direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Bovenkarspel - Veilingweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordoosten van Bovenkarspel is aan de Veilingweg een tuincentrum gevestigd. Dit tuincentrum wil een nieuwe winkelformule uitrollen en enkele functies toevoegen.

Het planvoornemen bestaat uit een uitbreiding met 2.080 m2 aan kassen, het verplaatsen van de buitentuin en het realiseren van een buitentuinoverkapping van 1.150 m2, en het realiseren van een dierenservicepunt. Verder wordt de hoofdentree verplaatst en wordt het parkeerterrein aangepast.

De gewenste situatie is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De gemeente Stede Broec wil toch medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Om deze juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de bedrijfsperceel van het tuincentrum. Het betreft het perceel Veilingweg 5 te Bovenkarspel. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010, dat op 14 maart 2012 in werking is getreden. Het heeft hierin de bestemming 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in detailhandel in tuininrichtingsartikelen en aanverwante artikelen, alsmede in bedrijfsgebouwen, kassen en andere voorzieningen ten behoeve hiervan. Op het perceel ligt een bouwvlak van ongeveer 7.200 m2, waarbinnen nog enige uitbreidingsruimte is.

De gewenste bebouwing ligt gedeeltelijk buiten dit bouwvlak. Daarnaast wordt in het geldende plan niet voorzien in een dierenservicepunt en in aanvullend assortiment. De plannen kunnen daarom niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de voorgenomen ontwikkelingen en de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het tuincentrum ligt in het landelijk gebied direct ten noorden van Bovenkarspel. Het betreft een relatief besloten gebied, gelegen tussen de Veilingweg, De Gouw en de Drechterlandseweg. Het perceel is ontsloten op de Veilingweg via een dam in een brede watergang.

Ten behoeve van het tuincentrum is een oppervlakte van circa 4.300 m2 aan bebouwing aanwezig. Aan de voorzijde ligt een parkeerterrein en aan de achterzijde zijn buitentuinen gelegen. Het tuincentrum ligt open in het direct aangrenzende landschap. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto plangebied en directe omgeving

2.2 Functionele structuur

Binnen het plangebied is Ranzijn Tuin & Dier gevestigd. Het betreft in hoofdzaak een tuincentrum dat tevens veel dier-gerelateerde producten verkoopt.

Rondom het plangebied is sprake van een multifunctioneel gebruik. Ten westen, aan de overzijde van de Veilingweg, ligt een sport- en recreatieterrein. Ten noorden en noordoosten van het plangebied liggen agrarische bedrijven en een agrarisch gelieerd bedrijf. Meer richting het noorden ligt een grootschalig recreatiegebied. Direct rondom het plangebied liggen akkerbouwkavels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS, vastgesteld op 21 juni 2010, sindsdien meerdere malen herzien) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Het projectgebied ligt in het landelijk gebied. Hieronder wordt ingegaan op de regels die van toepassing zijn op dit project.

Verstedelijking

Het plangebied ligt, op de kaarten die bij de verordening horen, buiten het gebied dat is aangegeven als 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Een plan mag op grond van artikel 14 niet voorzien in nieuwe verstedelijking buiten het bestaand bebouwd gebied. In dit geval is er juridisch-planologisch geen sprake van nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, aangezien de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft en slechts de vorm wijzigt. Het aantonen van de noodzaak en de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15) zijn daarom niet noodzakelijk.

Wel wordt de inpassing van de nieuwe bebouwing volgens de principes van de ruimtelijke kwaliteitseis onderbouwd (zie paragraaf 5.3). Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Voorts wordt in de ruimtelijke onderbouwing een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied.

Detailhandel

Voor detailhandel is artikel 5 van de verordening van toepassing. Dit artikel stelt onder andere dat een bestemmingsplan niet in nieuwe detailhandel voorziet met een totaal winkeloppervlak van meer dan 1.500 m2 buiten bestaande winkelgebieden. Bij overschrijding hiervan is regionale afstemming nodig.

Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van mogelijkheden voor detailhandel mogelijk. De nu voorgestelde oppervlakte aan detailhandel is op basis van het  geldende  bestemmingsplan mogelijk. Er wordt naast de bestaande detailhandel een verruiming van de branchering toegestaan, die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en beperkt 500 m2 Het bestemmingsplan voorziet dus niet in nieuwe detailhandel van meer dan 1500 m2 buiten bestaande winkelgebieden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld.

Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRVS een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd. Vanwege de vergroting van de omvang van het bedrijf geldt dit ook voor dit project.

Het projectgebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).

Voor dit project is vooral de mate van openheid van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook ligt het niet in of aan een historische structuurlijn en zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. De uitbreiding vindt plaats in een al sterk voor de landbouw ontwikkeld gebied en binnen de bestaande verkavelingsstructuur en bovendien op de bestaande bedrijfskavel van het bedrijf.

Geconcludeerd wordt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024

Op 18 december 2014 is de Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is een integraal visiedocument dat alle aspecten bestrijkt die binnen een gemeente spelen.

Uitgangspunt voor het Landelijk gebied is het faciliteren van economisch gezonde agrarische bedrijven. Voor niet-agrarische functies worden vrijwel geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Voor deze ontwikkelingen is maatwerk nodig. Hieraan wordt in dit geval voldaan, met dit bestemmingsplan wordt maatwerk geboden.

Bestemmingsverruiming t.b.v. detailhandel

In september 2011 heeft de gemeente de notitie 'Vestigingsbeleid gemeente Stede Broec' vastgesteld. In deze notitie wordt inzicht gegeven in het huidige vestigingsbeleid voor wat betreft detailhandel, de achtergronden hiervan en de ontwikkelingen in de praktijk.


Naast dit vestigingsbeleid is er een structuurvisie opgesteld. De Structuurvisie Bestaand Stedelijk Gebied geeft aan dat verdere bundeling van (winkel)voorzieningen in of aansluitend aan het bestaande centrum van Stede Broec (winkelcentrum Streekhof) gewenst is. Daarbij heeft de gemeente de wens om de bestaande nevencentra per dorpskern in stand te houden. Een uitzondering is te maken voor die detailhandel die om allerlei redenen niet in of aansluitend aan het bestaande centrum en de bestaande nevencentra is in te passen. Het moet dan gaan om detailhandel in grootschalige goederen of specifiek benoemde goederen die vanwege uitstraling of gevaar niet in of bij centra thuishoren.

Conform de definitie zoals opgenomen in de eerder genoemde notitie, kan de locatie van Ranzijn Tuin & Dier niet gezien worden als een PDV-locatie. Deze locatie is destijds gerealiseerd specifiek voor het gebruik als zijnde een tuincentrum. Gelet op het vestigingsbeleid is er buiten het concentratiegebied geen ruimte voor uitbreiding van detailhandel. Ook de zogenaamde shop in shop constructies zijn niet gewenst op locatie Ranzijn. Daarom maakt dit bestemmingsplan uitsluitend detailhandel in tuin- en dierenartikel mogelijk, met daarbij het aanvullend assortiment conform de nieuwe winkelformule. Hiermee wordt voldaan aan het vestigingsbeleid.


Structuurnota Tuincentra 2.0 (2013-2018)

Door de tuinbranche is de "Structuurnota Tuincentra 2.0 (2013-2018)" opgesteld, welke handvatten geeft aan ondernemers en gemeenten om planologische inpassing van tuincentra in diverse omvang te duiden. Gelet op deze structuurnota zou Ranzijn Tuin & Dier vallen binnen de categorie Tuincentrum Type III, waarbij het aanvullend assortiment ondergeschikt is en blijft aan het basisassortiment.


Om de ondergeschiktheid van het aanvullend assortiment ten opzichte van het basisassortiment te waarborgen is bepaald dat het aanvullend assortiment (10%) wordt gemaximaliseerd op 500 m2 voor het assortiment:

  • Wonen (klein meubelen, accessoires)
  • Wellness (zwembaden, sauna's)
  • Tuin gerelateerd speelgoed
  • Streekproducten

Deze afspraak is in dit bestemmingsplan vertaald naar de regels.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2013)

In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is een beeld geschetst hoe de gemeente wil omgaan met Externe Veiligheid. De primaire doelen zijn het voldoen aan de wettelijke bepalingen, het beperken van de gevolgen van incidenten tot een algemeen aanvaard niveau, het voorkomen van nieuwe conflicterende situaties en het vastleggen van een lokaal vastgesteld ambitieniveau.

