direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zesstedenweg 91
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Stede Broec is het verzoek binnengekomen om medewerking te verlenen de herontwikkeling van de percelen Zesstedenweg 91 en 107 te Grootebroek naar woningbouw. Op het perceel Zesstedenweg 91 staat nu een woning en bedrijfsbebouwing. Op het perceel Zesstedenweg 107 bevindt zich een woning, schuren en bijgebouwen en een kas. Hiervoor in de plaats zullen 4 vrijstaande woningen en 2 seniorenwoningen ontwikkeld worden. De bestaande bedrijfswoning aan de Zesstedenweg 107 zal als zelfstandige woning verkocht worden en krijgt een rechtstreekse woonbestemming. De woning aan Zesstedeweg 91 zal vervangen worden voor een nieuwe woning. en als zelfstandige woning verkocht worden. Niet alleen zal het plangebied in uitstraling veel vriendelijker worden, maar het zal ook minder overlast geven t.o.v. de huidige bedrijfslocatie.

De vigerende beheersverordening 'Kom Stede Broec' laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Het gemeentebestuur heeft besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde functies, bouwwerken en de aanleg hiervan mogelijk te maken. Het stedenbouwkundig plan voor de locatie is vertaald naar dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zesstedenweg te Grootebroek. De beide percelen zijn onderling verbonden. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de (woon)bebouwing van het lint van de Zesstedenweg. Ten oosten, zuiden en westen wordt het plangebied omringd de woonbebouwing van Grootebroek. Direct langs de zuidrand van het plangebied en deels binnen het plangebied ligt een waterloop. Het plangebied is ca. 0,7 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0001.jpg"

Luchtfoto met plangebied rood omrand, bron: Google Earth

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de beheersverordening 'Kom Stede Broec' (vastgesteld op 5 juli 2018). In de beheersverordening is de bestaande planologische situatie vastgelegd. Het verordeningsgebied van deze beheersverordening bestaat uit de plangebieden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Kom Stede Broec en het bestemmingsplan Oosterweed. Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Kom Stede Broec' (vastgesteld 4 oktober 2007).

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0002.jpg"

Uitsnede beheersverordening (plangebied rood omkaderd)

Op basis van deze plannen heeft het perceel Zesstedenweg 91 heeft de bestemming 'Wonen' (lichtgeel) met de aanduiding 'te bebouwen erf' en het perceel Zesstedenweg 107 de bestemming 'Bedrijf' (paars) en 'Wonen' met de aanduiding 'te bebouwen erf'. Bebouwing is mogelijk binnen de bouwvlakken. Het daartussen gelegen eiland heeft de bestemming 'Agrarisch' (lichtgroen).

De nieuwe woningen en bijbehorende voorzieningen als wegen, parkeervakken en groenstroken passen niet binnen deze bestemmingen en/of bouwmogelijkheden. Binnen de beheersverordening zijn geen mogelijkheden om af te wijken van het plan of het plan te wijzigen.

1.4 Indeling toelichting

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige situatie weergegeven, met een beschrijving van het plan;
  • in hoofdstuk 3 is de toetsing van het project aan het beleid van rijk, provincie en gemeente beschreven;
  • in hoofdstuk 4 zijn alle aspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;
  • hoofdstuk 5 omvat de juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6 beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

Het plangebied ligt in de kern Grootebroek, onderdeel van de gemeente Stede Broec, ten zuiden van het oude bebouwingslint.

De landschappelijke basisstructuur wordt oorspronkelijk bepaald door de middeleeuwse ontginning van het veen. Deze vindt plaats vanuit de Streekweg, waaraan in die tijd de boerderijen zijn gelegen. De oorsprong van dit bebouwingslint ligt in de 13e eeuw. Haaks op de Streekweg worden sloten en watergangen aangelegd. Er ontstaat een slagenlandschap met door afwateringssloten begrensde percelen. Evenwijdig aan de Streekweg droegen met name de Togt en de Oude Gouwe zorg voor afwatering naar de Zuiderzee. Dit stelsel wordt door dijkaanleg gestabiliseerd en houdt zijn vorm ook als het veen geheel door ontwatering en oxidatie is verdwenen. Het gebied buiten de concentratie van bebouwing in linten is relatief leeg en alleen per schuit bereikbaar.

Het veendek is uiteindelijk geheel verdwenen, om akkers vruchtbaar te houden worden sloten uitgebaggerd; de wateroppervlakte neemt daardoor geleidelijk toe. De ontwikkeling van bebouwing vindt plaats in de kernen Lutjebroek, Grootebroek en Bovenkarspel langs het lint. In 1449 wordt de Broekerhaven (de Kolk) aangelegd met een paadje verbonden met het lint. Door dijkdoorbraken, branden en misoogsten kenmerkt de 17/18 e eeuw zich door een teruggang van bevolking. Omdat het de enige verbinding over land is tussen steden in Noord Holland wordt in 1671 de weg in het kader van de 'Zesstedenweg' bestraat en van een bomenplan voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0003.jpg"

Uitsnede historische kaart 1885 met plangebied rood omcirkeld, bron: www.topotijdreis.nl

Aan het eind van de 19e eeuw vindt omschakeling naar tuinbouw plaats; dit leidt tot intensivering in de lintbebouwing. Tegenwoordig wordt de band van bebouwing aan weerszijden van de Streekweg begrensd door de Drechterlandseweg in het noorden en de spoorlijn Hoorn-Enkhuizen in het zuiden.

Het plangebied maakt met de woning aan de noordzijde onderdeel uit van het ontginnings- en bewoningsas van het lint Zesstedenweg. Langs de randen van het plangebied zijn er nog een perceelsloten aanwezig die de originele verkavelingslijnen volgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0004.jpg"

Uitsnede historische kaart 1950 met plangebied rood omcirkeld, bron: www.topotijdreis.nl

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt op een centrale plek in de kom van Stede Broec, deels in en deels vlak achter de kleinschalige lintbebouwing, op de overgang naar het woongebied. De lintbebouwing is al van oudsher aanwezig en in de loop van de tijd gegroeid. De woningen ten oosten van het plangebied aan de Melkstraat, komen uit het begin van de twintigste eeuw en vormen een van de eerdere uitbreidingen van het lint. De woningen ten zuiden van het plangebied aan de Waterhoen zijn juist een van de laatste aanvullingen op Grootebroek en zijn aan het begin van de eenentwintigste eeuw gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0005.jpg"

Huidige situatie met plangebied rood omcirkeld, bron: www.topotijdreis.nl

Binnen het plangebied staat op het perceel Zesstedenweg 91 nu een woning en bedrijfsbebouwing. Op het perceel Zesstedenweg 107 bevindt zich een woning, schuren en bijgebouwen en een kas. De twee percelen zijn onderling verbonden. De gronden maken nu een vrij verwaarloosde indruk. De watergang aan de noordrand van het plangebied is al van oudsher aanwezig. De watergang ten zuiden van het plangebied is een nieuwere toevoeging aan de waterstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0006.jpg"

Zicht op het plangebied richting de bestaande kas

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0007.jpg"

Zicht over het plangebied met links en op de achtergrond de nieuwe woningen van de Waterhoen

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundig plan

Het plan bestaat uit de bouw van 6 woningen op de locatie in een lage dichtheid. Hierdoor ontstaat er een sfeer van ontspannen wonen aan het water in een groene omgeving. De ruime kavels zijn voorzien van groene natuurlijke oevers en streekeigen boombeplanting. Een aantal bestaande bomen wordt gehandhaafd in het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0008.jpg"

Stedenbouwkundig plan Zesstedenweg

Er komen 4 grondgebonden vrijstaande woningen en 2 seniorenwoningen op het terrein (footprint ca. 700-800 m²). Daarnaast zal de woning aan de Zesstedenweg 107 de enkelbestemming wonen krijgen waarbij het kavel verkleind wordt ten opzichte van de huidige situatie.

De woning aan Zesstedeweg 91 zal gesloopt worden, hiervoor in de plaats komt een nieuwe woning.

De bestaande kas en opstallen 91 zullen deels worden gehandhaafd. De overige bebouwing zal gesloopt worden (totale footprint van de te slopen bebouwing is ca. 1902m2).

De nieuwe woningen worden ontsloten via de Zesstedeweg. De bestaande oprit van Zesstedeweg 107 wordt hiervoor gebruikt. Voor het langzaamverkeer komt er een extra verbinding via de Waterhoen.

Het parkeren vindt zoveel mogelijk op eigen terrein plaats, met daarnaast parkeren voor bezoekers in de openbare ruimte. Om de Zesstedenweg te ontlasten worden er 9 extra parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Het parkeren vindt plaats in een parkeerkoffer en 3 haaksparkeerplekken. Bij de uitwerking wordt aangesloten op de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) van de gemeente.

Rondom het eiland wordt de watergang verbreed en de doorvaarbaarheid verbeterd. Mede door de watergang ontstaat er voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en de omliggende percelen. Een groene invulling van de nieuwe achtererven levert daar een verdere bijdrage aan.

