Plan: | Parkwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.bpparkwijk-VA01 |
Stichting HOZO wil het bestaande woonzorgcentrum Parkwijk in Hillegom herontwikkelen. De wens bestaat om op de bestaande locatie een nieuw zorg- en verpleegcentrum te bouwen dat aansluit op zowel de zorgvraag, als de (woon)wensen en (ARBO)eisen van deze tijd. De plannen bestaan uit de bouw van een gecombineerd zorg- en verpleegcentrum met zorgappartementen (huur), extramurale functies en diensten, zoals welzijnsactiviteiten en thuiszorg.
De capaciteit van het nieuwe zorg- en verpleegcentrum zal vergelijkbaar zijn met de bestaande situatie en bestaat uit 65 appartementen geschikt voor intramurale zorg en verpleging en tevens zorginfrastructuur ten behoeve van extramurale zorg. De capaciteit neemt per saldo met 2 plaatsen toe. De bestaande 21 inleunappartementen zullen ten behoeve van de plannen worden geamoveerd.
Hoewel de (intramurale) capaciteit van Parkwijk niet noemenswaardig verandert na vernieuwing, zal de in Parkwijk verblijvende doelgroep wel veranderen. Op dit moment is Parkwijk formeel een verzorgingshuis voor lichtere zorgvragers. Reeds nu neemt door het overheidsbeleid (verscherping indicatiestelling) de zorgzwaarte sterk toe en ontstaat ook behoefte aan verpleging (zorg met behandeling). Daarvoor is het huidige gebouw wat betreft verblijfskwaliteit en functionaliteit niet geschikt. Parkwijk zal worden getransformeerd tot:
De gemeente Hillegom heeft aangegeven dat voordat tot nieuwbouw kan worden overgegaan een aantal documenten moet worden aangeleverd. Het eerste document in deze reeks is de Kadernota (zie bijlagen). Daarna volgden nog een (uitgewerkt) stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitplan (zie bijlagen). Het voorliggende bestemmingsplan is het sluitstuk van dit proces.
De locatie Parkwijk ligt in het noordelijk deel van de kern van Hillegom in de wijk Treslong (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: ligging plangebied, bron: Google maps, topografische kaart
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Parklaan en aan de zuidzijde door de Treslonglaan. De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de watergang / waterpartij die grenst aan de Doornenburg. Aan de noordzijde is het gebouw van HOZO fysiek verbonden met de bebouwing van Maartensheem (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2: indicatieve begrenzing plangebied
In het gebied tussen de Marellaan en de Parklaan is enkele jaren geleden nieuwbouw in de vorm van woningen gerealiseerd. Daarnaast is een appartementencomplex gerealiseerd. Voor de bouw van een tweede appartementencomplex is een omgevingsvergunning verleend. Tegen deze laatste vergunning is beroep ingesteld, de uitspraak wordt medio 2014 verwacht. Ook de overige bebouwing in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. Het gebied wordt gekenmerkt door veel groen en waterpartijen en heeft daardoor een parkachtig karakter.
Vigerend bestemmingsplan voor de locatie Parkwijk is het Bestemmingsplan Centrum dat op 23 januari 2014 is vastgesteld en op 10 april 2014 in werking is getreden. Het bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk omdat beroep is ingesteld. Het beroep heeft geen betrekking op de locatie Parkwijk. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en legt de bestaande situatie vast. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt melding gemaakt van een aantal ontwikkelingen dat zich binnen de planperiode zal voordoen.
Zorgcentrum Parkwijk, inclusief de omliggende tuin, heeft in het bestemmingsplan de bestemming “Maatschappelijk" (artikel 14). Het betreft een gemengde bestemming waarin diverse maatschappelijke voorzieningen zijn ondergebracht. Binnen de bebouwing zijn overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, sport, onderwijs, verenigingsleven, (openbare) dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen mogelijk. Religieuze voorzieningen zijn niet zonder meer toegestaan, maar via een aanduiding op de verbeelding geregeld.
Op de plankaart is een bouwvlak aangegeven dat de contouren van de bestaande bebouwing volgt. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, de maximale goothoogte bedraagt 9 meter voor het gehele bouwvlak. De aangrenzende watergang heeft de bestemming “Water”. Ter bescherming van archeologische waarden geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 3”. Gevolg is dat een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden en andere grondbewerkingen zoals heiwerkzaamheden. Zie voor een uitsnede van de plankaart afbeelding 3.
Afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Centrum,
bron: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/roo/bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan “Parkwijk" is een ontwikkelingsplan dat de juridische basis biedt voor de bouw van een nieuw zorg- en verpleegcentrum zoals beschreven in de Kadernota, die op 31 mei 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. De Kadernota is als Bijlage 1 opgenomen.
De Inleiding van Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene planaspecten. Hierna volgt hoofdstuk 2 waarin de planbeschrijving is opgenomen en waar een toelichting wordt gegeven op de bestemmingsmethodiek. De hoofdstukken 3 tot en met 7 vormen feitelijk de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in de hoofdstukken 1 en 2 worden gemaakt ten aanzien van, onder andere, overheidsbeleid (Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid), ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie en milieu. In hoofdstuk 8 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Hillegom is de meest noordelijk gelegen gemeente van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het dorp is een onderdeel van de oostelijke kernenrij die in de bollenstreek is ontstaan op het hoger gelegen gedeelte van de strandwal van de binnenduinrandzone. Het noord-zuid gerichte patroon van de strandwallen is nog altijd bepalend voor de landschapsstructuur. Dit uit zich in de hoofdrichting van wegen en waterlopen en in het grondgebruik. Het historische karakter van het dorp is vooral af te lezen aan de waardevolle cultuurhistorische gebouwen aan de Hoofdstraat. Ook is in deze straat nog een sterke onderlinge samenhang van de gebouwen aanwezig. Het sterkst is het historische karakter aanwezig op en nabij het Kerkplein. Tot 1900 is het dorp nauwelijks gegroeid (zie afbeelding 5).
De Van den Endelaan is in die periode aangelegd als route westelijk om het centrum en vormt de eerste wezenlijke uitbreiding. In het begin van de eeuw volgen de woonwijken ten oosten van het centrum. Deze zijn nogal wisselend van kwaliteit omdat destijds in sommige gevallen binnenterreinen werden volgebouwd waarbij de stedenbouwkundige kwaliteit uit het oog werd verloren. Sindsdien hebben meerdere ontwikkelingen plaatsgevonden, die de kwaliteit in de oude wijken weer deels terug hebben gebracht. De winkelvestigingen en andere dorpsvoorzieningen zijn in principe op hun oorspronkelijke plaats gebleven, in het oude dorpscentrum aan de Hoofdstraat.
Afbeelding 5: Hillegom rond 1900 (links) en rond 1945
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hillegom, sectie B, nummers 5813 en 5814 (zie afbeelding 6). Parkwijk doet zijn naam eer aan vanwege de ligging in een parkachtige omgeving met veel groen en water.
Parkwijk (huidige situatie) gezien vanaf de Doornenburg
Parkwijk grenst aan de noordzijde direct en fysiek aan het wooncomplex van Maartensheem, dat eigendom is van woningbouwstichting De Key. Vanuit Maartensheem kan gebruik worden gemaakt van de maaltijdvoorzieningen in Parkwijk. Aan de westzijde wordt Parkwijk begrensd door de Parklaan, waarlangs recent nieuwbouw is gerealiseerd in de vorm van grondgebonden woningen in jaren '30 stijl en een koopappartementencomplex. Aan de zuidzijde grenst Parkwijk aan de Treslonglaan en de Vossevaart. Aan de oostzijde kijkt Parkwijk uit over een gegraven waterpartij en de woningen in bungalow stijl aan de Doornenburg. Tevens is aan de oostzijde van Parkwijk een tuin aangelegd met een terras en enkele markante bomen. Deze zijn echter niet opgenomen in de lijst van 'waardevolle bomen'. Wel zijn de Europese lindes aan de Parklaan en ter hoogte van Maartensheem 27-33 aangewezen als 'beeldbepalende bomen.
Afbeelding 6: kadastrale situatie,
bron: kadastrale kaart
A: bungalowbebouwing Doornenburg, B de bebouwing van Maartensheem, C woningen Parklaan
Om met de herontwikkeling van Parkwijk ruimtelijk en programmatisch tot een oplossing te komen die past in de bestaande omgeving, is allereerst een analyse uitgevoerd. Daarbij is gekeken naar de stedenbouwkundige opzet van de wijk, de bebouwing in de directe omgeving en de groen- en waterstructuren. Op afbeelding 7 is te zien dat Parkwijk in het noorden van de kern van Hillegom ligt.
Afbeelding 7: ligging plangebied binnen Hillegom, bron: Google earth
Op basis van deze analyse is een stedenbouwkundige verkenning gemaakt, waarmee vervolgens een richting en uitgangspunten zijn bepaald ten aanzien van de uitwerking van het programma, ontsluitingsstructuur, groen en parkeren.
Op afbeelding 8A is te zien dat Parkwijk centraal in de wijk Treslong ligt. De centrale ligging in de wijk brengt enerzijds de kwaliteit mee dat het complex in een rustige en groene omgeving ligt. De ontsluiting van de wijk geschiedt via de Van Tetsstraat aan de oostzijde en de Kastanjelaan die aansluit op de Prinses Irenelaan / Valckslootlaan aan de zuidzijde. Deze straten zijn ingericht als woonstraten (30km zone).
Op afbeelding 8b en c is te zien dat Parkwijk zijn naam eer aandoet. De wijk kent veel groen van formaat en veel water. Parkwijk vormt een van de grotere groengebieden in de wijk. In de wijk is op een aantal plekken bebouwing van enig formaat aanwezig, waaronder het recent gerealiseerde koopappartementencomplex.
.
Afbeelding 8: Structurenoverzicht A (verkeersstructuur), B (waterstructuren en bijzondere objecten) en C (groenstructuur), bron: Spring Architecten
Ter voorbereiding van de planvorming van de vernieuwing van Parkwijk is door HOZO een Programma van Eisen opgesteld. Directe aanleiding voor de nieuwbouw is het feit dat het verzorgingshuis en in het bijzonder de verblijfplaatsen niet meer voldoen aan de normen die daar in het kader van Arbo-regelgeving en Welzijn heden ten dage aan worden gesteld. De mogelijkheden van renovatie en nieuwbouw zijn in een tweetal bouwkundige onderzoeken (Lange termijn huisvestingsplan in 2004 en Gebouwkwaliteit in de V&V door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen in 2005) nader bekeken. Conclusie was dat het gebouw bouwkundig gezien in goede staat verkeert, maar dat het niet mogelijk is om door middel van renovatie de noodzakelijke verbeteringen te realiseren.
Met de nieuwbouw van Parkwijk wil HOZO volwaardige zorgappartementen realiseren van 50m² inclusief een zorggeschikte badkamer van circa 7m²: Hiermee krijgen bewoners een volwaardig appartement met een aparte slaapkamer en is er ruimte om te kunnen blijven voorzien in de steeds zwaarder wordende zorgvraag. Voor dementerende ouderen zal kleinschalig groepswonen worden gerealiseerd. Voor deze bewoners is een zit/slaapkamer met individueel zorggeschikt sanitair voorzien van 25m² en gezamenlijke huiskamerruimte en overige voorzieningen per groep.
Daarnaast voorziet het plan in ruimte voor welzijnsvoorzieningen van waaruit Parkwijk ondersteuning zal bieden aan ouderen bij het zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen. Deze ontwikkeling sluit enerzijds aan bij de wens van ouderen, maar ook bij het beleid van de overheid. Alleen ouderen met een zwaardere zorgvraag, zullen in de toekomst naar verwachting nog een indicatie krijgen om in een verzorgingshuis te mogen wonen. Om letterlijk ruimte te maken voor deze kwaliteitsslag, zullen de 21 inleunwoningen komen te vervallen evenals de dagzorgvoorzieningen. De mensen die in de inleunflats wonen zullen elders in Hillegom worden geherhuisvest.
Concreet ziet het programma van Parkwijk er als volgt uit:
Programma Parkwijk | ||
Aantal plaatsen | Huidig | Nieuw |
verzorgingsplaatsen | 60 | 20 |
verpleegplaatsen somatisch | 0 | 20 |
groepswonen dementerenden | 0 | 4 groepen van 5 |
kortdurend verblijf | 3 | 5 |
Totaal | 63 | 65 |
dagverzorging | 2 dagen 10 plaatsen | 0 |
inleunflats | 21 | 0 |
Teneinde ervoor te zorgen dat nieuwbouw kan worden gerealiseerd, zonder dat vervangende huisvesting elders moet worden gevonden, is door HOZO voorts als belangrijke randvoorwaarde meegegeven dat de nieuwbouw gefaseerd moet kunnen worden uitgevoerd.
Voor de invulling van de locatie is het van belang rekening te houden met de bestaande maat en schaal van bebouwing in het gebied en de bestaande kwaliteit van het gebied.
Wat betreft de stedenbouwkundige inpassing zijn daartoe de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Afbeelding 9: schetsmatige vertaling bestaande situatie,
bron: Spring architecten
Dit programma is via een aantal modellen vanuit de bestaande situatie (afbeelding 9) in een aantal stappen vertaald naar een nieuw (voorkeurs)model. Deze stappen zijn weergegeven in afbeelding 10.
Afbeelding 10: modellenstudie,
bron: Spring Architecten
Model 1 laat een vertaling van het programma zien in een carrévorm. Hierbij zijn daglichttoetreding gegarandeerd en ontstaat een binnentuin voor de bewoners. Ondanks de relatief compacte opzet gaat vrijwel al het groen aan de oostzijde van Parkwijk verloren. Ook gaat het gebouw geen relatie aan met zijn omgeving.
Model 2 gaat uit van een wigvormige opzet waarbij het gebouw twee 'benen' heeft die de vorm van het perceel volgen. Ook in dit model is de daglichttoetreding in alle appartementen gegarandeerd en ontstaat een binnengebied tussen Parkwijk en Maartensheem. Echter ook in deze opzet gaat de tuin aan de oostzijde vrijwel geheel verloren. Daarbij ontstaan vrij lange wanden parallel aan de woonomgeving.
Model 3 gaat uit van een opzet in oost-west richting waarbij het gebouw zich meer richt op zijn omgeving. Tussen de drie hoofdelementen zijn lagere verbindingselementen gepland (1 bouwlaag). De drie 'benen' vragen echter een flink ruimte beslag over het hele terrein.
De wens om gefaseerd te kunnen bouwen heeft uiteindelijk geleid tot een vierde model, dat uiteindelijk als voorkeursmodel is gekozen. Dit model gaat uit van een opzet met 2 benen in oost-west richting en een lager middengedeelte. Naar de oostzijde opent het gebouw zich richting de omgeving waardoor ruimte ontstaat voor een binnentuin; onderzocht zal worden of het mogelijk is de fundatie van de grote zaal te gebruiken als fundatie voor een groot terras aan het water. Ook aan de zuidzijde van het gebouw is ruimte voor een tuin.
