direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bovenkarspel - Geerling 9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Geerling 9 te Bovenkarspel is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf wil een nieuwe schuur bouwen aan de noordoostzijde van de bestaande bebouwing. De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de schuur buiten het bestaande bouwvlak is gesitueerd. Voor de uitbreiding is daarom een bestemmingsplanwijziging nodig. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de vorm en afmetingen van het bouwvlak gewijzigd kan worden. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Geerling 9 te Bovenkarspel. Deze locatie ligt in het buitengebied, ten noorden van de dorpskern van Bovenkarspel. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0001.jpg"

figuur 1.1 De globale ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', met daarbij de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch handelsbedrijf' en 'glastuinbouw'. Het bestaande gebruik geeft dan ook geen strijdigheid met het bestemmingsplan.

De bedrijfsgebouwen en kassen, met uitzondering van tijdelijke boogkassen, moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Doordat de beoogde schuur buiten het bouwvlak valt, is het initiatief in strijd met het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is in artikel 3 lid 3.8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bouwvlak te wijzigen. Het bouwvlak kan daarmee qua vorm gewijzigd worden, waardoor de uitbreiding wel gerealiseerd kan worden. In paragraaf 2.4 wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.

Naast de bestemming 'agrarisch' geldt voor dit perceel ook de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'. Het plangebied ligt namelijk binnen een Rijksmonumentaal archeologisch waardevol gebied. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied is de monumentenwet van 1988 van toepassing.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het noorden van de gemeente Stede Broec ligt de polder het Grootslag die zich uitstrekt tot over de gemeentegrenzen. De nederzettingen liggen als langgerekte lintbebouwing in oost-west richting met sporadisch een dwarsverbinding. Het is een gebied met overwegend tuinbouw, kassen, veeteelt en natuur.

Het bedrijf ligt aan bebouwingslint van de Geerling. Dit lint bestaat voornamelijk uit agrarische bedrijven in de tuinbouwsector. Aan het lint bestaat de bebouwing ten noord- en noordoosten van het plangebied voornamelijk uit kassenbouw. De agrarische percelen ten westen van plangebied hebben een meer kleinschalig karakter. Hier is meer sprake van een gecombineerde bedrijfsvoering in de vorm van akkerbouw en glastuinbouw. Ten oosten van het perceel bevindt zich ten slotte een recreatiegebied.

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, betreft het perceel Geerling 9, in het buitengebied van het dorp Bovenkarspel. Op het perceel staat de bedrijfsbebouwing in de vorm van een bedrijfsloods en daarachter gelegen de kassen ten behoeve van een tulpenkwekerij annex -broeierij. De bebouwingsrichting is gekoppeld aan de verkavelingsstructuur en staat haaks op de weg. Het zuidelijke deel van het perceel, dat deels eveneens binnen het geldende bouwvlak valt, is in de huidige situatie onbebouwd. De oppervlakte van de bestaande bouwvlak bedraagt 21.880 m2. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. Figuur 2.2 een weergave van het vooraanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0002.jpg"

figuur 2.1 Overzicht van het perceel Geerling 9

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het perceel

In figuur 2.3 is de bestaande bebouwing met rode lijnen aangegeven, ten opzichte van het met de zwarte lijn aangegeven bouwvlak. Hier is te zien dat de bestaande bebouwing binnen de grenzen van het bouwvlak valt.

In 2010 / 2011 is het bouwvlak Geerling 9 aangepast voor de realisatie van een nieuw te bouwen bedrijfsruimte, de nieuwbouw van een kassencomplex en de realisatie van een bassin. De aanpassing heeft de bestemmingsplan procedure doorlopen zonder zienswijzen tegen het voorgenomen plan. Door niet nader te noemen oorzaken is de voorziene uitbreiding in 2011 niet doorgegaan. De nu voorliggende bedrijfsruimte wijkt af van de voorziene bedrijfsruimte in 2010 waardoor de bedrijfsruimte buiten het geldende bouwvlak valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.3 Bestaande bebouwing weergegeven binnen de grenzen van het bouwvlak.