Door de transformatie van het plangebied van de huidige situatie, van een rommelig en verwaarloosd bedrijventerrein met de bestemmingen Bedrijf en Agrarisch naar een woongebied, neemt de kwaliteit van het plangebied en daarmee de omgeving toe. Het plangebied is omgeven door de woningen van de Waterhoen en de lintbebouwing van de Zesstedenweg die ook hoofdzakelijk uit woningen bestaat. Het is een transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe functie is daarmee passend binnen de omgeving. Daarnaast zorgt het plan voor een vermindering van de parkeerdruk op de Zesstedenweg en een versterking van de blauwe structuur door de verbreding van de watergangen.

2.3.2 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie

De locatie wordt ontsloten via de Zesstedenweg. Hierdoor wordt verkeersbelasting van de Waterhoen voorkomen en wordt er gezorgd voor een overzichtelijke aansluiting. Voor het langzaamverkeer komt er daarnaast een extra verbinding via de Waterhoen. Deze verbinding dient ook als calamiteitenroute.

In de huidige situatie met bedrijfsbebouwing en bijbehorende woningen is gedurende een maand het aantal verkeersbewegingen bijgehouden. Hier ligt het aantal verkeersbewegingen (inclusief tankauto en trekkers) per werkdag tussen de 50 en de 80. Gemiddeld is het aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal 55.

Aan de hand van de CROW publicatie Toekomstbestendig parkeren (CROW publicatie 381) kan het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie worden bepaald.

Binnen Stede Broec en voor de planlocatie wordt gerekend met het gemiddelde van de kencijfers voor de categorie Matig stedelijk, rest bebouwde kom. Hierbij hoort een gemiddeld aantal motorvoegtuigbewegingen per woning per weekdagetmaal van 8,2 voor vrijstaande woningen en 5,5 voor de seniorenwoningen (vergelijkbaar met koop, appartement, duur). Het te verwachten aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal in de nieuwe situatie is dan:

4 x 8,2 = 32,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de vrijstaande woningen

2 x 7,1 = 14,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de seniorenwoningen

Totaal 47,0 verkeersbewegingen per weekdagetmaal

Het aantal verkeersbewegingen zal door de herontwikkeling gemiddeld genomen toenemen. Het aandeel vrachtverkeer neemt echter wezenlijk af, waardoor de omgeving minder belast wordt. Gezien de dimensionering van de omringende wegen kan de beperkte toevoeging van het aantal verkeersbewegingen goed verwerkt worden.

Parkeren

Aan de hand van de CROW publicatie Toekomstbestendig parkeren (CROW publicatie 381) kan het aantap parkeerplaatsen in de nieuwe situatie worden bepaald.

Binnen Stede Broec en voor de planlocatie wordt gerekend met het gemiddelde van de kencijfers voor de categorie Matig stedelijk, rest bebouwde kom. Voor vrijstaande woningen wordt gerekend met een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woningen, waarvan 0,3 voor bezoekers. Voor de seniorenwoningen (vergelijkbaar met koop, appartement, duur) wordt gerekend met een norm van 2,0 parkeerplaatsen per woningen, waarvan 0,3 voor bezoekers. Het bezoekersaandeel moet in de openbare ruimte gerealiseerd worden. Voor de vrijstaande woningen worden op het eigen terrein een oprit met 2 parkeerplaatsen en een garage gerealiseerd, waardoor alleen het aandeel voor bezoekers meegenomen hoeft te worden in de berekening van het aantal parkeerplaatsen. Voor de seniorenwoningen is ruimte voor 1 parkeerplaats op het eigen terrein, waardoor er nog 1 parkeerplaats per woning overblijft voor de openbare ruimte. Het benodigde aantal parkeerplaatsen in de nieuwe situatie is dan:

4 x 0,3 = 1,2 parkeerplaatsen

2 x 1,0 = 2,0 parkeerplaatsen

Totaal 3,2 parkeerplaatsen

In het stedenbouwkundig plan worden in totaal 13 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit zijn er 9,8 meer dan nodig volgens de norm. Met deze extra parkeerplaatsen ontlast het plan de parkeerdruk voor de bewoners van het oude lint Zesstedenweg.

2.3.3 Beeldkwaliteit

Aan het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan gekoppeld. Het beeldkwaliteitsplan wil de kwaliteit waarborgen en verbeelden die uit het stedenbouwkundig plan voor de Zesstedenweg spreekt. Het vormt het toetsingskader voor de Welstand bij verdere uitwerking van het plan. In het beeldkwaliteitsplan wordt ingegaan op architectonische kenmerken, kleur- en materiaalgebruik van de bebouwing, erfafscheidingen en de inrichting van de openbare ruimte.

Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 van de Regels van dit bestemmingsplan en wordt aangehaald in de Regels, waarmee de juridische koppeling tussen beeldkwaliteitsplan en bestemmingsplan ontstaat. Daarmee is het beeldkwaliteitsplan geborgd in het bestemmingsplan.

2.3.4 Duurzaamheid

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de eisen voor duurzaam en klimaatneutraal bouwen te voldoen. De gemeente Stede Broec richt zich voor duurzaamheid vooral op het besparen van energie en het duurzaam opwekken van energie. De gemeente wil daarom het bouwen van energieneutrale woningen en gebouwen stimuleren. Daarnaast zijn er projecten waarbij de gemeente een rol speelt als vergunningverlener, toezichthouder en mogelijk uitgever van de grond. De doelstelling wordt dan gerealiseerd door prestatieafspraken te maken met bouwpartijen. Dit vormt een onderdeel van het totale pakket aan afspraken over een te ontwikkelen locatie.

Zesstedenweg wordt een duurzame uitbreiding. Dit blijkt onder andere uit:

  • Een bijna energieneutrale (BENG) wijk;
  • Aardgasvrij bouwen;
  • Bezonning van de woningen;
  • Het benutten van de daken van woningen en/of bergingen voor zonnepanelen en groen;
  • Toekomstgericht bouwen met voldoende flexibiliteit en goed doordacht woningaanbod;
  • Klimaatadaptieve maatregelen;
  • De ruime dooradering van de wijk met water en groen;
  • Het gebruik van streekeigen beplanting en oevermilieus met hoge natuurwaarde;
  • De toepassing van hagen, bloemenweides en bloeiende beplanting in de woonomgeving;
  • Goede verbindingen met voet- en fietspaden door de wijk;
  • Natuurlijk spelen en speelaanleidingen;
  • Afkoppeling van het hemelwater en aansluiten op open water;
  • Natuurinclusief bouwen, waarbij rekening wordt gehouden met leef- en nestmogelijkheden nabij de woningen en in het openbaar gebied;
  • Gebruik van duurzame materialen;
  • Plaatsing openbare verlichting met LED lampen.

Binnen de regels voor de bestemmingen van dit bestemmingsplan is er voldoende ruimte opgenomen voor het aanbrengen van zonnepanelen, zonnecollectoren, e.d. Ook is in de bestemmingsomschrijving kleinschalige duurzame energiewinning opgenomen.

Door de opzet van het plan met veel ruimte voor groen en water is er voldoende mogelijkheid tot waterbuffering wat de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter maakt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Op bestuurlijk niveau zijn beleidsuitspraken geformuleerd die onder meer betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 4 (Milieu).

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Het Rijk geeft met de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De ontwikkeling van de leefomgeving moet zo veel als mogelijk in balans zijn met bescherming van waarden als gezondheid, veiligheid, landschap, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Niet alles kan en niet alles kan overal. De oplopende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en fundamentele keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Om beleidskeuzes te helpen maken hanteert de NOVI een omgevingsinclusieve benadering en drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Samen met de NOVI wordt een Uitvoeringsagenda uitgebracht, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. We werken als één overheid, samen met de samenleving;
  • 2. We stellen de opgave(n) centraal;
  • 3. We werken gebiedsgericht;
  • 4. We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

In de Uitvoeringsagenda staat onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

In een aantal gebieden met grote opgaven en complexe problematiek bieden de (institutionele) kaders onvoldoende ruimte voor goede oplossingen. Daarom zijn acht voorlopige NOVI-gebieden benoemd. Het doel van een NOVI-gebied is het oppakken en verder brengen van (onderdelen van) grote en geïntegreerde (transitie)opgaven in de fysieke leefomgeving, die essentieel zijn voor het betreffende gebied én voor Nederland als geheel, waarbij de nationale belangen onmiskenbaar zijn op het terrein van verstedelijking, duurzame economie, energie/klimaat en/of landelijk gebied. De voorlopige NOVI-gebieden zijn de transities van de havengebieden in de regio's Rotterdam en Amsterdam, de transities van het landelijk gebied van De Peel en Groene Hart, de energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking in Groningen en de regio Zwolle en de transities in een grensoverschrijdende context in Zuid-Limburg en de Zeeuwse havens/Zeeuws-Vlaamse kanaalzone.