De bebouwing blijft binnen de uiterste grenzen van de plattegrond van de bestaande bebouwing; wel is de bebouwing anders gepositioneerd op de kavel waardoor deze plaatselijk dichter bij de bestaande omringende bebouwing komt te liggen. De bestaande waterpartij aan de oostzijde blijft echter onaangetast. Ook voor het bestaande groen geldt als uitgangspunt dat het groen zoveel mogelijk behouden blijft.
De oppervlakte van de middelste poot van model 3 uit afbeelding 10 is als extra bouwlaag op de twee benen van de H getekend. Door deze bebouwing zowel aan de westzijde als aan de oostzijde terug te laten springen ten opzichte van de gevel, wordt voorkomen dat de bebouwing zich al te massief presenteert aan zijn omgeving. Delen van het dak zullen worden ingericht als dakterras, onder meer voor de groepswoningen voor de dementerenden die gebaat zijn bij een veilige afgesloten buitenruimte.
De ontsluiting is voorzien aan de westzijde van het gebouw waar zich de hoofdingang op logische wijze presenteert. Bij de positionering van het gebouw zal rekening worden gehouden met de bezonning van de bebouwing van Maartensheem. Het parkeren zal gedeeltelijk op eigen terrein en deels in het openbaar gebied plaatsvinden.
Afbeelding 11: voorkeursmodel,
bron: Spring architecten
Voorliggend model vormt samen met de stedenbouwkundige verkenning het vertrekpunt voor verdere uitwerking van het ontwerp. In het kader van de verdere planvorming is een zelfstandig beeldkwaliteitplan opgesteld waarin een uitwerking is gegeven van de beoogde beeldkwaliteit ten aanzien van de bebouwing en de buitenruimte. Het beeldkwaliteitplan Parkwijk is op 17 oktober 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en zal deel uitmaken van de nieuwe Welstandsnota die op dit moment wordt voorbereid. Het beeldkwaliteitplan Parkwijk maakt als Bijlage 2 deel uit van dit bestemmingsplan.
Binnen het plan is ruimte voor een aangename en toegankelijke buitenruimte voor - in de eerste plaats - de bewoners van Parkwijk. Bij de uitwerking van de plannen zal ook worden gekeken naar de mogelijkheid om een 'ommetje' te maken. Uitgangspunt voor de planvorming is dat de bestaande bomen en waterpartijen / watergangen zo veel mogelijk behouden blijven. In het kader van de uitwerking van de plannen is een bomeninventarisatie uitgevoerd.
Voor zover watercompensatie voor deze ontwikkeling van toepassing is, zal hier in overleg met het bevoegd gezag invulling aan worden gegeven. Het hemelwater zal zoveel mogelijk op eigen terrein worden verwerkt, daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een vertraagde waterafvoer middels sedumdaken.
Bij de verdere uitwerking van de plannen dient rekening te worden gehouden met een goede oplossing voor huisvuilinzameling, die ruimtelijk op een goede wijze dient te zijn ingepast. Daarnaast dient het plan te voorzien in een fietsen-/scootmobielstalling. Daarbij dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de sociale veiligheid, onder meer in verband met de nachtdiensten van het personeel. De voorziening voor de voedingskasten dient bij voorkeur inpandig te worden gerealiseerd. Ook deze aspecten zijn uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan dat voor Parkwijk is opgesteld.
de huidige tuin van Parkwijk
Parkwijk is voor het gemotoriseerd verkeer vanaf de Weeresteinstraat alleen rechtstreeks toegankelijk via Van Tetsstraat en de Parklaan. Langs de Parklaan is een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd in het openbaar gebied, deze zijn vaak in gebruik door de aan dezelfde zijde van de weg gelegen woningen.
Voor voetgangers is op het terrein van Parkwijk een nieuwe wandelroute voorzien die de mogelijkheid biedt om via de bestaande brug en over de Doornenburg een wandeling te maken rond het gebouw. De hoofd entree van Parkwijk ligt aan de Parklaan. De plannen voorzien in beginsel niet in de aanleg van nieuwe wegen, mogelijk komt de entree wel elders te liggen of wordt de nieuwbouw op meerdere plekken toegankelijk.
Bij de nieuwbouw van Parkwijk gaat het om sloop en nieuwbouw. Bij dergelijke ontwikkelingen moet voor het parkeren getoetst worden aan de eis uit de bouwverordening van de gemeente Hillegom (1 oktober 2010, zie Bijlage 3) waarin is bepaald dat:
“… ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's moet in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw…”
Aanvullend hierop schrijft het Hillegoms Verkeer en Vervoerplan (HVVP, 2009) bij nieuwe ontwikkelingen een aantal kaders voor ten aanzien van parkeren:
In het parkeeronderzoek Hillegom Noord d.d. 30 maart 2012 is, onder andere, de parkeerdruk rondom Parkwijk in kaart gebracht. Uit het onderzoek komt naar voren dat de parkeerdruk weliswaar hoog, maar niet onacceptabel hoog is. Het uitgangspunt bij de herontwikkeling van Parkwijk is dat de parkeerdruk in de wijk niet mag toenemen. Het parkeeronderzoek maakt deel uit van de Kadernota, die als Bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd.
Teneinde inzicht te krijgen in de parkeerbehoefte is een inschatting gemaakt op basis van de CROW-kencijfers voor parkeren, waarbij ingevolge het gemeentelijk parkeerbeleid niet mag worden uitgegaan van de minimum aantallen. Voor de in Parkwijk te realiseren woon-/zorgfuncties geeft het CROW de volgende richtlijn:
Het voorgenomen programma leidt, op basis van de gemiddelde parkeernormen tot een parkeerbehoefte van:
Omschrijving | Omvang | Norm | Aantal parkeerplaatsen |
zorgplaatsen | 65 | 0,6 | 39 |
welzijnsvoorzieningen | 180 m² | 0,02 | 3,6 |
Totaal | 43 |
In het bestemmingsplan Treslong, omgeving Parklaan, correctieve herziening de Marel van 17 september 2008 is de parkeerbehoefte voor de wijk berekend. Het bestaande Parkwijk maakt onderdeel uit van deze berekening. Deze parkeerbalans geeft aan dat Parkwijk een parkeerbehoefte heeft van 38 plaatsen. Van deze 38 plaatsen zijn er 7 op eigen terrein gerealiseerd. De parkeerdruk als gevolg van het bestaande Parkwijk in het openbaar gebied bedraagt hiermee 31 parkeerplaatsen.
Uitgangspunt voor de nieuwe situatie is dat de parkeerdruk van 31 parkeerplaatsen in het openbaar gebied niet mag toenemen. Op basis van de bepaalde parkeerbehoefte van 43 plaatsen betekent dit dat ten minste 12 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Mocht in de toekomst het programma van Parkwijk veranderen en het aantal zorgplaatsen afnemen of het aantal zorgwoningen toenemen, zal de parkeerbehoefte opnieuw moeten worden bepaald. Dit is tevens als voorwaarde opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Ingevolge het bouwbesluit dient een te bouwen bouwwerk, waaronder een woon-/zorgcomplex, een stallingsruimte voor fietsen te hebben. De oppervlakte van die stallingsruimte is afhankelijk van de Bruto Vloer Oppervlak van het betreffende gebouw en de bezettingsgraad. Zodra het ontwerp voor de nieuwbouw verder is uitgewerkt, kan hier nader invulling aan worden gegeven.
Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het zoveel mogelijk handhaven van de bestaande
rechten in het plangebied. Dat betekent dat de bestaande rechten zoveel mogelijk uit het
vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen, rekening houdend met de nieuwbouwplannen.
Het bestemmingsplan kent alleen een eindbestemming: 'Maatschappelijk'. Binnen de hoofdbestemming is een bouwvlak opgenomen met een goot- en/of bouwhoogte en het bebouwingspercentage. Hiermee zijn de kaders gegeven waarbinnen de plannen kunnen worden gerealiseerd.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die worden gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In dit hoofdstuk is de enige in het plan voorkomende bestemming geregeld. In het betreffende artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn in sommige bestemmingen, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Onder de bestemmingsomschrijving is aangegeven welke gebruik is toegelaten op de gronden met de desbetreffende bestemming. Dit gebruik kan ook mogelijk gemaakt worden door op de verbeelding opgenomen functieaanduidingen. In de bestemmingsomschrijving zijn de functieaanduidingen genoemd.
In de bouwregels zijn de bebouwingsmogelijkheden bepaald. Voor wat betreft de bebouwing is sprake van een onderscheid tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. De hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken (waaronder overkappingen) dienen in principe binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn. Andere bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak toegelaten. Het bebouwingspercentage geeft aan welk percentage van het bouwvlak bebouwd mag worden.
Voor alle bestemmingen geldt sinds de invoering van de Wabo dat er vergunningvrij bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd bij woon- en niet woonbestemmingen. Daarnaast is waar van toepassing aangesloten bij het door de gemeente opgestelde Beleidsregels artikel 2.12 Wabo Gemeente Hillegom, 14 februari 2013 (kruimelbeleid) en de Welstandsnota Hillegom, april 2011 en het beeldkwaliteitplan Parkwijk van 17 oktober 2013. Dit heeft als gevolg dat in beginsel geen medewerking meer wordt verleend aan afwijkingen voor buitenplanse kruimelgevallen.
Hierna volgt een toelichting op de bestemmingen: 'Maatschappelijk' en 'Water' en de dubbelbestemmingen: '' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.
Binnen de maatschappelijke bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg en wonen toegestaan, maar ook (zelfstandige en ondergeschikte) welzijnsvoorzieningen en ondersteunende diensten, zoals een fysiotherapeut, een kapper, een winkeltje en een restaurant. Het hoofdgebouw waarbinnen de maatschappelijke functies zijn toegestaan, moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
Het advies inzake archeologie is vertaald naar een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden . Ingevolge deze bepalingen gelden beperkingen in de vorm van een vergunning- en onderzoeksverplichting voor de bouw- en of gebruiksmogelijkheden voor onder meer het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem die dieper gaan dan 2m beneden het maaiveld.
De zich in het plangebied bevindende watergang heeft de bestemming ‘Water’ gekregen.
Dubbelbestemmingen vallen over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen heen en bevatten aanvullende bepalingen waarmee rekening dient te worden gehouden. Het bestemmingsplan kent 1 dubbelbestemming:
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden die een waterkerende functie hebben. Er is
sprake van een zogenoemde dubbelbestemming waarbij de waterkerende functie primair geldt
ten opzichte van de andere aangegeven bestemmingen. Op deze gronden is tevens de Keur
van de waterbeheerder van toepassing en gelden specifieke bouwregels.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders. en andere bouwwerken.
In de algemene gebruiksregels is het verbod op seksinrichtingen opgenomen.
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.
In verband met de leesbaarheid van de analoge verbeeldingen (plankaart) is er voor gekozen om separate verbeeldingen op te stellen voor de in het plangebied geldende dubbelbestemmingen, zoals hierboven genoemd. In geval van onduidelijkheden geldt dat de digitale verbeelding, zoals deze wordt gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl, leidend is.
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de bebouwde kom van Hillegom. De omgeving wordt
gekenmerkt door veel groen en water. Parkwijk vormt, samen met het wooncomplex Maartensheem
dat eigendom is van Woningstichting De Key, een grootschalig object met veel groen binnen een
gebied dat voorts wordt gekenmerkt door relatief veel grondgebonden woningen.
Het programma voor de nieuwbouw van Parkwijk bestaat uit 65 volwaardige appartementen die geschikt zijn voor intramurale zorg aan mensen met een toenemende zorgvraag en voorzieningen voor extramurale zorg- en dienstverlening. De bestaande inleunwoningen zullen worden geamoveerd.
Op basis van een modellenstudie is een voorkeursmodel ontwikkeld dat samen met de
stedenbouwkundige verkenning het vertrekpunt vormt voor de verdere uitwerking van de plannen.
Belangrijke randvoorwaarde voor uitwerking van de nieuwbouwplannen is dat de nieuwbouw gefaseerd kan worden uitgevoerd. Dit heeft als zwaarwegend voordeel dat gedurende de bouwperiode geen gebruik hoeft te worden gemaakt van vervangende huisvesting.
Voor de uitwerking van de plannen voor de buitenruimte geldt als uitgangspunt dat bestaande bomen
en waterpartijen zoveel mogelijk behouden blijven. Als onderdeel van de verdere uitwerking is
daartoe een inventarisatie van de bestaande bomen uitgevoerd. Ook is een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin uitwerking is gegeven aan de beoogde beeldkwaliteit en uitstraling van de bebouwing in relatie tot zijn omgeving.
Ander punt dat aandacht verdient is het parkeren. Uit het uitgevoerde parkeeronderzoek is naar voren gekomen dat de parkeerdruk rondom Parkwijk weliswaar hoog, maar niet onacceptabel hoog is. Het uitgangspunt is dat de parkeerdruk in de wijk als gevolg van de nieuwbouw niet verder mag toenemen. Op grond van de berekende toekomstige parkeerbehoefte betekent dat ten minste 12 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Bij wijzigingen in het programma ten behoeve van 'zorgwoningen' geldt dat de parkeerbehoefte opnieuw moet worden bepaald.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld en geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Moblititeit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de ontwerp AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Zuidvleugel / Zuid Holland zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd (voor zover in dit kader relevant):
In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten in dit gebied nog 280.000 woningen worden gebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. Eén van de vier pijlers waar de economie van de Zuidvleugel op rust is de Greenports, zoals die van de Duin- en Bollenstreek. Om het vestigingsklimaat van de Zuidvleugel te versterken is het van belang dat een goede onderlinge verbinding aanwezig is tussen de Rotterdamse Haven, de Greenports en kennis intensieve steden als Den Haag, Delft en Leiden. , dit geldt ook voor de achterland verbindingen.
Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.
Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd, het aangewezen instrument. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte bevatte in eerste instantie een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. In juni 2011 zijn de onderwerpen voor de grote rivieren, het kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam definitief vastgesteld. Onderwerpen als Herijking EHS en een vereenvoudigd EHS-regime en de bepalingen van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de toepassing van windenergie volgen later. De inwerkingtreding vindt gefaseerd plaats, het eerste deel op 30 december 2011.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen, zoals:
Bundeling verstedelijking en landelijk gebied
Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.
EHS
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS) aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de EHS vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als het de EHS ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.
Ook kleinschalige ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor een grensaanpassing. Voor de EHS geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van de EHS dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan de EHS.
In het regeerakkoord is aangegeven dat natuur, ruimte en economie kerntaken zijn van de provincies. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het EHS beleid wordt daarom neergelegd bij de provincies. Daartoe zal de EHS eerst worden herijkt. De inzet is om te komen tot een herijkte EHS die de natuurgebieden van (inter)nationale betekenis omvat en waarvan het beheer structureel betaalbaar is. Momenteel vindt met de verschillende provincies overleg plaats over de Herijking van de EHS en het vereenvoudigen van het EHS-regime.
Nationale Landschappen
De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld.
De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.