Het plangebied ligt in een zone waar rekening gehouden moet worden met vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westfrisiaweg. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de verantwoording van de risico's. Hieruit blijkt dat er sprake is van zodanig lage risico's dat aan de ambities van de gemeente, zoals beschreven in de beleidsvisie, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Het bedrijf dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Langs de ontsluitingsweg van het bedrijf liggen ook geen geluidsgevoelige functies die door een eventuele toename aan verkeer extra hinder zullen ondervinden. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op geluidshinder als gevolg van het bedrijf voor de omgeving.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Het tuincentrum valt onder milieucategorie 2 op grond van bovengenoemde lijst, waarbij een richtafstand van 30 meter hoort. Binnen deze afstand zijn geen woningen gelegen. De dichtstbijzijnde woningen liggen op meer dan 100 meter afstand. Bovendien breidt het bedrijf zich uit binnen de huidige bestemmingsgrenzen. Er is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De uitbreidingslocatie van het bedrijf betreft een stuk braakliggende grond, dat nog niet voor bedrijfsactiviteiten gebruikt is. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Vanuit de bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor het plan. Er worden geen risico's voor de volksgezondheid verwacht. Om dit aan te tonen vindt in het kader van de vergunningverlening een verkennend bodemonderzoek plaats.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat alleen op het bedrijf ten noorden van het plangebied opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Verder vindt over de N302, die circa 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt, het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De dienst Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een advies opgesteld ten aanzien van de externe risico's. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1.

Geconcludeerd wordt dat de risico's als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over de N302 laag zijn. Gezien de ruime afstand tussen het plangebied en deze vervoersroute heeft de ontwikkeling ook geen significant effect op het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

In het advies wordt nog geadviseerd om, in geval van de verkoop van vuurwerk, de opslag daarvan zodanig te plaatsen dat de publiekelijk toegankelijke delen van de inrichting buiten de veiligheidsafstand liggen. Tenslotte heeft de SED Brandweer geadviseerd over de plaatsing van brandkranen. Hiermee zal bij de uitvoering van het plan rekening worden gehouden.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 11 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het totale tuincentrum heeft op basis van de kentallen uit de CROW publicatie 317 een verkeersgeneratie van maximaal 18 verkeerbewegingen 100 m2 bvo per dag, waarvan 98% door bezoekers. Met een feitelijke uitbreiding van 2.085 m2 gaat het dus om 375 verkeerbewegingen met een aandeel van maximaal 2% aan vrachtverkeer. Volgens de Nibm-tool draagt het plan daarmee niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien is er in planologisch opzicht geen sprake van uitbreiding. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft het Markermeer en IJmeer, dat op ruim twee kilometer afstand ligt. Het plangebied ligt ook niet in of aangrenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die via de provinciale verordening wordt beschermd.

Het plan maakt het uitbreiden van een tuincentrum binnen de bestaande bestemmingsgrenzen mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden wordt geconcludeerd dat het plan geen significante invloed op beschermde natuurwaarden heeft.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.

Het plangebied betreft het terrein van een tuincentrum. Het wordt ten behoeve van deze functie intensief gebruikt en beheerd. Er is sprake van een verstoorde omgeving die geen waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Er worden geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Het schaden van vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten op de bouwlocatie kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is aan het hoogheemraadschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. De korte procedure voor de watertoets kan worden gevolgd. In dergelijke gevallen geldt een standaard wateradvies. Het toetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2.

Verharding en compenserende maatregelen

Het plan heeft een substantiële toename van verharding tot gevolg. Het gaat om circa 2.000 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.


De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 200 m2 waterberging (10% van de verhardingstoename). Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen vindt nog overleg plaats met het waterschap. Dit kan bijvoorbeeld door het verbreden van de watergang langs de zuid- en westzijde van het plangebied.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen kunnen invloed hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied moet zoveel mogelijk aangesloten worden op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie.

In dit geval vinden geen ingrepen binnen 5 meter vanaf een belangrijke watergang plaats.

