Plan: | Savio-terrein, Hillegom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.bpsavioterrein-VA01 |
Woningcorporatie Stek heeft het voornemen om op het Savio-terrein aan de Olympiaweg 27 in Hillegom woningbouw te realiseren.
Op dit terrein, het plangebied van dit bestemmingsplan, heeft het voormalige schoolgebouw van de Savioschool gestaan. Het voornemen is om op het terrein nieuwbouw te realiseren ten behoeve van woningbouw. In een overeenkomst tussen de gemeente en Woningcorporatie Stek is overeengekomen dat er 35 tot maximaal 40 zelfstandige seniorenappartementen gerealiseerd worden. Ook zit er een mogelijkheid in het plan om ondersteunende zorgvoorzieningen te realiseren in de plint.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestaande juridisch-planologische kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Elsbroek'. Binnen dat plan kent het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van het plangebied geldt daarnaast ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren'. Om de beoogde ontwikkeling op het plangebied mogelijk te maken is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Een nieuw bestemmingsplan dient te worden voorzien van een toelichting waarin wordt beschreven dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit document bevat deze toelichting.
Het plangebied betreft het Savio-terrein aan de Olympiaweg 27 in de wijk Elsbroek te Hillegom. Het plangebied wordt omringd door een watergang aan de noordzijde, de Sportlaan aan de oostzijde, de Olympiaweg aan de zuidzijde en woningbouw aan de westzijde.
In onderstaande figuur wordt het plangebied weergegeven. Het bouwplan is nog niet definitief en wordt nader uitgewerkt als het bestemmingsplan in werking is getreden.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Elsbroek' dat op 15 november 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Maatschappelijk' met een functieaanduiding 'onderwijs'. Binnen deze bestemming in combinatie met de functieaanduiding is woningbouw niet mogelijk. Om de ontwikkeling van 40 woningen mogelijk te maken is daarom dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook het Parapluplan Parkeren, waarin regels staan met betrekking tot het parkeerbeleid van de gemeente Hillegom.
Figuur 1.2 Ligging plangebied binnen het bestemmingsplan 'Elsbroek'
Dit bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding zijn samen het juridisch bindende gedeelte van het plan, waarin de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de gronden in het plangebied zijn vastgelegd. De inhoud van de regels correspondeert daarbij met de bestemmingen en aanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen.
De toelichting vormt het verklarende en onderbouwende gedeelte bij het bestemmingsplan. Hierin komen de volgende onderdelen aan bod:
Het plangebied, het Savio-terrein, bevindt zich in het Olympiakwartier in de wijk Elsbroek in Hillegom. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan een watergang, hierachter bevindt zich de buurt Brouwerlaankwartier. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Sportlaan, waarachter zich eveneens de buurt Brouwerlaankwartier bevindt. De zuidzijde is begrensd door de ontsluitingsweg Olympialaan, hierachter bevindt zich woningbouw in de buurt Olympiakwartier. Aan de westzijde grenst het plangebied eveneens aan woningbouw uit het Olympiakwartier.
Het plangebied zelf bestaat uit het terrein van de voormalige Savioschool die inmiddels gesloopt is.
Voor de ontwikkeling van het Savio-terrein zijn tussen Woningcorporatie Stek en de gemeente Hillegom stedenbouwkundige richtlijnen bepaald in aanloop naar dit bestemmingsplan. Deze richtlijnen zijn opgenomen in Bijlage 1 en geven de kaders waar het uiteindelijke bouwplan van Woningcorporatie Stek aan moet voldoen. Aangezien er op het moment dat dit bestemmingsplan is opgesteld nog geen definitief uitgewerkt bouwplan is, zijn diezelfde stedenbouwkundige richtlijnen ook als basis gehanteerd voor de ruimte die met dit bestemmingsplan geboden wordt.
De voornaamste richtlijnen zijn dat het gaat om een gebouw van 4 bouwlagen waarin maximaal 40 appartementen gerealiseerd mogen worden. Op de begane grond bestaat de mogelijkheid dat er door een zorgaanbieder ondersteunende ruimtes worden ingericht om zorg te verlenen aan zowel bewoners van het complex al aan cliënten uit de buurt. Te denken valt aan kantoorruimte voor zorgverleners, een consultruimte of ontmoetings- c.q. activiteitenruimte.
Bovenop deze 4 bouwlagen is een hellend dak toegestaan, met de hoogste zijde aan de achterkant gesitueerd. De hoogte hiervan is dusdanig dat er geen volwaardige vijfde bouwlaag kan ontstaan. Er mogen zich hier ook geen verblijfsruimten van de woningen bevinden. Het dak is geschikt voor de plaatsing van zonnepanelen en eronder kunnen bijvoorbeeld technische voorzieningen gesitueerd worden.
Daarnaast geldt dat aan de noordzijde van het terrein over de gehele breedte een strook van 12 m als groen wordt ingericht langs de watergang en dus ook onbebouwd blijft. Deze strook grond maakt overigens ook geen deel uit van de gronden van Woningcorporatie Stek. In het 'Afsprakenkader grondruil' van 11 april 2018 tussen Woningcorporatie Stek en de gemeente, is afgesproken dat dit gedeelte gemeente grond blijft en dat ook het inrichting als groenstrook door de gemeente uitgevoerd wordt.
In de stedenbouwkundige richtlijnen waren nog twee mogelijke entrees voor het terrein aangegeven, één aan de Olympiaweg en één aan de Sportlaan. In figuur 2.1 is een impressie gegeven van hoe het bouwplan er uit kan komen te zien, passend binnen de beschreven richtlijnen.