De structuurvisie voor de provincie is op 2 juli 2010 vastgesteld. Op 30 januari 2013 is de Actualisering 2012 vastgesteld. De Structuurvisie heeft een reikwijdte die loopt tot 2020, met een doorkijk naar 2040. De Ontwerp Structuurvisie sluit aan bij het motto van de Nota Ruimte; 'centraal wat moet, decentraal wat kan'.
De provincie gaat slechts een sturende rol spelen in zaken die alleen van provinciaal belang zijn. In Zuid-Holland bevinden zich drie van de vijf Greenports (glastuinbouwgebied Westland/Oostland, de Bollenstreek en de omgeving van Boskoop) en één van de twee mainports (de Rotterdamse haven) die door de Nota Ruimte zijn aangewezen. Vanwege de beperkte ruimte is het van groot belang dat hier op strategische en op een weldoordachte manier mee omgegaan wordt.
Voor de Bollenstreek, waar Hillegom deel van uitmaakt, is uitbreiding van het agrarisch areaal niet van belang, maar innovatie, herstructurering, intensivering en schaalvergroting wel. Bij ontwikkelingen moet van de volgende ontwerpprincipes worden uitgegaan:
Voor een geconcentreerde stad- en dorpsontwikkeling en bescherming van groenblauwe functies in landelijk gebied, zijn alle kernen in Zuid-Holland omgeven door op de kaart aangegeven bebouwingscontouren (zie afbeelding 12). Deze bebouwingscontouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in beginsel niet toegestaan (nee-tenzij beleid). Het plangebied bevindt zich binnen de rode contouren van het bestaande bebouwde gebied.
Afbeelding 12: kaart rode contouren, bron:provincie Zuid Holland http://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/kaart/NL.IMRO.9928.DOSx2007x0002943VO-Ab02
Bij de Structuurvisie horen de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda Structuurvisie 2010- 2020. Aangezien de beoogde ontwikkelingen uitgaan van vervangende nieuwbouw binnen het bestaand bebouwd gebied waarbij het financiële risico voor rekening komt van de initiatiefnemer, zal geen toetsing plaatsvinden aan de Verordening Ruimte aangezien hier met name de uitzonderingen op het beleid zijn geregeld. Ook is dit project niet opgenomen in de Uitvoeringsagenda vanwege het feit dat geen sprake is van een provinciale opgave. Reden waarom deze hier niet verder zijn uitgewerkt.
De Verordening Ruimte schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen,
projectbesluiten en beheersverordeningen moet voldoen. De provinciale goedkeuring van
bestemmingsplannen is sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet
meer nodig. Dit vormt de aanleiding voor het opstellen van provinciale verordeningen, waardoor
de provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening doorwerken naar het
gemeentelijk niveau. De “Verordening Ruimte” is vastgesteld op 2 juli 2010. Op 23 februari 2011
hebben Provinciale Staten de eerste herziening van de Verordening Ruimte "Visie op Zuid-
Holland" vastgesteld. Vervolgens is jaarlijks een zogenoemde ‘Actualisering’ vastgesteld. De
Actualisering 2012 is op 30 januari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze
actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid
ongewijzigd gebleven.
Voor onderhavige plannen zijn de algemene bepalingen uit hoofdstuk 2 relevant. Hierin is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen
De toelichting op het bestemmingsplan dient hierover een verantwoording te bevatten.
Hierover kan worden opgemerkt dat onderhavig plan binnen het gebied ligt dat is aangeduid als bestaand stedelijk en dorpsgebied (zie afbeelding 13) en uitgaat van vervangende nieuwbouw van het woonzorgcentrum op de bestaande locatie. Het betreft een geringe toename van 2 verzorgingsplaatsen, die geen onderdeel vormen van de woningbouwopgave van de provincie.
afbeelding 13: uitsnede kaart Verordening Ruimte - themakaart bebouwingscontouren en ladder voor duurzame verstedelijking, roze = ladder voor duurzame verstedelijking
bron: http://www.ruimtelijkeplannenzuidholland.nl/VisieopZuid-Holland/#s=91156;444907;1;topo-grijs;0;-;13:V:r fxxxxxxxxxxo
Voorts is van belang dat het plangebied in de directe nabijheid van een Regionale Waterkering ligt (zie afbeelding 14). De voor dergelijke gebieden geldende beperkingen zijn overgenomen in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.
afbeelding 14: uitsnede kaart Verordening Ruimte, themakaart waterveiligheid
bron:http://www.ruimtelijkeplannenzuidholland.nl/VisieopZuid-Holland/#s=91156;444907;1;topo-grijs;0;-; 13:V:rfxxxxxxxxxxo
Vanwege de intensivering voldoet dit plan aan de SER-ladder van duurzame verstedelijking.
Holland Rijnland is een samenwerkingsverband tussen vijftien gemeenten in het centrum van de Randstad, waaronder Hillegom. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 met een doorkijk naar 2030. In de Structuurvisie zijn 7 kernbeslissingen geformuleerd. De kernbeslissingen zijn uitgewerkt naar een aantal thema's. Voor onderhavige plannen zijn vooral de thema's: wonen, zorg en welzijn van belang.
Voor het thema wonen is het eerste prioriteit benoemd om de potentiële beroepsbevolking aan de regio te binden door deze mensen een goed woonklimaat te kunnen bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat er niet alleen voldoende maar ook gevarieerd, gedifferentieerd en kwalitatief goed wordt gebouwd. Deze ontwikkeling dient voornamelijk in de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie plaats te vinden. Om te kunnen voorzien in een gedifferentieerde woningvoorraad is afgesproken dat in de regio per gemeente 30% van de woningbouwopgave in de sociale sector wordt gerealiseerd. De opgave voor de regio bedraagt netto 33.000 woningen. Minimaal 70% (23.100) van deze woningen dient binnen de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie te worden gerealiseerd, binnen de randvoorwaarden van een duurzame en klimaat bestendige samenleving. Teneinde de juiste voorwaarden te creëren, wordt tevens ingezet op het optimaliseren van het economisch klimaat en het verbeteren van de regionale bereikbaarheid.
Gezien de demografische ontwikkelingen vergrijst, ontgroent en individualiseert de regio. Dit heeft gevolgen voor de opbouw van wijken en de vraag naar sociale voorzieningen. Het is daarom noodzakelijk niet alleen levensloop geschikte woningen, maar ook levensloop bestendige wijken te realiseren. Dit zijn wijken waar nu en in de toekomst voorzieningen zijn die alle mogelijke ontwikkelingen en vragen op kunnen vangen. De criteria en normen waaraan een levensloop bestendige wijk moet voldoen, hebben betrekking op wonen, woonomgeving en zorg, dienstverlening en welzijn. Uiteraard moeten in een dergelijke duurzame woonomgeving voldoende voorzieningen zijn, bijvoorbeeld een supermarkt of een huisartsenpost.
Wat betreft zorg wordt opgemerkt dat de vraag naar zorg toeneemt als gevolg van de vergrijzing. Om mensen met een zorgvraag te huisvesten moeten woningen beschikbaar komen. In 2020 zal de regio ten behoeve van ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, psychosociale of psychiatrische beperking 13.325 extra wooneenheden met het predicaat 'beschut wonen' nodig hebben. Het omvormen en moderniseren van een deel van de huidige (intramurale) lichte verblijfscapaciteit tot (extramurale) vormen van verzorgd / beschut wonen kan daar een bijdrage aan leveren. Parkwijk zal wat betreft de verblijfsfunctie een functie vervullen voor zwaardere (niet zelfstandig wonende) zorgvragers. Tevens zal Parkwijk uitvalsbasis zijn en diensten aanbieden voor extramurale vormen van (ouderen)zorg.
Geconcentreerde verstedelijking staat op gespannen voet met de milieunormen, mede door de toenemende mobiliteit en intensivering van agrarische activiteiten. Er is een aantal keuzes geformuleerd om het milieu te versterken. Algemeen is het beleid gericht op het bereiken van een milieukwaliteit die beter is dan de wettelijke normen. Het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is richtlijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook duurzaam omgaan met energie en klimaatbeleid krijgen een centrale plaats in ruimtelijke plannen.
Een regionale Woonvisie is in voorbereiding; de besluitvorming hierover zal naar verwachting begin 2014 plaatsvinden.
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie. In de ISG is het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek gedetailleerd vastgelegd. De ISG biedt een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wro. Aangezien de ISG met name is gericht op het buitengebied van de zes Greenport gemeenten, is deze hier niet nader uitgewerkt.
De Structuurvisie is vastgesteld door de raad op 11 december 2008 en bevat de beleidslijnen voor het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar de periode daarna. De Structuurvisie vormt tevens het kader voor toekomstige ontwikkelingen. De Structuurvisie bevat beleid voor zes belangrijke thema's:
Voor onderhavige plannen zijn met name de keuzes in het kader van de thema's voorzieningen en wonen van belang.
Wonen
In de gemeentelijke Structuurvisie is de ambitie uitgesproken om uit te groeien naar 23.000 inwoners; deze groei moet voor 2020 zijn gerealiseerd. Zowel demografisch als sociaal dient een evenwichtige bevolkingssamenstelling behouden te blijven. Een groot en divers genoeg inwonertal is noodzakelijk om de diversiteit van voorzieningen in stand te kunnen houden. De opgave om 1500 woningen buiten de rode contour te bouwen, wordt zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen om het open landschap zoveel mogelijk te sparen. Bij het ontwikkelen van nieuwe locaties moet het dorpse karakter van Hillegom worden gerespecteerd en mag de benodigde open (speel)ruimte niet uit het oog verloren worden. Ook groen en water maken de leefomgeving aantrekkelijk. Bij herinrichting van bestaande gebieden wordt gekeken of het mogelijk is om het gebied een kwaliteitsimpuls te geven. Voor iedere locatie geldt een doelstelling van minimaal 30% sociale woningbouw.
Voorzieningen
De gemeente streeft naar het behouden en versterken van de sociale samenhang van Hillegom. In het licht van de groei ambities van de gemeente ten aanzien van het aantal inwoners is een aantal conclusies opgenomen ten aanzien van het voorzieningenniveau in Hillegom. Het commercieel voorzieningenniveau blijft achter in omvang vergeleken met gemeenten van vergelijkbare grootte. Om de aantrekkingskracht van het centrum te vergroten, zal worden geprobeerd om meer uitgaansgelegenheden, terrassen en restaurants aan te trekken.
Er is veel druk op het zorgaanbod, verdere groei laat die druk verder toenemen. De gemeente streeft naar zorg op maat voor iedereen en in allerlei vormen. De realisatie van woon-/zorgzone Bloemswaard zal worden voortgezet. Ook wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn voor een tweede woon-/zorgzone.
Op 2 mei 2012 heeft het College de actualisatie uitvoeringsprogramma thema wonen 2012 vastgesteld. De Structuurvisie thema Wonen is een nadere uitwerking van de Structuurvisie Hillegom, specifiek gericht op wonen en dient voornamelijk als communicatiemiddel bij regie- en beleidsvoering. De algemene woonkwaliteit in Hillegom wordt als hoog ervaren, waarbij de landschappelijke ligging en het hoge werkgelegenheids- en voorzieningenniveau van de Randstad als belangrijkste kwaliteiten gelden.
Op dit moment vindt in Hillegom "vergrijzing" en "ontgroening" plaats waarbij het inwonersaantal al jaren gestaag groeit. Vanwege de schaalvergroting die op dit moment plaatsvindt, dreigt het voorzieningenniveau van Hillegom zelf (die op dit moment als uitstekend wordt ervaren) te dalen. Daarom wordt in de Structuurvisie Wonen gepleit voor een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling.
Belangrijkste doelgroepen zijn starters en ouderen. Nieuwe woningen zullen zoveel mogelijk op inbreidingslocaties gerealiseerd worden, om aan de behoefte te kunnen voldoen, is ook uitbreiding noodzakelijk. Momenteel is er een woon-/zorgzone in Elsbroek, waar diverse zorgvoorzieningen gebundeld zijn. Een tweede woon-/zorgzone wordt overwogen in het noorden van Hillegom. In deze zones speelt 'vermaatschappelijking' van de zorg een grote rol, waarbij ouderen zolang mogelijk zelfstandig gehouden worden. De nadruk ligt op extramurale zorg.
Over beleid van intramurale zorg wordt in de Structuurvisie Wonen opgemerkt dat naar verwachting in 2015 in de categorie 'grootschalig beschermd wonen' een tekort van 115 plaatsen zal zijn (op een behoefte van 290 plaatsen). Dit tekort wordt veroorzaakt door een veranderend landelijk overheidsbeleid waarin door aanscherping van de indicatiestelling, de capaciteit van intramurale instellingen niet zal mogen stijgen en extramurale zorg wordt gestimuleerd voor lichtere zorgvragers, die voorheen nog in het verzorgingshuis konden worden opgenomen.
De plannen voor Parkwijk gaan uit van de realisatie van 65 intramurale plaatsen voor zwaardere zorgvragers aangevuld met extramurale functies en diensten. De realisatie van deze plannen sluit aan bij de plannen voor het vergroten van de extramurale zorgcapaciteit.
In de Duurzaamheidsagenda 2011- 2014, samenwerken en verbinden, heeft de gemeente Hillegom samen met de Omgevingsdienst West-Holland (voorheen: Milieudienst West-Holland) haar ambities geformuleerd ten aanzien van een goede leefomgeving, veiligheid en duurzaamheid en de regionale ambities voor duurzaam bouwen en duurzame gebiedsontwikkeling. De Duurzaamheidsagenda is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2008 - 2011 en is vastgesteld op 15 december 2011. In tegenstelling tot het Milieubeleidsplan is geen identieke Duurzaamheidsagenda is opgesteld voor alle gemeenten die bij de Omgevingsdienst West-Holland zijn aangesloten, maar dat deze lokale en een gezamenlijke component bevat.
Voor de onderhavige plannen zijn met name de ambities ten aanzien van de veilige leefomgeving (geluidhinder en luchtkwaliteit) en duurzame inrichting van belang. Wat betreft de gezonde en veilige leefomgeving wordt opgemerkt dat Hillegom partner is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In 2010 werden de normen voor luchtkwaliteit in Hillegom niet meer overschreden. Jaarlijks wordt de situatie van de luchtkwaliteit geactualiseerd op basis van de nieuwste inzichten en cijfers. Indien nodig worden aanvullende maatregelen genomen.
Wat betreft geluidbelasting zorgt de gemeente ervoor dat de bestaande geluidshinder in kaart is, waar nodig worden gerichte maatregelen genomen. Nieuwe gevallen van overlast worden voorkomen. Bij nieuwe ruimtelijke plannen wordt specifiek naar de geluidsbelasting gekeken voor woningen, scholen en ziekenhuizen. Daar waar nodig worden hogere grenswaarden voor geluid gesteld. De regionale richtlijn Hogere grenswaarde gaat uit van een 5dB lagere maximale ontheffingswaarde dan de wettelijke waarden voor wegverkeer- en spoorwegverkeerlawaai.
