld voor de gemeente Katwijk. In 2010 is de visie geactualiseerd en is er een uitvoeringsparagraaf toegevoegd. De visie heeft betrekking op de planperiode 2007-2020. De structuurvisie is voor sommige gebieden uitgewerkt in masterplannen zoals voor de rivierzone en Katwijk aan Zee. De Brede Structuurvisie Katwijk 2007–2020 benoemt de opgaven integraal.

Om die activiteiten in de toekomst in organisatorische zin een kans van slagen te geven moet er op ieder beleidsveld worden voorgesorteerd. Voor zover sectoren nog geen eigen beleid hebben geformuleerd vormt de Brede Structuurvisie daarvoor het kader. De volgende onderwerpen zijn relevant:

  • het versterken van de gemeentelijke regierol, onder andere door het initiëren van overleg met ontwikkelende partijen, sturing op en bewaking van het woningbouwprogramma;
  • het versterken van de differentiatie in bestaande en nieuwe woonmilieus op een wijze, die beter aansluit op de karakteristieke, lokale kwaliteiten;
  • het vergroten van het woningaanbod voor 55-plussers, zorgbehoevende ouderen, starters en kleinere huishoudens;
  • het stimuleren van een gevarieerder aanbod van woningen en woonmilieus ter bevordering van de doorstroming;
  • aandacht voor de bouw van duurdere huur- en koopwoningen bij inbreiding en herstructurering;
  • het realiseren van 30% sociale woningbouw bij de uitbreidingsopgave;
  • het in balans brengen van programma en planexploitatie tegen de achtergrond van de gehele woningbouwopgave in plaats van per opgave afzonderlijk.

De realisatie van zorgwoningen en reguliere woningen zorgt voor een gevarieerder aanbod. De woningbouw vindt plaats in de kern Katwijk en sluit aan op de omgeving. Het vergroot daarnaast het woningaanbod voor zorgbehoevenden. Het levert een bijdrage aan een betere aansluiting op de karakteristieke, lokale kwaliteiten.

Conclusie

De ontwikkeling van het Zeehospitiumterrein is in lijn met de ambities uit de Brede Structuurvisie. De bouw van de woningen zorgt voor een differentiatie van woonmilieus.

Masterplan Katwijk aan Zee

Het Masterplan Katwijk aan Zee is vastgesteld om een richtinggevend en ruimtelijk functioneel kader te hebben voor de toekomstige ontwikkeling van Katwijk aan Zee. In het Masterplan wordt aangegeven waar en hoe de gemeente de komende jaren regie zal voeren op de programmatische en ruimtelijke ontwikkeling van Katwijk aan Zee. Tevens beschrijft het concrete projecten en geeft richting aan het principe en de ruimtelijke kwaliteit van projecten. Het plan is een ambtelijk en bestuurlijk actief sturingselement en toetsingskader en schept voor de bewoners van Katwijk en de inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners van Katwijk aan Zee duidelijkheid over de visie en projecten van de gemeente.

In het Masterplan is het Zeehospitium benoemd als een locatie voor woningbouw, daarnaast is het gebied benoemd als een duingebied dat is gelegen op het overgangsgebied tussen het dorp en de duinen, waarin het kenmerkende duinlandschap beleefbaar moet zijn voor bewoners en gebruikers van het gebied. Met de planontwikkeling voorziet de locatie hierin, daarmee past de ontwikkeling van het Zeehospitium in het Masterplan Katwijk aan Zee.

Woonvisie Katwijk 2015-2019

De gemeente Katwijk stelt woonbeleving van haar inwoners centraal. Inwoners van Katwijk moeten kunnen wonen op een manier die aansluit op hun behoeften en hun financiële mogelijkheden. Er wordt gestreefd naar een goede balans van alle segmenten (woonmilieus) in de woningvoorraad. Duurzaam wonen is de norm. Leefbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen zijn belangrijke speerpunten voor beleid.

Katwijk ligt in een zeer aantrekkelijke regio voor de woonconsument. Midden in de Randstad en toch in een zekere luwte Binnen een straal van circa 45 minuten is een groot potentieel aan werkgelegenheid te vinden. Katwijk heeft in vergelijking met de andere regiogemeenten een hoger dan gemiddelde voorraad sociale huurwoningen.

De totale woningbehoefte voor de gemeente Katwijk tot 2030 is, op basis van de Woningbehoefteraming 2013, vastgelegd op circa 4.000 woningen. Op provinciaal niveau is begin juni 2016 daarnaast de nieuwe Woningbehoefteraming en Bevolkingsprognose gepresenteerd. Ten opzichte van de vigerende woningbouwprogramma's tot 2020 blijkt er een hogere behoefte te bestaan. Voor de gemeente Katwijk is deze zo'n 23% hoger dan voorzien in 2012.

De ontwikkeling van het Zeehospitium is als project genoemd in de Woonvisie. De ontwikkeling van het Zeehospitiumterrein heeft een aantoonbare meerwaarde voor het huidige aanbod binnen Katwijk aan Zee. De ontwikkeling voorziet in woningbouw voor zorgbehoevenden, waar binnen de gemeente een aantoonbare behoefte is. Daarnaast voorziet de planontwikkeling door de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten die het toevoegt aan het gebied in een opwaardering van het terrein en daarmee van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Parkeernormenbeleid Katwijk

Voor nieuwbouw, in- en uitbreidingen en functieveranderingen is in principe het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010, door het college vastgesteld op 2 februari 2010) van toepassing. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op een goede manier wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Het parkeernormenbeleid omvat:

  • de parkeernorm voor verschillende voorzieningen (zoals wonen, winkels scholen)
  • hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn;
  • wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn;
  • mogelijkheden van dubbelgebruik;
  • hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen);
  • eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen;
  • hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande);
  • hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.