Figuur 2.1 Impressie nieuwbouw Savio-terrein
De globale inrichting van het terrein die in figuur 2.1 naar voren komt, is de uitkomst van het Stedenbouwkundig Plan, dat samen met het Beeldkwaliteitplan is opgenomen in Bijlage 2. Daarin is op basis van de stedenbouwkundige richtlijnen, de benodigde ruimte voor een woongebouw met (maximaal) 40 appartementen en de bijbehorende parkeerplaatsen, en de uitkomsten van diverse sectorale onderzoeken (met name geluid) in beeld gebracht hoe de hoofdindeling van het terrein eruit gaat zien en waar het woongebouw gesitueerd wordt.
Af te lezen is dat het gebouw op gepaste afstand van de Olympiaweg wordt gesitueerd. Met deze positionering blijft er aan de achterzijde voldoende ruimte voor een groenstrook van 12 m, ligt het gebouw min of meer in lijn met de bebouwing aan de Eboralaan en zorgt de afstand tot de Olympiaweg voor een afname van het geluid op de woningen en biedt dit bovendien ruimte om aan deze zijde groen te realiseren. De parkeerplaatsen liggen met deze indeling grotendeels tussen het woongebouw en de Olympiaweg in.
Op basis van deze analyse met bovenstaande indeling als meest optimale variant, is de verbeelding van dit bestemmingsplan zodanig vormgegeven dat het bouwvlak van het gebouw ook op de betreffende plek op het terrein is vastgelegd. De positie van het woongebouw ligt daarmee vast, waarbij opgemerkt moet worden dat het bouwvlak nog enige marge laat rondom het gebouw. Dit hangt samen met het feit dat er nog geen definitief ontwerp is en het bouwvlak daarom niet teveel moet knellen om tot de gewenste architectonische uitwerking te kunnen komen.
De opzet van de verbeelding is weergegeven in figuur 2.2. Daarin is de groenstrook, het bouwvlak voor het woongebouw, de maximum goot- en bouwhoogte en het maximum aantal woningen van 40 af te lezen.
Figuur 2.2 Opzet verbeelding bestemmingsplan
Op basis van deze ruimtelijke mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is ook een analyse uitgevoerd van de schaduwwerking die hiermee gemoeid is. Daarbij is uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan, dus met het bouwvlak volledig bebouwd en met benutting van de volledige 12 m aan bouwhoogte, oplopend tot 14 m aan de achterzijde als gevolg van het schuine dak.
Deze bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting en is conform richtlijnen uitgevoerd voor een aantal maatgevende dagen in het jaar en voor meerdere tijdstippen op die betreffende dagen. Rekening houdend met de draairichting van de zon (van oost naar west), draaien de schaduwen gedurende de dag van het westen, via het noorden, richting het oosten. In deze richtingen is de eerste lijn van omliggende bebouwing in het model meegenomen om te bezien of en welke mate van schaduwwerking ondervonden wordt. Figuur 2.3 toont het model waarvoor de schaduwwerking met deze studie in beeld is gebracht.
Figuur 2.3: Model bezonningsstudie Savio-terrein
In de zomer, waarbij de minste schaduwwerking optreedt als gevolg van de hoogstaande zon, is enkel in de eerste uren van de ochtend sprake van schaduwwerking op het flatgebouw aan de Eboralaan. In het voor- en najaar komt daar voor een aantal woningen aan het Brouwer plein en aan de Sportlaan (even zijde) schaduwwerking bij tegen het eind van de middag / begin avond. In de winter, als de schaduwen het langst zijn, valt deze in de ochtend over het gebouw aan de Eboralaan en gedurende de middag draait deze over de tuinen en gevels van de woningen aan het Brouwerplein. Hoewel er voor schaduwwerking geen harde, wettelijke eisen zijn, blijkt wel dat bij uiteenlopende methodes de periode met de kortste dagen buiten beeld wordt gelaten. Wanneer in dit geval wordt gekeken naar de schaduwwerking in maart, juni en september, blijkt dat zeer beperkt sprake is van schaduwwerking op omliggende woningen en alle woningen in de directe omgeving over voldoende bezonning blijven beschikken.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het realiseren van woningen op een binnenstedelijke locatie is in lijn met de NOVI.
Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Deze onderbouwing is daarop afgestemd en gaat in op de behoefte.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling?
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vertrekpunt om te bepalen of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is het geldende bestemmingsplan.
Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De huidige bestemming is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan maakt geen woningen mogelijk en het nieuwe plan gaat uit van 40 woningen (zelfstandige appartementen met de doelgroep senioren).
De mogelijkheid voor ondersteunende zorgruimtes wordt gelet op de omvang (maximaal 200 m2) en het feit dat de bestemming Maatschappelijk hier op basis van het vigerende plan al mogelijk was, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. De locatie heeft al een stedelijke functie en is volledig omsloten door andere stedelijke functies en infrastructuur.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat Hillegom binnen de regio Holland Rijnland.
Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.
Beschrijving behoefte
De woningbehoefte in de gemeente Hillegom blijkt uit diverse beleidsstukken en onderzoeken die hierna worden behandeld.
Woonprogramma 2020-2024
Het 'Woonprogramma 2020-2024: naar een duurzaam evenwicht' is een uitwerking van de omgevingsvisie 'Heerlijk Hillegom'. In dit woonprogramma wordt de visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren uiteengezet.
