Plan: | De Hoeksteen, Hillegom |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.OMGVHoeksteen-on01 |
Aan de rand van Hillegom staat het voormalige kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk met bijbehorende pastorie. Dit kerkgebouw ligt op de hoek van de Sixlaan en het Karel Doormanplein. De toekomstige ontwikkeling bestaat uit het slopen van het kerkgebouw, met behoud van de pastorie om hier 12 eengezinswoningen te realiseren. De pastorie wordt een reguliere woning. Onderstaand figuur geeft een impressie van het terrein met het kerkgebouw dat in de toekomst gesloopt gaat worden.
Figuur 1.1 Voormalig kerkgebouw De Hoeksteen
Het bouwen van reguliere woningen is op deze locatie op grond van het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Daarom dient er een juridisch planologische procedure te worden doorlopen om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van deze procedure.
Het projectgebied ligt in het westen van Hillegom. Onderstaand figuur geeft de locatie weer in Hillegom aan de Sixlaan en het Karel Doormanplein.
Figuur 1.2 Locatie De Hoeksteen in Hillegom
Het projectgebied ligt op korte afstand van de N208. Aansluitend op de Sixlaan ligt de Stationsweg. Deze weg komt uit bij Station Hillegom.
Het projectgebied ligt binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk' van het bestemmingsplan Hillegom Centrum. Binnen deze bestemming zijn geen reguliere woningen toegestaan. Op de locatie van de pastorie ligt de functie-aanduiding 'bedrijfswoning 2'. Deze woning wordt een reguliere woning en wordt meegenomen in deze ruimtelijke onderbouwing.
Figuur 1.3 Vigerend bestemmingsplan Centrum
De ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Ten slotte gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In het projectgebied staat op dit moment nog het kerkgebouw 'De Hoeksteen' van de Protestantse Gemeente Hillegom met bijbehorende pastorie. De Protestantse Gemeente heeft ook de Maartenskerkgebouw en heeft besloten het gebouw aan het Karel Doormanplein te gaan verkopen, wegens het dalende aantal leden. De kerk betreft geen monument en wordt gesloopt. De pastorie, behorende bij de kerk, blijft behouden en gaat als regulier woonhuis fungeren.
Voor het realiseren van de toekomstige ontwikkeling wordt ten eerste het kerkgebouw gesloopt om vervolgens 12 eengezinswoningen te realiseren. Onderstaande plattegrond laat zien hoe de nieuwe situatie zich vormgeeft ten opzichte van de oude situatie.
Figuur 2.1 Situatietekening ontwikkeling De Hoeksteen oude- en nieuwe contouren
Linksonder is de bestaande pastorie te zien. Deze wordt omgezet naar een reguliere woning. Naast de pastorie komen drie eengezinswoningen. Aan het Karel Doormanplein worden 9 woningen gesitueerd. Onderstaande afbeeldingen laten in vogelvlucht zien hoe het plan eruit gaat zien.
Figuur 2.2 Vogelvlucht negen rijwoningen en op de kop drie rijwoningen
Figuur 2.3 Vogelvlucht drie rijwoningen met bestaande pastorie
De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De kop en het midden van de rij krijgen een extra accent. Verder hebben alle woningen een voortuin en een wat grotere achtertuin. Aan de achterzijde van de woningen wordt parkeergelegenheid gerealiseerd.
De beoogde ontwikkeling dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, gekenmerkt door een hoog abstractie en schaalniveau.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling betreft de realisatie van 12 woningen. Hiermee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat Hillegom binnen de regio Holland Rijnland.
Toetsing
Woonprogramma 2020-2024
Het 'Woonprogramma 2020-2024: naar een duurzaam evenwicht' is een uitwerking van de omgevingsvisie 'Heerlijk Hillegom'. In dit woonprogramma wordt de visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren uiteengezet.
