Plan: | Grootebroek - Geerling 26 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0532.UWPgeerling26-VG01 |
Aan de Geerling 26 te Grootebroek is een bloembollenbedrijf gevestigd. Het bedrijf wil een nieuwe schuurkas bouwen aan de westzijde van de bestaande kassen én een uitbreiding van de bedrijfsruimte aan de oostzijde van de bestaande schuren.
De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de schuurkas buiten het bestaande bouwvlak is gesitueerd. Voor de uitbreiding is daarom een bestemmingsplanwijziging nodig. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak vergroot kan worden. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Geerling 26 te Grootebroek. Deze locatie ligt in het buitengebied, ten noorden van de dorpskern van Grootebroek. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1.1.
figuur 1.1 De globale ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', met daarbij de functieaanduiding 'glastuinbouw' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied'. Het bestaande gebruik geeft dan ook geen strijdigheid met het bestemmingsplan.
De bedrijfsgebouwen en kassen, met uitzondering van tijdelijke boogkassen, moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Doordat de beoogde schuurkas buiten het bouwvlak valt, is het initiatief in strijd met het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is in artikel 3.8.8 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 2 hectare. In paragraaf 2.4 wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.
Tot slot geldt voor de gronden rondom het bestaande bouwvlak een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen (basisbestemmingen), zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien en voor zover de waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast. Paragraaf 4.4 gaat hier nader op in.
De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.
In het noorden van de gemeente Stede Broec ligt de polder het Grootslag die zich uitstrekt tot over de gemeentegrenzen. De nederzettingen liggen als langgerekte lintbebouwing in oost-west richting met sporadisch een dwarsverbinding. Het is een gebied met overwegend tuinbouw, kassen, veeteelt en natuur.
Het bedrijf ligt aan bebouwingslint van de Geerling. Dit lint bestaat voornamelijk uit agrarische bedrijven in de tuinbouwsector. Aan het lint bestaat de bebouwing uit kassenbouw en enkele kleinschalige agrarische percelen.
Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, betreft het perceel Geerling 26, in het buitengebied van het dorp Grootebroek. Op het perceel staat de bedrijfsbebouwing in de vorm van een bedrijfsloods en daarachter gelegen de kassen ten behoeve van een tulpenkwekerij annex -broeierij én een bijgewas: Fritillaria. De bebouwing staat haaks op de weg. De oppervlakte van de bestaande bouwvlak bedraagt circa 1 hectare. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. Figuur 2.2 en 2.3 een weergave van het vooraanzicht.
figuur 2.1 Overzicht van het perceel Geerling 26
Figuur 2.2 Vooraanzicht van het perceel
Figuur 2.3 Vooraanzicht van het perceel
Het initiatief bestaat uit de uitbreiding van het bedrijf in vorm van een nieuw te bouwen schuurkas (fase 1) aan de westzijde van het perceel, direct grenzend aan de bestaande bebouwing. Daarnaast wordt ten behoeve van de watercompensatie een waterbassin gerealiseerd. De volgende fase in de ontwikkeling beoogt het uitbreiden van de schuurruimte aan de oostkant van de huidige schuur.
Om deze uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten te realiseren is een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk. Hierin is met het oog op de toekomst ook een uitbreidingsmogelijkheid aan de achterzijde opgenomen, begrenst op de belemmeringenstrook van de hoogspanningsverbinding die hier loopt. Figuur 2.4 geeft de gewenste toekomstige situatie weer. Hier is tevens aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt ten opzichte van het huidige bouwvlak en hoe het nieuwe bouwvlak in de gewenste situatie komt te liggen. In de nieuwe situatie heeft het bouwvlak een oppervlakte van circa 1,88 hectare..
Figuur 2.4 Indeling van het plangebied in de toekomstige situatie. Ten westen van de huidige bebouwing is de nieuwbouw gerealiseerd.
Verkeer en parkeren
De ontsluiting van het bedrijf vindt via de bestaande oprit plaats, die uitkomt op de straat Geerling. Hier vinden geen wijzigingen aan plaats. De verwachting is dat de extra bedrijfsoppervlakte niet leidt tot verkeersproblemen. Het geringe aantal extra verkeersbewegingen kan zich afwikkelen over de Geerling. De infrastructuur wordt ruimschoots toereikend geacht voor de uitbreiding van het bedrijf. De uitbreiding leidt ook niet tot een significante toename van de verkeersgeneratie.