Met het woonprogramma wil Hillegom inzetten op een duurzaam evenwicht. Hiervoor zijn een aantal ambities opgesteld. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
Behoefte seniorenwoningen
De afgelopen jaren heeft Hillegom gewerkt aan de ontwikkeling van woonzorgzones rondom woonzorgcentra Bloemswaard en Parkwijk. Door deze woonzorgzones rond verzorgingstehuizen kunnen de mensen die een intensieve zorgvraag hebben langer zelfstandig thuis wonen. De gemeente werkt samen met Woningcorporatie Stek Woningcorporatie Stek en andere zorgpartijen om dit te bereiken. De groei van het aantal 65-plus huishoudens neemt toe met circa 2.400 huishoudens tot 2040. Dan is zo'n 46% van de huishoudens in Hillegom 65 jaar of ouder. In Hillegom is met name behoefte aan nieuwe geclusterde woonvormen zoals het hofjeswonen of appartementen met gezamenlijke (buiten)ruimte. Op deze manier kan zorg of begeleiding aan huis efficiënt worden geleverd. De gemeente Hillegom heeft een aantal punten geformuleerd waarbij zij zelf een bijdrage gaan leveren:
Afwegingskader
Voor de woningbouwontwikkeling heeft de gemeente een afwegingskader opgenomen. Onderstaande tabel geeft de criteria aan van woningbouwprogramma's.
De gemeente vraagt initiatiefnemers rekening te houden met de volgende kaders:
Toetsing
Een deel van de mensen met een zorgvraag zoekt een veilige en beschutte woonomgeving met ruimte voor ontmoeting of zorg. Daarbij denkt de gemeente aan nieuwe geclusterde woonvormen zoals het hofjeswonen of appartementen met gezamenlijke (buiten)ruimte. Zorg aan huis kan hier efficiënt worden geleverd.
Met dit plan worden 40 sociale huurwoningen voor senioren gerealiseerd op een locatie in een woonzorgzone (zie hierna) en nabij het centrum.
Specifieke behoefte seniorenwoningen
In Hillegom wonen relatief veel ouderen. Het aandeel oudere huishoudens neemt de komende jaren aanzienlijk toe:
Door de vergrijzing enerzijds en het meer zelfstandig wonen van mensen met een zorgvraag anderzijds - doordat indicaties voor verblijf in een zorginstelling zijn aangescherpt - groeit de behoefte aan specifieke woonzorgvormen buiten de instellingen. Dit geldt zowel voor de verstandelijk gehandicapten (VG-), GGZ- als ouderenzorg. Kijken we naar het aantal ouderen dat in een zelfstandige woonsituatie zorg nodig heeft, dan zien we dat dit in 2022 toegenomen is van 190 naar 330. Ook vanuit VG en GGZ is er een groeiende behoefte aan zelfstandige woonruimte.
Deze ontwikkeling vraagt om levensloopgeschikte woningen, domotica en voldoende voorzieningen en diensten die in de nabije omgeving aangeboden worden. De openbare ruimte moet geschikt zijn voor minder mobiele senioren. Tegelijkertijd zal vanwege bezuinigingen in de Wmo een groter beroep gedaan worden op mantelzorg.
In Hillegom zijn twee werkgroepen actief op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg. De eerste werkgroep heeft afspraken gemaakt over de mogelijkheden binnen Hillegom. Hierin zitten Woningcorporatie Stek , Hozo, Marente, Bollenstroom en de gemeente. In 2012 is een intentieverklaring getekend waarin afgesproken wordt te werken aan een vrijwilligersvacaturebank, het opzetten van een sociaal team en het toegankelijk maken van woningen via eenvoudige woningaanpassingen. Woningcorporatie Stek brengt – in afstemming met de werkgroep - bij onderhoud en renovatie, waar mogelijk aanpassingen aan die de toegankelijkheid en bruikbaarheid voor de minder mobiele huurder vergroten.
Twee van de drie acties zijn in 2015 afgerond. Eind 2015 wordt de werkgroep geëvalueerd en besloten over de voortgang.
In de tweede werkgroep zijn afspraken gemaakt tussen de gemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen en Holland Rijnland. Zij hebben een Actieplan Wonen, Zorg en Welzijn opgesteld dat is vastgesteld in het bestuurlijk overleg van deze groep. De uitvoering hiervan gaat de komende jaren plaatsvinden.
In Hillegom worden twee gebieden ontwikkeld die geschikt zijn voor senioren of mensen met een zorgvraag: een woonzorgzone en een dienstengebied. Hier worden voorzieningen geconcentreerd en woonzorgdiensten geleverd, zodat kwetsbare bewoners er zelfstandig kunnen wonen. In deze gebieden wordt voorrang gegeven aan nultredenwoningen.
Figuur 3.1 Woonzorgzones
De locatie ligt in de zuidelijke woonzorgzone. Via het afwegingskader woningbouw stuurt de gemeente aan op een grotere levensloopgeschiktheid van nieuwbouwwoningen op de juiste plekken. Woningcorporatie Stek hanteert in de meeste gevallen zelf thans het Woonkeur-label, zodat nieuwbouwwoningen toegankelijk zijn voor senioren.
Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017 (2018)
In de Regionale woonagenda is op basis van de provinciale Woningbehoefteraming 2016 gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Het doel is om het aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. In de Regionale Woonagenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:
Het regionale woningbouwprogramma is in 2018 geactualiseerd en met de provincie afgestemd. In Hillegom wordt op basis van de regionale afspraken uitgegaan van een eigen behoefte van 780 woningen tot 2030. De aanvullende behoefte aan woonmilieus verschilt tussen de gemeenten en tussen de subregio's, vanwege het karakter van de verschillende delen van de regio. In Holland Rijnland Noord is de behoefte vooral gericht op dorps wonen.
Figuur 3.2 Woningbehoefte woonmilieus 2017-2030
Figuur 3.3 Uitsnede Woonmilieus regio Holland Rijnland (bron: regionale woonvisie)
Woningbehoefteraming (WBR 2019)
Uit de actuele provinciale Woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in de regio Holland Rijnland groter is dan in 2016 was berekend. In de periode 2020 - 2030 zijn (op basis van de Trendraming) meer dan 24.000 woningen nodig, waarvan 1.260 in de gemeente Hillegom.