Met het woonprogramma wil Hillegom inzetten op een duurzaam evenwicht. Hiervoor zijn een aantal ambities opgesteld. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017 (2018)
In de Regionale woonagenda is op basis van de provinciale Woningbehoefteraming 2016 gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van woningbouwontwikkeling. Het doel is om het aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. In de Regionale Woonagenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:
Het regionale woningbouwprogramma is in 2018 geactualiseerd en met de provincie afgestemd. In Hillegom wordt op basis van de regionale afspraken uitgegaan van een eigen behoefte van 780 woningen tot 2030. De aanvullende behoefte aan woonmilieus verschilt tussen de gemeenten en tussen de subregio's, vanwege het karakter van de verschillende delen van de regio. In Holland Rijnland Noord is de behoefte vooral gericht op dorps wonen.
Figuur 3.1 Woningbehoefte woonmilieus 2017-2030
Figuur 3.2 Uitsnede Woonmilieus regio Holland Rijnland (bron: regionale woonvisie)
Woningbehoefteraming (WBR 2019)
Uit de actuele provinciale Woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in de regio Holland Rijnland groter is dan in 2016 was berekend. In de periode 2020 - 2030 zijn (op basis van de Trendraming) meer dan 24.000 woningen nodig, waarvan 1.260 in de gemeente Hillegom.
Figuur 3.3 Gewenste woningvoorraadtoename Holland Rijnland en Hillegom (bron: WBR, 2019)
De actuele woningbehoefteprognose komt voor de gemeente Hillegom hoger uit dan waarmee in de regionale woonvisie 2017 rekening is gehouden. Hierin werd uitgegaan van 780 woningen. De provincie ging uit van een bandbreedte van 774 tot 1.316 woningen in de periode 2017-2030. De gemeente Hillegom gaat uit van een prognose van 1.410 woningen. Binnen het projectgebied worden 12 woningen toegevoegd.
Monitoring en bijstelling van de afspraken is daarom noodzakelijk om te kunnen voorzien in de hogere woningbehoefte. De gemeente Hillegom houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte. De gemeentelijke planning blijft binnen de woningbehoefteraming zoals opgenomen in de WBR 2019, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen gasloos of energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.
Toetsing
De ontwikkeling van de Hoeksteen betreft een uitbreiding van 12 eengezinswoningen, koopsegment. Deze uitbreiding vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De woningen hebben vooral gezinnen als doelgroep. Verder voldoen de nieuwe woningen minimaal aan de huidige duurzaamheidseisen uit het bouwbesluit.
Deze ontwikkeling sluit aan bij het provinciaal beleid aangezien er wordt voorzien in woningen met als doelgroep gezinnen..
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen in Zuid-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de verordening regelmatig aangepast. De meest recente versie is de geconsolideerde versie van 15 maart 2022.
Voor dit plan is het volgende van belang:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft de voorkeur aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en de onderstaande bepaling in de Omgevingsverordening.
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Artikel 6.10 lid 1: Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing
De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande gebiedsidentiteit. De woningen krijgen dezelfde structuur als aan de Sixlaan en het Karel Doormanplein. Verder vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
De ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
In de Regionale Woonagenda 2017 van de regio Holland Rijnland is aangegeven dat de druk op de regionale woningmarkt groot is. In de periode tot 2030 moeten er volgens de provinciale verstedelijkingsagenda 'Samen waarmaken en versnellen in de zuidelijke Randstad' 230.000 woningen toegevoegd worden. Dit kan niet zonder tempoversnelling in de bouw. De regio Holland Rijnland profileert zich door de diversiteit aan woonmilieus verder uit te bouwen, met erkenning voor de lokale identiteit van de gebieden. De woonmilieus liggen in een onderscheidende landschappelijke context. Behoud van deze landschappelijke waarden is noodzakelijk als onderdeel van de woonmilieus van Holland-Rijnland.
Toetsing
Hillegom is onderdeel van de subregio Noord (Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen). Van 2017 tot en met 2030 is de gewenste toevoeging aan woningen binnen het woonmilieu dorps/landelijk in deze subregio 3.640 woningen. Het toevoegen van 12 eengezinswoningen draagt hier dus aan bij.