Bij de integrale totstandkoming van een bouwplan hebben meerdere eisen en uitgangspunten invloed op het resultaat. Dit komt tot uiting in de belevings-, gebruiks- en toekomstwaarde van het betreffende plan. Eisen en uitgangspunten zijn bijvoorbeeld de hoeveelheid groen, kwaliteit inrichting openbare ruimte en hindercirkels. De ambities en eisen met betrekking tot deze onderwerpen zijn van belang voor de uiteindelijke (leef- en belevings) kwaliteit van het te ontwikkelen project en van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Binnen de planontwikkeling is het de uitdaging om een integraal plan te ontwerpen, waarbij aan alle ambities, voor zowel de ruimtelijke belevingswaarde als de diverse gebruikswaarden recht wordt gedaan en waardoor het plan uiteindelijk die goede leef- en verblijfskwaliteit krijgt, financieel haalbaar is en toekomstbestendig wordt. Het is mogelijk om gemotiveerd af te wijken van dit parkeerbeleid. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de parkeerbalans.

Groenbeleidsplan 2009-2019 (2009)

Het groenbeleid richt zich op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer. De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:

  • Het creëren van meer samenhang tussen de verschillende kernen van de gemeente door verbindende groene (hoofd)structuren;
  • Het aandacht besteden aan de parken in de gemeente. Geef de parken meer 'cachet'. Een naar buiten gerichte groenstructuur is een belangrijke methode om de parken meer te laten opvallen;
  • Ecologische waarde van gemeente Katwijk verhogen door het omringende landschap en de waardevolle natuur naar binnen te trekken. Ervoor zorgen dat de omringende natuur aansluit op het binnenstedelijke groen;
  • Het aanbrengen van groenaccenten, waarmee de identiteit van de verschillende kernen wordt vormgegeven en waardoor de gemeente meer kleur en fleur krijgt.

De openbare ruimte van het plan wordt zo ingericht dat het aansluit bij het karakter van het bestaande (duin)gebied.

Speelruimtebeleidsplan 2008-2018 (2009)

Het Speelruimtebeleidsplan geeft het beleidskader voor de speelruimte in de gemeente Katwijk. Er zijn ambities bepaald die betrekking hebben op de wijze waarop wordt omgegaan met formeel en informeel speelaanbod in de gemeente. Verder zijn normen vastgesteld waaraan de formele en informele speelruimte in de gemeente Katwijk moet voldoen. Normen voor formele speelplekken zijn:

  • Kwantiteitsnormen: In de bestaande wijken geldt de norm: 1 speelplek per 100 kinderen. Voor nieuwbouw gebieden geldt een norm van 3% van de grond die voor wonen is uitgegeven.
  • Kwaliteitsnormen: Aantrekkelijke speelterreinen die redelijk ruim zijn opgezet en naast speeltoestellen ook beperkt bespeelbaar groen en verharding bevatten. Voldoende speelwaarde/speelmogelijkheden zoals: klimmen, rennen, glijden etc., 60 speelmogelijkheden of meer op 100 kinderen.

Naast de formele speelplekken, in groengebieden en op pleinen, dient op 'redelijk veel plaatsen' ruimte te zijn om informeel te spelen, zoals in groenvoorzieningen en op straat. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bezonning, de veiligheid, bereikbaarheid en aan verschillende leeftijdsgroepen.

Beide vormen van spelen vinden binnen de gebruikelijke bestemmingen, groen en verblijfsdoeleinden, plaats. Alleen wanneer sprake is van bijzondere voorzieningen of bouwwerken wordt een specifieke bestemming opgenomen.

Voor het Zeehospitiumterrein is in fase 1b een speelplaats ontwikkeld. Verder is dit beleid minder van toepassing vanwege de doelgroep van 55+.

Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)

De gemeente heeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen in de vorm van een duurzaamheidstoets. Kaders daarbij zijn de volgende:

  • Het beleidskader Duurzame Stedenbouw is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak.
  • Het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal).
  • In de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is.

Bij de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan worden getoetst aan de duurzaamheidstoets.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten beschreven die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. Per aspect wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop deze, indien nodig, zijn vertaald in het bestemmingsplan. Voor veldonderzoek wordt per aspect verwezen naar de bijbehorende bijlage.

4.2 Verkeer

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de rotonde Zuid, de Seinpoststraat, de Drieplassenweg en de Sportlaan. Aan de westkant van het plangebied loopt de Boulevard, deze weg loopt langs de kust van Katwijk.

De Drieplassenweg en de Sportlaan sluiten aan op de Parklaan. Via de Parklaan, Boslaan, Koningin Julianalaan en de Zeeweg wordt ontsloten naar de N206. De N206 vormt de belangrijkste ontsluitingsweg voor Katwijk en heeft een directe aansluiting op de A44. Eveneens geeft de N206 verbinding in de richtingen Noordwijk en Noordwijkerhout.

De Parklaan en een deel van de Drieplassenweg zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Ontsluiting per openbaar vervoer

Ter hoogte van de locatie is langs de Drieplassenweg een bushalte gelegen. Hier halteren de busdiensten in de richtingen Leiden en Den Haag. In deze plaatsen kan worden overgestapt op het railnetwerk.

Ontsluiting langzaam verkeer

Vanaf de rotonde zal een voet- en fietspad naar de Boulevard worden gerealiseerd. Het langzaam verkeer wordt verder afgewikkeld over de wegen rondom de locatie. Binnen de 30 km/h-zone wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. Een uitzondering hierop vormt de Boulevard waar fietssuggestiestroken zijn gelegen. Ook de Drieplassenweg is voorzien van fietssuggestiestroken en langs de rotonde liggen vrijliggende fietspaden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Naast de ontwikkelingen in fase 2 zijn in het gebied reeds meer ontwikkelingen mogelijk gemaakt (fase 1a en b). In de verkeersprognose voor 2030 zijn al deze ontwikkelingen meegenomen; van dit verkeersmodel is dan ook uitgegaan.