Figuur 3.4 Gewenste woningvoorraadtoename Holland Rijnland en Hillegom (bron: WBR, 2019)
De actuele woningbehoefteprognose komt voor de gemeente Hillegom hoger uit dan waarmee in de regionale woonvisie 2017 rekening is gehouden. Hierin werd uitgegaan van 780 woningen. De provincie ging uit van een bandbreedte van 774 tot 1.316 woningen in de periode 2017-2030. De gemeente Hillegom gaat uit van een prognose van 1.410 woningen. De ontwikkeling op het Savio-terrein betreft een maximum aantal van 40 woningen.
Monitoring en bijstelling van de afspraken is daarom noodzakelijk om te kunnen voorzien in de hogere woningbehoefte. De gemeente Hillegom houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte. De gemeentelijke planning blijft binnen de woningbehoefteraming zoals opgenomen in de WBR 2019, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
Figuur 3.5 Visiekaart Bestaand stads- en dorpsgebied 2018
Omgevingsverordening
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
De ontwikkeling is in paragraaf 3.1.2 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het betreft inpassing van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. In het plan wordt rekening gehouden met een goede overgang naar de directe omgeving van het plangebied.
In deze herziening zijn de hoofdlijnen van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) uit 2009 ongewijzigd overgenomen. Daarnaast worden meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin- en Bollenstreek, met zijn productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een Vitale Greenport. Deze herstructureringsopgave moet tegelijkertijd zorgen voor meer openheid en het verbeteren van de landschapskwaliteiten.
Figuur 3.6 Uitsnede visiekaart
Conclusie
Het plangebied is in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. De structuurvisie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Hillegom heeft vooruitlopen op de Omgevingswet al een Omgevingsvisie opgesteld, die de rol van de voormalige structuurvisie overneemt. Onder de naam Heerlijk Hillegom stippelt de gemeente een globale koers uit voor de toekomst en de wijze waarop zij sturing wil geven aan toekomstige ontwikkelingen. Duurzaamheid neemt daarbij een centrale rol in. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie hebben veel inwoners, ondernemers, verenigingen en instanties meegedacht over de koers richting de toekomst.
In de Omgevingsvisie is Hillegom verdeeld in 6 deelgebieden. Per deelgebied zijn de belangrijkste karakteristieken en koers voor het betreffende deelgebied omschreven. De zes deelgebieden zijn in onderstaande zoneringskaart uitgesplitst.
Figuur 3.7 Zonering Omgevingsvisie
Het centrale thema en tevens hoofdthema uit de Omgevingsvisie is duurzaamheid. De gemeente hanteert dit als leidend principe voor de toekomstige ontwikkeling. Initiatieven moeten niet alleen bijdragen aan de kernkwaliteit van het deelgebied, maar ook aan een duurzame toekomst voor Hillegom en omgeving. Om de duurzaamheidsambities van de Omgevingsvisie te kunnen verwezenlijken heeft de gemeenteraad een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2018-2021 vastgesteld.
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Heerlijke Woonplaats'. De koers hiervoor is gebaseerd op de volgende doelen:
Duurzaamheid
In de Omgevingsvisie van Hillegom is vastgesteld om in 2030 energieneutraal te zijn en geheel klimaatneutraal in 2050. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030. Gemeente Hillegom vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Hillegom streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Alle bouwwerken (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren.
In de Omgevingsvisie Hillegom herziening 2019 staan de volgende streefwaarden voor GPRgebouw
voor de nieuwbouw van woningen:
Woningcorporatie Stek bekijkt de mogelijkheden om duurzaam te bouwen en is voornemens voor het
programma sociale huurwoningen ‘Nul op de Meter’ of energieneutrale woningen te realiseren.
Hierbij zal waar mogelijk rekening worden gehouden met bovengenoemde streefwaarden. Hierbij moet in ieder geval voldaan worden aan de wettelijke normen. Nadere uitwerking hiervan vindt buiten de kaders van het bestemmingsplan plaats.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de Omgevingsvisie, en specifiek op het gebiedstype 'Heerlijke Woonplaats'. Het plan voorziet de gemeente van binnenstedelijke nieuwbouw.
Het ‘Woonprogramma 2020 – 2024: naar een duurzaam evenwicht’ is een uitwerking van de omgevingsvisie ‘Heerlijk Hillegom’. In dit woonprogramma beschrijft de gemeente haar visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren. In paragraaf 3.1.2 wordt dieper ingegaan op dit programma.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten in afzonderlijke paragrafen behandeld. Deze paragrafen zijn gericht op het onderbouwen van de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden en de functie wonen.
In een later stadium van de bestemmingsplanprocedure is ook de zorgfunctie met een beperkte omvang mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Er is voor gekozen om dit niet in alle afzonderlijke milieuparagrafen door te voeren. De overweging daarbij is geweest dat de zorgfunctie in beperkte mate mogelijk is gemaakt en tevens dat de onderzoeken reeds gerichte waren op de woonfunctie die als milieugevoelig moet worden aangemerkt. Om die reden is aan het eind van dit hoofdstuk volstaan met een beknopte paragraaf waarin, gelet op de conclusies bij de afzonderlijke aspecten, ook de zorgfunctie onderbouwd wordt.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (toekomstbestendig parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota parkeernormen, gemeente Hillegom 2016). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een sterk stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van de Olympiaweg te Hillegom. De Olympiaweg is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) en maakt onderdeel uit van het hoofdwegennet van Hillegom. Aan de oostzijde is het plangebied bereikbaar via de Sportlaan (erftoegangsweg, 30 km/u). De Olympiaweg is een van de drukste wegen van Hillegom. Wanneer de weg in westelijke richting wordt gevolgd, bereikt autoverkeer het kruispunt met de provinciale weg N208. In oostelijke richting leidt de Olympiaweg via gebiedsontsluitingswegen naar de overige delen van Hillegom.