Plangebied

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. Ook is het geen onderdeel van een NOVI-gebied. De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ten behoeve van de bescherming van de in de NOVI genoemde nationale opgaven, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), en in de toekomst het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) onder de Omgevingswet, algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de NOVI te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Plangebied

Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en moet overprogrammering worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waardoor artikel 3.1.6 lid 2 Bro aangeeft dat: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Plangebied

Het plan valt met 6 woningen niet binnen de definitie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De grens daarvoor is gesteld op ontwikkelingen met meer dan 11 woningen. Een ladderonderbouwing is daarom niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten wel de gemaakte keuzes voor de wijziging van de bestemming verantwoord worden, met name of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 2 (Planbeschrijving) en paragraaf 3.4.2 (Gemeentelijke Woonvisie).

3.1.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen.

De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is het relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vasthouden door te richten op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden.

De sturingsfilosofie is het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Onder de hoofdambitie zijn voor een drietal aspecten samenhangende ambities geformuleerd:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond;
  • Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten;
  • Wonen en werken: vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming laten zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends;
  • Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteert de provincie meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie de ontwikkelingen voor zich ziet. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland: het benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van en samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
  • Sterke kernen, sterke regio's: de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Plangebied

Het plangebied sluit aan op de ambities van de provincie en draagt met de ontwikkeling van de woningen bij aan woningbouw binnen de bestaande verstedelijkte gebieden, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plan wordt ingepast in de omgeving en houdt rekening met het historische verloop van de watergangen.

Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De provincie wil dat er meer ruimte komt voor woningbouw in Noord-Holland Noord. De nieuwe omgevingsverordening regelt dat in landelijk gebied woningbouwprojecten tot 11 woningen gebouwd kunnen worden aan de rand van kernen en dorpslinten. Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord, gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.

De 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie zijn aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ (BPL). Op deze gebieden is de provincie extra zuinig vanwege hun bijzondere waarde voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn. Hieronder vallen: het leefgebied voor weidevogels, waterlopen en verkavelingsvormen in oude polders, de openheid en de vergezichten in het landschap of een bijzondere bodemopbouw. Als deze kernkwaliteiten niet aantast worden, is bijvoorbeeld woningbouw onder voorwaarden mogelijk. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels opgesteld over hoe toegestane ontwikkelingen ingepast kunnen worden in deze gebieden.

Plangebied

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied waar wonen is toegestaan en sluit aan op de bestaande bebouwing. Hiermee draagt het bij aan het provinciale streven naar woningbouw aansluitend aan de bestaande verstedelijkte gebieden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Bijzonder Provinciaal Landschap of van een NNN-gebied. Wel ligt het binnen de zone van Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura 2000-gebieden. Aangezien het bijbehorende artikel zich richt op tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van helikopters of andere luchtvaartuigen heeft dit geen invloed op de bestemmingswijziging van het plangebied. Wat betreft de bescherming van natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 4.4 Ecologie van deze toelichting.

Met de onderbouwing in de genoemde hoofdstukken wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018)

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.

Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Het plangebied valt binnen het Ensemble West-Friesland Oost. Dit is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. De ligging van de linten is afhankelijk van de richting van de ontginningen en vaak sterk gerelateerd aan de ondergrond (de hooggelegen kreekruggen). Waterlopen als de Kadijk, de Gouw, de Groote Vliet en de Molensloot zijn enkele relicten van het ooit waterrijke landschap. De kronkelende dijken en de braken en wielen zijn het resultaat van de lange strijd tegen het buitenwater.

In Polder het Grootslag is het oorspronkelijke karakter van het gebied door de ruilverkaveling verloren gegaan. De vaarverkaveling is verdwenen en het gebied is nu relatief grootschalig van opzet. Veel sloten zijn gedempt en wegen zijn aangelegd om het gebied te ontsluiten. Samen met de nieuwe agrarische bebouwing die in omvang toeneemt, ontstaat een nieuw landschap. Alleen de oost-west lopende ecologische zone Natte Cel met de Kadijk en de noord-zuidsloten (zoals de Molensloot en Kanthoeksloot) herinneren aan de originele vaarverkaveling. Het gebied tussen Hoogkarspel en Enkhuizen, langs het oude lint Streekweg-Hoofdstraat, is de laatste decennia flink verstedelijkt. De ruimte tussen Hoorn en Hoogkarspel wordt opengehouden en hier is, ondanks de infrastructuur, de smalle opstrekkende verkaveling nog herkenbaar.

In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen. De linten zijn vaak gelegen op de kreekruggen (Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Opperdoes) en op oude dijken (Zwaagdijk, Andijk). Linten zijn soms heel uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt, bijvoorbeeld tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben soms een grilliger verloop, zoals in Schellinkhout en Oosterleek. In veel van deze linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe meer divers de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichten en open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn. De grotere waterlopen als de Kadijk, de Groote Vliet en de Molensloot en de parallel hieraan gelegen sloten vormen herkenbare lijnen in het landschap. Datzelfde geldt voor de grotere dijkstructuren zoals de Zwaagdijk. De Natte Cel is een ecologische ruimtelijke drager, deels met opgaande beplanting. Dit oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.

Bij de ambities voor dit landschap wordt aangegeven dat de ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij behoud van de lineaire structuren zoals als cultuurhistorisch waardevolle linten, waterlopen en voormalige waterkeringen en (waar mogelijk) verbeteren van de kwaliteit. Gebruik de linten als basis voor (kleinschalige) ruimtelijke ontwikkeling.

Plangebied

Het plangebied ligt in het sterk verstedelijkte oude lint Streekweg-Hoofdstraat. Door de ligging van het plangebied midden in de bestaande bebouwing heeft het geen gevolgen voor de openheid van het landschap. De structuur van het lint wordt door de ontwikkeling niet aangetast. In het lint komen om meerdere plekken al zijstraten voor waaraan woningen liggen. De al van oudsher voorkomende watergang langs de rand van het plangebied blijft behouden. De kwaliteit van het plangebied en daarmee de omgeving neemt toe met de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Voor de verdere verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 2 (Planbeschrijving).

3.2.4 Woonagenda 2020-2025

De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. De speerpunten van de Provinciale Woonagenda 2020-2050 zijn:

De vraag naar passende en betaalbare woningen in de provincie is groot en neemt onder alle doelgroepen toe. De provincie vindt het belangrijk om in de woonbehoefte te voorzien en daartoe de woningbouwproductie aan te jagen. Tegelijk wil de provincie de transitie maken naar een volledig klimaatneutrale, circulaire en klimaatadaptieve bouw én de bestaande woningvoorraad verduurzamen. Een goede ruimtelijke inpassing van woningbouwprojecten, rekening houdend met andere randvoorwaarden voor verstedelijking en beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie, is daarvoor essentieel.

De richtinggevende principes die de provincie daarbij heeft geformuleerd zijn:

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst;
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw;
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden maken we afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Plangebied

Het plan voldoet aan de behoefte van de regio West-Friesland, het draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie en biedt woningen voor verschillende doelgroepen. Samen met andere in- en uitbreidingslocaties levert het een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 2 (Planbeschrijving) en paragraaf 3.4.2 (Gemeentelijke Woonvisie).

3.2.5 Conclusie

Op basis van de bovenstaande samenvattingen en de motivering in de genoemde hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017

De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie Westfriesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te gaan behoren en de Woonvisie bijdraagt aan het realiseren van die ambitie. De Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:

  • Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen;
  • Vitale kernen: richten op kansrijke producten en locaties;
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten;
  • Scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:

  • De vraag staat centraal: naar woning en woonomgeving;
  • Landschappelijk onderscheidend vermogen van Westfriesland benadrukken: 'groen, rust, ruimte, water';
  • Betreft gemengde woonmilieus met meer aandacht voor bijvoorbeeld duurzaamheid en zelfvoorzienendheid, mengvormen met landelijk wonen en stadslandbouw;
  • Toepassen van nieuwe woonvormen met geïncorporeerde vormen van domotica en 'the internet of things' en een nieuwe bouwopzet van nieuwbouw: seniorenwoningen, collectieve bouw, tiny houses, grote landschapskavels et cetera;
  • Bewoners-initiatieven over vormgeving van zorg voor hun ouders en/of kinderen (familiedomeinen, woongroepen en wonen met gelijkgestemden);
  • Nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, zoals (collectief-)particulier opdrachtgeverschap, mede-opdrachtgeverschap en doe-het-zelf planologie.

Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling van 6 woningen, waaronder 2 seniorenwoningen die geschikt zijn als levensloopbestendige woning draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. Door de inrichting van het plan met ruimte voor groene kavels en ligging aan het water sluit het aan bij de kwaliteiten van Westfriesland: 'groen, rust, ruimte, water'.

3.3.2 Woonakkoord 2020-2025 en Afwegingskader wonen West-Friesland 2021

De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Woonakkoord 2020-2025. In het Woonakkoord staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het Woonakkoord is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.

Het woningbehoefteonderzoek dat in 2018 door Atrivé is uitgevoerd heeft tot een aantal nieuwe inzichten geleid, waaronder de conclusie dat er een grote behoefte aan woningen is en dat de huidige plancapaciteit ontoereikend is. De woningbouwproductie dient versneld uitgebreid te worden en er moet een accent gelegd worden op het prijssegment betaalbare koop. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten benoemd:

  • Zet in op diversiteit in het woningbouwprogramma en nut de binnenstedelijke potentie van Hoorn uit. Ook in andere centrumdorpen en steden is ruimte om de binnenstedelijke capaciteit uit te breiden;
  • Bouw grootschalig rondom OV-knooppunten (conform provinciaal- en Rijksbeleid);
  • Maak gebruik van laaghangend fruit, voer locaties die tijdens de crisis zijn afgevallen weer op;
  • Benader dit alles regionaal en leg de focus op diversiteit en onderscheidend karakter.