Voor de ontwikkeling in fase 2 is op basis van de meest recente kencijfers (CROW, 2012) de toekomstige verkeersgeneratie als volgt gekwantificeerd:

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie Fase 2

Deelgebied   Aantal woningen   Verkeersgeneratie mvt/etmaal  
1   13   87  
2   24   160  
3B   12   80  
6   14   93  
9D   12*   80  
Totaal   75   500  

* In deelgebied 9D kunnen in plaats van 12 marktwoningen ook 32 zorgwoningen worden ontwikkeld. De verkeersgeneratie van die laatste optie is echter kleiner, namelijk circa 4 mvt/etmaal. Bij wijze van worst-case toetsing wordt daarom uitgegaan van 12 marktwoningen in deelgebied 9D.

Op basis van het verkeersmodel voor de gemeente Katwijk (Goudappel Coffeng) is de verkeersafwikkeling vanuit het plangebied bepaald. Deze vindt vrijwel geheel in oostelijke richting plaats via de Parklaan waarbij een klein deel (<10%) via de Cantineweg wordt afgewikkeld. De ontwikkelingen leiden niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Door het bureau Spark is een parkeerbalans opgesteld, zie Bijlage 4. Deze parkeerbalans is voor het gehele terrein, dus ook inclusief fase 1 welke inmiddels is opgeleverd en in gebruik is genomen. De parkeerbalans dient te worden bezien over het totaal omdat een parkeergarage is gerealiseerd met 198 parkeerplekken die tevens dient voor het parkeeraanbod in fase 2.

In het onderzoek is allereerst de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen per deelgebied bepaald. Hierbij is nog uitgegaan van de voorgaande planvorming voor wat betreft de duinwoningen (deelgebied 1) omdat er 3 woningen minder worden gerealiseerd en de parkeerbalans daarmee gunstiger uitvalt. Vervolgens is deze behoefte toegedeeld aan de beschikbare parkeercapaciteit. Een aantal deelgebieden zal over parkeercapaciteit beschikken waarmee (een deel van) de parkeerbehoefte van het betreffende gebied kan worden opgevangen.

Uit het onderzoek blijkt dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Er is een overschot aan parkeerplaatsen, namelijk minimaal 16 plaatsen. Omdat de parkeerbalans van het Zeehospitium specifiek is vanwege de diversiteit aan functies in combinatie met hoge beeldkwaliteitseisen wordt in de regels verwezen naar deze parkeerbalans. Bij de behandeling van omgevingsvergunningen voor bouwen zal aan deze parkeerbalans worden getoetst.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor zowel het gemotoriseerd verkeer als het langzaam verkeer als het openbaar vervoer is goed te noemen. De ontwikkelingen zullen niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. In het totale gebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

4.3 Geluidshinder

Beleid en normstelling

Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Parklaan en het gezoneerde (50 km/h) deel van de Drieplassenweg. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook uitgevoerd, zie Bijlage 5. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is dit onderzoek gewijzigd. De reden is dat de verkeersintensiteiten (zoals opgenomen in tabel 3.1 in Bijlage 5) in het verkeersmodel van de gemeente zijn veranderd en enkele zienswijzen zijn ontvangen op dit punt. Dit werkt door in de geluidwaarden op de gevels en op de benodigde Hogere waarden.

Tevens zijn langs het plangebied de Sportlaan/Boulevard, (een deel van) de Drieplassenweg, de Seinpoststraat, de Laan van Nieuw Zuid en de Zeehosstraat/Schuitegatstraat gelegen. Deze wegen hebben een maximumsnelheid van 30 km/h en zijn daardoor niet-gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aangetoond dat ten gevolge van het verkeer op deze wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Onderzoek en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de niet-gezoneerde wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Parklaan en de Drieplassenweg is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de bestemming Gemengd – Woonzorgcomplex 2. Hier is maatregelenonderzoek gedaan om de geluidsbelasting te reduceren. Hieruit blijkt dat maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn.

De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Derhalve wordt een Besluit hogere waarde aangevraagd. Omdat de exacte positie van de woningen in het gebouw nog niet bekend is, zal voor het maximale aantal woningen binnen het bouwblok een hogere waarde worden aangevraagd. Deze zijn weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarden

ontwikkeling   maximaal aantal woningen   ontheffingswaarde
 
geluidsbron  
Bestemming Gemengd - Woonzorgcomplex 2   32   55 dB   Drieplassenweg  

De verleende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Verordening Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels (2015)

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels  die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels  zijn te vinden op  www.rijnland.net/regels.

Toetsing

Huidige situatie

Het plangebied ligt in het duingebied van Katwijk, op de zeewering. Het terrein van het Zeehospitium bestaat uit duingebied met meerdere over het duingebied verspreide gebouwen, ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen en groen. De bodem bestaat uit zand. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan ziet toe op de ontwikkeling van 5 bouwvlakken en diverse verharding. Hierdoor neemt het oppervlak verharding in vergelijking met voor de start van de ontwikkeling met circa 311 m2 toe (zie Bijlage 6). Dit is een ander aantal m2 in vergelijking met de tabel opgenomen in Bijlage 2. Verschillen hierin zijn ontstaan omdat de planvorming later voor bijvoorbeeld de duinwoningen nog is aangepast.