Langzaam verkeer
Het plangebied is goed bereikbaar voor fietsers en voetgangers uit alle richtingen. Langs de Olympiaweg zijn aan weerszijden vrijliggende fiets- en voetpaden aanwezig. Aan de achterzijde van
de locatie, langs de watergang, wordt een fietsen wandelroute gepland richting het St. Jozefpark en het centrum.
Openbaar vervoer
Ter hoogte van het plangebied, binnen 100 meter loopafstand, bevindt zich de bushalte Olympiaweg. Hier halteren de bus 50 (richting Haarlem en Leiden Centraal) en bus 57 (richting Leiden Centraal en Nieuw-Vennep). Doordeweeks tussen de ochtend- en avondspits rijdt belbus 557 elk uur tussen Hillegom, Centrum en Nieuw-Vennep, die een aansluiting geeft op de grote bus uit Leiden. De bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer is goed.
Parkeren
De gemeente heeft voor woningbouw parkeernormen opgenomen in het parkeerbeleid (Nota parkeernormen, gemeente Hillegom 2016). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypes. Zo is er een aparte parkeernorm voor verschillende woninggroottes en voor aanleunwoningen. Het parkeeraanbod van de beoogde woningbouw dient aan deze normen te voldoen.
Woningtype | Parkeernorm* |
Woning niet gestapeld > 150 m2 bvo of gestapeld > 120 m2 bvo | 2,1 per woning |
Woning niet gestapeld 80- 150 m2 bvo of gestapeld 65 - 120 m2 bvo | 1,8 per woning |
Woning niet gestapeld < 80 m2 bvo of gestapeld < 65 m2 bvo | 1,6 per woning |
Aanleunwoning | 1,1 per woning |
* Inclusief 0,3 per woning bezoekersparkeren
Verkeersgeneratie en –afwikkeling
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de huidige situatie is in het plangebied een (voormalig) schoolgebouw gevestigd. De school is enkele jaren gesloten en heeft momenteel geen verkeersaantrekkende werking. De toekomstige woningbouwontwikkeling heeft wel een verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie wordt berekend voor het beoogde programma van 40 woningen van het woningtype 'Centrum-stedelijk overig en buiten-centrum overig' (CROW publicatie 381, tabel A6). Per woning geldt voor dit woningtype een worst-case verkeersgeneratie van 5,0 mvt/etmaal.
Voor het woonprogramma van 40 woningen betekent dit een verkeersgeneratie van 200 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling 222 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 23 mvt. Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.
Daar wordt nog bij opgemerkt dat gelet op de specifieke doelgroep van de appartementen, bestaande uit senioren, de daadwerkelijke verkeersgeneratie naar verwachting lager zal liggen dan de verkeersgeneratie zoals die in deze paragraaf op basis van kengetallen is berekend. De berekening kan daarom als worst-case worden beschouwd.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. Uitgaande van appartementen van circa. 75 m2 zal in dat geval ten minste 1,8 parkeerplaats per woning gerealiseerd moeten worden. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en zal zodoende niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
De ontwikkeling op het Savio-terrein dient getoetst te worden aan de normstelling van de Wet geluidhinder (Wgh). Op basis van deze toetsing kan worden beoordeeld of voor de appartementen extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Wet geluidhinder (Wgh)
Artikel 82 tot en met 85 van de Wgh geven nadere uitleg met betrekking tot de geluidbelasting in zogenaamde 'Nieuwe situaties' (er dient een ruimtelijke procedure te worden gevolgd). De zogenaamde voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Is de geluidbelasting lager dan 48 dB dan legt de Wgh geen restricties op aan het onderhavige plan. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld. Indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De normen uit de Wgh staan opgenomen in onderstaande tabel.
normen voor nog niet-geprojecteerde woningen in een stedelijk gebied | ||
voorkeursgrenswaarde | 48 dB | |
maximale ontheffingswaarde | 63 dB |
Geluidbeleid Omgevingsdienst West-Holland
De Omgevingsdienst West-Holland heeft voor het toekennen van hogere waarden eigen geluidbeleid. Waar de Wgh de mogelijkheid biedt om hogere waarden toe te kennen, is het een bevoegdheid aan de gemeente of in dit geval de Omgevingsdienst om te bepalen of en wanneer ze hogere waarden toe wil kennen. In het Geluidbeleid d.d. 4 maart 2013 is vastgelegd welke eisen de Omgevingsdienst stelt bij het toekennen van hogere waarden.
En onder de voorwaarden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan staat de ontwikkeling van nieuwe woningen toe op het Savio-terrein. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de gezoneerde Olympiaweg. Tevens ligt het plan in de nabijheid van de 30km / uur weg van de Sportlaan. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de nieuwe woningen. De rapportage daarvan is opgenomen in Bijlage 4. Aangezien er nog geen sprake is van een definitief bouwplan, heeft het onderzoek zich gericht op de grenzen van het bouwvlak waarbinnen het woongebouw gepositioneerd moet worden.
Tevens heeft er onderzoek plaatsgevonden naar de geluidbelasting op een aantal bestaande woningen aan de overzijde van de Olympiaweg, om daarmee in beeld te krijgen wat de nieuwe situatie en eventuele weerkaatsing van het geluid voor effect hebben op de geluidbelasting op deze woningen. De verslaglegging daarvan is opgenomen in bijlage Bijlage 5.
Nieuwe woningen
Uit het onderzoek voor de nieuwe woningen blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Sportlaan de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt (gemeten op de grens van het bouwvlak).
Voor de Olympiaweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 8 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt derhalve nergens overschreden. Hierdoor is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve eveneens niet doeltreffend.
In de onderhavige situatie wordt aan één van de in het geluidbeleid genoemde subcriteria voldaan aangezien het bouwplan wordt gesitueerd ter vervanging van bestaande bebouwing.