Op de oprit zijn tevens een ruim aantal parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee is reeds voorzien in de parkeerbehoefte die bij een vergroting van de bedrijfsoppervlakte ontstaat.
Voor het plangebied is een landschappelijke inpassing gemaakt. Deze is als bijlage 3 toegevoegd. In figuur 2.5 is een tekening van de landschappelijke inpassing opgenomen.
In de situatie na bedrijfsuitbreiding wordt de bestaande erfbeplanting aangevuld met bomen aan de oostzijde van het perceel tussen de bedrijfsgebouwen en de weg en met bomen en struiken aan de westzijde van het perceel tussen de bedrijfsgebouwen en de weg.
Aan de oostzijde wordt de overgang van het open landschap naar de bedrijfsgebouwen verzacht door het aanplanten van twee solitaire bomen die vrij uit kunnen groeien. De bomen worden laag opgekroond waardoor de boomkronen de bedrijfsgebouwen grotendeels aan het zicht onttrekken, terwijl het zicht op de omgeving onder de boomkronen door behouden blijft. Deze bomen verbinden de erfbeplanting van Geerling 26 en Geerling 24 met elkaar.
Aan de westzijde wordt het bedrijfsgebouw afgeschermd door een dubbele rij bomen met een onderbegroeiing van struiken die vrij kunnen uitgroeien. Er is gekozen voor struiken die bloeien en vruchten en noten geven om de biodiversiteit te bevorderen. Ter hoogte van de toegangsdam is een pad naar het achterliggende gras open gehouden.
De bomen worden in twee rijen (driehoeksverband) geplant aan de buitenzijde van de struiken. De struiken worden gemengd in twee rijen geplant in driehoeksverband met een plantafstand van 1,5 meter tussen de rijen en 1,5 meter tussen de planten in de rij.
Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing
In artikel 3.8 lid 3.8.8 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het agrarisch bouwperceel te vegroten. Er zijn vijf criteria verbonden waar aan voldaan moet worden om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken.
1. het agrarisch bouwperceel mag worden vergroot tot maximaal 2 hectare ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een bio-massa inrichting ten behoeve van eigen gebruik.
Zoals weergegeven in figuur 2.4, is het bouwvlak in de gewenste situatie 1,88 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Voor een beschrijving hiervan wordt verwezen naar het opgestelde bedrijfsplan. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
2. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, wordt aangetoond.
Voor de economische noodzaak is een bedrijfsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 4. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
3. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
Ten behoeve van de watercompensatie wordt een waterbassin ten noorden van het plangebied gerealiseerd. De bassin zal voldoende capaciteit hebben om de toename aan verharding te compenseren. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
4. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Voor de ontwikkeling is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 5. Voor de uitkomsten wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
5. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening op het gebied van externe veiligheid. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV, vastgesteld door Provinciale Staten op 12 december 2016) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd.
Voor de locatie geldt Artikel 26c Glastuinbouw. Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven waardoor de totale omvang van het agrarisch bouwperceel meer dan 2 ha gaat bedragen, is alleen mogelijk in een glastuinbouwconcentratiegebied of een tuinbouwconcentratiegebied.
Onderhavige ontwikkeling voorziet slechts in een bouwvlak vergroting waarbij bouwperceel in de toekomstige situatie van 1,88 hectare bedraagt.
Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling is hiervoor een landschappelijke inpassingsplan (zie paragraaf 2.3) in het wijzigingsplan opgenomen. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de vorm en afmetingen van het bouwvlak gewijzigd kan worden. De ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de vorm van het bouwvlak waarbij de oppervlakte minder wordt. De ontwikkeling past daarmee binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan.
Op basis van de afweging van de wijzigingscriteria in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied betreft het IJsselmeer en is gelegen op ongeveer 4,6 km van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 370 meter aan de noordzijde van het plangebied.