Aanvullend is door de gemeente een doelenmatrix opgesteld om de gemeente duurzaam in te richten. Voor onderhavige plannen is van belang dat de gemeente daarin heeft gesteld dat binnen 300 meter van een snelweg en 50 meter van een drukke weg (>10.000 voertuigen per etmaal), geen scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen worden gerealiseerd of uitgebreid. Ook worden geen woningen, sporthallen, gevangenissen en ziekenhuizen gerealiseerd binnen 100 meter van een snelweg en 50 meter van een drukke weg.
Wat mobiliteit betreft zijn de volgende relevante concrete doelen gesteld: meer dan 80% van de adressen binnen de bebouwde kom bevindt zich op maximaal 500 meter van een openbaar vervoer halte. De fiets- en wandelverbindingen zijn de kortste route ten opzichte van de autoverbindingen en deze routes zijn aantrekkelijk en veilig volgens het principe "Duurzaam Veilig".
De gemeente Hillegom vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Hillegom streeft ernaar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van de economie, maatschappij en milieu, zowel op de korte als op de lange termijn. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
De gemeente Hillegom hanteert als uitgangspunt bij nieuwbouw projecten (utiliteitsbouw > 3000m²) zowel bij nieuwbouw, als bij renovatie de Regionale DuboPlus-Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw1. Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6,0, dit komt bij benadering overeen met het niveau van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Een score van 7,0 geldt als regionaal uitgangspunt en voor gemeentelijke gebouwen wordt een norm van 8,0 gehanteerd.
Voor grond-, weg- en waterbouwprojecten geldt een maatregelenchecklist met vaste - altijd doen - en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst. Zie ook www.odwh.nl/dubo. Woonzorgcentrum Parkwijk valt onder de reikwijdte van het regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (opgenomen in de Duurzaamheidsagenda 2011 - 2014). Voor het plan is/wordt een ambitietabel duurzame stedenbouw opgesteld, welke bij de verdere planontwikkeling wordt toegepast.
De ambitietabel Duurzame Stedenbouw is als bijlage worden opgenomen bij de anterieure exploitatieovereenkomst tussen HOZO en de gemeente.
De Welstandsnota van april 2011 heeft als doel om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren vanuit een ieders belang bij een goede leefomgeving. In het welstandsbeleid worden cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden benoemd en krijgen deze een rol bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Deze zijn uitgewerkt in algemene criteria, gebiedscriteria en soms ook in objectcriteria. Tevens zijn gebieden aangewezen waar een bijzondere kwaliteit gewenst is. Voor grotere bouwplannen in een bestaande omgeving geven de criteria een handreiking bij het maken van een ontwerp dat binnen zijn context past.
Gebiedsgerichte criteria
Gebiedsgerichte criteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen in de bestaande ruimtelijke structuur van Hillegom. Parkwijk ligt in een gebied waarvoor op grond van de Welstandsnota een regulier welstandsniveau wordt nagestreefd; dat betekent dat de gemeente hier geen bijzondere eisen stelt aan de ruimtelijke kwaliteit en het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van de gebieden. Blijkens afbeelding 15 ligt Parkwijk in het gebied 6 (gemengde bebouwing).
Afbeelding 15: uitsnede overzichtskaart gebiedsindeling, p. 27 Welstandsnota,
bron: gemeente Hillegom
De gemengde bebouwing bevindt zicht aan de oost- en noordoostzijde van de oude kern rondom de Parklaan, de Mariastraat, ten westen van de Prinses Marijkestraat, rondom de Ambachtstraat en woningbouwproject Goed Wonen. Het bestaat uit overwegend gevarieerde en kleinschalige bebouwing. Het zijn de eerste uitbreidingen aan het historische lint, die worden gekenmerkt door een gegroeide en compacte structuur. De straten dwars op het lint zijn in het algemeen smal, maar de Parklaan is breder van opzet.
De bebouwing is gevarieerd van opzet en bestaat uit onder meer korte rijtjes met arbeiderswoningen, grotere dorpsachtige woningen. De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal 1 tot 2 bouwlagen en een kap of een plat dak. waar de oorspronkelijke bebouwing is vervangen door nieuwbouw komt plaatselijk ook gestapelde woningbouw (tot 4 bouwlagen) voor. De kapvorm en kaprichting is gevarieerd evenwijdig of haaks aan de weg. De rooilijnen van de hoofdmassa's verspringen ten opzichte van elkaar, de hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte. Parkwijk wordt als bijzonder element genoemd vanwege het feit dat dit grootschaliger is van opzet dan de omringende bebouwing.
Het gebied heeft een diversiteit aan architectuur stijlen. De detaillering is zorgvuldig; bij nieuwere panden is de detaillering veelal sober. Het materiaal en kleurgebruik is terughoudend. Gevels zijn van baksteen, soms geverfd of gepleisterd in een lichte tint. Hellende daken zijn in principe gedekt met keramische pannen.
Het privé groen aan de voorzijde van de panden is beperkt van maat. In het hele gebied is sprake van functiemenging.
Het beleid in dit gebied is gericht op het behouden van het karakter zonder wijzigingen en het mogelijk maken van nieuwbouw. Voor dit gebied geldt geen aanvullend beleid en wordt op de standaard wijze behandeld rekening houdend met het kleinschalige, gevarieerde en compacte karakter van het gebied. Op grond van deze kenmerken is een aantal concrete welstandscriteria geformuleerd met betrekking tot de ligging, de massa, de architectonische verschijning, kleur- en materiaalgebruik.
Herontwikkelingsprojecten
De Welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met en na advies van de welstandscommissie en vastgelegd in een Kadernota of Beeldregieplan; deze vormen na vaststelling door de raad een aanvulling op de Welstandsnota. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.4 is voor Parkwijk een Beeldkwaliteitplan opgesteld dat op 17 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitplan zal als zelfstandig toetsingskader gelden voor het beoordelen van omgevingsvergunningaanvragen voor Parkwijk.
Op dit moment werkt de gemeente Hillegom aan een nieuwe Welstandsnota; het Beeldkwaliteitplan Parkwijk zal hierin als onderdeel worden opgenomen.
Het Hillegoms Verkeers- en Vervoerplan (HVVP) is vastgesteld in september 2009. In het HVVP geeft de gemeente haar visie op de uitgangspunten voor verkeer en vervoer. Deze uitgangspunten hebben betrekking op verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid.
Voor het hoofdwegennet is doorstroming van groot belang. Om in de toekomst geen bereikbaarheidsproblemen te krijgen, moeten op de N208 maatregelen genomen worden. Het doorgaand vrachtverkeer mag daarom niet meer groeien, als de mogelijkheden zich voordoen wordt een verlaging nagestreefd. Voor het resterende wegennet in de bebouwde kom geldt dat deze een toegangsfunctie hebben voor de bereikbaarheid van woningen, bedrijven en percelen. Om die reden kennen deze wegen een snelheidsregime van 30km/uur.
Hulpdiensten zijn gebaat bij een vlotte doorstroming, alleen al vanwege het feit dat zij gebonden zijn aan wettelijke aanrijtijden. De voorkeur van hulpdiensten is om op uitrukroutes geen snelheidsremmende maatregelen aan te leggen, plateaus en verkeersdrempels vormen daarin de belangrijkste obstakels. Bij nieuwe inrichting, reconstructies of grootschalig beheer en onderhoud wordt zoveel mogelijk de aanbevelingen ten aanzien van verkeersremmende maatregelen in relatie tot hulpdiensten van het CROW gehanteerd. Ook de brandweer wordt bij de voorbereiding van nieuwe projecten betrokken.
Voor het fietsgebruik wordt gestreefd naar het bevorderen van het gebruik van de fiets voor ritten tot 7,5 km. Hiervoor is het noodzakelijk dat het fietsnetwerk en de stallingsvoorzieningen veilig, comfortabel en goed bereikbaar zijn.
Wat betreft openbaar vervoer wordt gestreefd naar een goed bereikbare en toegankelijk openbaar vervoer; hiervoor is de gemeente afhankelijk van andere partijen.
Ten aanzien van parkeren moet gezocht worden naar een goede balans tussen de vraag naar bebouwing, groen, speelvoorzieningen en parkeren. Bij nieuwbouw projecten moet parkeren een centrale plaats krijgen. De parkeerruimte moet in een vroeg stadium in de plannen worden gereserveerd en moet in alle fasen zeker aan de minimale parkeernormen voldoen. Voor bestaande woongebieden wordt per wijk geïnventariseerd of het aanbod nog aansluit bij de vraag. Bij zowel nieuwe projecten als herstructureringen zullen de gemiddelde waarden uit de CROW-richtlijnen voor parkeren worden gebruikt. Om parkeerproblemen in de toekomst te voorkomen dient bij nieuwe ontwikkelingen een hogere norm dan de minimale norm te worden aangehouden.
Uitgangspunt voor het seniorenbeleid is de visie zoals die is beschreven in het beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning:
Hillegom wil een gemeente zijn waar het prettig wonen, leven en werken is. Daarbij horen voorzieningen waardoor burgers in staat zijn te participeren in de samenleving. De eigen verantwoordelijkheid van de inwoners staat centraal, maar de gemeente stelt zich als een betrokken, meelevende instantie op wanneer ondersteuning noodzakelijk blijkt.
Het seniorenbeleid van de gemeente is uitgewerkt naar 7 thema's:
Voor de onderhavige plannen zijn met name de thema's 'mobiliteit' en 'woonvoorzieningen' relevant.
mobiliteit
Om senioren in de gelegenheid te stellen zelfstandig te functioneren, is het van groot belang dat zij zich goed kunnen verplaatsen. Daarbij maakt de gemeente onderscheid tussen openbaar vervoer, aangepast vervoer en individueel vervoer. Voor het openbaar vervoer wordt ingezet op het opstellen van een overkoepelend plan om de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid in het stationsgebied te onderzoeken en waar mogelijk te verbeteren. Ook wordt ingezet op het verbeteren van verbindingen en het verbeteren van de toegankelijkheid van bushaltes.
Wat betreft de veiligheid is de omgang tussen ouderen en hangjongeren een punt van aandacht, omdat ouderen aangeven vaak bang te zijn voor hangjongeren. De gemeente zet zich in om de veiligheidsbeleving te vergroten door middel van voorlichting, bemiddeling en projecten waarbij ouderen en jongeren elkaar ontmoeten.
woonvoorzieningen
Naast de groeiende vraag naar woningen voor jongeren/starters, speelt ook de vraag naar duurzaam geschikte woningen voor ouderen. Het betreft hier niet alleen woningen, maar ook geschikte woonmilieus. Vanuit de regio Zuid-Holland Noord zijn afspraken gemaakt tussen wooncorporaties, gemeenten en zorgpartijen over het realiseren van voldoende aanbod aan geschikte woningen en woonvormen voor ouderen, zorgbehoevenden en mensen met een functiebeperking. Deels in de vorm van nieuwbouw, deel door het aanpassen van bestaande gebouwen.
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld op 17 april 2002, is de opvolger van het Groenbeleidsplan van 1989. Daarmee is geborgd dat in de toekomst de groene ruimtelijke kwaliteit en de uitvoering van het groenbeleid op een onderhoudsvriendelijke manier wordt gecontinueerd. Bij de actualisatie in 2002 heeft het Groenbeleidsplan van 1989 als uitgangspunt gediend.
Voor onderhavige plannen is van belang dat de wegen en waterlopen belangrijke recreatieve verbindingsroutes vormen tussen recreatiegebieden in de omgeving. Ook vertegenwoordigen waterlopen een ecologische waarde. Zo worden de oevers van de Leidse Trekvaart, ten westen van Hillegom, gezien als een belangrijke ecologische verbindingzone. In het Groenbeleidsplan spreekt de gemeente uit dat zij deze kwaliteiten wenst te behouden.
De herontwikkeling / nieuwbouw van zorgcentrum Parkwijk is in overeenstemming met het ruimtelijk beleid van hogere overheden dat uitgaat van het principe dat nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijke gebied moet worden gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich binnen de bestaande 'rode contouren'. In het plangebied zijn geen gebieden aangewezen waar rekening moet worden gehouden met specifieke provinciale belangen. Wel dient - mede ingevolge het provinciaal beleid op voor cultuurhistorie - onderzoek te worden gedaan naar eventueel in het gebied voorkomende archeologische bodemresten.
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en welzijn. Deze plannen gaan uit van een toename van het aantal woningen met 23.000; de meeste daarvan dienen binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gebouwd. Hier is op gemeentelijk niveau een nadere uitwerking aan gegeven in de Structuurvisie Hillegom - thema Wonen. Om te kunnen voorzien in een gedifferentieerde woningvoorraad is afgesproken dat per gemeente 30% van de woningbouwopgave in de sociale sector wordt gerealiseerd. De demografische ontwikkelingen hebben gevolgen voor de opbouw van wijken en de vraag naar voorzieningen. Naast levensloopbestendige woningen moeten ook levenloopbestendige wijken worden gerealiseerd. Ook de vraag naar zorg neemt de komende jaren toe. In 2020 heeft de regio behoefte aan 13.235 extra wooneenheden met het predicaat 'beschut wonen'. De plannen voor de vernieuwing van Parkwijk leveren een bijdrage aan de beleidsdoelen ten aanzien van wonen en zorg.
Voor het plangebied geldt op dit moment nog het bestemmingsplan Centrum. Het bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. De gronden hebben de bestemming Maatschappelijk, waarbinnen diverse maatschappelijke functies mogelijk zijn. Daarnaast is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toegekend op grond waarvan voor bodembewerkingen een omgevingsvergunningplicht geldt. Vanwege het feit dat de contour van het bouwvlak de bestaande bebouwing strak volgt, kunnen de nieuwbouwplannen niet binnen deze contour worden gerealiseerd. Teneinde de beoogde nieuwbouw mogelijk te maken, is aanpassing van het bestemmingsplan daarom noodzakelijk.
Gelet de rechtszekerheid die een bestemmingsplan meebrengt, is ervoor gekozen de beoogde ontwikkelingen in een nieuw bestemmingsplan juridisch te verankeren.
Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen voor ruimtelijke ontwikkelingen zoals die zijn opgenomen in:
In Nederland is er verschillende regelgeving die toeziet op de bescherming van de natuur. De regels zijn gericht op bescherming van een onderdeel uit het milieu of de natuur, zoals op de bescherming van de waterkwaliteit en kwantiteit en voor bepaalde dier- en plantensoorten. De belangrijkste bescherming is neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet uit 2002 en de uit het Natuurbeleidsplan voortkomende Ecologische Hoofdstructuur.
Doel van de Flora- en Faunawet (Ff-wet) is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden; daarom zijn voor een aantal planten en dieren beschermende verbodsbepalingen opgenomen in de Ff-wet. De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft. Voor een aantal soorten geldt een algemene ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Flora- en faunawet, voor minder algemeen voorkomende soorten kan in sommige gevallen vrijstelling worden aangevraagd.