Omdat nu nog niet duidelijk is hoe het uiteindelijke gebouw wordt ontworpen en hoe de woningen daarbinnen gesitueerd worden, dient in de ontwerpfase van de appartementen rekening te worden gehouden met de volgende aanvullende voorwaarden:
In de planregels bij dit bestemmingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat woningen uitsluitend als zodanig gebruikt mogen worden als ze een geluidbelasting kennen die de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt of voor zover ze voldoen aan het hogere waardenbeleid en het hogere waardenbesluit dat voor dit project genomen wordt. Dat hogere waardenbesluit is opgenomen als Bijlage 6.
Op basis van deze uitgangspunten, wordt zekergesteld dat voor zover van toepassing aan de aanvullende maatregelen wordt voldaan. Op grond daarvan wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110g, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is bij de ontwerpfase van de appartementen tevens onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels om de wettelijk vereiste binnenwaarde te kunnen bereiken.
Bestaande woningen
Aangezien het plan bestaande bebouwing vervangt, is vanwege reflecties en afscherming sprake van een wijziging in de akoestische situatie van de omliggende woningen aan de Olympiaweg, Himera en Midea. Om een goed akoestisch woon- en leefklimaat te op de omliggende woningen te kunnen waarborgen, is de nieuwe akoestische situatie van deze woningen inzichtelijk gemaakt en vergeleken met de oude situatie. Deze berekeningen komen nader aan de orde in Bijlage 5. Daarin is een vergelijk gemaakt tussen:
Uit de verschilberekening is gebleken dat de geluidbelasting op de betreffende woningen na realisatie van het planvoornemen met maximaal 0,2 dB zal toenemen. Deze geluidstoename is organoleptisch niet waarneembaar. Het plan leidt om die reden niet tot een aantasting van het bestaande woon- en leefklimaat van de betreffende woningen.
Conclusie
Voor de beoogde woningen worden hogere grenswaarden aangevraagd. Met toepassing van de maatregelen uit het Geluidbeleid, zoals voorgeschreven in de planregels, is sprake van een goed woon- en leefklimaat en staat het aspect geluid de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden 40 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woonbestemmingen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Ter plaatse van het perceel Sportlaan 86 ligt een speeltuinvereniging. Dit perceel heeft de bestemming cultuur en ontspanning. Deze gronden zijn bestemd voor speeltuinen, verenigingsleven en ondergeschikte horeca welke zijn te vergelijken met bedrijven in milieucategorie 1. De maximale richtafstand die hierbij hoort is 10 meter voor het aspect geluid. Maatgevend voor geluid afkomstig van de speeltuin is stemgeluid van spelende kinderen.
De afstand van de beoogde woongevels tot de locatie waar de kinderen daadwerkelijk spelen is in dit geval meer dan 20 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. In aanvulling daarop, wordt bovendien gewezen op de aanwezigheid van bebouwing en groen die tussen de speeltuin en de nieuwe woonbebouwing aanwezig zijn.
Tot slot wordt er gewezen op het feit dat er reeds bestaande woningen op kortere afstand van de speeltuin aanwezig zijn, waar de speeltuin in haar functioneren en daarmee in de mate van geluid, rekening mee te houden heeft.
Gezien deze omstandigheden en de afstand van ruim 20 meter, is het niet aannemelijk dat de richtwaarden die gelden voor een aanvaardbaar akoestisch klimaat worden overschreden (45 dB(A) voor een 'rustige woonwijk'). Gelet op de bestaande woningen, wordt de speeltuin evenmin belemmerd in zijn bedrijfsvoering.
Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Vanwege het ontbreken van relevante risicobronnen in de directe omgeving is er geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Het plangebied ligt binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes. Dit betekent dat beperkingen gelden bij bebouwing dat hoger is dan 146 m NAP. De beoogde ontwikkeling zal hieraan voldoen (artikel 2.2.2 a). Het plangebied ligt ook binnen de contour uit het LIB voor beperking windturbines en laser (artikel 2.2.4 LIB). De ontwikkeling omvat zowel geen windturbine als laser. Deze contour vormt dan ook geen belemmering. Tot slot is het plangebied gelegen binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes radar. In verband met het correct functioneren van radarapparatuur geldt een toetshoogtes van 60-80 meter NAP. Ook hieraan zal de beoogde ontwikkeling voldoen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling bestaat uit 40 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Olympiaweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 het jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 17,5 µg/m³ voor NO2, 17,6 µg/m³ voor PM10 en 10,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,2.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling van maximaal 40 woningen betreft een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Hierom is er bodemonderzoek noodzakelijk om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Hiervoor is door SGS Search in december 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoeksrapport is toegevoegd in Bijlage 7.
Uit het verkennend bodemonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het huidig c.q. toekomstig gebruik van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Archeologie
De gemeente Hillegom heeft samen met de regiogemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse en Teylingen archeologisch beleid opgesteld. Hierin is de historie van het grondgebied geïnventariseerd. Op basis hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarop zones zijn vastgelegd met een uiteenlopende verwachtingswaarde voor de kans op archeologische vondsten.
Op basis van deze beleidskaart, stelt de gemeente bij grondwerkzaamheden een archeologisch onderzoek verplicht waarbij het principe gehanteerd wordt dat in zones met een hogere waarde dit onderzoek al verplicht is bij minimale ingrepen en bij zones met een lagere waarde pas bij werkzaamheden van grotere omvang een dergelijke onderzoek verplicht is.
In figuur 5.1 is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart opgenomen, waaruit blijkt dat het plangebied is gekenmerkt als een gebied met een lage verwachtingswaarde. Hieraan is de onderzoeksplicht gekoppeld bij ingrepen die dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld én groter dan 1.000 m2. Het gebied is ook aangemerkt als onderzocht gebied. Voor onderzochte gebieden wordt in de archeologische beleidskaart verwezen naar het vigerend bestemmingsplan voor de gespecificeerde archeologische verwachting en regels.