Gezien de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse is het creëren van oppervlaktewater om de toename van verharding in het gebied te compenseren niet mogelijk. Het hemelwater zal direct in de zandgrond infiltreren. Waterneutraal bouwen is bij dit plan dan ook niet mogelijk/aan de orde. De geohydrologische situatie laat het afkoppelen van hemelwater wel toe. In het plan wordt hemelwater van dakvlakken en wegen afgekoppeld. Hierbij is de beslisboom van het Hoogheemraadschap leidend. Uitlogende materialen worden niet toegepast mits deze tegen uitlogen worden behandeld. Het regenwater zal door de aanleg van de wadi's via de bodem worden afgevoerd. Gezien het feit dat er sprake is van zandgronden is dit goed mogelijk. Op deze wijze blijft het hemelwater binnen het plangebied.

In het najaar 2016 zijn met Hoogheemraadschap van Rijnland overleggen gevoerd om te bepalen of de uitgangspunten ten aanzien van de leggerberekeningen van de zeewering nog actueel zijn. De conclusie is uitgangspunten zijn gewijzigd door:

  • het definitief ontwerp van het Kustwerk ter plaatse van Gebouw 6 iets robuuster is uitgevoerd (door zuidwaartse verlenging en zeewaartse verlegging van de dijk);
  • daarnaast is er een beter beeld verkregen door hoogtemetingen van de opvulling van de kuil.

De regels over vergravingen in de leggerzones zijn gewijzigd, dit is tevens vastgelegd in de herziene legger van de zeewering. In Bijlage 16 is de brief van het Hoogheemraadschap opgenomen met een nadere onderbouwing en toelichtende figuren.

Verschil is nu dus dat in de huidige situatie, rekening houdend met de binnentalud-eis, er dieper gebouwd kan worden ter hoogte van het binnentalud, terwijl het beoogde gebouw eerst alleen boven de kruin van het grensprofiel lag. Vanaf de de kruin (op 10m +NAP) wordt een helling van 1 op 3 gehanteerd. Daarmee is de diepte van de parkeerkelder gesteld op 8m + NAP, dit is de onderkant van de parkeerbak. De hoogte van de parkeerkelder is maximaal 4 m. Dit betekent een peilmaat voor Gebouw 6 van 12m +NAP. Dit is 2 m lager dan het peilniveau van 14m +NAP zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

In de ontwerplegger van de Keur ligt een gedeelte van het plangebied binnen de kern- en beschermingszone van de primaire kering Kust. Voor het bouwbeleid in de kustwering gelden drie zones; bouwbeleid in de kernzone, bouwbeleid in de beschermingszone en bouwbeleid in buitenbeschermingszone. Voor het bouwen in de beschermingszone en kernzone is een vergunning van het Hoogheemraadschap noodzakelijk. In onderstaande afbeelding is de kernzone afgebeeld.

Er geldt een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Zo mag er geen zand worden afgevoerd uit de zeewering. Tevens dient de hoeveelheid zand ter plaatse van de bouwlocatie binnen de beschermings- en kernzone te worden verwerkt en mag binnen de kernzone niet verminderen. In het betrokken gebied moet worden voorkomen dat er zandverstuivingen optreden door middel van het inplanten van ten minste 8,00 wissen helm per m².

De vergunningen op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland -voor de uitvoeringswerkzaamheden in de beschermingszone en de kernzone- zullen bij het indienen van de bouwaanvraag worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0019.jpg"

Afbeelding 4.1a: maatgevende lijnen t.b.v. grondverzet. Bron, zie Bijlage 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0020.jpg"

Afbeelding 4.1b: leggerlijnen in relatie tot Gebouw 6

Conclusie

Met in achtneming van de bovenstaande voorwaarden, kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Hiermee voldoen de ontwikkelingen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Het plan waarborgt de bescherming van de zeewering door middel van een dubbelbestemming.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL is goedgekeurd door de Europese Commissie waardoor Nederland uitstel heeft gekregen van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof
(PM10) 2)  
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof
(PM2,5)  
jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van 75-95 woon(zorg)appartementen. Deze ontwikkelingen zullen een verkeersaantrekkende werking van afgerond 500 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) hebben. Met behulp van de nibm-tool (http://www.infomil.nl) is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De maximale bijdrage voor NO2 bedraagt 0,54 µg/m³ en 0,12 µg/m³ voor PM10.

Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld van het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Sportlaan/Boulevard (maatgevende wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 18,8 µg/m³ voor NO2, 20,9 µg/m³ voor PM10 en 13,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van PM10 bedraagt 9 dagen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Inleiding

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de Nota Omgaan met risico's, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze Nota als norm:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enz. (een lijn door deze punten bepaalt de norm).


Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

Vigerende circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het toetsingskader wordt gevormd door de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2012). Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze is aan de orde zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.


Besluit externe veiligheid buisleidingen

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de eerder genoemde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Met het Bevb wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het GR. Tevens dient rekening te worden gehouden met belemmeringenzones.


Onderzoek

Uit informatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied en de omgeving geen risicovolle inrichtingen gelegen zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en over het spoor plaatsvindt.


Ten westen van het plangebied op meer dan 1.700 m afstand is de N206 gelegen. Hier vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit tellingen blijkt dat over de weg 190 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6-risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdaning laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N206 is hierdoor niet relevant voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.


Uit het Basisnet blijkt tevens dat er geen knelpunten met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en de realisatie van dit plan zijn. Hoewel er wel sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over het water van Katwijk naar Leiden (Oude Rijn) en op zee, liggen de risicocontouren van het PR 10-6 niet buiten de desbetreffende vaarwegen. Gezien het feit dat de desbetreffende vaarwegen geen belangrijke vaarwegen zijn gelden er geen beperkingen voor bebouwing en is verantwoording van het GR niet nodig.

Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in het bestemmingsplan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Aan de Sportlaan, ten oosten van het plangebied, ligt een aantal sportvelden. In bovengenoemde VNG-publicatie worden sportvelden aangemerkt als een milieubelastende activiteit. Op basis van de VNG-uitgave vallen sportvelden en tennisparken in categorie 3.1. Dit betekent dat er een richtafstand van 50 m van toepassing is ten opzichte van een rustige woonwijk. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen die zijn aan te duiden als gevoelige locaties, waarvoor de richtafstand van 50 m geldt. De meerderheid van de duinwoningen (binnen de bestemming Natuur - Duinen met de aanduiding 'wonen') liggen op een afstand van meer dan 50 m ten opzichte van de sportvelden. Twee duinwoningen in het zuidelijk deel liggen op een afstand van 40 m tot deze sportvelden. Aangezien niet aan de richtafstand wordt voldaan en het aspect geluid daarbij maatgevend is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door het bureau Peutz. De rapportage is opgenomen in Bijlage 15. Doel van het onderzoek is om te beoordelen of de 'bedrijfsvoering' van de voetbalvereniging niet wordt belemmerd en of sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de geprojecteerde woningen. De conclusie is dat ter plaatse van de voetbalvereniging de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet wordt overschreden. Er is ter plaatse van de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering van de voetbalvereniging wordt niet belemmerd.

Het tennispark ten zuidwesten van het plangebied ligt op circa 130 m van de beoogde woningen zodat wordt voldaan aan de richtafstand.


In de omgeving van het plangebied zijn verder geen andere relevante bedrijven gelegen die effect hebben op de beoogde functies.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Bestaande inrichtingen in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling en ter plaatse van de beoogde woonbebouwing is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied of in het plangebied zelf bevinden zich geen planologisch relevante kabels of leidingen. Daarom levert dit aspect geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.9 Bodem

Beleid en normstelling

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat bij nieuwe bestemmingen voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste onderzoek conform NEN5725 wordt verricht. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn of te worden gemaakt voor de toekomstige functie.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit ter plaatse. Omdat het plangebied bestaat uit 3 verschillende plandelen is voor elk van de plandelen een apart deelonderzoek uitgevoerd. De betreffende onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 9, 10 en 11. De onderzoekscontour in deelgebied C omvat tevens het gewijzigde inrichtingsplan ter plaatse van de duinwoningen. Uit de onderzoeken blijkt dat vanuit de Wet bodembescherming er geen belemmeringen voor de 3 deelgebieden zijn.

Wel is nader onderzoek geadviseerd:

  • In deelgebied A is asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen en een sterke bijmenging met puin in de bodem. Voor dit deel wordt een verkennend asbest-in-bodemonderzoek aanbevolen.
  • In deelgebieden B en C zijn verhoogde gehalten aan PAK aangetroffen die een directe relatie hebben met de uitgevoerde saneringen. Aanbeveling is nader onderzoek naar de begrenzing van deze verontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0021.jpg"

Afbeelding 4.2: Ligging deelgebieden bodemonderzoek

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid vastgelegd. Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt in 3 typen archeologisch interessante gebieden:

  • 1. archeologische monumenten;
  • 2. archeologisch waardevol gebied;
  • 3. archeologisch verwachtingsgebied.


Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog geen archeologisch onderzoek verricht. De verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting wordt archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning verplicht gesteld. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten met een totale gebiedsomvang kleiner dan 100 m² een vrijstelling.

Onderzoek en conclusie

Om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn, is er door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch mechanisch booronderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 7. Een uitgebreide rapportage en samenvatting is te lezen in dit rapport. Dit onderzoek is het vervolg op eerdere onderzoeken ten behoeve van de ontwikkeling van Zeehospitium fase 1. Ter plaatse van de vindplaatsen in fase 1 is zorgvuldig omgegaan met de archeologische waarden ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden.

In het archeologisch onderzoek ter plaatse van fase 2 zijn 260 bodemmonsters genomen uit maximaal 4 bodemlagen. Een onderscheid naar de verspreiding van de verschillende typen archeologische indicatoren leverde geen duidelijk beeld op. Alleen de verspreiding van de vondsten uit bodem 1 vertoont een ruimtelijk patroon: met name aardewerk boven op het duin aangetroffen. Dit zijn echter geen behoudenswaardige objecten. De eindconclusie is dat het duingebied van Katwijk een zeer belangrijke stip op de kaart vormt en een hoge archeologische informatiewaarde in zich herbergt. In het kader van de zorgplicht is daarom de vindplaats zo veel mogelijk onderzocht en in beeld gebracht. Ter plaatse van Zeehospitium fase 2 blijkt uit het onderzoek dat de voorgenomen werkzaamheden om de ontwikkelingen mogelijk te maken niet leiden tot aantasting van de archeologische waarden ter plaatsen. Het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is daarom niet noodzakelijk.

4.11 Ecologie

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet gaan in januari 2017 op in de Wet natuurbescherming. Het bevoegd gezag wordt Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd.  Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 4. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 5. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 6. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • c. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • d. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • e. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

EHS/NNN

Het plangebied vormt geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dit is gelegen ten zuiden van de Sportlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATzeehosfase2-va01_0022.jpg"

Figuur 4.3 EHS en Natura 2000-gebied

Bron: Ruimtelijkeplannen.nl. Visie Ruimte en Mobiliteit, kaart Ecologische hoofdstructuur en Natura2000

Natura 2000-gebied

Ten zuiden en oosten ligt het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' dat wordt beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet. Vanwege de externe werking van deze wet dienen de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen en de aanwezige kwalificerende habitats en soorten in het Natura 2000-gebied te worden onderzocht. Een deel van het Natura 2000-gebied is tevens aangewezen als Beschermd Natuurmonument (Berkheide). Maatgevende aspect in de beoordeling van de effecten is de wijziging van stikstofdepositie ten gevolgde van de toename van verkeersbewegingen. Uit indicatief onderzoek blijkt dat de toename de ontwikkeling 0,3 mol/ha/jr bedraagt. Met de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof komt ontwikkelingsruimte voor nieuwe economische activiteiten beschikbaar. Het project Zeehospitium is daarbij aangemerkt als prioritair project waarbij is uitgegaan van de realisatie circa 500 nieuwe woningen voor de fase 1 en 2. Significant negatieve effecten worden hiermee uitgesloten. In paragraaf 4.12 Mer wordt nader ingegaan op dit punt.