Bij elk project, elke locatie of activiteit geldt bovendien een algemene 'zorgplicht' uit hoofde van de Flora- en faunawet. Deze zorg houdt in ieder geval in dat: "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".
Doel van de Ff-wet is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten van de voorgenomen ingreep zoveel mogelijk voorkomen en beperkt worden. Daarom is voor een aantal planten en dieren een beschermende verbodsbepaling opgenomen in de Ff-wet. Gevolg hiervan is dat door middel van ecologisch onderzoek in beeld dient te worden gebracht welke waarden in het gebied voorkomen en wat de effecten van de voorgenomen ingreep op die waarden zullen zijn.
In het kader van voorliggende plannen is daarom ecologisch onderzoek gedaan naar de binnen het plangebied voorkomende natuurwaarden in het kader van de Flora- en Faunawet. In de realisatie van de plannen zal rekening worden gehouden met de in het rapport gedane aanbevelingen. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in paragraaf 4.2.
Zoals eerder aangegeven heeft de provincie Zuid-Holland in de Provinciale Structuurvisie en de Provinciale Verordening Ruimte uitwerking gegeven aan de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de belangrijke weidevogelgebieden (Natura 2000). Op ingrepen in of in de nabijheid van de EHS is een "nee, tenzij regime" van toepassing. De bescherming van de Natura 2000 gebieden verloopt via de Natuurbeschermingswet, zie paragraaf 4.1.3.
Het projectgebied bevindt zich in het bestaand bebouwd gebied van Hillegom en ligt buiten de EHS en ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden (zie afbeelding 16). Ook maakt het plangebied geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als belangrijk weidevogelgebied (buiten de EHS).
Afbeelding 16: uitsnede kaart EHS en Natura 2000
bron: http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/html/atlas.html?atlas=ehs
Gelet op de afstand tot de EHS en de belangrijke weidevogelgebieden is het aannemelijk dat geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke waarden en kenmerken in de EHS of het belangrijke weidevogelgebied. Een nee, tenzij beoordeling kan daarom achterwege worden gelaten.
De Natuurbeschermingswet (Nbw) beschermt alleen de op grond van deze wet aangewezen gebieden, de zogenaamde speciale beschermingszones. De Natuurbeschermingswet is in oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving, wat heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000- gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is "Kennemerland Zuid". In de omgeving van het plangebied bevinden zich voorts de volgende beschermde natuurmonumenten: Duinen Vogelenzang (vervallen als beschermd natuurmonument maar aangewezen als Natura 2000). De afstand tot de Natura 2000 gebieden en de beschermde natuurmonumenten bedraagt circa 2,8 km (zie afbeelding17).
Afbeelding 17: uitsnede kaart met Natura 2000-gebieden en EHS, de straal van de cirkel is 2km;
bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx
In het Natura 2000 gebied Kennemerland Zuid zijn beschermde habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. Het plan betreft de herbouw van een woon/zorgcentrum. Hierbij zal het woonprogramma beperkt toenemen (van 63 naar 65). Ook het aantal parkeerplaatsen neemt iets toe (van 38 naar 43) waardoor het aannemelijk is dat ook het aantal verkeersbewegingen licht zal stijgen. Gelet op de zeer beperkte aantallen (vrijwel nihil) is het de verwachting dat de geplande herbouw niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het betreffende Natura 2000-gebied.
Het plangebied maakt geen deel uit van en is niet in de nabijheid van Natura 2000-gebieden gelegen, ook zijn geen nadelige effecten te verwachten van de plannen op de Natura 2000 gebieden zodat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd uit hoofde van de Nbw.
Door Van der Goes en Groot is in april 2012 een quickscan (veldbezoek) uitgevoerd waaruit is gebleken dat vleermuizen mogelijk een verblijfplaats hebben binnen het plangebied. De resultaten van deze Quickscan (Parkwijk te Hillegom, Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet, Van der Goes en Groot d.d. 22 mei 2012) maken deel uit van dit bestemmingsplan als Bijlage 4. De quickscan is direct gevolgd door een vervolgonderzoek naar vleermuizen (Rapportage Vleermuisinventarisatie Hillegom Parkwijk, Van der Goes en Groot d.d. 11 december 2012). Doel van het vervolgonderzoek was om inzicht te krijgen in het voorkomen en de verspreiding van vleermuizen binnen het plangebied. Er zijn vijf bezoeken gebracht aan de locatie in de periode juni tot en met september 2012 om de aanwezigheid en de verspreiding van vleermuizen te onderzoeken. De resultaten van het onderzoek maken als Bijlage 5 deel uit van dit bestemmingsplan.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied langs vliegende en foeragerende vleermuizen waargenomen zijn. Er zijn twee paarverblijven van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Indien werkzaamheden worden verricht aan de gebouwen waar de verblijfplaatsen zijn aangetroffen, dient een plan van aanpak gemaakt te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Het Plan van Aanpak dient te
worden ingediend in het kader van een WABO-procedure of in het kader van een ontheffingsaanvraag
Flora- en faunawet.
In dit geval is een passende compenserende maatregel voor de aangetroffen verblijven het
aanbieden van vleermuiskasten. Vleermuiskasten van het type ‘Boshamer’ worden als geschikte
compensatie gezien voor het soort verblijf dat is vastgesteld in plangebied Hillegom Parkwijk. Per twee vastgestelde verblijfplaats vormt de plaatsing van twee kasten voldoende compensatie.
Om effectief te zijn moet de locatie waar de vleermuiskasten worden opgehangen aan een aantal
eisen voldoen:
Daarnaast heeft de Omgevingsdienst West-Holland in haar advies d.d. 28 oktober 2013 de volgende aanbevelingen meegegeven:
Het gebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000) of een beschermd natuurmonument. Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS of een belangrijk weidevogelgebied buiten de EHS. Gelet op de ingrepen die uitgaan van herbouw van een woon/zorgcentrum waarbij de capaciteit slechts zeer beperkt toeneemt, zijn nadelige effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS of Natura 2000 redelijkerwijs uit te sluiten.
Er zal uitvoering worden gegeven aan de adviezen die voortkomen uit het natuurwaardenonderzoek in de vorm van het plaatsen van vleermuiskasten als een passende compenserende maatregel voor de aangetroffen verblijven van vleermuizen. Daarnaast zal, voordat zal worden gestart met de werkzaamheden, ontheffing worden aangevraagd op grond van artikel 75 Ff-wet.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwatertoestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.
De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.
De uitgangspunten van het waterbeleid van hogere overheden zijn verder uitgewerkt in het provinciaal Waterplan 2010- 2015. Het Provinciaal Waterplan is per 1 januari 2010 in werking getreden en vervangt het Beleidsplan groen, water en milieu (2006) en het Grondwaterplan 2007-2013.
Het motto van het Waterplan is: beschermen, benutten, beleven en beheren. In het Waterplan worden 4 uitgangspunten gehanteerd:
De bijbehorende kernopgaven luiden als volgt:
De ruimtelijke aspecten in het Provinciaal Waterplan zijn een Structuurvisie conform de Wro. Vanuit het provinciaal waterbelang hanteert de Provincie bij toekenning van de bestemming en bepaling van de locaties de volgende uitgangspunten:
Algemeen uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen duurzaam zijn. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn duurzaam als (negatieve) effecten van huidige en nieuwe beslissingen niet worden afgewenteld op andere gebieden en /of toekomstige generaties. Duurzaamheid betekent ook dat keuzes worden gemaakt op basis van een integrale afweging tussen sociaal-culturele, fysisch / ecologische en economische aspecten (people, planet, profit).
Bij ruimtelijke wateropgaven maakt de Provincie onderscheid tussen de bescherming van zones of gebieden ten behoeve van de ruimtelijke wateropgave en het expliciet rekening houden met een wateropgave bij de integrale afweging voor een ruimtelijke ontwikkeling voor en de inrichting van een locatie. De tweede opgave is relevant voor onderhavige ontwikkelingen.
GS hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen onder meer de volgende ambities geformuleerd:
met daarbij de volgende ruimtelijke hoofdopgaven:
Voor het plangebied is van belang dat het niet wordt aangemerkt als (zeer) kwetsbaar gebied, zoals diepgelegen polders en locaties direct langs rivieren. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de kwetsbare buitendijkse gebieden.
Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Hillegom hebben gezamenlijk een waterplan ontwikkeld voor het stedelijke gebied van de gemeente Hillegom. Doel van het Waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en heemraadschap op duurzaam waterbeheer. Een belangrijk onderdeel van de watervisie vormt het voorkomen van wateroverlast in woonwijken en op bedrijventerreinen als onderdeel van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water'. De gemeente draagt daarbij zorg voor een doelmatige inzameling en transport van het afvalwater en het overtollige hemelwater. Het Heemraadschap draagt zorg voor het oppervlaktewatersysteem. Daarnaast zorgt het Hoogheemraadschap voor veilige kaden en dijken en de zuivering van afvalwater.
Voor alle stedelijk wateren in Hillegom wordt gestreefd naar een basiskwaliteit, die in het Waterplan is vastgelegd. Ook wordt gestreefd naar een verbetering van de waterstructuur en het leggen van verbindingen tussen bestaande watergangen en vijvers om de doorstroming te verbeteren en de waterkwaliteit te verbeteren.
In 2009 had de gemeente Hillegom geen water(bergings)opgave voor het stedelijk gebied. Wel kunnen verhoogde waterstanden voorkomen doordat de waterafvoer wordt belemmerd doordat duikers te krap zijn gedimensioneerd. Ook komt plaatselijk wateroverlast voor doordat grondwater of hemelwater niet snel genoeg afgevoerd kunnen worden. In het gemeentelijk rioleringsplan dat in 2010 wordt opgesteld wordt de oorzaak van deze knelpunten onderzocht en waar nodig maatregelen geformuleerd.
Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied op de oostelijke strandwal in de binnnenduinrandzone waar Hillegom op is ontstaan. Aan de oostkant wordt Hillegom begrensd door de Ringvaart van de Haarlemmermeer en aan de westkant door de Leidse Trekvaart. Een groot deel van het water langs en in de stedelijke kern is boezemwater. Op verschillende plekken wordt water ingelaten uit de zijtakken van de Ringvaart. Het overtollige water wordt vervolgens aan de oostkant weer uitgemalen op de Ringvaart. Daardoor loopt een deel van de watergangen in het stedelijke gebied dood en is n iet overal wateraanvoer en circulatie mogelijk. De afwatering verloopt van west naar oost (zie afbeelding 18).
Afbeelding 18: Overzichtskaart watersysteem Hillegom
bron: Stedelijk Waterplan, Gemeente Hillegom, p. 6
De regionale grondwaterstroming is vanuit de duinen langs de kust oostwaarts richting de diepe Haarlemmermeerpolder. In het stedelijk gebied is vrijwel overal sprake van infiltratie. Ten noordwesten van Hillegom vindt duinvernatting plaats in de Amsterdamse waterleidingduinen. Deze duinvernatting mag geen negatieve effecten hebben voor het ondiepe grondwater in het stedelijk gebied. In de huidige situatie is de drooglegging ter plaatse van het stedelijk gebied meer dan 1,50m (zie afbeelding 19).
Afbeelding 19: kaart drooglegging Hillegom,
bron: Stedelijk Waterplan Gemeente Hillegom, p. 8
Ten aanzien van de waterkwaliteit wordt opgemerkt dat uit metingen blijkt dat de nutriëntengehalten in het stedelijk gebied erg hoog zijn. De inlaat van voedselrijk boezemwater uit de Ringvaart, de emissie vanuit riooloverstorten (waarvan 2 in de directe nabijheid van Parkwijk en 1 hemelwateroverstort) en bladval van bomen langs het water worden als belangrijkste oorzaken genoemd. In 2007 is in het stedelijk gebied de ecologie beoordeeld; de meeste watergangen hebben daarbij een matige tot zeer slechte score. De scores worden vooral bepaald door steile, harde oeverbeschoeiingen, het ontbreken van oever- en waterplanten en de aanwezigheid van veel kroosbedekking. In het Groenstructuurplan van de gemeente is aangegeven dat binnen het stedelijk gebied mogelijkheden zijn om een ecologische groenstructuur langs de oevers te ontwikkelen, bijvoorbeeld door deze natuurvriendelijk(er) in te richten.
In Hillegom ligt een gemengd rioolstelstel. Een groot aantal riooloverstorten komt uit op het stedelijk watersysteem. Gestreefd wordt naar het maximaal afkoppelen van verhard oppervlak; de gemeente heeft hiertoe een afkoppelplan opgesteld.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt water van het begin af aan meegenomen in de planvorming. Binnen elk plan wordt apart gekeken naar het aspect water conform de toetsingscriteria die door het Hoogheemraadschap zijn geformuleerd. zo dient toename van verharding te worden gecompenseerd met extra waterberging en wordt zoveel mogelijk schoon verhard oppervlak verantwoord afgekoppeld. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden daarnaast kansen om het bestaande watersysteem te verbeteren, bijvoorbeeld door schoon verhard oppervlak verantwoord af te koppelen of – waar mogelijk – de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Voor de directe omgeving van het plangebied zijn geen knelpunten, bijzondere maatregelen of doelstellingen ten aanzien van recreatie of ecologie geformuleerd. De gemeente Hillegom hanteert als leidraad dat uitlogende materialen (lood, koper, zink etc.) vermeden moet worden, dan wel in gecoate vorm moeten worden toegepast. Dit geldt zowel voor nieuwbouw als voor renovaties en groot onderhoud van bestaande bouw.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is op hoofdlijnen aangegeven op welke manier invulling is gegeven aan de zorgplichten van de gemeente ten aanzien van afvalwater, hemelwater en grondwater. Als gevolg van de Wet Gemeentelijke Watertaken, die op 1 januari 2008 in werking is getreden, zijn de wettelijke rioleringstaken van de gemeente uitgebreid met grond- en hemelwatertaken. Het GRP heeft betrekking op al deze watertaken en is daarmee een verbreed GRP.
Op grond van haar zorgverplichtingen draagt de gemeente zorg voor:
In het kader van (ver)nieuwbouw maakt de gemeente als onderdeel van de 'watertoets' afspraken met de initiatiefnemer over duurzame ontwikkeling. Uitgangspunt voor 'duurzame ontwikkeling' is dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein verwerkt dient te worden en dat afvoer van (relatief) schoon hemelwater naar de RWZI zoveel mogelijk voorkomen dient te worden (infiltratie of afvoeren naar het oppervlaktewater). Ook worden afspraken gemaakt ter voorkoming van structurele grondwateroverlast.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet, in overleg met het Hoogheemraadschap, het watertoetsproces worden doorlopen. Het gaat daarbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is aangegeven op welke wijze Hillegom invulling geeft aan de zorgplicht die zij heeft voor stedelijk afvalwater, hemelwater en sinds 2008 ook de zorg voor het grondwater. Het GRP is in nauw overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland opgesteld en heeft een looptijd tot 2015.