Figuur 5.1 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Hillegom
Cultuurhistorie
Nota Belvedère
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
Besluit ruimtelijke ordening
Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden. Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2017)
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2017 geeft de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.
Onderzoek
Archeologie
In het kader van dit bestemmingsplan, is archeologisch onderzoek uitgevoerd door IDDS. De rapportage daarvan is opgenomen als Bijlage 8. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied alleen afzettingen aanwezig zijn met een lage tot zeer lage archeologische verwachting. Op basis van deze resultaten wordt er geadviseerd om, met betrekking tot archeologie, het plangebied vrij te geven voor de geplande bodemverstorende werkzaamheden.
In het vigerende bestemmingsplan 'Elsbroek' zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen op locaties waar aanvullende regels gelden met betrekking tot archeologie. Ter plaatse van het plangebied van de beoogde ontwikkeling geldt er geen archeologische dubbelbestemmingen. Gelet hierop, en op de conclusies van het uitgevoerd onderzoek, is er geen aanleiding om het plangebied een archeologische dubbelbestemming te geven.
Indien archeologische resten, zogenaamde toevalsvondsten, worden aangetroffen dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een melding te worden gedaan aan de Minister van OC&W.
Cultuurhistorie
Er bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in en nabij het plangebied.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De watertoets is gemaakt op 09-02-2021, de dossiercode is 20210209-13-25508. Het toetsresultaat is te vinden in Bijlage 11 en de samenvatting in Bijlage 12.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De ambitie voor Rijnland is het samen werken aan droge voeten en schoon water. Dit wordt gedaan door zich te richten op de volgende zaken: waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water en de waterketen. Wat betreft waterveiligheid gaan de doelen om preventie, gevolgbeperking en voorbereiding op calamiteiten. Om voor voldoende water te zorgen zorgt het Hoogheemraadschap er voor dat de waterpeilen kloppen, dat het watersysteem in stand gehouden wordt, de gevolgen van wateroverlast beperkt worden en dat er voldoende zoetwater beschikbaar is. Schoon en gezond water is belangrijk voor zowel de mens, natuur als bedrijven. De doelen die hiermee samenhangen richten zich op het verminderen van watervervuiling, het ecologisch beheren en onderhouden van de watersystemen, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en het schoon en veilig maken van zwemwaterlocaties. De ambitie voor de waterketen is het optimaliseren van de verwerking van afvalwater en het hergebruiken van grondstoffen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website:
www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 10 juni 2016 is een nieuwe gewijzigde Keur in werking getreden. Bij het opstellen van deze Keur is een andere aanpak gebruikt. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland en het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stelt regels waar dat moet. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. Het belangrijkste onderdeel van de keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden. Als er redenen zijn om handelingen zwaarder te reguleren, via een algemene regel of vergunningplicht, wordt dat uitgelegd in de regelgeving. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Uitvoeringsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat deels uit bebouwing en deels uit verharding. Tevens is er groen aanwezig langs de randen van het plangebied.
Bodem en grondwater
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Hillegom en is op de bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) is in de omgeving sprake van zwaklemig fijn zand en leemarm zand in stuifduinen en stranden. Wat betreft grondwatertrappen is er in de omgeving van het plangebied sprake van grondwatertrap II en IIb. Grondwatertrap II wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld. Grondwatertrap IIb wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,25 en 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,36 m.
Waterkwantiteit
Ten noorden van het plangebied is een watergang gesitueerd. Deze watergang is in de Legger Oppervlaktewater van het Hoogheemraadschap van Rijnland aangegeven als 'overig' water. Een dergelijke watergang heeft een beschermingszone van 2 meter aan weerszijden waar beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen. Deze beschermingszone ligt in het plangebied.
Figuur 5.2 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Rijnland met het plangebied rood omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabij omgeving liggen geen oppervlaktelichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen een primaire of regionale waterkering. Het plangebied is ook niet gelegen binnen beschermingszones hiervan.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het voornemen bestaat om 40 woningen te realiseren op de plek van de school.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
In de toekomstige situatie zullen 40 woningen gerealiseerd worden op een locatie die momenteel grotendeels verhard is. Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert het uitgangspunt dat bij een toename van het verhard oppervlak met 500 m2 of meer de initiatiefnemer een oppervlakte ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak dient te reserveren voor extra open water als compensatie. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt hierbij is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. De toename van het verhard oppervlak als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal de grens van 500 m2 niet overschrijden, waardoor compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterveiligheid
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Deze vallen ook niet in het projectgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone van 5 en 2 meter niet zonder vergunning van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er geen compensatie voor verharding nodig is, omdat de toename van verharding onder de grenswaarde van 500 m2 blijft. Ook grenst aan het plangebied een watergangen in de categorie 'overig' met een beschermingszone van 2 meter. Om hierin werkzaamheden te mogen uitvoeren, zal er een vergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd moeten worden. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen Natura 2000 of gebied wat is aangewezen als Natuur Netwerk Nederland (NNN-gebied). Het dichtstbijzijnde (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied is Kennemerland-Zuid (zie figuur 5.3).
Figuur 5.3 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: Aerius)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Daarnaast ligt het plan buiten Belangrijk Weidevogelgebied en de Strategische reservering Natuur.
Om stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase een stikstofberekening uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 9 en Bijlage 10.