Bovenstaande uitgangspunten hebben als basis gediend voor het aangepaste afwegingskader en voor de aangepaste woningbouwprogrammering.

Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).

De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:

  • Het plan past binnen de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit;
  • Het plan voldoet aan de voorwaarde dat 70% van de woningbouwplannen in de regio West-Friesland worden gerealiseerd in de krachtige kernen;
  • Is getoetst en onderbouwd of realisatie binnenstedelijk mogelijk is?
  • Als realisatie past binnen de regionale opgave, maar realisatie binnenstedelijk niet mogelijk is, is getoetst aan provinciale voorwaarden inzake beschermingsregimes, energieneutraal, klimaatadaptief, circulair bouwen, landschappelijke inpassing en mobiliteit.

De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:

  • Het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen;
  • Het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens;
  • Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen;
  • Het plan is circulair en energieneutraal;
  • Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap;
  • Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt;
  • Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland;
  • Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Plangebied

Het plan hoeft met 6 woningen niet te voldoen aan de ladderonderbouwing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten wel de gemaakte keuzes voor de wijziging van de bestemming verantwoord worden, met name of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

In hoofdstuk 2 is onderbouwd waarom het plan voorziet in een passende bestemming. In paragraaf 3.4.2 wordt onderbouwd dat er een behoefte is aan de woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt. Omdat de locatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt en Grootebroek een van de krachtige kernen is wordt er voldaan aan de minimumvereisten van de Westfriese basis.

Voor de ambities van het Westfries vooruitdenken geldt dat het plan voldoet aan de volgende ambities:

  • Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen: Een woning die geschikt is voor langer zelfstandig wonen is minimaal een 'rollatorgeschikte woning'. In het afwegingskader wordt aangegeven wat hieronder wordt verstaan. Indien 30% van de woningen rollatorgeschikte woningen zijn waarderen de gemeenten het plan op dit punt positief. Met de realisatie van 2 seniorenwoningen wordt hier in voorzien. Daarnaast bieden de vrijstaande woningen voldoende ruimte om op de begane grond een levensloopbestendige inrichting mogelijk te maken.
  • Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap: met de groene inrichting, extra ruimte voor water en het verminderen van de verharding is het plan beter aangepast op het opvangen van grote neerslaghoeveelheden en het tegengaan van hittestress. In het beeldkwaliteitsplan is opgenomen dat de inrichting van de openbare ruimte bij moet dragen aan de biodiversiteit met gebiedseigen beplanting en ook in de bebouwing worden natuurinclusieve elementen opgenomen. Daarmee draagt het plan bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap.
  • Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt: het plan ligt binnen een straal van 1,2 km van het OV-knooppunt 'Station Grootebroek' en draagt daarmee bij aan de ambitie om woningen binnen een primair zoekgebied van een OV-knooppunt te realiseren.
  • Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland: een woningbouwplan scoort op deze ambitie indien er afspraken zijn gemaakt om het plan binnen 3 jaar na initiatief neming uit te voeren. Dit is op het plan van toepassing.
  • Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving: De aantrekkelijke woonomgeving is de meest genoemde vestigingsfactor onder nieuwkomers van buiten de regio. Met de woningen in een groene, waterrijke omgeving en in de buurt van de voorzieningen van Grootebroek biedt het plan woningen in een aantrekkelijke omgeving. Specifieke doelgroepen die worden benoemd in het woonbehoefteonderzoek van Atrivé voor de regio zijn onder andere starters, startende huishoudens zowel binnen als buiten de regio, sociaal kwetsbare woningzoekenden en binnenlandse en buitenlandse werknemers. Daarnaast geldt met name voor de seniorenwoningen dat hier behoefte aan is en dat deze in de omgeving nog niet veel voorkomen. Het plan voorziet in 2 seniorenwoningen op een totaal van 6 woningen, waarmee wordt voldaan aan de voorwaarde dat minstens 30% van de woningen in het plan onderscheidend moet zijn.

Het toevoegen van 6 extra woningen binnen bestaand stedelijk gebied past binnen het Afwegingskader wonen Westfriesland 2021.

3.3.3 Conclusie

Onderhavig plan past in het regionale beleid en draagt samen met de andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024

Op 18 december 2014 is de Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024 door de gemeenteraad vastgesteld. 'Als verstedelijkte plattelandsgemeente biedt Stede Broec alles wat u wenst: rust en ruimte, water en groen, maar ook de voordelen en faciliteiten van een stedelijke omgeving.' Deze tekst beschrijft de kernwaarden van de gemeente. De gemeente Stede Broec zet zich er voor in om nu en in de toekomst een duurzame woon/werkgemeente te blijven. Dit betekent het respecteren en versterken van de kernwaarden van de gemeente en het tegengaan van ontwikkelingen die afbreuk doen aan die kernwaarden. Deze hoofddoelstelling valt uiteen in de volgende hoofdkeuzes die zijn beschreven in de visie:

  • Duurzame ontwikkeling in de breedste zin van het woord. Denk hierbij aan energie, passende woningbouw en het faciliteren van duurzame en innovatieve vormen van agribusiness;
  • Uitgaan van eigen kracht en identiteit;
  • Behoud en versterking (ruimtelijke) kwaliteit waardoor het goed wonen en werken is voor nu en in de toekomst;
  • Optimale verbinding van netwerken en gebieden waardoor de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente optimaal blijft.

Voor lintbebouwing wordt in de toekomstvisie aangegeven dat vanuit functioneel oogpunt het van belang is dat de gebieden waar de oude lintbebouwing in ligt een blijvende mengfunctie heeft. De ontwikkeling is gericht op een betere verblijfskwaliteit en vermindering van milieu- en verkeersdruk. Nieuwe verkeersaantrekkende functies zijn dan ook uitsluitend nabij de ontsluitingswegen toegestaan. De woonfunctie wordt behouden en indien mogelijk versterkt waarbij nieuwe woonfuncties alleen bij doorsteken naar bestaand of te ontwikkelen achterliggend woongebied worden toegelaten. De bestaande blauwe structuur wordt gehandhaafd en versterkt waar mogelijk. Als er sprake is van hergebruik van bestaande gronden of panden zal dit gepaard moeten gaan met een lagere milieu- en verkeerslast. Indien er functioneel en ruimtelijk storende situaties zijn is er ruimte voor vernieuwing.

Voor het wonen in Stede Broec wordt aangegeven dat er een eind zal komen aan het maken van grootschalige traditionele nieuwbouwwijken en het accent komen te liggen op transformaties van bestaand bebouwd gebied en kleinschalige nieuwe wijken die bijdragen aan een duurzamer en diverser beeld. In plaats van het bouwen op basis van aanbod (als er woningen zijn zullen er vanzelf mensen naar de gemeente toekomen) zal er op basis van vraag en identiteit gebouwd worden.

Plangebied

Met de voorgestelde ontwikkeling worden een agrarische bestemming, bijbehorende vervallen kas en voormalige bedrijfsbebouwing met de daarbij behorende bedrijfsbestemming gesaneerd uit het lint en vervangen door de gewenste bestemming wonen. Het is een transformatie in het bestaand stedelijk gebied. Het plan krijgt een nieuwe ontsluiting en extra parkeerplaatsen voor de omgeving. Het ontlast daarmee de parkeerdruk voor de bewoners van het oude lint Zesstedenweg. De bestaande watergangen worden breder gemaakt en door middel van de bestaande brug wordt het plan aangesloten op achterliggend woongebied. De blauwe structuur wordt daarmee gehandhaafd en versterkt. Het plan draagt daarmee bij aan het beleid van de gemeente zoals dat is vastgelegd in de toekomstvisie.

3.4.2 Woonvisie 2021-2025

Op 18 februari 2021 is de Woonvisie 2021 – 2025 Stede Broec 'Wonen doen we samen' vastgesteld. Groen en water zijn onderscheidende kenmerken van de gemeente. Mede door de populariteit is het voor sommige mensen lastig om een betaalbare woning te vinden. Voor de komende vijf jaar ligt er daarom een stevige groeiopgave. De gemeente wil dat het in Stede Broec goed wonen en samenleven blijft. De woonopgave wordt gecombineerd met de transitieopgave vanuit vergrijzing, duurzaamheid en vermaatschappelijking van de zorg. De ambities voor 2021-2025 zijn:

  • Een gezonde, evenwichtige woningmarkt met passende woningen, voor nu en later;
  • Zorgzame wijken;
  • Verduurzamen van de woningvoorraad.