Met de Omgevingsvisie zet de gemeente Hillegom de koers uit op weg naar 2030. In deze visie worden de verschillende belangen vanuit landschap, het dorp, recreatie en toerisme, de agrarische sector en de gemeenschap samengesmolten tot een integrale ontwikkelingsrichting. Een zorgvuldige afstemming tussen al deze opgaven is cruciaal. De gemeente moet zich niet ad hoc gaan ontwikkelen, maar juist steeds (met de visie in de hand) blijven zoeken naar meerwaarde door het versterken van de leefbaarheid, de economie, het landschap en de natuur in Hillegom.
Figuur 3.4 Ligging De Hoeksteen op de Omgevingsvisiekaart
Wonen
Hillegom is een aantrekkelijke plek om te wonen. In de gemeente kan men ‘dorps’ wonen, goed bereikbaar en met alle voorzieningen dichtbij. Het woningaanbod is bovendien aantrekkelijk en gedifferentieerd. Er is een divers aanbod van verschillende stijlen uit verschillende periodes. Dit zorgt ervoor dat er plek is voor alle leeftijden en inkomensgroepen. Verder is de milieukwaliteit over het algemeen goed, dankzij de relatief geringe luchtvervuiling, de beperkte geluidoverlast door Schiphol en de lage geurbelasting. Voor de ontwikkelingen op het gebied van wonen wordt aangesloten bij de regionale kaders zoals afgestemd in de regio Holland Rijnland.
Gebiedsspecifiek Heerlijke woonplaats
De te ontwikkelen locatie valt onder het gebiedsprofiel 'Heerlijke woonplaats'. De gemeente heeft voor dit gebiedsprofiel een koers bepaald, welke samengevat inzet op de volgende punten:
Toetsing
De ontwikkeling draagt bij aan het gebiedsprofiel heerlijke woonplaats. De woningen worden binnenstedelijk en op duurzame wijze gerealiseerd. Het slopen van de leegstaande kerk en realiseren van woningen draagt bij aan behoud en verbetering van de woon- en leefkwaliteit. De ontwikkeling sluit aan bij de Omgevingsvisie Heerlijk Hillegom.
Eén van de aspecten die in de Omgevingsvisie een essentiële rol speelt is duurzaamheid. De gemeenteraad heeft al in 2016 unaniem een motie aangenomen met de ambitie om in 2030 energieneutraal, en in 2050 klimaatneutraal te zijn.
Het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Hillegom 2018-2022 beschrijft hoe deze ambities ten aanzien van duurzaamheid worden gerealiseerd. Het afwegingskader van de gemeente is beschreven, waarin aandacht wordt besteed aan diverse onderwerpen gecategoriseerd op basis van de hoofdindeling sociale-, fysieke- en economische duurzaamheid.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de verschillende duurzaamheidsambities van de gemeente Hillegom.
Inherent aan het landelijke beleid zullen de woningen niet worden voorzien van een gasaansluiting. De verwarming en koeling van de woningen zal worden verzorgd door een 100% elektrisch aangedreven warmtepomp, voorzien van bodemlussen. Tezamen met een hoogwaardige isolatie van de woningen en de aanwezigheid van PV-panelen wordt voldaan aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Hillegom. De BENG berekening en de GPR berekening zijn uitgevoerd ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Aanvullend wordt samen met de kopers van de woningen onderzocht in hoeverre het mogelijk is om tot een zogenaamde nul-op-de-meter woning te komen, waarmee de milieu impact nog verder wordt verlaagd. Met betrekking tot de inpassing van de optie is namelijk maatwerk noodzakelijk.
Leven in een groene omgeving is niet alleen goed het milieu, maar ook voor het welzijn van de nieuwe bewoners. Ten behoeve van klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen worden de navolgende maatregelen getroffen:
Ten slotte draagt de ontwikkeling bij aan de ambities op het gebied van economische duurzaamheid. Het sloopmateriaal wordt waar mogelijk hergebruikt.