Soortenbescherming

Het Zeehospitiumterrein is van belang voor beschermde planten, amfibieën, reptielen, broedvogels en vleermuizen. Voor de werkzaamheden in fase 1 is ontheffing van de Flora- en faunawet afgegeven die in het jaar 2014 is verlopen. Voor de beoogde ontwikkeling in fase 2 en de afronding van fase 1 is opnieuw onderzoek verricht om de ecologische waarden te bepalen. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een verkennende inventarisatie door het Adviesbureau Mertens ter plaatse. In Bijlage 8 is het onderzoeksrapport opgenomen.

De conclusie van het onderzoek zijn:

  • Voor de blauwe zeedistel en hondskruid dient een ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd te worden;
  • De rugstreeppad komt in lage dichtheid voor. Deze pad wordt mogelijk bij de werkzaamheden gedood of verwond. Op grond hiervan is tevens een ontheffingsaanvraag voor de rugstreeppad van belang;
  • Vleermuizen zijn in het gebied aanwezig. Voor vleermuizen vormt het Zeehospitiumterrein marginaal foerageergebied. Dit zal niet worden beïnvloedt door de plannen;
  • Verder komen er algemene broedvogels voor. Voor deze algemene broedvogels geldt dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of op een manier dat vogels niet tot broeden komen;
  • De aanwezigheid van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse dient opnieuw ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd en te worden verkregen voor blauwe zeedistel, hondskruid en rugstreeppad. Deze ontheffing is op 4 september 2015 verleend.

Per 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. In deze wet zijn nieuwe dagvlindersoorten opgenomen die mogelijk aanwezig zijn op het Zeehospitiumterrein. Aanvullend veldonderzoek is uitgevoerd naar deze soorten, de rapportage is opgenomen in Bijlage 14. De conclusie is dat er geen beschermde dagvlinders zijn aangetroffen zoals de aardbeivlinder, bruine eikenpage, duinparelmoervlinder, gentiaanblauwtje, grote weerschijnvlinder en grote weerschijnvlinder. Gedurende het vlinderonderzoek zijn de volgende soorten wel aangetroffen: klein koolwitje, citroenvlinder, dagpauwoog, oranjetipje, gehakkelde aurelia en landkaartje. Deze dagvlinders zijn algemeen voorkomend in de duinen ten zuiden van het Noordzeekanaal (Mourik & Eggenkamp, 2005) en niet bedreigd volgens de Rode lijst (2009).

Conclusie

Negatieve effecten op natuurgebieden worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale beleid staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is verleend voor blauwe zeedistel, hondskruid en rugstreeppad. De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Ook aan de kaders van de Wet natuurbescherming wordt voldaan.

4.12 Mer

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit m.e.r., Bijlage onderdeel D11.2).

Dit bestemmingsplan maakt maximaal 95 woningen mogelijk. Het oppervlakte van het plangebied is circa 5 ha en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 100 ha. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde. Het plan is dan ook niet kaderstellend voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu (een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling). Uit de voorgaande sectorale toetsingen blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden die aanleiding geven tot het doorlopen van een mer-procedure.

Naast de drempelwaarden dienen de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden aan bod te komen. Nabij het plangebied is het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide gelegen. Omdat de ontwikkeling zal leiden tot een toename van de verkeersintensiteiten kan sprake zijn van een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000.

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit betekent dat het oplossen van de problematiek van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden via het instrumentarium van de PAS in de Nb-wet wordt geïntroduceerd. In de PAS werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Voor een 'prioritair project' is in de PAS ontwikkelingsruimte gereserveerd. Voor de bepaling van de benodigde hoeveelheid ontwikkelingsruimte is rekening gehouden met de specifieke projectkenmerken van een project. In het PAS is het project Zeehospitium opgenomen als 'prioritair project'. De projectomschrijving omvat de realisatie van circa 500 nieuwe woningen. Binnen de PAS is de uitvoerbaarheid van fase 2 van het Zeehospitium daarmee gewaarborgd.

4.13 Conclusie

In bovenstaande paragrafen, in combinatie met de verrichte onderzoeken zoals deze in de bijlagen zijn te vinden, zijn de verschillende relevante aspecten die ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bij de beoogde ontwikkelingen dienen te worden betrokken, onderzocht en afgewogen. Er kan worden geconcludeerd dat geen van de aspecten in de weg staat aan de realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is perceelsgewijs de maximaal aanvaardbare stedenbouwkundige variant bepaald. Deze is vervolgens in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent concreet dat perceelsgewijs de maximale bouwmogelijkheden en gebruiksvormen in dit bestemmingsplan vastliggen. Hieruit volgt dat er in beginsel geen ruimte is om, met de mogelijkheden die de wet daarvoor biedt, nog andere bouwmogelijkheden en/of gebruiksvormen toe te staan.

Alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van onvoorziene ontwikkelingen, zal worden overwogen van dit bestemmingsplan af te wijken.