In Stede Broec moeten tot 2025 in totaal 630 nieuwe woningen bij de woningvoorraad komen, waarvan 120 sociale huurwoningen. Dat betekent werk maken van aanjagen, versnellen en prioriteren. De verwachting is dat het aantal oudere huishoudens van 75 jaar en ouder de komende jaren flink toeneemt. Het aantal jonge huishoudens tussen de 20 en 30 jaar zal juist afnemen. Omdat ouderen steeds langer zelfstandig blijven wonen moeten woningen voldoen aan de zorgvraag die dit met zich meebrengt. Ook wil de gemeente voldoende betaalbare huur- en koopwoningen voor starters en jongeren en voor mensen die niet voor een sociale huurwoning in aanmerking komen. De gemeente zet daarom in op nieuwbouw en transformatie en wil meer diversiteit in het woonprogramma. Dat betekent voor Stede Broec: meer gestapelde bouw, meer patiowoningen en ook meer luxe en onderscheidende woonvormen. Tot slot stelt de gemeente zich ten doel dat er voldoende huisvesting moet zijn voor arbeidsmigranten.

Plangebied

De Woonvisie 2021-2025 van Stede Broec heeft de ambitie woningen toe te willen voegen. In de bijlage bij de woonvisie wordt aangegeven dat er tot en met 2025 630 woningen nodig zijn, ten opzichte van de huidige voorraad. Ten opzichte van deze behoefte is de plancapaciteit (517 woningen t/m 2025) beperkt. Bovendien zijn hiervan 389 woningen in harde plannen voorzien, vooral in de uitbreidingswijk Waterweide. Er worden dus minder woningen gerealiseerd dan de gemeente zou willen. Het plangebied draagt hier met de ontwikkeling van 6 woningen bij aan de toename van het aantal woningen dat binnen de gemeente gerealiseerd wordt.

Daarnaast voldoet het plan, voor zover mogelijk binnen de kleinschaligheid van het initiatief, aan de gewenste diversiteit in het woonprogramma en de genoemde types: meer patiowoningen en ook meer luxe en onderscheidende woonvormen. De seniorenwoningen vallen in een vergelijkbare categorie als patiowoningen. De realisatie van nieuwe woningen draagt bij aan de ambitie van de regio West-Friesland en de gemeente Stede Broec om woningen te realiseren voor een diverse en aantrekkelijke woningvoorraad.

3.4.3 Duurzaamheidsvisie 2018 - 2021

Klimaatverandering is in de afgelopen jaren meer en meer centraal komen te staan en vraagt om een integraal duurzaamheidsbeleid om de negatieve effecten tegen te gaan en de leefomgeving bestendig te maken tegen de nieuwe omstandigheden. In deze visie heeft de gemeente het over duurzaamheid in de fysieke leefomgeving, waaronder duurzame opwekking van energie, isoleren van de woningvoorraad, terugdringen van de CO2 uitstoot, toekomstbestendig inrichten van de leefomgeving en hergebruik van waardevolle afvalstromen.

De gemeente Stede Broec ziet duurzaamheid als het ontwikkelen van beleid en uitvoeren van projecten, zonder roofbouw te plegen op de leefomgeving en grondstoffen. De voordelen van vandaag worden niet afgewenteld op de toekomst. Stede Broec gelooft in een duurzame leefomgeving, waarin vandaag en in de toekomst gezond en veilig geleefd kan worden. Stede Broec stelt zich de volgende doelen:

  • 14% duurzame energie in 2020; in 2050 wil de gemeente een geheel duurzame en energieneutrale gemeente zijn;
  • Klimaatbestendige inrichting van de gebouwde omgeving;
  • Afval wordt zoveel mogelijk tegengegaan en afvalstoffen zoveel mogelijk hergebruikt;
  • Duurzame ambtelijke organisatie.

De doelstellingen zijn uitgewerkt in vijf thema's die in het onderliggende programma verder uitgewerkt worden. De thema's zijn als volgt:

  • verduurzamen fysieke leefomgeving;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • bewustwording en communicatie;
  • eigen organisatie.

Plangebied

Het toepassen van duurzame principes is een belangrijk element binnen de realisatie van het woningbouwplan. Het behouden en verbreden van het water en de groene inrichting van de openbare ruimte en de private erven is een belangrijk onderdeel in het plan. Dit zorgt voor een klimaatadaptief plan en draagt er aan bij dat de toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering wordt opgevangen. Een dergelijke groenblauwe omgeving zorgt ook voor verkoeling in warme zomers. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de geldende duurzaamheidseisen en eisen in kader van energiezuinigheid. Het plan is in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid. In paragraaf 2.3.4 Duurzaamheid wordt dit verder toegelicht.

3.4.4 Conclusie

Onderhavig plan past in het gemeentelijk beleid en draagt samen met de andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.

Hoofdstuk 4 Milieu

Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. Aandacht is besteed aan geluidhinder afkomstig van verkeer, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2022. Het betreft dan:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).
De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.

Gemeentelijk archeologiebeleid

De herziene Monumentenwet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'. Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld d.m.v. een opgraving. De Monumentenwet gaat hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken. De gemeente Stede Broec wil van deze mogelijkheid gebruik maken.

Archeologie West-Friesland heeft voor de gemeente Stede Broec een archeologische beleidskaart ontwikkeld. De beleidskaart archeologie met toelichting is op 9 december 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Op de beleidskaart archeologie is aangegeven waar de bekende archeologische waarden zich bevinden en welke archeologische verwachtingen er zijn. De waarden en verwachtingen zijn gecombineerd met een beleidsadvies per zone. Voor de beleidskaart zijn onder andere bodemkaarten gebruikt om de archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie nader te specificeren. De waarde en begrenzing van de historische dorpslinten is onder andere aan de hand van verschillende historische kaarten en de bodemkaart van Ente nader gespecificeerd. Volgens de beleidskaart ligt het plangebied deels in een zone met een hoge archeologische waarde voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Hier is een vrijstellingsgrens van 100 m2 aan verbonden. Voor het zuidelijk deel wordt een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie aangehouden, waar een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 aan is gekoppeld.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. De bescherming van archeologische waarden wordt geregeld via een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemmingen gelden voor die locaties die op basis van de Beleidskaart Archeologie een hoge archeologische waarde of een hoge archeologische verwachting hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0009.jpg" De ligging van het plangebied (zwarte stippellijn) op de beleidskaart archeologie van de gemeente Stede Broec.

4.1.2 Situatie plangebied

Archeologie

Voor het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Plangebied Zesstedenweg 91 en 105 te Grootebroek, RAAP, 23-03-2022, Bijlage 1). Uit dit onderzoek komen een aantal zaken naar voren:

  • Op meer dan 12 m diepte bestaat een kans op de aanwezigheid van tijdelijke kampementen uit de tijd van jagers-verzamelaars uit de ijstijd en daarna. Dit niveau zal niet worden geraakt door de uitvoering van de plannen.
  • Op 1,4 tot 2 m diepte – en mogelijk ondieper – kunnen resten van bewoning op de flank van een getij-inversierug uit het laat-neolithicum en de bronstijd worden aangetroffen.
  • In het noorden van het plangebied zijn resten van bebouwing uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd aanwezig. In het zuiden van het plangebied bestaat een kans op de aanwezigheid van resten van bijgebouwen, water- en beerputten en daliegaten uit deze periode.

Archeologie West-Friesland heeft als adviseur van het bevoegd gezag op 23-05-2023 het bureauonderzoek beoordeeld en een archeologisch advies opgesteld. Het eerder door RAAP geformuleerde advies wordt deels overgenomen door de adviseur van de gemeente. Nader archeologische onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg is noodzakelijk, maar de keuze voor een verkennend booronderzoek wordt niet onderschreven. Geadviseerd wordt om een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven (BRL SIKB 4003) uit te laten voeren. Als leidraad voor het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (BRL SIKB 4001) te worden opgesteld dat vervolgens aan het bevoegd gezag ter goedkeuring wordt voorgelegd. De kosten van een dergelijk onderzoek zijn, conform de Erfgoedwet (hoofdstuk 9 § 1), voor rekening van de initiatiefnemer.

Tot in ieder geval na uitvoering van het archeologisch onderzoek wordt voor de gronden een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen in het bestemmingsplan. Bij het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan de cultuurhistorische waarden van de ruimte. Hiervoor heeft de provincie de leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Het plangebied ligt in het sterk verstedelijkte oude lint Streekweg-Hoofdstraat. Door de ligging van het plangebied midden in de bestaande bebouwing heeft het geen gevolgen voor de openheid van het landschap. De structuur van het lint wordt door de ontwikkeling niet aangetast. In het lint komen op meerdere plekken al zijstraten voor waaraan woningen liggen. De al van oudsher voorkomende watergang langs de rand van het plangebied blijft behouden. De kwaliteit van het plangebied en daarmee de omgeving neemt toe met de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.1.3 Conclusie

Voor de gronden wordt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Wet- en regelgeving

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en worden bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

4.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied is volgens de VNG-systematiek te typeren als een rustige woonwijk. In omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. Langs de Zesstedenweg komen naast woningen ook andere functies en bestemmingen voor. In de omgeving van het plangebied bestaan deze vooral uit een winkel, een cafetaria en een schoonheidssalon/kapper. De richtafstand van deze functies is 10 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde functie, de schoonheidssalon, tot de bedrijfswoning die naar reguliere woning omgezet wordt is 15 meter. Daarmee is de afstand groter dan de richtafstand, voor de nieuwe woningen is deze afstand nog groter.