Waterkwaliteit en riolering

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels kunnen door ongewenste lozingen in de hemelwaterriolering leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het hoogheemraadschap adviseert, en ziet toe hoe het beste met lozingen kan worden omgegaan. Daarnaast kan met een goede inrichting van het watersysteem sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem.

De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater. Dit houdt in dat zij op een verantwoorde wijze met het hemelwater dient om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten) (bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van uitlogende bouwmetalen of door verontreinigende activiteiten) of indien het hemelwater loost op kwetsbaar water (EHS, zwemwater, et cetera) dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.


Wettelijk kader, vergunningen en meldingen.

Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Bij een lozing op het oppervlaktewater kan het hoogheemraadschap voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in beheer bij het hoogheemraadschap en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning en/of keurontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Proces watertoets

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ter controle aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

4.8 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

In het geldende bestemmingsplan is op het gehele landelijke gebied met uitzondering van de bestaande bouwvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Hier moet bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm aandacht worden besteed aan de mogelijke archeologische waarde van het gebied.

In dit kader is door de Archeologie West-Friesland een archeologische quickscan uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek en een veldtoets. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat er in het plangebied mogelijk archeologische waarden uit de Bronstijd aanwezig zijn, die door de nieuwbouw worden bedreigd. De veldtoets heeft uitgewezen dat de ruilverkavelingswerkzaamheden grote delen van het oorspronkelijke landschap hebben afgetopt. Alleen diepere grondsporen zijn nog intact. Archeologie West-Friesland adviseert het toekomstige bouwvlak vrij te geven m.b.t. het aspect archeologie. Ten behoeve van het doen van waarnemingen dient in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat Archeologie West-Friesland de graafwerkzaamheden wil monitoren.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect archeologie. Er wordt voor het nieuwe bouwvlak geen beschermende regeling ten aanzien van archeologische resten opgenomen. Voor het overig deel van het plangebied is de bestaande regeling overgenomen.

Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt niet in een gebied met specifieke cultuurhistorische waarden. In het geldende bestemmingsplan is een aantal cultuurhistorisch waardevolle objecten beschermd. Het gaat om monumenten (objecten en terreinen, waaronder de Westfriese Omringdijk) en enkele watergangen. Het plangebied ligt niet in of nabij een cultuurhistorische waarde. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van cultuurhistorische waarde te stellen.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. De hoogspanningsverbinding ten noorden van het plangebied heeft geen zone die over het plangebied ligt.

De aanwezige kabels en leidingen zijn in beeld gebracht. Hiermee zal bij de uitvoering van het plan rekening worden gehouden.

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2.

In dit geval vindt de ontwikkeling niet plaats in gevoelig gebied, omdat er geen sprake is van een Nationaal Landschap, een beschermd natuurmonument, een Natura 2000 gebied, een watergebied van internationale betekenis of van een kern- of natuurontwikkelingsgebied of verbindingszone binnen de EHS. De oppervlakte van het terrein is circa 2,5 hectare en het bedrijfsvloeroppervlak is circa 8.000 m2. Deze ontwikkeling vindt bovendien plaats op een locatie die al is bestemd voor detailhandel.

Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beschrijving initiatief

Het initiatief betreft het wijzigen van de winkelformule, waarvoor een uitbreiding van de bebouwing van het tuincentrum en van de buitentuinen noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan maakt het volgende programma mogelijk:

  • uitbreiding met 2.080 m2 kassen;
  • het realiseren buitentuinoverkapping van 1.150 m2;
  • het realiseren van een dierenservicepunt;
  • het verplaatsen van de hoofdentree;
  • herinrichting van het parkeerterrein.

het gewenste bouwvlak van het tuincentrum is weergegeven in figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01_0003.png"

Figuur 5.1. Gewijzigde situatie tuincentrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01_0004.png"

Figuur 5.2. Gewijzigde westgevel tuincentrum

De gehele ontwikkeling vindt plaats binnen de huidige detailhandelsbestemming. In planologische zin wordt het bouwvlak qua situering aangepast. De oppervlakte blijft gelijk, namelijk circa 7.200 m2. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor een dierenservicepunt (met dierenarts) en voor de verkoop van aanvullend assortiment toegevoegd.