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief bestaat uit de uitbreiding van een het bedrijf in vorm van een nieuw te bouwen schuur aan de noordoostzijde van het perceel, direct grenzend aan de bestaande bebouwing. Hiervoor is de bestaande schuur aan de oostkant van de bebouwing al gesloopt en wordt de aangrenzende kas ingekort.

Om deze uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten te realiseren is een wijziging van het bouwvlak noodzakelijk. Figuur 2.4 geeft de gewenste toekomstige situatie weer. Hier is tevens aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt ten opzichte van het huidige bouwvlak en hoe het nieuwe bouwvlak in de gewenste situatie komt te liggen. In de nieuwe situatie heeft het bouwvlak een oppervlakte van circa 19.600 m2..

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.4 Indeling van het plangebied in de toekomstige situatie. Ten oosten van de huidige bebouwing is de nieuwbouw gerealiseerd.

Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het bedrijf vindt via de bestaande oprit plaats, die uitkomt op de straat Geerling. Hoewel de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt uitgebreid, blijft dit binnen de mogelijkheden die het bouwvlak in de huidige planologische regeling toestaat. De maximale capaciteit wordt met deze wijziging niet bereikt. De verwachting is daarom dat deze extra bedrijfsoppervlakte niet leidt tot verkeersproblemen. Het geringe aantal extra verkeersbewegingen kan zich afwikkelen over de Geerling.

Op de oprit zijn tevens een ruim aantal parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee is reeds voorzien in de parkeerbehoefte die bij een vergroting van de bedrijfsoppervlakte ontstaat.

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor het plangebied is in samenhang met de naastgelegen bedrijfslocaties een tekening met de landschappelijke inpassing gemaakt. Hiervoor is de leidraad landschap en cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland gebruikt.

Deze tekening heeft betrekking op de bedrijfspercelen aan de Geerling 4b, Geerling 9 en Geerling 1. Deze zijn allen in eigendom van Germaco. De basis voor deze landschappelijke inpassing is tot stand gekomen bij de uitbreiding van het bouwblok aan de Geerling 4b. Omdat de oppervlakte van het bouwblok bij de Geerling 4b groter is dan 2 hectare zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit rondom de gezamenlijke bedrijven die behoren tot Germaco. Met betrekking tot de scheiding tussen de bedrijven aan de Geerling 9 en de Geerling 1 wordt op korte termijn voorgesteld een heg aan te brengen. Op langere termijn, bij vervanging van de huidige oudere kas aan de Geerling 1, wordt het waterbassin tussen beide bedrijven verwijderd en ontstaat ruimte voor de realisatie van een heg die doorloopt tot aan de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.WPGeerling9-VG01_0006.jpg" Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit.

2.4 Toetsing aan de wijzigingscriteria

In artikel 3.8 lid 3.8.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de vorm en de afmeting van het bouwvlak van gronden met de bestemming 'agrarisch' te wijzigen. Er zijn twee criteria verbonden waar aan voldaan moet worden om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken.

1. De totale oppervlakte mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Zoals weergegeven in figuur 2.3, is het bouwvlak in de gewenste situatie kleiner ten opzichte van het bouwvlak in de huidige situatie. Waar deze nu nog circa 21880 m2 omvat, wordt deze in de gewenste situatie teruggedrongen tot circa 19600 m2. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.

2. Er dient een verkennend archeologisch onderzoek te hebben plaatsgevonden.

Omdat de nieuwe schuur binnen het rijksmonument 'Het Grootslag' wordt gebouwd is voor de ontwikkeling een aanvraag monumentenvergunning ingediend bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In paragraaf 4.4 wordt nader op het aspect archeologie ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 en provinciale verordening

De locatie ligt in grootschalig landbouwgebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk indien de gemeente zich houdt aan de afwijkingsregels uit de provinciale ruimtelijke verordening.


