Plan: | Den Weeligenberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.bpdenweeligenberg-VA01 |
De Wet bodembescherming (Wbb) uit 1987 is het wettelijke kader voor de bescherming van de bodem. Op grond van de Wbb kunnen regels worden gesteld waarmee verontreiniging van de bodem wordt voorkomen. De Wbb kent ook een zorgplicht waarmee verontreinigingen die zijn ontstaan na invoering van de wet kunnen worden aangepakt. Sinds 1994 bevat de wet regels die gaan over verontreinigingen die zijn ontstaan voor de invoering van de wet (historische verontreinigingen). Op 1 januari 2006 zijn belangrijke wijzigingen in het saneringshoofdstuk van de Wet bodembescherming inwerking getreden.
Bij een vermoeden van bodemverontreiniging worden locaties onderzocht om vast te stellen of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Voor gevallen van ernstige verontreiniging dient altijd een standaard risicobeoordeling te worden uitgevoerd. Indien vastgesteld is dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging is het uitgangspunt dat er een sanering moet plaatsvinden. Als echter op basis van de risicobeoordeling is aangetoond dat de sanering niet met spoed hoeft te worden uitgevoerd, vindt een vorm van beheer van de bodem plaats. Indien niet met spoed dient te worden gesaneerd zal de dynamiek op een locatie doorgaans aanleiding zijn om te gaan saneren, zoals herinrichting van een locatie of een gebied.
Teneinde inzicht te krijgen in de milieukundige situatie van het perceel en om na te gaan of zich in de bodem (grond en grondwater) verontreinigende stoffen bevinden in zodanige concentraties dat belemmeringen kunnen ontstaan voor het beoogd gebruik van het terrein, is in 2003 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door INPIJN-BLOKPOEL Sliedrecht Milieu (Bijlage 6). Aangezien zich tussentijds geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan op het terrein van Den Weeligenberg, is het bodemonderzoek nog bruikbaar.
Het onderzoek had tot doel, middels een steekproef, de kwaliteit van de bodem vast te stellen met het oog op de voorgenomen gebruik. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Op grond van het vooronderzoek kan de locatie worden aangemerkt als een onverdachte locatie. Ten behoeve van het booronderzoek zijn 11 boringen uitgevoerd tot 2 m diepte. Tevens is een grondwatermonster getrokken na goed doorpompen uit peilbuis B-07.
Uit het booronderzoek is naar voren gekomen dat in de bodem een licht verhoogd gehalte aan zink en minerale olie aanwezig is. In de bovengrond ter plaatse van boring B-11 is een matig verhoogde concentratie chroom aangetroffen. Vermoedelijk is dit het gevolg van een plaatselijke puinophoging. Aangezien elders op het perceel geen puin is aangetroffen is na overleg met de gemeente geen nader onderzoek ingesteld.
Voor de beoogde toekomstige nieuwbouw in de permanente situatie moet worden opgemerkt dat de geconstateerde gehaltes aan chroom, zink en minerale olie respectievelijk de desbetreffende tussenwaarden en streefwaarden overschrijden. De aangetroffen verhoogde gehalten vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Wel dient de geconstateerde matige chroomverontreiniging in de bovengrond ter plaatse van boring 11 (verontreinigd puin) verwijderd en afgevoerd te worden voordat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De vrijkomende bovengrond (0 tot 0,5m - mv) kan binnen een gesloten grondbalans op locatie worden hergebruikt. Deze gronden zijn niet geschikt voor multifunctioneel gebruik buiten de locatie.
De aangetroffen bodemkwaliteit wordt aanvaardbaar geacht en vormt geen belemmering voor de geplande nieuwbouw van de tijdelijke huisvesting. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er in beginsel geen belemmering voor afgifte van een bouwvergunning. Wel dient voor de beoogde toekomstige nieuwbouw in de permanente situatie een nieuw bodemonderzoek te worden uitgevoerd.