5.2 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

De gewenste uitbreiding is noodzakelijk vanuit een economisch perspectief. Ruimtelijk gezien heeft de ontwikkeling geen grote impact op de omgeving. De uitbreiding vindt plaats binnen de bestaande inrichtingsgrenzen. De nieuwbouw is bovendien relatief laag en staat op grote afstand vanaf de openbare ruimte. Hierdoor komt de bebouwing niet massaal over. Qua materiaalgebruik en vormgeving wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing waardoor een eenduidig beeld ontstaat.

Verder wordt opgemerkt dat er sprake is van een uitruil van een ongebruikt deel van het bouwvlak. Naast de uitbreiding aan de zuidzijde worden uitbreidingsmogelijkheden aan de westzijde, die wel dichter op de weg liggen, weggenomen. De omvang van het feitelijke bouwvlak neemt niet toe.

Verkeer en parkeren

Het plangebied heeft goede aansluitingen op de hoofdinfrastructuur via de Drechterlandseweg (N302). De infrastructuur wordt ruimschoots toereikend geacht voor de beperkte uitbreiding van het tuincentrum. De toegevoegde functie (dierenservicepunt) leidt ook niet tot een significante toename van de verkeersgeneratie.

Voor het bepalen van de extra parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de CROW-norm (oktober 2012). Stede Broec valt binnen de categorie weinig/matig stedelijk waarbij het tuincentrum zich in het buitengebied bevindt. Volgens deze normen geldt voor tuincentra een parkeernorm van 2,6 tot 3,1 pp per 100 m² bruto vloeroppervlak. Uitgaande van de oppervlakte van het bouwvlak zijn minimaal 185 parkeerplaatsen nodig.

Het gaat hier niet om de realisatie van een nieuw tuincentrum maar om een uitbreiding van een bestaand tuincentrum. Bij het bestaande tuincentrum zijn circa 145 parkeerplaatsen aanwezig. Voor de bepaling van de extra parkeerbehoefte wordt daarom uitgegaan van de gewenste uitbreiding van 2085 m2. Dit komt neer op een extra parkeerbehoefte van 54 tot 65 parkeerplaatsen. Door de ontwikkelaar wordt gestreefd naar de aanleg van in totaal 170 parkeerplaatsen. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal hier aandacht aan besteed moeten worden. In de Overige regels zijn hiervoor bepalingen opgenomen. Op het terrein is voldoende ruimte om te voldoen aan de aanvullende parkeerbehoefte.

5.3 Ruimtelijke kwaliteitseis

Het bedrijf heeft in het geldende bestemmingsplan mogelijkheden om uit te breiden. Het voorliggende plan stelt vooral een wijziging van de situering van het bouwvlak voor. De uitbreiding heeft geen verstedelijking in de zin van de provinciale verordening tot gevolg (zie paragraaf 3.2).

Wel dient buiten het bestaand bebouwd gebied zorgvuldig te worden omgegaan met de mogelijkheden van nieuwe vormen van verstedelijking. Hierom wordt de landschappelijke inpassing volgens de werkwijze van de ruimtelijke kwaliteitseis beschreven. Dit houdt in dat een verantwoording wordt gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het gebied.

Noodzaak verstedelijking

Hoewel het landelijk gebied niet een voorkeursgebied is voor het vestigen van reguliere bedrijven is, is enige ontwikkelingsruimte voor reeds gevestigde bedrijven wel wenselijk. Zoals gezegd heeft het bedrijf in het geldende bestemmingsplan daarom enige uitbreidingsruimte gekregen. De noodzaak komt voort uit een gewijzigde winkelformule die naar aanleiding van teruglopende omzet wordt uitgerold.

Respecteren landschappelijke waarden

Het plangebied ligt in een intensief productiegebied waar verschillende bedrijven (agrarisch gelieerd, akkerbouw en glastuinbouw) aanwezig zijn. Het gebied om het plangebied heen heeft een bosrijk karakter. Langs de Veilingweg is laanbeplanting aanwezig. Het gebied waarin het plangebied ligt is als geheel ingepast tussen bebossing en de bebouwde kom van Bovenkarspel. De bedrijven in deze zone liggen met de achterzijden open in het landschap. Aangezien de bebouwing op relatief grote afstand van de openbare ruimte ligt en deze bebouwing een lage bouwhoogte heeft, is dit vanuit landschappelijk oogpunt niet bezwaarlijk.