Voor de locatie geldt Artikel 26, Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw. De locatie behoort tot Gebieden voor grootschalige landbouw. Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel. In het gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 van de PRVS en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare. Onderhavige ontwikkeling voorziet slechts in een bouwvlak wijziging waarbij bouwperceel in de toekomstige situatie van 1,96 hectare bedraagt.


Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling is hiervoor een landschappelijke inpassing , c.q. beeldkwaliteitparagraaf (zie paragraaf 2.3) in het wijzigingsplan opgenomen. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de vorm en afmetingen van het bouwvlak gewijzigd kan worden. De ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de vorm van het bouwvlak waarbij de oppervlakte minder wordt. De ontwikkeling past daarmee binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan.

Op basis van de afweging van de wijzigingscriteria in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de nieuw wet Natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologisch Hoofdstructuur).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied betreft het Markermeer & IJmeer en is gelegen op ongeveer 2,7 km van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 470 meter aan de noordzijde van het plangebied.

Voor de Natura 2000 geldt dat gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000 areaalverlies, verstoring, verdroging en versnippering kunnen worden uitgesloten. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze NNN.

De gronden 470 meter ten noorden van de locatie zijn opgenomen in het NNN. Het plan voorziet niet in areaalverlies van dit NNN-gebied. De bedrijfsvoering binnen het plangebied veranderd niet, er komt alleen een groter gebouw te staan in plaatst van een kleinere schuur. De verstoring die er mogelijk al is wordt daarmee niet ineens veel groter. Bovendien is de omvang van het toekomstig bouwvlak kleiner dan wat volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Ten opzichte van de huidige situatie kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de invloed op het NNN-gebied hetzelfde blijft. De gevolgen van de gewenste ontwikkeling voor het NNN gebied zijn daarom als nihil in te schatten.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Het is niet aannemelijk dat het plangebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Er worden geen grote ingrepen aan beplantingen en watergangen voorgesteld. De bebouwing die voorheen op de beoogde bedrijfsruimte stond is inmiddels gesloopt. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de wet Natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In de nabijheid liggen enkel agrarische bestemmingen. De omgeving wordt daarom aangemerkt als rustig (landelijk) gebied. De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot het bouwperceel is meer dan 100 meter. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het projectgebied. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

De bouwplannen zijn voor advies reeds voorgelegd aan de RUD (zie bijlage 3). De RUD geeft aan dat op het perceel in 2000 en 2002 bodemonderzoeken zijn gedaan. Daarbij zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Deze onderzoeken zijn niet uitgevoerd ter plaatse van het huidige bouwplan. Op het naastgelegen perceel zijn in dezelfde periode lichte verontreinigingen aangetroffen. De locatie valt in kwaliteitsklasse wonen van de bodemkwaliteitskaart 2011. In het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen andere relevante vermeldingen, anders dan de huidige bedrijfsactiviteiten. Op basis van de beschikbare gegevens kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk omdat in een schuur niet langdurig op dezelfde plek mensen verblijven. Indien in de schuur bodembedreigende activiteiten plaatsvinden, dient op basis van milieuwetgeving de bodemkwaliteit bij deze activiteiten wel te worden vastgesteld. Doel van dit onderzoek is om in de toekomst bij een bedrijfsbeëindiging te kunnen vaststellen of de activiteiten ook daadwerkelijk de bodem hebben verontreinigd. +