De riolering van de gemeente Hillegom bestaat grotendeels uit gemengde stelsels. Zo ook ter plaatse van Parkwijk. Het afvalwater van dit deel van de kern van Hillegom wordt via gemaal Vosselaan afgevoerd naar de afvalwaterzuivering Zwaanshoek. Bij nieuwbouw streeft de gemeente zo veel mogelijk naar een duurzame ontwikkeling, waarbij inzameling en transport van relatief schoon hemelwater naar de zuivering waar mogelijk beperkt dient te worden. Bij uitbreidingen wordt daarom op dit moment gekozen voor een gescheiden rioolstelsel. In enkele gevallen wordt een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd (bijv. industrieterreinen). De gemeente heeft de wens uitgesproken zoveel mogelijk gebruik te willen maken van duurzame materialen.
Voor de nieuwbouw zal ook als eis worden gesteld dat het hemelwater wordt afgekoppeld op de riolering en (vertraagd) wordt geloosd op het oppervlaktewater. Dit heeft ook te maken met het feit dat het afvalwater in het buitengebied wordt afgevoerd via drukriolering, die een beperkte capaciteit heeft en daarom dient voor afvoer van afvalwater. Nieuwe panden dienen hemelwater en afvalwater gescheiden aan te bieden.
In 2008 en 2009 hebben grote veranderingen plaatsgevonden in de wet- en regelgeving voor water- en omgevingsbeheer. De meest essentiële verandering is het principe van watersysteembeheer dat het oppervlaktewaterbeheer, het grondwaterbeheer en het beheer van de waterbodems omvat. Het Waterbeheerplan neemt 2010 als ijkpunt om te inventariseren welke ontwikkelingen en maatregelen reeds in gang zijn gezet en welke knelpunten er nog liggen.
De hoofddoelen zijn: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief een doelmatig en effectief beheer van de afvalwaterketen. Het Hoogheemraadschap stelt zich daarbij steeds de vragen: wat moeten we? Wat willen we? En: wat kunnen we?
Een van de kerntaken van Rijnland is de inwoners en voorzieningen in het beheergebied te beschermen tegen overstromingen. Daartoe dienen de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen voldoende op hoogte te zijn. Het streven is om in 2015 alle primaire waterkeringen en in 2020 ook alle regionale waterkeringen aan de normen te laten voldoen. Hillegom is niet aangewezen als aandachtsgebied in het kader van de veiligheid tegen overstromingen.
De zorg voor voldoende water richt zich op de juiste inrichting en beheer van het watersysteem. Een belangrijke opgave is daarbij het baggeren; inzet is om in 2020 alle wateren op de juiste diepte en afmetingen te hebben, zoals in de Legger is vastgesteld. Dit is enerzijds van belang voor de wateraanvoer en de waterafvoer naar de gemalen veilig te stellen. Anderzijds om een schoon en gezond watersysteem te behouden en te verkrijgen. Om de watersystemen verder op orde te krijgen is het actualiseren van het peilbeheer in actuele peilbesluiten en het renoveren van gemalen. Hillegom is niet aangewezen als aandachtsgebied in het kader van voldoende water.
Gezond water
Eerste kernpunt is het voorkomen dat teveel voedingsstoffen in het watersysteem terechtkomen. Daartoe zullen de lozingen uit AWZI's tot een minimum worden beperkt. Daarnaast wordt ingezet op integraal afvalwaterketenbeheer door samenwerking met gemeenten inzake afwaterinzameling, afvalwatertransport en afvalwaterzuivering. Hillegom is één van de gemeenten binnen de samenwerking afvalwaterketen.
Ander punt van aandacht is het zodanig inrichten van het watersysteem dat deze nog beter aansluiten bij de ecologische uitgangspunten en randvoorwaarden, bijvoorbeeld door aanleg van natuurvriendelijke oevers. In de omgeving van het plangebied zijn geen prioritaire waterlichamen aangewezen in het kader van de ecologische doelstellingen. Vanuit de klimaatontwikkelingen heeft Hillegom in beginsel geen wateropgave. Het Waterbeheerplan bevat een gebiedsgericht maatregelenpakket voor de in het Waterbeheersplan gestelde doelen.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, tezamen met de nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit toch te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap daarin toestemt, wordt dit geregeld in een vergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de beleidsregels die bij de Keur horen is het beleid nader uitgewerkt.
Voor onderhavige plannen is van belang dat het plangebied zich in de kern en beschermingszones bevindt van de regionale waterkering van de Vosse- en Weerlanerpolder (zie afbeelding 20). Voorts ligt in het plangebied een waterinlaat die in droge tijden het poldergebied voorziet van boezemwater. Omdat constructies in op of nabij een waterkering gevolgen kan hebben voor het waterkerend vermogen, gelden voor deze gebieden beperkingen ten aanzien van bouwactiviteiten. Deze beperkingen zijn vertaald in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Van belang om te vermelden is dat naast een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) in alle gevallen óók een Watervergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk is.
Afbeelding 20: uitsnede legger Hoogheemraadschap van Rijnland
bron: http://rijnland.webgispublisher.nl/?map=Legger-watergangen
Voor ruimtelijke ontwikkelingen is, in overleg met het Hoogheemraadschap, het watertoetsproces doorlopen. Het gaat daarbij om de thema's: veiligheid, waterkkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Deze thema's zijn hieronder uitgewerkt.
Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied van Hillegom. Het plangebied wordt begrensd door twee watergangen. Beide gangen zijn aangewezen als primair polderwater. In het gebied geldt geen waterbergingsopgave.
Als met realisatie van de plannen het bebouwde oppervlak met meer dan 500m² wordt uitgebreid, ontstaat er een verplichting om extra waterberging (15% regel) te realiseren. Al deze aspecten dienen bij de uitwerking van de plannen een plek te krijgen in de watertoets.
Bij de uitwerking van de nieuwbouwplannen voor Parkwijk zal voldaan moeten worden aan de afkoppelingseis. Over de wijze waarop een en ander vorm zal krijgen zal overleg moeten plaatsvinden met de gemeente en het Hoogheemraadschap. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen.
In de huidige situatie bestaat de riolering van de gemeente voor het grootste gedeelte uit gemengde stelsels. Daar waar mogelijk is het dakvlak van gebouwen aangesloten op de watergangen. Het afvalwater uit de kern Hillegom wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering Zwaanshoek, via het gemaal Vosselaan. Aan de Parklaan is een overstort met een randvoorziening aanwezig in de vorm van een bergbezinkleiding met een inhoud van 265m³.
De hemelwaterafvoer van de parkeerplaats en de afvalwaterinstallaties van de nieuwe bebouwing worden aangesloten op het reeds aanwezige rioleringsstelsel. Daarbij dient te worden gekeken naar de vraag of het aantal bewoners in de nieuwe situatie toe- of afneemt, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de capaciteit van het rioleringssysteem. Voorliggende plannen gaan uit van een kwaliteitsslag, waarbij het aantal bewoners van Parkwijk lager zal zijn dan het huidige aantal bewoners. Er zal derhalve geen aanpassing gedaan hoeven te worden aan het rioleringssysteem.
Tenslotte is het concept voorontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft op 18 oktober 2013 schriftelijk gereageerd, de aanbevelingen zijn overgenomen in het bestemmingsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt water van het begin af aan meegenomen in de planvorming. Vanuit het aspect water zal moeten worden getoetst of het plan voldoet aan de beginselen van een goede ruimtelijke ordening en de uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer. Binnen elk plan dient daarom apart te worden gekeken naar het aspect water conform de toetsingscriteria die door het Hoogheemraadschap zijn geformuleerd; zo dient toename van verharding te worden gecompenseerd met extra waterberging en wordt zoveel mogelijk schoon verhard oppervlak verantwoord afgekoppeld.
Kansen om het bestaande watersysteem te verbeteren, bijvoorbeeld door schoon verhard oppervlak verantwoord af te koppelen of – waar mogelijk – de aanleg van natuurvriendelijke oevers dienen zoveel mogelijk te worden benut.
Bij het bouwen wordt voorts gestreefd naar het toepassen van duurzame materialen en het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals koper en zink.
Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wam). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.
Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
In het kader van deze Kadernota is een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Uit de indicatieve kaart archeologische waarden blijkt dat op de projectlocatie de archeologische trefkans middelhoog is (zie afbeelding 21).
Afbeelding 21: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden,
bron: www.kich.nl
Het beleid van de provincie ten aanzien van cultuurhistorie is nader uitgewerkt in het Cultuurplan 2009 – 2012. In het cultuurbeleid staan twee beleidsopgaven centraal: een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving en meer maatschappelijke participatie. Daarbij voelt de provincie met name een verantwoordelijkheid ten aanzien van het beheer en de ontwikkeling van het Zuid Hollandse cultuurlandschap. Aangezien de bescherming en ontwikkeling van cultureel erfgoed nauw verweven is met ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de provincie gekozen voor een integrale aanpak van cultuur in combinatie met ruimtelijke ordening, water, groen en vrijetijdsbeleid. Uitgangspunt daarbij is het van begin af aan meenemen van cultuurhistorische waarden, bij voorkeur als bron van inspiratie.
De provincie heeft daarbij specifiek beleid ontwikkeld ten aanzien van:
De monumentale structuren en landschappen worden gevormd door de landgoederen zone, de militaire verdedigingslinies, Fort Wierickerschans, oude vaarwegen en trekvaarten, het Unesco Werelderfgoed Kinderdijk en de Top-gebieden cultureel erfgoed / Belvédèregebieden. Aangezien het plangebied van Parkwijk geen deel uitmaakt van een dergelijke structuur of landschap wordt hier niet nader bij stilgestaan.
Wel relevant is het beleid ten aanzien van archeologie. Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. Kenmerkend is de stapeling van landschappen die ieder hun eigen bewoningsgeschiedenis hebben gekend. Deze bewoningslagen zijn vaak bedekt met klei- en zandafzettingen. In de natte bodem zijn in tegenstelling tot elders veel vergankelijke organische materialen zoals hout, leer, botten en zaden, goed bewaard gebleven.
In het kader van de invulling van de inwerkingtreding Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft de Provincie archeologie een volwaardige plaats gegeven in het toekomstig provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid. Als uitvloeisel daarvan is onder meer een toolkit voor gemeenten gemaakt als hulpmiddel voor het ontwikkelen van een eigen archeologie beleid en is het eerste deel van de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie vervaardigd.
De cultuurhistorische atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van cultuurhistorische waarden in de provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen. Verder geeft de beleidskaart een overzicht van alle cultuurhistorische waarden die van belang zijn zoals vastgesteld in de Provinciale Structuurvisie.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart (zie afbeelding 22) is de projectlocatie gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Gedurende de bouwwerkzaamheden zal verstoring van de bodem plaatsvinden. Hierbij is een zeer grote tot redelijke kans op het aantreffen en verstoren van archeologische sporen. In de Regioprofielen cultuurhistorie Zuid-Holland zijn richtlijnen opgenomen voor topgebieden cultureel erfgoed, archeologie, molen- en landgoed biotopen in Zuid-Holland. Op basis van gebieden met een zeer grote en redelijk tot grote verwachting van archeologische sporen is aangegeven dat archeologisch vooronderzoek verplicht is als verstorende plannen gaan plaatsvinden, is een verkennend archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk. In ruimtelijke plannen dienen in de toelichting de uitkomsten van het verkennend onderzoek vermeld worden en de conclusies een aanbevelingen dienen te worden overgenomen in de plankaart en regels.
Afbeelding 22: uitsnede cultuurhistorische atlas,
bron: Provincie Zuid-Holland
De Wet archeologische monumenten zorg (Wamz) gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 100m² en dieper dan 0,3m onder maaiveld. Gemeenten kunnen van die norm afwijken, mits deugdelijk gemotiveerd. De archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart van de gemeente Hillegom (zie afbeelding 23) vormt de basis voor het gemeentelijke archeologie beleid. Hierin is vastgelegd op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de wettelijke verplichtingen in het kader van de Wamz inzake een verantwoorde omgang met het bodemarchief.
De kaart laat zien waar welke archeologische resten voorkomen of te verwachten zijn. In de kaart wordt de verwachtingswaarde aangegeven op basis van de verwachte dichtheid aan archeologische resten in het gebied. hoe hoger de verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid. De uitsnede van de kaart toont de archeologische verwachting voor de betrokken gronden.
Hieruit blijkt dat het plangebied is gesitueerd op een ingesloten strandvlakte, mogelijk overgang naar strandwal. Voor deze gebieden geldt een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum (AWV 7). Gevolg hiervan is dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en met een grotere oppervlakte dan 500 m2 verkennend archeologisch onderzoek moet worden verricht naar de aanwezigheid en intactheid van de voet van de strandwal. Indien deze aanwezig en in tact is, dient inventariserend archeologisch onderzoek te worden verricht.
Afbeelding 23: uitsnede archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart,
bron: gemeente Hillegom
In het kader van dit bestemmingsplan is tevens advies gevraagd bij de Omgevingsdienst West-Holland. In dat advies komt naar voren dat het plangebied in het vigerende bestemmingsplan Treslong is aangeduid als gebied met een hoge verwachtingswaarde. In de gemeentelijke archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als een gebied met een lage verwachtingswaarde vanaf het Neolithicum (ingesloten strandvlakte, mogelijke overgang naar strandwal). Op grond van het gemeentelijk beleid geldt voor deze gebieden dat bij bodemingrepen dieper dan 0,3m onder het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 500m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Uit het advies van de Omgevingsdienst komt naar voren dat ter plaatse van Parklaan 2 geen nadere onderzoeksgegevens bekend zijn. Wel is op naastgelegen percelen onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek van de locatie Doornenburg 2 (RAAP rapport No1393, 2005) blijkt dat het archeologisch niveau zich onder een recente ophooglaag bevindt. Ook in het onderzoek van Syntegra (rapportnummer 173026, 2003) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Op basis van deze onderzoeksresultaten en de reeds bestaande verstoring is het mogelijk dat in het plangebied een archeologisch niveau aanwezig is op een diepte van circa 2,5m onder het maaiveld en dieper, aldus de Omgevingsdienst. Als voorwaarde is daarom gesteld dat indien de werkzaamheden niet dieper zullen gaan dan 2m onder het maaiveld, archeologisch onderzoek in het plangebied achterwege kan blijven.
Teneinde ervoor te zorgen dat nieuwe verstoringen beperkt blijven en om te borgen dat in de toekomst archeologisch onderzoek nog op een goede manier kan worden uitgevoerd, wordt geadviseerd in de regels van het bestemmingsplan te bepalen dat:
Deze aanbevelingen zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Parkwijk is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als 'beschermd stadsgezicht'. Het beeldkwaliteitplan dat als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan bevat een uitgebreide analyse van de ruimtelijke context van het plangebied. Tevens wordt aandacht besteed aan de historie van het plangebied.
De wijk Treslong is vernoemd naar de voormalige buitenplaats Treslong, die na 1950 plaats heeft gemaakt voor een nieuw groot zalencentrum met een restaurant en kantoorruimten. In 2005 werd ook dit complex afgebroken en is een woonwijk gerealiseerd met de naam De Marel. Deze naam verwijst naar een oude boerderij op deze plek.