Uit beide berekeningen blijkt dat er geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarmee heeft de ontwikkeling geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Ten aanzien van het aspect soortenbescherming zijn drie onderzoeken uitgevoerd. Dit is in de eerste plaats een ecologische quickscan uit 2018 te weten een quick scan uit 2018. Gelet op de uitkomsten daarvan is er vervolgens een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Naderhand is er nog een nieuwe quick scan uitgevoerd (2022), omdat de eerdere quick scan inmiddels gedateerd was. Omdat de eerste quickscan en het vleermuizenonderzoek onderling met elkaar verband houden, is de eerste quickscan nog wel onderdeel van deze paragraaf. Om die reden worden alle drie de onderzoeken achtereenvolgens behandeld.
De ecologische waarden in het plangebied zijn in eerste instantie bepaald aan de hand van een quick scan. Els & Linde B.V. heeft deze quick scan ecologie in 2018 uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 13. Deze quick scan heeft plaatsgevonden voordat het schoolgebouw gesloopt werd. In het rapport komt dat gebouw dus nog als bestaande bebouwing aan de orde. Uit de quick scan komen de volgende conclusies naar voren:
Omdat het voorkomen van vleermuizen niet op basis van de quick scan kon worden uitgesloten is hierom een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen als Bijlage 14. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen vleermuizen voorkomen. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Nadien is er in 2022 een nieuwe quick scan uitgevoerd. Het schoolgebouw was inmiddels al gesloopt en de nieuwe quick scan voorziet in actuele conclusies ten aanzien van beschermde soorten. Uit deze quick scan blijkt dat er geen strikt beschermende soorten worden verwacht op of in de directe omgeving van de planlocatie. Voor de geplande werkzaamheden kan er gewerkt worden met een ecologisch werkprotocol. Met de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke
aanwezigheid van algemene broedvogels in de bomen, struiken en oevervegetatie binnen en in de directe omgeving van de planlocatie. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden. Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten.
Voor broedvogels geldt dat voorafgaande aan de werkzaamheden moet worden vastgesteld dat er geen in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn.
Conclusie
De resultaten van het stikstofonderzoek, de quickscan ecologie en het vleermuisonderzoek vormen geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Zoals vooraf aangegeven in de inleiding van dit hoofdstuk, zijn de voorgaande paragrafen gericht op het onderbouwen van het beoogde bouwplan en de functie wonen. Nadien is daar een beperkte vorm van zorgmogelijkheden aan toegevoegd. Aangezien dat niet heeft geleid tot wijziging van de bouwkundige ingrepen c.q. mogelijkheden die al onderzocht zijn en omdat er voor de milieugevoelige functie wonen al uitgebreid onderzoek uitgevoerd is, wordt voor deze extra functie volstaan met een beknopte aanvulling op de eerdere paragrafen:
Gelet op bovenstaande, worden de mogelijkheden voor zorgfuncties zoals die in de regels geboden worden, uitvoerbaar geacht.
Toetsingskader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In dit bestemmingsplan worden maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 40 woningen en blijft daarmee onder de drempelwaarde. Omdat het project onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze is opgenomen als Bijlage 16 bij deze toelichting en hieruit blijkt dat geen sprake is van (mogelijke) significant negatieve effecten. Het doorlopen van een verdere (formele) mer-procedure is om die reden niet nodig.
Op basis van de in Bijlage 16 opgenomen vormvrije m.e.r.-beoordeling is door de Omgevingsdienst West-Holland het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, dat als Bijlage 17 bij deze toelichting is gevoegd.
Bij de opzet van het plan is gekozen voor eindbestemmingen. Op basis van deze eindbestemmingen kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven indien deze passen binnen de regels die gelden bij die bestemming.
Het plangebied bestaat uit de bestemming 'Wonen' en 'Groen'. Op de verbeelding is binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen met een bouwvlak aangegeven waar het woongebouw gerealiseerd mag worden.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Onder de bestemmingsomschrijving is aangegeven voor welke functies de gronden bestemd zijn. Voor sommige functies is een functieaanduidingen opgenomen.
In het artikel Wonen is, zonder verdere aanduiding, een gedetailleerde regeling opgenomen over de mogelijkheden om in het gebouw zorgvoorzieningen te realiseren. Dit is uitsluitend toegestaan op de begane grond, met een maximum oppervlakte van 200m2 en dient gerelateerd te zijn aan een zorgaanbieder. Hiermee kan onder meer ruimte worden geboden aan kantoor-, consult-, ontmoetings- en activiteitenruimten.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen, kelders en andere bouwwerken.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verbod op seksinrichtingen opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied. Tevens is in de algemene afwijkingsregels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, om onder bepaalde voorwaarden, seksinrichtingen toe te staan.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om de aanduiding geluidzone - industrie te verwijderen indien deze niet meer voorkomt.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van het voorontwerpbestemmingsplan is het plan toegestuurd aan de relevante overlegpartners. Hun reacties zijn, voor over nodig, verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan zoals dat vervolgens gepubliceerd is.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen, van 6 oktober 2021 tot en met 16 november 2021. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen.
Ook is in deze periode, op 13 oktober 2021, een inloopbijeenkomst georganiseerd om het plan toe te lichten en de mogelijkheid te bieden om vragen te stellen.
Tijdens deze periode zijn 5 inspraakreacties binnengekomen. Deze zijn gebundeld en beantwoord in de Reactienota, opgenomen als Bijlage 18 bij dit bestemmingsplan. Daaruit blijkt ook op welke punten de inspraakreacties nog tot aanpassing c.q. aanvulling van het plan hebben geleid. Deze aanpassingen en aanvullingen zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan zoals dat vervolgens gepubliceerd is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gelet op de wettelijke verplichtingen voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen van 3 augustus 2022 tot en met 13 september 2022. Tijdens deze termijn konden zienswijzen worden ingediend door een ieder. Na afloop van deze periode bleek dat er geen zienswijzen tegen het plan zijn ingediend.
Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor plannen waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.
Tussen de gemeente en Woningcorporatie Stek, dan wel de door Woningcorporatie Stek te contracteren aannemer, is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.