Het ‘Woonprogramma 2020 – 2024: naar een duurzaam evenwicht’ is een uitwerking van de omgevingsvisie ‘Heerlijk Hillegom’. In dit woonprogramma beschrijft de gemeente haar visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren. De gemeente heeft hiervoor een drietal ambities en een viertal opgaven geformuleerd. Dit zijn de volgende:
Ambitie 1: ruimte bieden aan een gevarieerde woningvraag
Twee opgaven hebben hiervoor prioriteit:
Ambitie 2: woonwijken en woningen klaar voor de toekomst
De volgende opgave heeft hierbij prioriteit:
Ambitie 3: lang zelfstandig wonen als onderdeel van de gemeenschap
De volgende opgave heeft hierbij prioriteit:
De ambities zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma en afwegingskaders. Voor woningbouw gelden de volgende afwegingskaders:
Figuur 3.5 Afwegingskaders woningbouw
Toetsing
Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen is in de Woonvisie nog uitgegaan van de cijfers vanuit het Woningmarktonderzoek RIGO 2019. Deze cijfers laten een ruime behoefteraming zien voor alle koop- en huurprijsklassen voor de gemeente Hillegom. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte in Hillegom.
In het afwegingskader worden kwantitatief tot 2030 ca. 1.440 woning beoogd in de gemeente. De ontwikkeling draagt hier aan bij. Kwalitatief draagt de ontwikkeling bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Dit blijkt ook uit de GPR-berekening die is uitgevoerd ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen. De invulling van het bouwprogramma voldoet niet aan de afwegingskaders. Er worden namelijk 12 vrije sector koopwoningen gerealiseerd. Met de gemeente is daarom overeengekomen dat er een financiële afdracht wordt gedaan ten behoeve van sociale woningbouw. Dit wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar.
In dit hoofdstuk worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante milieuaspecten beschreven.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, maar waarbij wel sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Dit hoeft alleen voor projecten die aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ontsluiting
Vanaf de parkeerplaats aan de achterzijde van het terrein vindt ontsluiting plaats via het Karel Doormanplein. Vanaf hier kan via de Sixlaan de N208 worden bereikt. De N208 vormt de verbindingsweg naar andere plaatsen in de omgeving. De Sixlaan leidt via de Stationsweg naar station Hillegom.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De ontwikkeling bestaat uit 12 nieuwe woningen en de bestaande pastorie die gaat fungeren als regulier woonhuis. Bij het vaststellen van de verkeersgeneratie gaan we uit van een ligging in rest bebouwde kom. De pastorie is bij het berekenen van de verkeersgeneratie niet meegenomen, aangezien de verkeersgeneratie hier niet wijzigt.
Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie
Verkeersgeneratie | Aantal woningen | Kencijfer CROW per woning | mvt/etmaal weekdag | mvt/etmaal werkdag |
Wonen Koop, tussen/hoek | 12 | 7,1 | 85,2 | 94,6 |
In de toekomstige situatie is de verkeersgeneratie circa 86 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. In het drukste uur zal de ontsluitende weg een verkeerstoename van circa 9 mvt ondervinden. Hierin is geen rekening gehouden met een mogelijke verrekening met de verkeersgeneratie van de huidige situatie.
De verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Parkeren
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernomen uit de Nota parkeernormen van de gemeente Hillegom (15 april 2016).
Voor de kerk in de huidige situatie geldt een parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen. Dit is 0,15 per gebedsplaats voor een totaal van 400 gebedsplaatsen. Door de sloop van de kerk komt deze parkeerbehoefte in de openbare ruimte te vervallen.
Voor de beoogde ontwikkeling van 12 woningen geldt een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen. Per woning is er een behoefte van 2,1 parkeerplaats, waarvan 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. De woningen vallen binnen de categorie 'woning niet gestapeld > 150 m2 bvo'.
De ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 22 theoretische parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiervan bevinden zich er 18 op een parkeerterrein aan de achterzijde van de woningen. Daarnaast zijn er twee woningen met een lange oprit met daarop ieder twee parkeerplaatsen. Conform de parkeernota van de gemeente mogen laatstgenoemde niet als volwaardig worden gerekend. Per lange oprit wordt een theoretisch aantal van 2 parkeerplaatsen berekend als 1,5 parkeerplaats. Op basis van twee opritten zijn dit 3 parkeerplaatsen. Hiermee komt het totale berekeningsaantal parkeerplaatsen uit op 21 stuks.