De plek heeft zodoende geschiedenis, maar deze is nauwelijks nog af te lezen in de huidige context. Wel is het behoud van het bestaande parkachtige karakter, uitgangspunt geweest voor de nieuwbouwplannen omdat dit karakter bepalend is voor de sfeer en de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied.
In het geldende bestemmingsplan Centrum is aan de locatie Parklaan 2 de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toegekend. Deze dubbelbestemming is een vertaling van de archeologische waarden- en beleidskaart van de gemeente, waarop - onder meer ter plaatse van het plangebied - een zone met een lage archeologische verwachting is aangegeven voor vondsten vanaf het Neolithicum. Het betreft een ingesloten strandvlakte, mogelijk overgang naar strandwal.
Ingevolge het gemeentelijk beleid is bij bodemingrepen dieper dan 30cm-mv en over een oppervlakte groter dan 500m2 archeologisch onderzoek in beginsel noodzakelijk. Aangezien bovengenoemde criteria zullen worden overschreden bij de bouw van het nieuwe pand, is tevens advies gevraagd aan de Omgevingsdienst West- Holland. Door de Omgevingsdienst is aangegeven dat uit onderzoeksgegevens van naast het plangebied gelegen percelen naar voren is gekomen dat het archeologisch niveau zich onder een recentere ophooglaag bevindt. Ook in een ander onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
De Omgevingsdienst West-Holland concludeert op basis van de resultaten van eerdere onderzoeken dat het mogelijk is dat op de locatie een archeologisch niveau aanwezig is op een diepte van circa 2,5 m-mv en dieper. Als de werkzaamheden niet dieper zullen gaan dan 2 meter is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast heeft de Omgevingsdienst gevraagd in de regels bepalingen op te nemen die verdere verstoring in het gebied minimaliseren en borgen dat in de toekomst nog op een goede manier archeologisch onderzoek kan worden verricht. In de regels van dit bestemmingsplan wordt hierin voorzien.
Het plangebied vertegenwoordigt geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Wel is behoud van het bestaande parkachtige karakter uitgangspunt geweest voor de nieuwe planvorming.
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke invloed het plan heeft op verscheidene milieuaspecten,
zoals de bodemkwaliteit, akoestische aspecten, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Waar nodig
dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat
de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te
borgen.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een
volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de
'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt,
bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die
kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke
aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden
getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit
betrekking heeft.
Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die
(mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het
Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht:
In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied zou kunnen worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject conform categorie D11.2 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op het kleinschalige karakter van de ontwikkeling in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten is aannemelijk dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.
Binnen het plangebied zijn blijkens de bodemkaart (zie afbeelding 24) geen gegevens bekend van de bodemsituatie. In 2007 is een historisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Deze hypothese, kan vervolgens met een bodemonderzoek worden getoetst. Het historisch onderzoek is opgesteld volgens de NVN 7725 Bodem. Op grond van het historisch onderzoek luidt de hypothese voor het plangebied: "verdacht" ter plaatse van de voormalige ondergrondse olietanks. Voor het overige deel van de locatie luidt de hypothese "onverdacht". Uit de aanbevelingen volgt dat ter plaatse van de voormalige ondergrondse tanks een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 dient te worden uitgevoerd.
Het nader onderzoek is in oktober 2013 uitgevoerd door AAC. De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (zie Bijlage 7). Uit het onderzoek komt naar voren dat in de grond ter plaatse van de (inmiddels verwijderde) ondergrondse tank een licht verhoogde concentratie aan minerale olie is aangetoond. Deze licht verhoogde concentratie houdt mogelijk verband met de voormalige ondergrondse tank. In de overige delen van het onderzoeksgebied zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. Ook is er (visueel) geen asbest aangetroffen in de bodem. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan Barium gemeten. De herkomst hiervan is niet bekend. De aangetoonde lichte verontreinigingen behoeven geen nader onderzoek en staan realisatie van de plannen niet in de weg, aldus de conclusies in het rapport.
Afbeelding 24: uitsnede Kaartlaag bodeminformatie, bron: Omgevingsdienst West-Holland
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op die uitvoering van de plannen in de weg staan.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder
(Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een
spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een
bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe
woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen)
binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de
geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden
genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor
dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan
worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting
terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in
principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede
ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn
voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld
voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Omdat op het
bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering
industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het
geluid van de bedrijven.
Aangezien de plannen de nieuwbouw van geluidgevoelige objecten (zorgwoningen) beogen, is een akoestisch onderzoek in beginsel noodzakelijk. Voor het plangebied is alleen de Weeresteinstraat relevant. Deze weg heeft, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, een geluidszone van 200m.
Binnen de geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidsbelasting. Als deze wordt overschreden moet onderzocht worden of geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Dit kan in de vorm van bronmaatregelen (bijv. stil asfalt) en overdrachtsmaatregelen (bijv. een geluidwal) om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het College ontheffing verlenen van de voorkeursgrenswaarde en een hogere waarde vaststellen.
Conform de Wgh gelden voor verpleeghuizen en andere gezondheidszorg gebouwen de volgende normen:
De afstand tussen Parkwijk en de N208 (Weeresteinstraat) is bijna 250 meter. Aangezien de geluidszone 200 meter bedraagt, kan akoestisch onderzoek vanwege het wegverkeerslawaai achterwege blijven. Voor de ontsluitingswegen in het gebied (Van Tetsstraat, Parklaan, Treslonglaan en Doornenburg) geldt een maximum snelheid van 30km. Gevolg daarvan is dat er geen geluidszone aanwezig is waarbinnen onderzoek moet worden verricht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen 30km/u uur wegen worden betrokken in de afweging. In onderhavige situatie zijn de verkeersintensiteiten echter dermate laag dat geen overschrijding van de voorkeurgrenswaarde te verwachten is. Om die reden zijn deze in het kader van dit bestemmingsplan verder buiten beschouwing gelaten.
Het plangebied ligt buiten de geluidcontouren van luchthaven Schiphol, zodat deze geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen (zie afbeelding 25).
Afbeelding 25: uitsnede kaart totale geluidbelasting Schiphol,
bron: Planbureau voor de Leefomgeving
http://geoservice.pbl.nl/website/flexviewer/index.html?config=cfg/CLO_Schiphol.xml
Het aspect 'geluidhinder' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.
De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerking treding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.
Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.
Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Gelet op het feit dat de beoogde ontwikkelingen het aantal van 1500 woningen niet overschrijdt, kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Aangezien verzorgingshuizen als gevoelige bestemming zijn aan te merken in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook gekeken in hoeverre de afstand tot provinciale wegen (N208) een belemmering vormt voor uitvoering van de plannen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van het Besluit dient de afstand tussen een verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis (of een combinatie van die functies) en een provinciale weg met het oog op de luchtkwaliteit ten minste 50 meter te bedragen. De afstand tot de N208 bedraagt bijna 250 meter waardoor sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering bij uitvoering van het plan.
Bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro
artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid
dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds
functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die
daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot
zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per
standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere ‘kwetsbare’ functies. De afstand
hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger
beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur
(gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is
weergegeven in onderstaande tabel 1.
Tabel 1 Richtafstanden (in meters) tot omgevingstype | ||
categorie | rustige woonwijk | gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven
aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk.
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van
het ‘gemiddelde’ bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door
bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een
afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een
goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als een rustige woonwijk, als bedoeld in de VNG Uitgave Bedrijven en milieuzonering. Volgens deze uitgave dient een verpleeghuis (SBI-code 853) te worden ingedeeld in categorie 2. In een rustige woonwijk dient in dat geval een voorkeursafstand van 30meter tot de dichtstbijzijnde woningen te worden aangehouden. In het bestemmingsplan zijn deze afstanden geborgd door middel van de begrenzing van het bouwvlak. De minimale afstand tot aan de bestaande woningen aan de Parklaan bedraagt circa 31 meter. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die een belemmering kunnen zijn voor de realisatie van het plan.
De uitvoering van het bestemmingsplan levert geen beperkingen op voor de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich ook geen andere bedrijven die een belemmering kunnen zijn voor de realisatie van het plan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Het woonzorgcentrum wordt aangemerkt als een kwetsbaar object.
Raadpleging van de Risicokaart (afbeelding 26) leert dat zich in de buurt van het plangebied de volgende risicovolle inrichtingen bevinden:
De inrichtingen De Vosse en Draka liggen op ruim voldoende afstand. De Vosse valt overigens niet onder het Bevi. Plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) zijn derhalve niet van toepassing. De DRAKA is een Brzo (Besluit Risico's Zware Ongevallen) -bedrijf. Uit de risicoberekening, die de gemeente Hillegom in bezit heeft, blijkt dat DRAKA geen GR veroorzaakt. De PR grenswaarde contour komt enigszins buiten de inrichtingsgrenzen.
Afbeelding 26: Risicokaart , bron: www.risicokaart.nl
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en niet in het invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 150 meter van de Weeresteinstraat. De Weeresteinstraat is onderdeel van de N208. De N208 is als risicobron relevant. Over de N208 vindt transport plaats van toxische stoffen en LPG.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering voorgeschreven die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi en het Bevb. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen voor GF3 (bijv. LPG) uitgegaan moet worden van de in bijlage 2 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden.
De Eerste Kamer heeft begin juli 2013 de Wet basisnet vastgesteld. In samenhang met de Wet basisnet zal ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking treden. Met dit besluit wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen eenzelfde risicobenadering vastgelegd als op dit moment als voor bedrijven (Bevi) en buisleidingen (Bevb) geldt. Deze risicobenadering is op dit moment geregeld in de Circulaire Rnvgs.
De verwachting is dat het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevt begin 2014 in werking zullen treden.
Het effectgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen is afhankelijk van de over deze weg te transporteren gevaarlijke stoffen. Het effectgebied (= invloedsgebied) kan enkele kilometers bedragen.
De Circulaire Rnvgs vermeldt dat op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. In het in voorbereiding zijnde Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden voor het basisnet, in lijn met het Bevi, de risiconormen voor het plaatsgebonden risico (uitgedrukt als veiligheidszone) en het groepsrisico vastgelegd.
Het Bevt zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording groepsrisico gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:
Indien het plangebied zich niet binnen 200 meter van een transportroute bevindt, maar wel binnen het invloedsgebied van een transportroute, dienen de mogelijkheden voor hulpverlening, de zelfredzaamheid van de aanwezigen en de bestrijdbaarheid van een calamiteit, de zogenaamde HZB-aspecten, beoordeeld te worden.
Het plangebied ligt voorts buiten de veiligheidscontouren en buiten het beperkingsgebied voor woningbouw (SVIR) van luchthaven Schiphol, zodat deze geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen (zie afbeelding 27). De afstand tussen het plangebieden de risicovolle objecten is zodanig groot dat alle woningen buiten de aangegeven risicocontouren zullen liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen activiteiten.
Afbeelding 27: veiligheidscontouren Schiphol, plangebied rood omcirkeld
bron: Planbureau voor de Leefomgeving, http://geoservice.pbl.nl/website/flexviewer/index.html?config=cfg/CLO_Schiphol.xml
In het kader van het bestemmingsplan is op 4 november 2013 advies uitgebracht door VHM. In het advies wijst VHM erop dat met de nieuwbouw de zelfredzaamheid van de bewoners afneemt doordat de zorgzwaarte van de bewoners toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie.
Opgemerkt wordt dat de N208 in het kader van externe veiligheid relevant is voor het plangebied vanwege het transport van toxische stoffen en LPG over deze weg. Het invloedsgebied van LPG transport over de N208 bedraagt 325m. De afstand van Parkwijk tot de N208 bedraagt 250m; daarmee bevindt Parkwijk zich binnen het invloedsgebied van de N208. De N208 (Weeresteinstraat) is niet op de risicokaart opgenomen, aangezien het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt is. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet over de N208 plaats.
Om een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de (concept) Handleiding Risicoanalyse transport (HART). De N208 is volgens de handleiding een weg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur. In par. 1.2.4 van de bijlage bij de handleiding zijn vuistregels gegeven voor een weg binnen de bebouwde kom.
Het plaatsgebonden risico omschrijft de kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een incident binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Binnen het plaatsgebonden risico 10-6 mogen geen kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Voor de N208 geldt dat er geen 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico over het plangebied reikt. De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor het plan.
In par. 1.2.4.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Het groepsrisico omschrijft de cumulatieve kans dat een groep personen komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute met gevaarlijke stoffen. Zoals aangegeven bevindt Parkwijk zich binnen het invloedsgebied van de N208. In par. 1.2.4.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 gegeven. Volgens vuistregel 2 is er voor een weg binnen de bebouwde komt geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6. De conclusie is dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6. Het groepsrisico vormt daarom geen belemmering voor het plan.
Vuistregel 1
Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding alleen mogelijk indien er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden. Om te bepalen of dergelijke transporten plaatsvinden is bepaald in welke categorie TDI valt. TDI is de toxische stof die naar Draka wordt getransporteerd. Uit de indelingscriteria voor stofcategorieën blijkt dat TDI in de stofcategorie LT2 valt. Een risicoberekening met het rekenprogramma RBMII is daarom niet nodig. HART kan gebruikt worden met als vervolgstap vuistregel 2.
Vuistregel 2
Voor toepassing van vuistregel 2 is alleen het aantal GF3 transporten per jaar van belang. Het gaat hierbij om LPG. Uitgegaan is van 52 GF3 transporten, een twee-zijdige bebouwing met een dichtheid van 100 personen/ha en een afstand van woningen tot de wegas van 10 meter. Uit tabel 8 van HART is af te lezen dat bij maximaal 250 GF3 transporten per jaar (bijv. LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal GF3 transporten van 52 per jaar is de conclusie dat het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N208 in zone 3.
Gelet op het bovenstaande kan op grond van de Omgevingsvisie volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording. Ook op basis van het (ontwerp) Bevt kan bij een groepsrisico kleiner dan 0,1 * OW een uitgebreide verantwoording achterwege blijven.
Het maatgevend scenario is het ongeval scenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. De maatgevende scenario's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een Bleve (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) 1 en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen, eventueel in combinatie met een brand. Het effectgebied van een calamiteit met brandbare stoffen is beperkt tot enkele tientallen meters en is daarmee niet relevant voor het plangebied.
Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en het ontstaan van een Bleve beschreven.
Giftige gaswolk
Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.
Bleve
Bij een ongeval met een transport met brandbaar gas, zoals LPG, kan een Bleve ontstaan. Hierbij kan warmtestraling en een drukgolf ontstaan. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten als gevolg van een Bleve zijn moeilijk maatregelen te nemen.
Het gebied binnen een straal van ruim 100 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De 1%-letaliteitsgrens ligt op ca. 300 meter. Het plangebied ligt op ca. 150 meter en daarmee buiten het 100% letaliteitgebied. Buiten het 100%-letaliteitsgebied neemt het effect van een Bleve dusdanig af, dat mensen in een gebouw voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden.