Bij de inrichting van het plangebied zijn het benadrukken van de oorspronkelijke richting van de verkaveling en de herkenbaarheid van landschappelijke elementen wel belangrijke uitgangspunten. De nieuwbouw sluit aan op de bestaande bebouwing en blijft binnen de bestaande verkaveling. Het plan doet dus geen afbreuk aan de kenmerken van het landschap.

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Het projectgebied ligt in het oude Zeekleigebied. De aanwezigheid van lineaire nederzettingen is zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van West-Friesland. Vanuit de linten is het landschap in cultuur gebracht. Tot het einde van de 20ste eeuw lag het plangebied in een polder waarin weinig bebouwing aanwezig was en kleinschalig en grillig was. Het landschap had al wel een duidelijke noord-zuid gerichte structuur.

Pas in de jaren '80 is het gebied stedelijk ontwikkeld. Destijds zijn de wegen rondom het plangebied aangelegd en zijn de recreatiegebieden en het sportpark gerealiseerd. Het gebied tussen de Veilingweg en de Pauwsluissloot was één grote akkerbouwkavel. Op de locatie van het huidige tuincentrum was tot in de jaren '90 alleen een klein bouwwerk aanwezig. Een fragment van de topografische kaart van 1974 en van 1983 is weergegeven in figuur 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPVeilingweg5-VG01_0005.png"

Figuur 5.4. Topografische kaart 1974 en 1983

Het nu aanwezige landschap is het gevolg van grootschalige planmatige landbouwontwikkeling eind 20ste eeuw. Van oorspronkelijke historische structuren is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelen van een bestaand bedrijf goed aansluit bij de ingezette ontwikkelingsrichting.

De ordeningsprincipes van het landschap

Binnen het projectgebied is geen sprake van specifieke kernkwaliteiten zoals genoemd in de lijst kernkwaliteiten van het landschap en van de dorpsstructuur. Alleen het halfopen karakter van het gebied is kenmerkend. Aangezien de nieuwe bebouwing aansluit op de bestaande bebouwing en wordt ingepast in de bestaande verkaveling, wordt geen afbreuk gedaan aan deze openheid. Gelet op de bedrijven in de omgeving verdient het de aanbeveling om het bedrijf open in het landschap te plaatsen en niet in te passen in beplanting.

Bebouwingskarakteristieken

De bebouwingskarakteristiek in de omgeving sluit aan bij de grootschaligheid van de bedrijven. Het gaat vooral om bedrijfsloodsen en glastuinbouwcomplexen. De gewenste uitbreiding van het tuincentrum bestaat vooral uit kassen en sluit dus goed aan bij de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.

Inpassing in wijdere omgeving

Het plangebied ligt in een relatief klein stuk open agrarisch productiegebied binnen een structuur van bebossing en de kom van Bovenkarspel. De achterzijden van de bedrijfspercelen liggen open in dit landschap. Het huidige bedrijfsperceel sluit goed aan op deze karakteristiek. Ook in de nieuwe situatie voegt het bedrijfsperceel zich goed in de landschappelijke structuur van de omgeving.

Bestaande kernkwaliteiten van het gebied

Uit het voorgaande blijkt dat er binnen en rondom het plangebied geen specifieke kernkwaliteiten aanwezig zijn. De ontwikkeling is perceelsgebonden en doet geen afbreuk aan de kenmerken en structuren van de omgeving.

5.4 Uitgangspunten voor het plan

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologische regeling waarbinnen de gewenste inrichting en functies van het tuincentrum mogelijk zijn. Voor deze regeling gelden, naast de algemene regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Stede Broec, de volgende uitgangspunten:

Bouwmogelijkheden

De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak. Dit bouwvlak is afgestemd op de situatie zoals beschreven in paragraaf 5.1. Binnen dit bouwvlak geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter. De bouwhoogte is verruimd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (was 8 meter). Dit is noodzakelijk vanuit de gewenste dakhelling. De algemene afwijkingsregels van 5% op de maten in het plan geldt daarom voor de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en kassen niet.