Voor de overige vier benodigde parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van het bestaande parkeerterrein op het Karel Doormanplein. Deze openbare parkeerplaatsen mogen voor de beoogde ontwikkeling gebruikt worden door ze te verrekenen met de parkeerbehoefte van de oude situatie. Voor de kerk geldt een parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen. Per saldo is er een afname van een parkeerbehoefte van 56 parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Verkeersveiligheid
De toename in de verkeersgeneratie zal niet tot knelpunten leiden in de verkeersveiligheid. Om de verkeersveiligheid rondom de uitrit van het projectgebied op het Karel Doormanplein te waarborgen zijn er in het ontwerp de volgende maatregelen getroffen:
Conclusie
De bereikbaarheid van het projectgebied is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie naar verwachting toe, maar hierdoor ontstaan geen problemen. De parkeerbehoefte wordt grotendeels op eigen terrein opgevangen. De overige parkeerbehoefte wordt opgevangen in de openbare ruimte. Hier is per saldo een afname aan parkeerbehoefte door het salderen van de kerk. Daarnaast zijn er maatregelen getroffen om de verkeersveiligheid in en rondom het projectgebied te waarborgen.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen de wettelijke geluidszone van een spoorlijn geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (wegverkeerslawaai). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van een spoorweg bedraagt 68 dB.
De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller worden.
Onderzoek en conclusie
Het projectgebied ligt binnen de geluidzone van de wegen Weeresteinstraat (N208) en Van Den Endelaan (N208). Het plan is tevens gelegen aan de 30 km/uur wegen Sixlaan en Karel Doormanplein. Voor de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen is er aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de geluidwering van de gevel (bijlage 2). Om te voldoen aan het binnenniveau van 33 dB worden er zwaarder glas en zwaardere dakelementen toegepast. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Milieuhygiënisch onderzoek
Voorafgaand aan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740+A1;2016 dient een milieuhygiënisch vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de NEN 5725;2017. Op basis van de informatie uit het vooronderzoek wordt een onderzoekshypothese geformuleerd. Het doel van het vooronderzoek is inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het bodemonderzoek.
Verkennend bodemonderzoek
Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740+A1;2016 gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en eventueel vrijkomende grond. Op basis van de informatie uit het milieuhygiënisch vooronderzoek wordt een onderzoekshypothese geformuleerd. Elke uit het milieuhygiënisch vooronderzoek resulterende onderzoekshypothese over de aan- of afwezigheid van bepaalde verontreinigende stoffen en de wijze van verspreiding wordt getoetst met een locatie specifieke onderzoeksstrategie.
Het gehele onderzoek staat in bijlage 3. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Vanwege de aanwezigheid van asbestverdachte materialen is er een asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Op basis van de onderzoeksresultaten van beide onderzoeken is er geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 12 woningen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Weeresteinstraat (als maatgevende weg nabij het projectgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Conclusie
Ter plaatse van het hele projectgebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het projectgebied.
Transport gevaarlijke stoffen N208
Het projectgebiede ligt aan de provinciale weg N208. Deze weg is door de provincie vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen en is daarmee een potentiële risicobron. De N208 is niet op de risicokaart opgenomen aangezien het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt is. Wel kan er over de N208 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet over de N208 plaats.
Om toch een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de (concept) Handleiding Risicoanalyse transport (HART).
Toetsing aan vuistregels plaatsgebonden risico
In par. 1.2.4 van de bijlage bij de handleiding zijn vuistregels gegeven voor een weg binnen de bebouwde kom. In par. 1.2.4.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risicocontour 10- gegeven.
Volgens vuistregel 2 is er voor een weg binnen de bebouwde kom geen plaatsgebonden risicocontour 10-6.
Toetsing aan vuistregels groepsrisico
In par. 1.2.4.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing van belang. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding alleen mogelijk indien er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden. Hierbij staat LT voor toxische vloeistof en GT voor toxisch gas.
Om te bepalen of dergelijke transporten plaatsvinden is bepaald in welke categorie TDI valt. TDl is de toxische stof die naar Draka wordt getransporteerd. Uit de indelingscriteria voor stofcategorieën blijkt dat TDl in de stofcategorie LT2 valt. Een risicoberekening met he rekenprogramma RBMII is daarom niet nodig. De HART kan nu gebruikt worden met als vervolgstap vuistregel 2.