Bij een incident met een LPG tankwagen, waarbij een Bleve ontstaat of dreigt te ontstaan, is de vooraankondiging van een ongeval kort (warme Bleve) of zelfs niet aanwezig (koude Bleve).
Bij het ontstaan van een warme Bleve geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme Bleve worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.
Om het totaal aantal slachtoffers zo klein mogelijk te houden is het van belang om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen, danwel zoveel mogelijk te beperken. Een warme Bleve kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen (zie ook 5.4 Rampenbestrijding).
Ook het aanbrengen van een coating op de tank, die nu op de meeste tankwagens aangebracht is, leidt er toe dat meer tijd beschikbaar is om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen.
Verder is het van belang dat de aanwezige personen regelmatig goed worden geïnformeerd wat te doen bij een eventuele calamiteit. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering echter tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier helemaal geen tijd voor.
Risico reducerende maatregelen
Risico reducerende maatregelen zijn te verdelen in bronmaatregelen, ruimtelijke en bouwkundige maatregelen.
Bronmaatregelen
Hierbij gaat het om het beperken of beëindigen van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg door het plangebied. Omdat dit transport voornamelijk bestaat uit bestemmingsverkeer is en er geen voor de hand liggende alternatieve route beschikbaar is, is het beperken of beëindigen van dit transport momenteel geen reële optie.
Ruimtelijke maatregelen
Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Bij dit plan gaat het om nieuwbouw op een locatie waar voorheen ook al woonbebouwing aanwezig was. De locatie bevindt zich midden in de bebouwde kom. Tussen het plangebied en de N208 bevinden zich ook woongebouwen.
Gelet op de afstand tot de N208 en het feit dat het gaat om nieuwbouw waar voorheen al woonbebouwing aanwezig was, zijn ruimtelijke maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk.
Bouwkundige maatregelen
Met bouwkundige maatregelen kan de veiligheidssituatie geoptimaliseerd worden. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in woningen en andere gebouwen te beperken. Hierbij moet gedacht worden aan het centraal afsluitbaar maken van een eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie.
Rampenbestrijding
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten.
Bij dit plan gaat het om de nieuwbouw van een woonzorgcentrum. Hierbij kan het gaan om verminderd zelfredzame personen. Gelet op de afstand tot de N208 is de mate van zelfredzaamheid bij dit plan niet van groot belang. Bij het vrijkomen van toxische stoffen is het devies immers binnenblijven en ramen en deuren sluiten. En bij een Bleve zijn de effecten beperkt omdat het plangebied buiten het 100%-letaliteitsgebied ligt.
Communicatie
Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit.
Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de weg valt in niveau 3 als bedoeld in de Omgevingsvisie. Gelet op het bovenstaande achten wij het de risico's verantwoord. Hierbij worden de volgende maatregelen getroffen:
Met de beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van de Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland. De realisatie van het plan levert met het oog op de externe veiligheid geen onaanvaardbare risico's op voor de toekomstige bewoners, bezoekers en personeelsleden. De adviezen van Veiligheidsregio Hollands Midden zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van de plannen.
Het advies van VHM om bij de uitwerking van de plannen rekening te houden met de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening en de adviezen ten aanzien van vluchtwegen en ontruimen zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van de plannen. De in het advies opgenomen richtlijnen bluswatervoorziening en bereikbaarheid zullen dan ook worden meegenomen bij de uitwerking van de plannen.
Bij het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest, zoals bij het slopen van een gebouw, moet altijd een inventarisatierapport aanwezig zijn. Er is reeds een asbestinventarisatie uitgevoerd, de resultaten daarvan zijn beschikbaar.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen
(zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Teneinde inzicht te verkrijgen in de eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen in het plangebied is een KLIC-melding uitgevoerd. De resultaten van de KLIC-melding zijn als Bijlage 8 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Uit de KLIC-melding blijkt dat buiten de reguliere huisaansluitingen zich geen kabels en leidingen in het plangebied bevinden.
Buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, liggen op grote afstand van het plangebied.
Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Hillegom staat
in de Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. De Duurzaamheidagenda kent een
directe relatie met de ruimtelijke ordening waar het gaat om de doelstellingen voor duurzaam
bouwen, duurzame inrichting van gebieden en duurzame stedenbouw. Ook het klimaatbeleid
heeft een directe relatie met de ruimtelijke ordening. Daarom is ook het Regionaal
Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland relevant bij ruimtelijke ontwikkelingen. In 2008
heeft de gemeente Hillegom in samenwerking met de Omgevingsdienst West-Holland het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland vastgesteld.
In het kader van het Klimaatprogramma is een de CO2-kansenkaart opgesteld. Berekend is, dat
de Kabinetsambitie een CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio
betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de doelgroepen ‘woningen’,
‘bedrijven’, ‘duurzame energieproductie’, ‘bouwers en projectontwikkelaars’ en ‘mobiliteit’.
Hillegom vindt duurzaamheid een belangrijk integraal onderdeel van ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan economie,
maatschappij en milieu, zowel op de korte als op de lange termijn. Zij wil daarmee ook de leef- en
omgevingskwaliteit op een specifieke locatie op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
De toe te passen instrumenten en ambities voor duurzaamheid in ruimtelijke plannen zijn
afhankelijk van de omvang van het project. Uitgangspunt voor nieuwbouw projecten in Hillegom
is volgens de Duurzaamheidsagenda het (bovenwettelijke) basisniveau uit het Regionaal
Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS), met waar mogelijk voor één of meer
deelaspecten een hoger niveau. Wanneer DPL als instrument wordt gebruikt, is het streven een
minimale score 7.
Voor kleinere bouwprojecten (minder dan 10 woningen, utiliteitsbouw minder dan 3000 m2 bvo)
geldt dat de gemeente initiatiefnemers informeert over duurzaam bouwen via de Infobladen
Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. De gemeente kan bij deze projecten onder meer een
gratis licentie verstrekken voor GPR gebouw. Daarmee kan de initiatiefnemer onderzoeken
welke ambities gehaald worden. Er is zowel een infoblad voor particulieren als voor bedrijven.
Voor de grond-, weg-, en waterbouw kan voor kleine projecten gebruik gemaakt worden van de
ambities die gelden voor middelgrote projecten. Dit is uitgewerkt in de Regionale DuBoPlus
Richtlijn 2008.
De ambitietabel Duurzame Stedenbouw is als bijlage worden opgenomen bij de anterieure grondexploitatieovereenkomst tussen HOZO en de gemeente.
Voor onderhavig project zijn de volgende milieuaspecten oriënterend beschreven: geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, hindercontouren bedrijvigheid en buis en transportleidingen. Vanuit al deze aspecten zijn er geen belemmeringen te verwachten die de voorgenomen plannen in de weg staan. Wel zal in het kader van de bouwplannen een historisch bodemonderzoek en een KLIC-melding gedaan moeten worden, teneinde inzicht te krijgen in de geschiktheid van de bodem en de aanwezigheid van kabels en leidingen in het gebied. Door de Veiligheidsregio Hollands Midden is advies uitgebracht, deze adviezen zullen worden meegenomen bij de uitwerking van de plannen.
Sinds 2010 wordt in de gemeente Hillegom burgerparticipatie toegepast voorafgaand aan besluitvorming. Als onderdeel van de Kadernota is daarom een participatie diagram gemaakt. Ten behoeve van de planvorming voor Parkwijk is gekozen om de burgerparticipatie in twee bijeenkomsten te laten plaatsvinden:
Op 29 november 2011 heeft de eerste voorlichtingsbijeenkomst plaatsgevonden voor zowel bewoners (en hun familie), personeel van Parkwijk, omwonenden en overige belangstellenden. Tijdens de bijeenkomst is het proces toegelicht en zijn de plannen gepresenteerd. Daarnaast was er gelegenheid tot het stellen van vragen en het geven van reacties. De presentatie en het verslag zijn op de website van de gemeente Hillegom gepubliceerd. Er zijn totaal 13 reactieformulieren geretourneerd. Vragen die niet direct beantwoord konden worden, zijn op een tweede bijeenkomst beantwoord die op 15 februari 2012 heeft plaatsgevonden.
Tijdens de bijeenkomst van 15 februari is een terugkoppeling gegeven op de gestelde vragen en is een overzicht gegeven van de gedane suggesties. Daarnaast is de inhoud van de concept Kadernota aan de orde geweest. Ook was er gelegenheid tot het stellen van vragen en het geven van reacties. Reactieformulieren waren niet beschikbaar omdat geen nieuwe informatie over het plan werd verstrekt, wel zijn de aanwezigen gewezen op de mogelijkheid om per email te reageren.
Op 14 maart 2012 is een extra avond georganiseerd. Op deze avond is dezelfde inhoud aan de orde geweest als op 15 februari. De opmerkingen en vragen van die avond zijn verwerkt in het verslag van de bijeenkomst van 15 februari. De presentaties en het verslag zijn op de website van de gemeente Hillegom gepubliceerd.
Uit de bijeenkomsten is een aantal punten naar voren gekomen dat in een volgende fase zal worden betrokken in de uitwerking. Dit betreft:
Na gereedkoming en vaststelling door de gemeenteraad van het ontwerp Beeldkwaliteitplan Parkwijk is opnieuw een bijeenkomst georganiseerd voor bewoners, medewerkers en omwonenden van Parkwijk. Deze bijeenkomst vond plaats op 26 juni 2013. De presentaties en het verslag zijn op de website van de gemeente Hillegom gepubliceerd. Tevens konden gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerp Beeldkwaliteitplan Parkwijk zienswijzen worden ingediend; er zijn geen zienswijzen ontvangen door de gemeente. Het Beeldkwaliteitplan Parkwijk is op 17 oktober 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen dit besluit.
Vooraankondiging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een bestemmingsplanprocedure, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze publicatie heeft plaatsgevonden.
Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is de reguliere procedure voor (bestuurlijk) vooroverleg gevolgd. Er heeft geen inspraak plaatsgevonden omdat de omwonenden en bewoners van Parkwijk al ruimschoots zijn geïnformeerd tijdens de voorbereiding en vaststelling van de Kadernota en het Beeldkwaliteitplan Parkwijk.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn reacties / adviezen ontvangen van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden. Deze reacties / adviezen zijn in de toelichting op het bestemmingsplan verwerkt. De Provincie Zuid-Holland heeft in het kader van het vooroverleg een E-formulier ingevuld. Hieruit bleek dat er bij de nieuwbouwplannen van Parkwijk geen provinciale belangen in het geding zijn.
Op 27 februari 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan Parkwijk. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 maart 2014 tot en met 23 april 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. Deze is samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van beantwoording, die als Bijlage 9 aan het bestemmingsplan is toegevoegd.
De gemeenteraad moet binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het bestemmingsplan direct na de beroepstermijn in werking.
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Artikel 6.12, eerste lid, van de Wro bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Bro is bepaald dat bij de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen dan woningen een exploitatieplan verplicht is. In afwijking van het eerste lid van artikel 6.12 van de Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van onder andere een wijzigingsplan bepalen geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn in hoofdzaak eigendom van Stichting HOZO. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefnemer en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn afspraken gemaakt over de herinrichting en het beheer van gemeentegronden (oppervlakte 151m²). De afspraken hierover zijn vastgelegd in een exploitatieovereenkomst. De beoogde ontwikkelingen hebben daarmee geen financiële gevolgen voor de gemeente Hillegom omdat kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is.
Planschade
Een ander financieel risico wordt gevormd door de regeling uit artikel 6.1 Wro, die recht geeft op
vergoeding van die schade, die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van de in het artikel
genoemde besluiten, zoals een planwijziging of een planuitwerking, het aanpassen van het
bestemmingsplan of het verlenen van ontheffing van een bestemmingsplan. De aanvraag voor een
dergelijke vergoeding moet worden ingediend binnen 5 jaar nadat de betreffende bepaling uit het
bestemmingsplan, dan wel het betreffende besluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 6.24 Wro bepaalt verder dat, voor zover planschade haar grondslag vindt in een besluit naar
aanleiding van een verzoek ten behoeve van de verwezenlijking van een project, burgemeester en
wethouders met die verzoeker overeen kunnen komen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor
rekening van die verzoeker komt. Die partij is vervolgens belanghebbende bij een besluit op een verzoek
aangaande planschadevergoeding ter zake van de wijziging van het bestemmingsplan of het
projectbesluit waar hij om verzocht. Een en ander wordt vastgelegd in de exploitatieovereenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hillegom.
De hier bedoelde vergoedingsregeling moet worden gezien als een tegemoetkoming in de geleden
schade als gevolg van (wijziging van) een bestemmingsplan of ontheffing. Een belanghebbende kan
alleen een beroep doen op de regeling indien zijn vrijheid sterker door de planologische wijziging wordt
aangetast, dan met de algemene maatschappelijke situatie in overeenstemming is. Met andere
woorden: alleen aan iemand die schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn
rekening behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze verzekerd is
kan, naar billijkheid een schadevergoeding worden toegekend. Daarbij komt dat alleen vermogensschade en inkomensschade als gevolg van een planologisch nadeliger situatie voor
vergoeding in aanmerking komen.
Vermogensschade betreft veelal de waardevermindering van een betrokken onroerende zaak wegens
aantasting van het woon- en leefklimaat Voorbeelden hiervan zijn: het beperken of vervallen van
waardebepalend vrij uitzicht of een andere visuele verslechtering, beperking van bezonning, aantasting
van de privacy, geluidhinder, geuroverlast, trillingen, (grond)wateroverlast, luchtvervuiling windhinder,
lichthinder, beperking van de bereikbaarheid, toename van de parkeerdruk, aantasting van de
situeringswaarde of combinaties daarvan. Inkomensschade betreft overwegend de derving van inkomsten
c.q. winst, minder omzet, maar ook hogere kosten door een minder goede bereikbaarheid, omrijden,
stagnatie, hogere woonlasten etc.
Inleidend
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire
verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden
omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of
een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van
mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door
bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige
gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en
maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en
voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij
geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van
bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en
privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente.
Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke
overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn
star en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheersregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting (zie hoofdstuk 2) die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.
De beoogde ontwikkelingen vinden plaats voor rekening en risico van HOZO. Met de gemeente zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal, herinrichting en beheer van gemeentelijke gronden met een oppervlakte van 151m² en eventuele planschade; deze zijn vastgelegd in een exploitatieovereenkomst.
Bij de totstandkoming van de Kadernota en het Beeldkwaliteitplan Parkwijk is gebruik gemaakt van het participatiediagram voor burgerparticipatie. Voor het bestemmingsplan zijn de reguliere procedures voor vooroverleg gevolgd; voor zover daar aanleiding toe was zijn de ingekomen reacties in het plan verwerkt. Er heeft geen inspraak plaatsgevonden omdat bewoners en omwonenden al ruimschoots over de plannen zijn geïnformeerd bij het vaststellen van de Kadernota en het Beeldkwaliteitplan Parkwijk.