Voor de Natura 2000 geldt dat gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000 areaalverlies, verstoring, verdroging en versnippering kunnen worden uitgesloten. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze NNN.
Soortenbescherming
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Tot slot is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Het is niet aannemelijk dat het plangebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Er worden geen grote ingrepen aan beplantingen en watergangen voorgesteld. Het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt is reeds in gebruik als agrarische grond. Gezien het huidige intensieve gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd.
Om zeker te weten dat het plan geen conflicten veroorzaakt met de Wnb is op advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijk vogels met niet-jaarrond beschermde nesten in het plangebied voorkomen. Daarnaast kan het omliggende gebied worden gebruikt als foerageergebied voor vleermuizen. Voor vogels geldt dat activiteiten waarbij nesten verstoord of vernield kunnen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Op deze manier is aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming uitgesloten. Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In de nabijheid liggen enkel agrarische bestemmingen. De omgeving wordt daarom aangemerkt als rustig (landelijk) gebied. De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot het bouwperceel is meer dan 50 meter. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de RUD (figuur 4.1) blijkt dat de het plangebied valt in kwaliteitsklasse “Landbouw/natuur” Deze kwaliteit is geschikt voor de bouw van een kassencomplex. De gronden zijn geschikt voor een kassencomplex omdat hier niet structureel mensen aanwezig zijn. Hier is in onderhavige situatie sprake van. Een verkennend bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.
Figuur 4.1 Uitsnede Bodemkwaliteitskaart
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor de ontwikkeling heeft Archeologie West-Friesland een archeologisch advies afgegeven (zie bijlage 5). Archeologie West-Friesland concludeert en adviseert het volgende:
Binnen het plangebied geldt een lage verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op basis van de bodemkaart en archeologische bronnen geldt een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Eventueel aanwezige sporen bevinden zich direct onder de bouwvoor. Het is mogelijk dat een deel van het plangebied is verstoord door ruilverkavelings- en egalisatiewerkzaamheden.
Indien de voorgestelde plannen ongewijzigd blijven, is gezien de geringe bodemroering nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen t.b.v de uitbreiding van de kassen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
Voor de mogelijke verdere uitbreiding van de bedrijfsruimte en de te realiseren watercompensatie in fase 2 dienen de definitieve bouwplannen aangeleverd te worden zodra deze beschikbaar zijn. Archeologie West-Friesland stelt dan een nieuw advies op. Derhalve blijft op deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' van toepassing.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Het plan is aan het hoogheemraadschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat het plan een zondanige invloed heeft op de waterhuishouding dat de normale procedure voor de watertoets moet worden gevolgd. In overleg met het waterschap is afgesproken hoe wordt rekening gehouden kan worden met de waterhuishoudkundige belangen. Hiervoor heeft het waterschap een wateradvies gegeven. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 2. Op 28 maart 2019 heeft het waterschap een locatiespecifiek wateradvies uitgebracht. Dit is hierna verwerkt, waarbij de belangrijkste maatregelen worden aangegeven.
Verharding en compenserende maatregelen
Het plan heeft een substantiële toename van verharding tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden. De compensatie vindt als alternatieve waterberging in het waterbassin (piekwaterberging) plaats. Hiervoor wordt ter zijner tijd een watervergunning aangevraagd.
Waterkwantiteit
Het HHNK geeft in het wateradvies aan dat wanneer tevens de kassen die voor 2012 zijn gebouwd worden aangesloten op het bassin, het bassin dan dusdanig gedimensioneerd dient te worden dat ook voldoende ruimte is om dit oppervlak te bergen.
Het uitgangspunt daarvoor is om de toekomstige bebouwing eveneens te compenseren door middel van het bassin. Het bassin zal dan een minimale afmeting moeten krijgen van 389 m2 plus het oppervlak dat benodigd is voor de kassen die gebouwd zijn voor 2012. Wanneer aan de minimale afmetingen wordt vastgehouden, kan het water dat wordt opgevangen in het bassin niet worden gebruikt als gietwater. Bij alternatieve compensatie in de vorm van een bassin, is het uitgangspunt van het hoogheemraadschap dat tevens een bijdrage wordt geleverd aan de waterbehoefte van de agrariër. Hiertoe zal het bassin groter gedimensioneerd moeten worden. De noodzakelijke inhoud is hierbij afhankelijk van de waterbehoefte van de geteelde gewassen. Bij een toename aan verharding dient te worden gecompenseerd door middel van het graven van extra oppervlaktewater.