Voor toepassing van vuistregel 2 is alleen het aantal GF3 transporten per jaar van belang. Het gaat hierbij om LPG. Uitgegaan is van 52 GF3 transporten, een twee-zijdige bebouwing met een dichtheid van 100 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 10 meter.
Uit tabel 8 van Hart is af te lezen dat bij maximaal 250 GF3-transporten per jaar (bijv. LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal GF3 transporten van 52 per jaar is de conclusie dat het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Dit betekent dat volstaan kan worden met een beperkte groepsriscicoverantwoording.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via het Karel Doormanplein en de Sixlaan. Via deze wegen kan van de bron af gevlucht worden en is het projectgebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 12 eengezinswoningen. De aanwezigen zijn over het algemeen zelfredzaam. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers en personeel de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Incident toxische stoffen
Bij een incident met toxische stoffen op de N208 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Het projectgebied kan getypeerd worden als 'rustige woonwijk'. Het gebied ligt namelijk in de bebouwde kom van Hillegom, net buiten het centrum. Verder wordt rondom de locatie voornamelijk gewoond.
Ten oosten van het projectgebied bevindt zich een bedrijfsfunctie. Deze ligt aan de Weeresteinstraat 25. Hier zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 2 uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter tot een woning. De afstand tot het projectgebied is circa 25 meter. De richtafstand wordt hierdoor overschreden. In beginsel zou daarmee sprake kunnen zijn van (planologische) beperking van dit bedrijf. In dat geval dient beoordeelt te worden of het aanwezige bedrijf daadwerkelijk wordt beperkt. Hierbij is de aanwezigheid van de bestaande woningen gelegen aan de Karel Doormanplein 4 t/m 10 bepalend. Deze woningen zijn in dezelfde richting gelegen als het voorgenomen initiatief en liggen op een kortere afstand. Dit betekent dat deze woningen maatgevend zijn voor de ontwikkelruimte van het bedrijf gelegen aan de Weeresteinstraat 25. Ter plaatse van deze dichterbij gelegen woningen moet immers al voldaan worden aan de wettelijk geldende milieunormen. De aanwezigheid van deze woningen bepaalt dus reeds in de bestaande situatie de ontwikkelruimte van het bedrijf aan de Weeresteinstraat 25. Dat betekent dat dit bedrijf niet wordt beperkt in de huidige bedrijfsvoering en ook niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van het voorgenomen plan.
Desondanks dient op basis van een goede ruimtelijke ordening wel sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Hierbij is van belang dat feitelijk een meubelstoffeerderij aanwezig is op deze bedrijfslocatie. Een dergelijk heeft een beperkte milieubelasting (milieucategorie 1). Ter plaatse van het projectgebied is daardoor hiervan geen milieuhinder te verwachten. Tot slot moet dit bedrijf (en ook een eventueel nieuw te vestigen bedrijven) ter plaatse van de bestaande woningen voldoen aan de milieuwetgeving zoals vermeld in de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit. Aangezien het projectgebied op grotere afstand en in dezelfde richting is gelegen als de bestaande woningen zal ter plaatse van het projectgebied ruimschoots aan de milieuwetgeving worden voldaan. De milieuwetgeving zorgt er hiermee voor dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen afdoende is geborgd.
Ten noorden van het projectgebied bevindt zich een restaurant. Dit restaurant bevindt zich aan de Sixlaan 22. Een restaurant valt onder de milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand tot het projectgebied is circa 32 meter. Er vindt geen overschrijding van de richtafstand plaats.
De beoogde ontwikkeling doet verder geen afbreuk aan het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het projectgebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Dit geldt overigens ook voor belangrijke weidevogelgebieden en gebieden die zijn aangewezen als 'strategische reserve natuur'. Daarnaast zijn binnen het projectgebied ook geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen circa 2,5 km afstand en betreft het gebied Kennemerland-Zuid. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 2,5 km afstand. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.