Planvorm

De basis voor de bestemmingsregeling is het Stedenbouwkundig plan en de Uitwerking fase 2. Bij het opstellen van de regeling zijn de kernkwaliteiten van het gebied bestemd en is de essentie van de beoogde functies en gebouwen ingepast. Dit betekent dat op bepaalde plekken een gedetailleerde planvorm is gehanteerd (bijvoorbeeld bij gebouw 6) en op andere plekken een meer flexibel eindbeeld is weergegeven (bijvoorbeeld bij de duinwoningen). Zo is het mogelijk om in de bouwfase de exacte positie van de gebouwen te bepalen, dit binnen de kaders die zijn gesteld in de regels.

Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximumbebouwingspercentage en het maximumaantal wooneenheden.

Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'parkeergarage' of 'weg'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

5.2 Opbouw regels

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.

Peil

Vanwege het hoogteverschil in het plangebied is in het bestemmingsplan er voor gekozen om de verschillende bouwhoogtes van gebouwen in het bestemmingsplan aan het N.A.P. te relateren. Hiervoor is op de verbeelding per locatie het peil ten opzichte van N.A.P. opgenomen. De maximale bouwhoogte wordt gemeten vanaf het NAP peil tot aan het hoogste punt van een gebouw. Het NAP is dus niet gerelateerd aan de begane grondvloer, immers het peil van de begane vloer kan anders zijn dan het NAP peil zolang de maximale bouwhoogte maar niet wordt overschreden.

Voor locaties waar geen peilaanduiding is opgenomen wordt de bouwhoogte gerelateerd aan het omliggende maaiveld.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Gemengd

De bestemming Gemengd is opgenomen voor gebouw 11: de Waaijer. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke dienstverlening en wonen toegestaan; tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair toegestaan. Binnen de bestemming is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen, waarbinnen gebouwen zijn toegestaan. Op de verbeelding is tevens de maximale bouwhoogte opgenomen.

Artikel 4 Gemengd - Woonzorgcomplex 1 (GD-WZC1)

De bestemming Gemengd - Woonzorgcomplex 1 (GD-WZC1) is opgenomen ter plaatse van de reeds bestaande woonzorgcomplexen (gebouwen 3A en 9B). Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke dienstverlening en zorgwoningen toegestaan. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd; wel mogen hier bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals vlonders worden gerealiseerd. Het aantal wooneenheden binnen de bestemming is weergegeven op de verbeelding.

Artikel 5 Gemengd - Woonzorgcomplex 2 (GD-WZC2)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het nieuwe woonzorgcomplex (gebouw 9D) dat wordt gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn zowel maatschappelijke dienstverlening, wonen als zorgwoningen toegestaan. Daarnaast zijn ondergeschikte detailhandel en bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, nuts- en parkeervoorzieningen toegestaan.

Op de verbeelding is een bouwvlak weergegeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. In de regels is opgenomen dat het bebouwd oppervlak boven peil ten hoogte 600 m² bedraagt. Daarnaast is het aantal woningen of zorgwoningen gemaximaliseerd. Hierbij is in de regels opgenomen dat er ten hoogste 12 woningen, 32 zorgwoningen of een combinatie van deze mag worden gerealiseerd. Dit houdt in dat er bijvoorbeeld ook een combinatie van woningen en zorgwoningen mag worden gerealiseerd, zolang dit niet leidt tot meer dan 14 parkeerplaatsen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat er 6 woningen en 16 zorgwoningen worden gerealiseerd.

Artikel 6 Groen (G)

Binnen de bestemming Groen zijn openbare groenvoorzieningen en water toegestaan, maar ook speelvoorzieningen, voetpaden, kunstwerken, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van de overbrugging van hoogteverschil. In de bestemming is door middel van aanduidingen bepaald gebruik toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is tevens een parkeergarage toegestaan. Ten behoeve van flexibiliteit in de uitvoering is de ontsluiting van gebouw 2 en gebouw 3B door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt.

Binnen de bestemming zijn ondergeschikte uitstekende bouwdelen (zoals balkons) toegestaan ten dienste van aangrenzende bestemmingen. Hiervoor zijn in de bouwregels specifieke regels opgenomen. Daarnaast is ten behoeve van de aanleg van paden en andere verharding een aanduiding 'maximum verhard oppervlak' opgenomen; hiermee wordt het maximale verharde oppervlak binnen de bestemming Groen beperkt.

Artikel 7 Natuur - Duinen (N-D)

De in het plangebied aanwezige natuur is bestemd als Natuur - Duinen. Deze bestemming sluit aan bij de Duin-bestemming uit omliggende plannen. Binnen deze bestemming zijn duinen, stuiken en opgaande beplanting toegestaan. Net als in de bestemming Groen is bijzonder gebruik ook op de verbeelding aangeduid. Dit geldt onder meer voor de ontsluiting van gebouw 6, door middel van de aanduiding 'weg' en de overhangende balkons van gebouw 6. Tevens is voor de oude tunnel tussen het Zeehospitiumterrein en het strand een aanduiding opgenomen.

Voor de aanleg van paden en andere verhardingen is een aanduiding 'maximum verhard oppervlak' opgenomen; hiermee wordt het maximale verharde oppervlak binnen de bestemming 'Natuur - Duinen' gemaximaliseerd.

Binnen de bestemming Natuur - Duinen is een vergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden, zoals het kappen van beplanting en het aanbrengen van verhardingen. Dergelijke werkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden. Uitzonderingen hierop zijn normaal onderhoud, reeds in uitvoering zijnde werkzaamheden of werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van paden zoals is opgenomen binnen de aanduiding.

Aanduiding 'wonen'

De aanduiding 'wonen' is binnen de bestemming opgenomen voor de realisatie van de duinwoningen in het zuiden van het plangebied. Om de natuurlijke- en landschappelijke waarden te behouden zijn specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van het wonen. Zo is bepaald dat het kavel per woning in principe niet meer mag bedragen dan 80 m². Een uitzondering hierop zijn 2 woningen met een maximaal oppervlakte van ten hoogste 110 m2 en 1 woning maximaal 130 m2. Dit is geregeld via de specifieke bouwaanduiding 2 en 3.