De exacte invulling van het watercompensatie en de technische uitwerking van het bassin de de overloop daarvan op de watergang wordt nog uitgewerkt. Hierover vindt in het kader van de aan te vragen watervergunning nadere afstemming plaats met het HHNK. De ondernemer is hiervan op de hoogte.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het
programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels uit de Keur.
De ontwikkelaar is op de hoogte van bovenstaande. Op het moment dat er ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van een watergang wordt een vergunning aangevraagd.
Waterkwaliteit en riolering
De voorgenomen ontwikkeling betreft uitbreiding van een bollenbedrijf. Bij bollenteelt is het noodzakelijk voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat schadelijke stoffen in het water en de bodem terecht komen. Het water dat afkomstig is van het dak van de kassen dient schoon te zijn. Tevens dienen op het erf maatregelen te worden getroffen om afspoeling te voorkomen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Onze ervaring leert echter dat agrarische ondernemers onvoldoende kennis hebben van het Activiteitenbesluit en/of zich vaak niet bewust zijn van de emissies van het erf. Ten behoeve van de waterkwaliteitstaak heeft het hoogheemraadschap ook een handhavende rol.
Er is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi).
HHNK adviseert om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hoogheemraadschap adviseert ook om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van 800 m² of meer verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Meer informatie over vergunningen en ontheffingen en het aanvragen daarvan is te vinden op de website van HHNK.
Proces watertoets
Dit wijzigingsplan is afgestemd met het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies. Nadere afstemming met het HHNK vindt plaats in het kader van de aan te vragen watervergunning.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De ontwikkeling zal een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Een glastuinbouwbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.
Activiteitenbesluit
Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.
Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat het uitbreiding van het bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.
Stiltegebied
Het gebied Grootslag-west is als stiltegebied aangewezen. De bescherming van de stilte in het centrale deel met water- en moerasgebieden en het belang voor vogelsoorten is daarvoor de reden. De stilte wordt aangetast door de Drechterlandseweg die er langs loopt.
De uitbreiding van het bouwvlak gebeurt ten behoeve van het oprichten van een schuurkas. De grond heeft reeds een agrarische functie. Deze functie wordt voortgezet, alleen in overdekte vorm. De ontwikkeling heeft geen wezenlijk effect op het aantal verkeersbewegingen van- en naar het bedrijf. Het geluidsniveau dat het bedrijf produceert zal evenmin veranderen. De ontwikkeling zal dus niet leiden tot een toename van geluid ten opzichte van het stiltegebied.
Concluderend vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid ter plaatse van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, waarvan de risicocontouren of de invloedgebieden over het plangebied lopen. Het aspect externe veiligheid levert daarmee geen belemmering op. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening op het gebied van externe veiligheid.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Ten noorden van het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Ten behoeve van de bescherming van deze verbinding geldt voor weerzijde van de verbinding een veiligheidsstrook. Dit is als zondanig planologisch vastgesteld middels de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'. Binnen deze strook mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.
Met dit wijzigingsplan vinden geen ingrepen plaats binnen de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de belangen van de verbinding.
Verbeelding
Het Wijzigingsplan 'Grootebroek - Geerling 26' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec.
Regels
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan, in dit geval de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' en de enkel bestemming 'Agrarisch' met het daarbij behorende bouwvlak, de functieaanduiding 'glastuinbouw' én de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming en verschillende aanduidingen. Het gaat hierbij om artikel 3 (Agrarisch) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 21 maart 2019 gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het plan is vervolgens op 2 mei 2019 ongewijzigd vastgesteld door het college van B&W. Tegen het (vastgestelde) wijzigingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Financiële haalbaarheid
Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Feitelijk veranderd de agrarische functie niet, er is slechts sprake van het wijzigen van het bouwvlak en het realiseren van een extra bedrijfsgebouw. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om deze nieuwbouw te kunnen uitvoeren. Het plan is daarmee financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.