Om stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is voor de gebruiksfase een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. De bijbehorende berekening is opgenomen in bijlage 6. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er voor de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Voor de aanlegfase van de beoogde ontwikkeling is geen berekening uitgevoerd. In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is namelijk een vrijstelling geregeld van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Een berekening is hierom niet noodzakelijk.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er voor de ontwikkeling geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. In augustus 2021 is er ter plaatse van het projectgebied een inventarisatie naar beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer B.V., zie bijlage 7. In dit rapport staat het gehele onderzoek beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten in het projectgebied niet geheel kan worden uitgesloten. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald of zwaarder beschermde soorten binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn, middels een soortgericht onderzoek naar vleermuizen. Tevens worden de volgende mitigerende maatregelen geadviseerd:
Op basis van de resultaten uit de quick scan is een soortgericht onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd ( bijlage 8). In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De lichtuitstraling richting de baltsterritoria wordt niet vergroot. In zowel de huidige als toekomstige situatie wordt de relevante lichtuitstraling richting baltsterritoria veroorzaakt door de straatverlichting. Deze verlichting in de openbare ruimte blijft behouden, verder maakt deze verlichting ook geen onderdeel uit van dit project. Om mogelijke lichtuitstraling van buitenlampen aan de voorgevels van woningen te voorkomen, worden hier armaturen geplaatst waarbij de lichtuitstraling naar beneden is gericht.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Effecten op beschermde diersoorten kunnen op voorhand grotendeels worden uitgesloten. Effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten.
Waterbeheer en watertoets
Bij een ruimtelijk plan dient in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Op 13 mei 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.
Riolering en afkoppelen
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied heeft een oppervlak van ongeveer 3000 m2. De buitenruimte is grotendeels verhard.
Waterkwantiteit
Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het projectgebied is niet gelegen binnen een primaire of regionale waterkering. Het projectgebied is ook niet gelegen binnen beschermingszones hiervan.
Afvalwater en riolering
De bebouwing is aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestaande kerkgebouw van 1278 m2 wordt gesloopt. De pastorie blijft behouden. Op de locatie van de kerk worden 12 woningen gebouwd. Het toekomstig bebouwd oppervlak van deze woningen is 899 m2. Het bebouwd oppervlak neemt hierdoor af.
De nieuwe woningen hebben voor- en achtertuinen. Het achterliggende terrein wordt ingericht als parkeerterrein.
Waterkwantiteit
Het bebouwd oppervlak neemt af. Er wordt verder geen oppervlaktewater gedempt. Watercompensatie is niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
De woningen worden aangesloten op het bestaande stelsel op het perceel.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het projectgebied.
Gemeentelijk archeologie beleid
De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Lisse en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Inmiddels is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Hillegom geactualiseerd. Dit is vastgelegd in de volgede rapporten:
Onderzoek
Het projectgebied is op de archeologische beleidskaart van Hillegom aangeduid als categorie 7 (geel) zones met een middelhoge verwachting, gevormd door afgegraven strandwal met kalkrijke top.
Figuur 4.1 Uitsnede uit de archeologische beleidskaart van Hillegom. Het projectgebied is aangeduid met een rode cirkel.
De beoogde ontwikkeling valt buiten de vrijstellingsgrenzen van de aanwezige archeologische categorie. De beoogde ontwikkeling is hierom voorgelegd aan de Omgevingsdienst West-Holland en Erfgoed Leiden en Omstreken. Hierop is een advies gekomen (bijlage 9). In dit advies wordt geconcludeerd dat er vanwege het palenplan sprake is van een archeologievriendelijke bouwwijze. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel blijft het volgende gelden met betrekking tot toevalsvondsten:
In geval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
De te slopen kerk betreft geen gemeentelijke- of rijksmonument en is niet van cultuurhistorische waarde.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de ontwikkeling niet in de weg.
Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling kan niet worden vergund op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12 Wabo kan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. Een belangrijke voorwaarde om te mogen afwijken is dat er wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening:
Zienswijzen
Tijdens een uitgebreide Wabo procedure bestaat er altijd de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Na het indienen van de zienswijze is er nog beroep mogelijk bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien de aanvrager of derden het niet eens zijn met het besluit.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende initiatiefnemers waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.