Aan de zuidzijde van het plangebied, aan de overzijde van het spoor, ligt het bedrijventerrein Industrieweg met de bestemming Gemengd-1. Hierbinnen zijn planologisch bedrijven tot en met categorie 3 mogelijk. De grootste richtafstand voor bedrijven in deze categorie is 100 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en deze functie is 200 m. Daarmee is er voldoende afstand tussen de bedrijven en de nieuwe woningen.

4.2.3 Conclusie

Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bestaande bedrijven door de nieuwe woningen niet belemmerd in het bedrijfsuitoefening. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bodem

4.3.1 Wet- en regelgeving

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op voor woningbouw geschikte grond te worden gerealiseerd.

4.3.2 Situatie plangebied

Voor de locatie heeft Landview Bodemonderzoek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Zessstedenweg 91 & 107 te Grootebroek, Landview Bodemonderzoek, 26 april 2022, Bijlage 2). Doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van Zesstedenweg 91 & 107 te Grootebroek.

Deellocatie 'Achter Zesstedenweg 91'

Op de deellocatie achter Zesstedenweg 91 is een matige verhoging van lood in de ondergrond geconstateerd, terwijl in enkelvoudige monsters maximaal een lichte verhoging van lood is gemeten. In bovengrondse mengmonsters werden maximaal lichte verhogingen van andere onderzochte stoffen aangetroffen. Daarnaast werd een lichte verhoging van arseen in het grondwater uit peilbuis 1 vastgesteld. Tijdens het onderzoek werd zintuiglijk asbesthoudend plaatmateriaal op het maaiveld waargenomen, het gaat hierbij om hechtgebonden asbest. De ODNHN adviseert om dit door middel van handpicking te laten verwijderen. Aangezien een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) de bodem niet specifiek op asbest onderzocht, is een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk om de aanwezigheid van asbest in de bodem definitief uit te sluiten.

De overige verhogingen in de onderzochte stoffen op deze locatie zijn dusdanig gering of kunnen verklaard worden door omgevingsfactoren, waardoor er geen aanleiding is voor vervolgonderzoek.

Deellocatie 'Zesstedenweg 91'

Op de deellocatie Zesstedenweg 91 werd opnieuw een matige verhoging van lood geconstateerd in de bovengrondse mengmonsters. Grondmonster m29.3 toonde eveneens een matige loodverhoging tijdens aanvullend onderzoek, terwijl in andere grond(meng)monsters maximaal lichte verhogingen van de onderzochte stoffen werden aangetroffen. Het grondwater uit peilbuis 20 vertoonde een verhoging boven de interventiewaarde van arseen, maar bij herbemonstering werd slechts een lichte verhoging gemeten. Zintuiglijk werd er geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld of in de bodem waargenomen, maar net als op de andere locatie is een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk om definitieve uitsluiting te bieden.

Graafwerkzaamheden op beide terreindelen kunnen leiden tot beperkingen in het hergebruik van vrijkomende grond buiten de locatie, wat valt onder het Besluit Bodemkwaliteit.

Deellocatie 'Zesstedenweg 107'

Op de deellocatie Zesstedenweg 107 werd een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met som PAK in de bovengrondse mengmonster mm1 vastgesteld. Tijdens aanvullend onderzoek werden in grondmonsters m60 en m61 opnieuw verontreinigingen boven de interventiewaarde met som PAK geconstateerd. In m61 werd ook een verontreiniging met lood gelijk aan de interventiewaarde vastgesteld, terwijl maximaal matige verhogingen van andere onderzochte stoffen in overige grond(meng)monsters werden aangetroffen. Er werden geen verhogingen in het grondwater aangetroffen.

De hypothese dat de grond verhoogde gehalten verontreinigende stoffen bevat, werd bevestigd in het onderzoek. Er worden echter geen interventiewaarden overschreden.
De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek bevestigd.

Tijdens het onderzoek werd geen asbestverdacht materiaal waargenomen in zintuiglijk onderzoek, maar net als op de andere locaties is een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk om definitieve uitsluiting te bieden.

Gezien de plaatselijke overschrijding van interventiewaarden bestaat het mogelijke risico voor de volksgezondheid. Om dit risico te beoordelen en de ecologische en verspreidingsrisico's te evalueren, is in principe nader onderzoek noodzakelijk.
Echter is op basis van de resultaten van het onderzoek de verontreinigingssituatie voldoende duidelijk. Er wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op Zesstedenweg 107, aangezien in een bodemvolume van meer dan 25 m3 één of meer interventiewaarden worden overschreden. Graafwerkzaamheden op deze locatie moeten worden beschouwd als saneringswerkzaamheden en moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag, meestal de gemeente, volgens de voorschriften van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) of door indiening van een saneringsplan Wbb. Graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een aannemer met BRL 7000-certificering en moeten worden milieukundig begeleid volgens BRL 6000-certificering.

Vanwege de geconstateerde verontreinigingen moeten graafwerkzaamheden op deze locatie worden uitgevoerd met extra veiligheidsmaatregelen onder toezicht van een veiligheidsdeskundige die de indeling in veiligheidsklasse conform CROW400 zal beoordelen. Hergebruik van grond buiten de locatie moet voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit, en grond met verontreinigingen boven interventiewaarden is niet geschikt voor hergebruik elders. Het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente, is verantwoordelijk voor de uiteindelijke toetsing en handhaving.

4.3.3 Conclusie

Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd na het slopen van de opstallen (waar asbest in is verwerkt).
De aanwezige asbest op 'Achter Zesstedenweg 91' moet door middel van handpicking worden verwijderd. De sterke verontreiniging met PAK moet worden afgeperkt.

Vervolgonderzoek voor de bodem is niet nodig. Wel dienen er tijdens de uitvoering sanerende en veiligheids maatregelen worden getroffen. Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wet- en regelgeving

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL). De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.

Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het bouwen van woningen of het dempen van wateren kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).

De WNB regelt ook de gebiedsbescherming van Natura 2000 gebieden. De provincies kunnen ook andere gebieden aanwijzen vanwege landschappelijke en/of natuurlijke waarden, zoals het Natuur Netwerk Nederland (NNN). In de bescherming worden ook de gevolgen van de stikstofdepositie door de geplande ontwikkeling op de beschermde gebieden meegenomen.

In 2009 werd afgesproken het stikstofprobleem ‘programmatisch’ te gaan aanpakken. Dit heeft geleid tot ‘Programma Aanpak Stikstof’ (PAS). Met het PAS is ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld voor nieuwe economische ontwikkelingen. Tegelijkertijd zijn met het PAS maatregelen vastgesteld waarmee geborgd wordt dat de natuurlijke kenmerken van de natuurgebieden niet worden aangetast. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 is de basis voor het verlenen van vergunningen onder het PAS komen te vervallen. Vergunningen kunnen nu nog slechts kunnen worden verleend indien is aangetoond dat er géén sprake is van (een toename van) stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. Met het programma AERIUS Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.

In de WNB is daarnaast de bescherming van houtopstanden (bossen, rijenbeplantingen, houtwallen, heester- en struikhagen, struwelen of beplantingen van bosplantsoenen) geregeld. Dit is van toepassing als er kap nodig is van een houtopstand die buiten de vastgestelde bebouwde kom houtopstanden ligt en die groter is dan 10 are (1.000 vierkante meter) of voor bomen in een rijbeplanting van 20 bomen of meer.

Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”

4.4.2 Situatie plangebied

In het kader van de plan is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Zesstedenweg 91 en 107 te Grootebroek Toetsing in het kader van de natuurwetgeving , Van der Goes & Groot, 07-03-2022, Bijlage 3).

Resultaten Gebiedsbescherming

Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen.

Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Er is een analyse uitgevoerd van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Stikstof

Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft voor de realisatie van kleine woningbouwontwikkelingen, in elf gemeenten binnen het werkgebied van de omgevingsdienst, de stikstofdepositie berekent in de omliggende Natura 2000-gebieden (Stikstofdepositie woningbouw ODNHN, Sweco, 22 februari 2023, Bijlage 4). Bij eventuele vergunningsaanvraag voor woningbouw binnen deze gemeenten kunnen deze berekeningen van de stikstofdepositie worden gebruikt en hoeven hiervoor geen aparte berekeningen meer te worden aangeleverd. In dit rapport zijn de uitgangspunten en resultaten vastgelegd van de berekeningen en wordt voor de kleine woningbouwontwikkelingen inzichtelijk gemaakt of en waar significante negatieve effecten optreden in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden van soorten.

Het plan ziet toe op de realisatie van 6 nieuwe woningen. De gemeente Stede Broec heeft een stikstofberekening laten uitvoeren voor de bouw- en de ingebruikname van maximaal 11 woningen, deze berekeningen zijn geprojecteerd op een stikstofkaart. Het plangebied bevindt zich in een groene zone (geen depositie bij de realisatie van 11 woningen, een project-specifieke berekening is daarom niet vereist). Bij de bouw van de woningen is rekening gehouden met de landelijke wetgeving om gasloos te bouwen.