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de ontwikkeling heeft Archeologie West-Friesland een archeologisch advies afgegeven (zie bijlage 2). Het plangebied bevindt zich in het Rijksmonument Het Grootslag. Het terrein is ca. 70 ha groot en in 1976 aangewezen als beschermd rijksmonument. Aanleiding voor de aanwijzing was de grootschalige ruilverkaveling 'Het Grootslag', die gepaard zou gaan met veel ingrepen in de bodem waarbij archeologische sporen verloren dreigden te gaan. Met de wettelijk bescherming en daaraan verbonden vergunningplicht werd beoogd schadelijke planontwikkelingen en bodemingrepen zo veel mogelijk te beperken. Voor de ontwikkeling is een vergunning van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Deze is ondertussen aangevraagd en waarvoor de Rijksdienst reeds een ontwerpbesluit heeft afgegeven. In het (ontwerp)besluit geeft de Rijksdienst aan in principe mee te willen werken aan de ontwikkeling onder voorwaarde dat voorafgaand aan de werkzaamheden een proefsleufonderzoek uitgevoerd wordt conform een door de Rijksdienst goedgekeurd Plan van Aanpak. Dit proefsleufonderzoek heeft ondertussen op 13 en 16 januari 2017 plaats gevonden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er zeer weinig vondsten zijn aangetroffen. Er is enkel een klein fragment bot gevonden tijdens het opschaven en een klein fragment aardewerk uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd.

Het archeologisch bureau heeft aanbevolen het plangebied vrij te geven voor de ontwikkeling ten behoeve van de nieuwbouw.

4.5 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Wateradvies

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.

Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 4) is gebleken dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen.

Beheer en onderhoud waterlopen

Het Hoogheemraadschap wijst erop dat werkzaamheden binnen 5 meter van de insteek van waterlopen vergunningplichtig zijn, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Er moet voorkomen worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor regulier en periodiek onderhoud omdat ze worden ingesloten door de nieuwe bebouwing. Met de ontwikkeling wordt hier rekening mee gehouden.

Verharding en compenserende maatregelen

De ontwikkeling voorziet in een beperkte toename van verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te

worden. Met voorgenoemde wordt bij de uitvoering van het plan rekening mee gehouden.

Waterkwaliteit en riolering

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Onderhavige is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven. Daarnaast is het plan niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV). Het bouwwerk ligt bovendien niet binnen de onderzoekszone van 300 meter van de N302 conform het Besluit gevoelige bestemmingen. De grenswaarden worden niet overschreden.

De voorgenomen ontwikkeling vormt voor het aspect lucht geen belemmering.

4.7 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Een glastuinbouwbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het projectgebied worden geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. Langs de ontsluitingsweg van het bedrijf liggen ook geen geluidsgevoelige functies die door een eventuele toename aan verkeer extra hinder zullen ondervinden. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

Activiteitenbesluit

Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.

Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat het uitbreiding van het bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.

Concluderend vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In dit wijzigingsplan wordt de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt. Het Bevi definieert een bedrijfsgebouw als kwetsbaar object, voor zover het geen gebouw is waarin grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn: zoals kantoorgebouwen en hotels met een bruto oppervlak van meer dan 1.500 m2 per object/complexen waarin meer dan 5 winkels gevestigd zijn en waarvan het gezamenlijk vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal oppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd. Voor dit object geldt het PR 10-6-contour als streefwaarde.

In het kader van het aspect externe veiligheid ter plaatse van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, waarvan de risicocontouren of de invloedgebieden over het plangebied lopen. Het aspect externe veiligheid levert daarmee geen belemmering op. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening op het gebied van externe veiligheid.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in dit plan rekening gehouden dient te worden, waardoor dit aspect geen belemmering vormt voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Verbeelding

Het Wijzigingsplan 'Bovenkarspel - Geerling 9' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan, in dit geval de bestemming 'Agrarisch', de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument', 'bouwvlak -bouwvlak' en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch handelsbedrijf' en 'glastuinbouw' zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming en verschillende aanduidingen. Het gaat hierbij om artikel 3 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Het plan is op 1 mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Het plan is op 16 mei 2017 door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld.

Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Feitelijk veranderd de agrarische functie niet, er is slechts sprake van het wijzigen van het bouwvlak en het realiseren van een extra bedrijfsgebouw. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om deze nieuwbouw te kunnen uitvoeren. Het plan is daarmee financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.