Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Leidsestraat 154
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.WPLeidsestraat154-VA01

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.7.1 Gebiedsbescherming
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.
 
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De gebieden die door de wet worden beschermd, zijn de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en de zogenoemde Natura 2000-gebieden, welke onder de Europese Vogel- en habitatrichtlijnen vallen.
 
Op 1 februari 2009 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd. Deze wijziging heeft betrekking op het zogenoemde ‘bestaand gebruik’. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:      
  1. verbetering van de werking van de wet in de praktijk;   
  2. verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
 
Conclusie
Gelet op het karakter van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden te verwachten. De ontwikkeling is niet in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998.
4.7.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
 

Afbeelding 12 – Rapportage natuurloket
 
Uit raadpleging van het Natuurloket (zie afbeelding 12) blijkt dat het gebied niet volledig is onderzocht op beschermde plant- en diersoorten. Omdat er op het terrein en aan het gebouw wijzigingen plaatsvinden die van invloed kunnen zijn op de aanwezigeflora en fauna, is een Quick-scan Flora en Fauna noodzakelijk.
Door Laneco is een Quick-scan Flora en Fauna1 uitgevoerd om te bepalen wat de effecten op de Flora en Fauna zijn. in het rapport wordt geconcludeerd dat de verbouw van de bollenschuur en de herinrichting van het terrein geen nadelige invloed op de flora en fauna zal hebben.
 
Tijdens de herontwikkeling worden voldaan aan de algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet, te weten:      
  • In het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren;     
  • Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
 
Verder dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:     
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;  
  • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen, zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
 
Conclusie
Om te bepalen of het plan nadelige effecten heeft op de Flora en Fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek concludeert dat dit niet het geval is.