Resultaten Soortenbescherming

Op grond van de uitgevoerde natuuronderzoeken zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond be-schermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van Huismus, Gierzwaluw, Ransuil en Sperwer. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze vogelsoorten noodzakelijk. Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen gevonden, dan dient een ontheffings-aanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
  • In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstand-aarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleer-muizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijk-baar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.

Nader onderzoek

Het nadere onderzoek is uitgevoerd door Vonk Ecologie (Nader onderzoek diverse soorten Zesstedenweg 91 en 107 te Grootebroek, Vonk Ecologie, 23-09-2023, Bijlage 5). De werkzaamheden hiervoor zij uitgevoerd tussen mei en september 2023. Er zijn tijdens deze periode geen verblijfplaatsen of nesten of overige functies voor de onderzochte soorten gesignaleerd in de te slopen bebouwing of in het achtergelegen groen. Hierdoor is het niet nodig om maatregelen te treffen. Er kan geen verstoring plaats vinden van vleermuizen, gierzwaluwen, roofvogels en uilen.

In het kader van biodiversiteit kunnen er wel extra maatregelen worden getroffen voor diverse soorten.

4.4.3 Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Voor de uit te voeren werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat er niet willens en wetens schade mag worden toegebracht aan beschermde natuurwaarden. Mochten tijdens de uitvoering beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden getroffen om schade zoveel mogelijk te voorkomen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wet- en regelgeving

Bij de invloed van de externe veiligheid binnen het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico's door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. In het Bevt staat de wet- en regelgeving, het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Verder worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

4.5.2 Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied komen de volgende inrichtingen en situaties voor waar rekening mee gehouden moet worden vanuit het oogpunt van externe veiligheid:

  • vuurwerkopslag aan de Industrieweg;
  • LPG tankstation met vulpunt, gelegen aan de Raadhuislaan;
  • opslag chloorbleekloog bij het zwembad De Kloet;
  • spoorlijn Hoorn - Enkhuizen;
  • buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd), bron: www.risicokaart.nl

De Westfriese Vuurwerkhal ligt op 375 meter afstand van het plangebied. De vuurwerkopslag is geen Bevi-inrichting. Er ligt hier minder dan 10.000 kg vuurwerk opgeslagen. De veiligheidsafstand is 8 m. Gelet op de grote afstand tot het plangebied vormt deze functie geen belemmering voor het woningbouwplan.

Het LPG tankstation met een vergunde jaardoorzet van meer dan 1.000 m³ ligt op 665 meter van het plangebied. De risicoafstand (PR 10-6) voor deze inrichting is 40 meter. De afstand tot de grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Gelet op de grote afstand tot het plangebied vormt deze functie geen belemmering voor het woningbouwplan.

De afstand tussen het plangebied en zwembad De Kloet is 740 meter. Bij het zwembad wordt natriumhypochloriet (chloorbleekloog) opgeslagen. De inhoud van de opslagtank is 2.700 liter. Hoewel een zwembad een inrichting is waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, valt het niet onder het Bevi. Wel moet beoordeeld worden of sprake is van 'verhoogd gevaar' voor de bevolking, volgens de Leidraad Risico Inventarisatie, deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS) omdat aan de opslag en behandeling van natriumhypochloriet gevaaraspecten zijn verbonden. Indien natriumhypochloriet in contact komt met een zuur ontstaat het giftige chloorgas. Volgens de LRI is dan ook sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Het invloedsgebied (1% letaal) ligt volgens de LRI bij een opslag tot 5.000 liter op 150 meter vanaf de opslag van het natriumhypochloriet. De afstand tussen de opslag en het plangebied is ruimschoots groter. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen zijn een waarschuwing aan de bevolking om te schuilen (ramen en deuren sluiten) en evacuatie naar locaties buiten het invloedsgebied de belangrijkste taken van de brandweer en het bevoegd gezag.

De spoorlijn ligt op 140 meter van het plangebied. De spoorlijn is niet opgenomen in het Basisnet Spoor. Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen die routeplichtig zijn plaats over deze spoorlijn. Een verantwoording van het risico is daarom niet nodig.

Ten noorden van het spoor ligt een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (W-573-05). De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6. Het invloedsgebied van het groepsrisico (1% letaliteitsafstand) bedraagt 140 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en de buisleiding is 110 meter. Het plangebied ligt dus deels binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitsafstand van 70 meter. In het gebied tussen de 1% en de 100% letaliteitcontour kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico zonder groepsrisicoberekening: Dit houdt in het aangegeven van de toename van de personendichtheid in het invloedsgebied als gevolg van de planontwikkeling en het vragen van advies aan de veiligheidsregio over rampbestrijding en zelfredzaamheid.

Het scenario dat van toepassing is in het plangebied betreft een fakkelbrand. Dit kan optreden bij lekkage, scheur of breuk van een aardgastransportleiding. Vrijgekomen aardgas zal in brand vliegen en gepaard gaan met druk en hevige hitte-ontwikkeling in de vorm van een fakkelbrand. Personen kunnen hierdoor overlijden of brandwonden oplopen. Binnen het invloedsgebied worden 2 woningen gerealiseerd. De toename van de personendichtheid in het invloedsgebied is daarom zodanig gering dat er geen significante invloed is op het groepsrisico. In het kader van de standaard verantwoording wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij dit scenario.

Bestrijdbaarheid

Bij een fakkelbrand zijn alleen de gevolgen bestrijdbaar. De bestrijdbaarheid van de ramp wordt door het plan niet beïnvloed. Waarschuwen voor dit scenario is niet mogelijk. Preventieve maatregelen zijn beperkt mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van bouwkundige oplossingen (bestendigheid tegen hitte). De omvang van de ramp wordt door het plan beperkt beïnvloed, maar blijft van gelijk orde van grootte. De primaire bluswatervoorziening is aanwezig en tweezijdig aanrijden door hulpdiensten is mogelijk. Het plan voldoet hiermee aan de beginselen van rampbestrijding bij dit scenario.

Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zullen personen aanwezig zijn die zelfredzaam zijn. Verwacht wordt, dat personen in het plangebied verglijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse bevolking. Daarnaast is de hoofdontsluitingsroute vanuit het plangebied van de risicobron af gericht. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn daarmee goed te noemen.

4.5.3 Conclusie

Omdat het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van risicovolle activiteiten is de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen met betrekking tot hulpverlening en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. De veiligheidsregio heeft in een schriftelijke reactie laten weten dat externe veiligheid geen belemering vormt voor het planvoornemen.

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor het plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Wet- en regelgeving

Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.

Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.

Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).

Spoorweglawaai

De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).

Industrielawaai

Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zo nodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).

4.6.2 Situatie plangebied

Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Zesstedenweg 91 en 107 te Grootebroek, Aveco de Bondt, 28-03-2022, Bijlage 6).

Op de percelen Zesstedenweg 91 en 107 te Grootebroek worden, nadat de bestaande bebouwing is verwijderd, woningen ontwikkeld. Het plan gaat uit van vier vrijstaande woningen en twee patiowoningen.

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidzone van de spoorlijn Hoorn-Enkhuizen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 44 dB, ruimschoots lager dan de wettelijke voorkeurswaarde van 55 dB.

Daarnaast ligt het plan nabij een aantal 30 km/uur-wegen. De geluidbelastingen als gevolg van deze wegen zijn inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting vanwege de Zesstedenweg, Fuut en Waterhoen respectievelijk ten hoogste 38 dB, 23 dB en 28 dB bedraagt. Dit is ruimschoots lager dan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen als gevolg van zowel rail- als wegverkeerslawaai ruimschoots lager zijn dan de wettelijke voorkeurswaarden. De conclusie is dat, uit het oogpunt van geluid, ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het stedenbouwkundig plan is sinds dat het onderzoek is uitgevoerd verandert. Qua positionering zijn de geluidsgevoelige objecten verwaarloosbaar verandert. Het akoestisch onderzoek is hieromtrent nogsteeds actueel.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Een goed akoestisch binnenklimaat wordt door maatregelen aan de woning gewaarborgd.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Wet- en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • 1. Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • 2. Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen;
  • 3. Bepaalde landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen .

Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.7.2 Situatie plangebied

In het plangebied wordt de bouw van maximaal 6 woningen mogelijk gemaakt. Het valt daarmee onder de projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging (woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen). Er is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. In de beheersverordening 'Kom Stede Broec' wordt aangegeven dat er binnen de gemeente geen overschrijdingen zijn op het gebied van luchtkwaliteit. Ook uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) - een webapplicatie die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort - blijkt dat direct langs de maatgevende wegen ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. Op de kaart van de luchtkwaliteit van het RIVM (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat het plangebied binnen de grenswaarden blijft.

De luchtkwaliteit zal in de komende jaren verbeteren door het effect van maatregelen die met name op rijksniveau zijn doorgevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan schonere auto’s, verplichten van roetfilters op vrachtwagens en nieuwe auto’s en het stellen van strengere eisen aan de industrie. Er is uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.7.3 Conclusie

Het onderhavige plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en er zijn op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Wet- en regelgeving

Sinds 1 november 2003 is de watertoets een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.

Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte te geven. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.

4.8.2 Situatie plangebied

Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het Hoogheemraadschap heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen

Voor het opstellen van het bestemmingsplan de watertoets ingevuld (d.d. 24 februari 2022, Bijlage 7). Hierbij is aangegeven dat de korte procedure doorlopen moet worden.

Watercompensatie

Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. Om deze effecten, zoals versnelde waterafvoer, te nivelleren dient nieuw verhard oppervlak gecompenseerd te worden door extra wateroppervlak, berekend op basis van de toename van het verharde oppervlak.

De berekening van de watercompensatie is:

Bestaande situatie:

Bebouwing 2.207 m²

Infrastructuur 1.121 m²

Totaal 3.328 m²

Nieuwe situatie

Bebouwing (incl. nieuwe loods) 1.092 m²

50% resterend uitgeefbare kavel 1.765 m²

Infrastructuur 1.149 m²

Totaal 4.006 m²

Er is sprake van een toename van de verharding met 678 m².

Daarnaast ontstaat er door het verbreden van de watergang en het tot een geheel maken van het eiland een aanpassing in de bestaande waterstructuur. Hierbij wordt water gedempt en extra aangelegd. Het gedempte water moet voor 100% gecompenseerd worden.

Te dempen water 199,6 m²

Nieuw te graven water 620,1 m²

Toename wateroppervlak 420,5 m²

Er is toename van het wateroppervlak en de verharding. Er dient compensatie uitgevoerd te worden voor de toegenomen verharding. Dit dient 10%, oftewel 67,8m² te zijn. Met de realisatie toename van 420,5m² wateroppervlak wordt hier ruimschoots aan voldaan. De watergang is overal verbreed tot minstens 6 meter breed.

De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Regenwater van schoon verhard oppervlak kan geloosd worden op het oppervlaktewater en belast daarmee niet de afvalwaterzuivering. Bij afkoppeling is het noodzakelijk om gebruik te maken van duurzame materialen.

Voor het plangebied is uitgegaan van een afkoppeling van het hemelwater (HWA), zowel van de openbare weg als van de bebouwing. Dit zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Doelstelling is om zo veel mogelijk van het verharde oppervlak niet aan te koppelen. Voor de riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel.

Keur

Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.

De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPZesstedenweg91-ON01_0011.jpg"

Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (plangebied rood omkaderd) bron: www.hhnk.nl

Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren dus met een beperkte publieke functie.

In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.

De wateren rondom het plangebied secundaire waterlopen. Deze waterlopen hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen. In de regels bij deze bestemming wordt aangegeven dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, in of aan het water de waterbeheerder schriftelijk een positief advies moet hebben uitgebracht.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Hierbij geeft het HHNK het advies om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Voor het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.

Ten zuiden van het plangebied ligt, zoals in paragraaf 4.5 aangegeven, de hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Dit heeft echter geen gevolgen voor de voorgenomen wijziging. Voor het overige zijn er geen kabels en leidingen van belang voor het bestemmingsplan.

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Milieueffectrapportage

4.10.1 Wet- en regelgeving

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevals­definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r., om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat het bevoegd gezag ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling hierover een expliciet besluit moet nemen: het m.e.r.-beoordelingsbesluit.

4.10.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de bouw van maximaal 6 woningen, een toename ten opzichte van de bestaande situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:

  • Een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • Een aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat, of
  • Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Met de bouw van maximaal 6 woningen wordt hier ruimschoots onder gebleven. Het plan is daarmee niet planMER-plichtig, maar er dient een vormvrije m.e.r. -beoordelingsbesluit genomen te worden. Voor het bestemmingsplan is een aanmeldnotitie opgesteld (Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, Vollmer & Partners, 24-01-2023, Bijlage 8), met daarin de informatie op basis waarvan het bevoegde gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen.

Uit de aanmeldingsnotitie en in de voorgaande paragrafen is het milieubelang van deze ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10.3 Conclusie

De omvang van het project ligt ver onder de drempelwaarde. De kenmerken van de activiteiten (herinrichting van het gebied en bouw van de woningen) en de mogelijke gevolgen voor het milieu als gevolg van deze activiteiten geven geen aanleiding voor een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het vaststellen van een digitale versie is per 1 januari 2010 verplicht. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan.s

Bestemmingsplan '' bestaat uit een verbeelding, de regels (inclusief bijlagen) en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan '' zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet en toelichting van de planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de inleidende regels zijn alle gehanteerde begrippen nader omschreven (artikel 1). Ook is omschreven hoe er gemeten dient te worden (artikel 2). Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten, wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In de artikelen 3 t/m 7 is, per artikel, een bestemmingsomschrijving gegeven en zijn de bouwregels opgenomen.

De bestemming 'Groen' (artikel 3) omvat de groene openbare ruimte van het plangebied.

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' (artikel 4) heeft betrekking op de nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen door het plangebied. Het gaat hier in de hoofdzaak om bestemmingsverkeer. Daarnaast wordt ook de aansluiting op de Waterhoen voor langszaamverkeer binnen deze bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is de mogelijkheid opgenomen voor de aanleg van voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

De waterloop in het plangebied is opgenomen binnen de bestemming 'Water' (artikel 5). Hierbinnen worden de doorvaarbare bruggen en/of duikers met een aanduiding aangegeven.

Met de bestemming 'Wonen' (artikel 6) worden de woningen mogelijk gemaakt. Dit artikel regelt de nieuwe woningen met de daarbij behorende erven en daarnaast groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en paden. De hoofdgebouwen moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak liggen. Op de verbeelding is de toegestane goot- en bouwhoogte voor de woningen aangegeven. De bestaande bedrijfswoning wordt ook binnen deze bestemming opgenomen, met de bestaande goot- en bouwhoogte.

In de woonbestemming is de mogelijkheid, als recht, opgenomen om een beroepsmatige activiteit aan huis uit te oefenen, onder bepaalde voorwaarden. De woonbestemming dient hierbij uitgangspunt te blijven. Het aantal vierkante meters dat wordt gebruikt om het beroep uit te oefenen is daarom gemaximeerd.

De mogelijke archeologische waarden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' . De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels omvatten een anti-dubbeltelregel (artikel 8), algemene bouwregels (artikel 9), algemene gebruiksregels (artikel 10), algemene afwijkingsregels (artikel 11), algemene wijzigingsregels (artikel 12) en overige regels (artikel 13).

In de algemene bouwregels is er ten aanzien van het bouwen een regeling opgenomen voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen tot maximaal 1 m.

In de algemene gebruiksregels wordt aangegeven wat er onder strijdig gebruik wordt verstaan.

De algemene afwijkingsregels geven aan welke algemene afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan zijn toegestaan.

De algemene wijzigingsregels maken het mogelijk wijzigingen in wettelijke regelingen op te vangen.

In de overige regels zijn de regelingen met betrekking tot de parkeernorm opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hierin zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken en ten aanzien van het gebruik opgenomen (artikel 14). De regels eindigen met de slotregel, waarin de titel is opgenomen waaronder de regels kunnen worden aangehaald (artikel 15).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.

Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerp van het bestemmingsplan '' naar verschillende overleginstanties gezonden. In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg opgenomen.

6.2.2 Inspraak

Op 31 maart 2021 heeft een online bewonersavond plaatsgevonden waarin het initiatief gepresenteerd is aan de omwonenden. Er waren daarbij 30 adressen uitgenodigd, waarvan het overgrote deel heeft deelgenomen aan de online bijeenkomst (23 aanmeldingen). Met één omwonende is een aparte afspraak gemaakt.

Bij het online overleg is een ontwerpvariant met een lage dichtheid getoond en een alternatief in een hogere dichtheid. Daarbij is een duidelijke voorkeur naar voren gekomen naar de variant met de lagere dichtheid, met dien verstande dat er met name bezwaren en zorgen waren over de ontsluiting. Het woonpad langs de speeltuin werd als te krap gezien en menigeen maakte zicht zorgen over de veiligheid en verkeersdrukte. Ten aanzien van de beoogde transformatie kwamen enkele positieve opmerkingen, waarbij met name het opruimen van de verrommeling, het verwijderen van de kas en bedrijfsbebouwing, het verbreden van het water en het realiseren van een groen en ontspannen woonmilieu als positief uit de bus kwamen. Er waren ook negatieve reacties en zorgen, met name vanwege het verminderen van vrij uitzicht van sommige omwonenden en de eerder benoemde zorg om de ontsluiting. Op expliciet verzoek van de omwonenden is een nieuwe variant uitgewerkt met een ontsluiting via de Zesstedenweg. Deze variant vormt de basis voor dit bestemmingsplan.

Op 31 oktober 2022 heeft er een open inloopavond voor de omgeving plaatsgevonden. De vragen en beantwoording zijn opgenomen als Bijlage 9.

6.2.3 Ter inzage legging

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Na de zienswijzeperiode zullen in een bijlage bij deze paragraaf de verschillende zienswijzen worden weergegeven en worden voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zienswijzen zullen door de gemeenteraad worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.