De inrit aan de voorzijde is mogelijk binnen de aanduiding 'wonen' en deels binnen de bestemming Natuur- Duinen.

De bouwhoogte boven het gestelde NAP peil is maximaal 10 m. Onder dit NAP peil is een ondergrondse bouwlaag toegestaan.

Daarnaast zijn tuinen met landschappelijke waarden toegestaan; hierbinnen wordt de realisatie van bijgebouwen strijdig geacht met het gebruik van de gronden. Wel is het toegestaan om binnen de tuinen met landschappelijke waarden een vlonder van ten hoogste 80 m² te realiseren. Binnen de aanduiding wonen mag in totaal niet meer dan 1.150 m2 aan vlonders worden gerealiseerd.

Specifieke gebruiksregels

In de gebruiksregels zijn regels opgenomen ten aanzien van beroep-aan-huis. Ten aanzien van het beroep-aan-huis geldt dat ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt ten behoeve van beroep-aan-huis. Daarnaast mag er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking zijn en moet worden geparkeerd op eigen terrein. Detailhandel, horeca en prostitutie zijn niet toegestaan en de activiteiten moeten door de bewoner worden uitgevoerd.

Daarnaast is opgenomen dat tijdelijke en permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan en mag de woning of delen van de woning niet worden gebruikt voor kamerverhuur. Deze regels gelden ook voor de overige woonbestemmingen.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)

De wegen en de paden binnen het bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals groen-, nuts-, speel- en parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is uitsluitend een parkeerterrein toegestaan.

Artikel 9 Wonen - 2 (W2)

Voor de ontwikkeling van gebouw 2 is de bestemming Wonen - 2 (W2) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan. Bij gebouw 2 wordt onder maaiveld een parkeergarage gerealiseerd; deze is door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte. In de regels is opgenomen dat het maximum bebouwd oppervlak boven peil ten hoogste 500 m² mag bedragen. De diepte onder peil bedraagt ten hoogste 4 m.

Artikel 10 Wonen - 3B (W3B)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gebouwen van 3B. De woningen hier betreffen twee rijen woningen. In het bestemmingsplan is flexibiliteit opgenomen door voor deze locatie een bestemmingsvlak op te nemen. Binnen dit vlak is het mogelijk om te schuiven met de verschillende gebouwen. In de regels is opgenomen dat het bebouwd oppervlak boven peil ten hoogste 800 m² bedraagt en dat er ten minste 2 rijen van ieder 6 woningen worden gerealiseerd. Daarnaast bedraagt de afstand tussen de bouwblokken ten minste 10 m. De diepte van de woningen bedraagt – boven peil – ten hoogste 12 m. De voorgevel van de hoofdgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding gevellijn of ten hoogste 5 m achter deze lijn. Onder peil zijn bergingen en parkeerruimtes voor auto's toegestaan. De diepte bedraagt ten hoogste 4 m onder peil.

Artikel 11 Wonen - 6 (W6)

Voor gebouw 6 is de bestemming Wonen - 6 (W6) opgenomen. Binnen deze bestemming is naast wonen ook ondergeschikte maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Daarnaast is de parkeergarage door middel van de aanduiding 'parkeergarage' aangeduid. Op de verbeelding is gekozen op deze locatie, mede vanwege de zichtlijnen rondom het gebouw, voor een strak bouwvlak om het geplande appartementencomplex. Specifiek is de bouwhoogte geregeld, waarbij voor de bovenste bouwlaag, die qua oppervlak kleiner is dan de derde bouwlaag een aparte hoogte is opgenomen. Tevens is voor de balkons een aanduiding opgenomen, binnen de bestemming Natuur - Duinen. Hiermee worden de zichtlijnen beschermd.

Artikel 12 Waterstaat-Waterkering (WS-WK)

Ter bescherming van de zeekerende functie van het duingebied is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd indien het zeeweringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Algemene regels

Artikel 13 Antidubbeltelbepaling

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt 'meegenomen' bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 14 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 2 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsregels, indien dit noodzakelijk is voor een technisch betere realisering of de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

In verband met het behoud van zichtlijnen is deze bevoegdheid niet van toepassing verklaard ter hoogte van gebouw 6. In de tweede bepaling is daarom opgenomen dat deze bevoegdheid niet geldt op gronden met de bestemming 'Wonen - 6' en tevens niet ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' binnen de bestemming Natuur – Duinen. Binnen deze laatste bestemming zijn namelijk de balkons beoogd.

Artikel 16 Overige regels

Dit artikel ziet er op toe dat de wettelijke regelingen, waarnaar in dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.

Artikel 18 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Zeehospitium fase 2'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

Het plan is een project van Het Raamwerk. Zij zullen samen met een ontwikkelingspartij het bouwplan uitvoeren. In 2004 is een exploitatieovereenkomst getekend tussen de gemeente Katwijk en Het Raamwerk (destijds Stichting Rijnlands Voorzieningen Centrum genoemd) waarin onder andere het kostenverhaal door de gemeente voor dit project wordt geregeld. Er is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd door Overwater Grondbeleid Adviesbureau BV op basis van het masterplan. Ook het kostenverhaal met betrekking tot planschade is geregeld in de exploitatieovereenkomst.

Voor de gemeente Katwijk is de economisch uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd middels de afgesloten exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst).

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Op 8 september 2015 is een informatieavond gehouden voor belangstellenden en omwonenden en zijn in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een inspraakreactie. In de Nota inspraak en overlegreacties zijn de binnengekomen reacties voorzien van een beantwoording. Deze nota is opgenomen in Bijlage 13.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen zijn deze samengevat en beantwoord. Tevens zijn in deze nota de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan beschreven.