Functionele mogelijkheden

De bestemming van het perceel is afgestemd op de huidige detailhandelsbestemming van het bedrijf. Dit betekent dat detailhandel in tuininrichtings- en dierenartikelen en aanverwante producten is toegestaan. In ondergeschikte mate is horeca mogelijk. Hieraan is toegevoegd dat in ondergeschikte mate een dierenservicepunt is toegestaan. Dit is gedefinieerd als een aan de detailhandelsfunctie gekoppelde dienstverlening gericht op dieren. Bijvoorbeeld een dierenarts, dierenapotheek, hondentrainingsruimte, trimsalon en/of wasruimte. Ook is de detailhandel in aanvullend assortiment (wonen, wellness, tuin gerelateerd speelgoed en streekproducten) toegevoegd. Onder dit aanvullend assortiment wordt verstaan:

Wonen

  • Kleinmeubelen: meubelen die als aanvulling op het basisinterieur dienen, zoals bijzettafels, zitzakken, krukjes, paraplubakken, lectuurbakken, kapstokken, wandrekken, kisten, hockers, wijnrekken en dergelijke.
  • Accessoires: verkoop van relatief kleine woninginrichtingproducten die als aanvulling op het basisinterieur dienen. De producten vormen vaak een belangrijk decoratief en sfeerbepalend element in het interieur.


Wellness

  • Sauna's en zwembaden en toebehoren (eventueel in combinatie met installatie).

Tuin gerelateerd speelgoed

  • Buitenspeelgoed voor in de tuin zoals schommels, glijbanen, trampolines, zandbakken en zwembaden en dergelijke.


Streekproducten

  • Agrarische producten die geproduceerd zijn in de streek.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.

Detailhandel

Het gehele plangebied valt onder de bestemming 'Detailhandel'. Hierbinnen zijn uitsluitend de detailhandelsactiviteiten van het tuincentrum met aanverwante activiteiten mogelijk. De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak, dat is afgestemd op de gewenste omvang van het bedrijf.

In de gebruiksregels zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van horeca en detailhandel in aanvullend assortiment. Bij dit laatste gaat het om maximaal 500 m2 voor het volgende assortiment:

  • Wonen (klein meubelen, accessoires)
  • Wellness (zwembaden, sauna's)
  • Tuin gerelateerd speelgoed
  • Streekproducten.

Waarde - Archeologie

De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde is voor het plangebied, met uitzondering van het bouwvlak, overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat bij ingrepen buiten het bouwvlak, groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek wordt gevraagd. Op basis van het al uitvoerde onderzoek (zie paragraaf 4.9) is het bouwvlak vrijgegeven voor wat betreft archeologie.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling van het project in de begroting meegenomen. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente heeft beoordeeld dat er geen sprake is van een kostenverhaal, anders dan plankosten. Deze worden via leges verrekend. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

De kosten voor het maken van een nieuw bestemmingsplan zijn vastgelegd in de gemeentelijke legestabel. De initiatiefnemer is van tevoren op de hoogte gesteld van deze kosten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de Veiligheidsregio, de Regionale Uitvoeringsdienst, provincie Noord-Holland, gemeente Medemblik en Alliander zijn overlegreacties ontvangen. De ingekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 4 en hierna door de gemeente beantwoord.

Veiligheidsregio

De veiligheidsregio stuurt een aanvullend advies ten aanzien van externe veiligheid. Dit gaat in op de navolgende punten:

Groepsrisico

Veiligheidsregio geeft aan dat het groepsrisico verder verantwoord moet worden.

Reactie hierop: Er  sprake  is  van  uitbreiding  van  de bestaande  winkel  van  Ranzijn  Tuin  &  Dier  welke  geen  significante  toename  van bezoekers  zal   opleveren.  Hiermee  wordt  geen  toename  en zeker geen overschrijding  van  de oriëntatiewaarde  verwacht. Er  wordt  aangesloten  bij  het  eerder  afgegeven  advies (Bijlage 1) van de veiligheidsregio. De gemeente Stede Broec acht het groepsrisico verantwoord.

Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen

De opkomsttijd wordt overschreden. Daarom wordt geadviseerd om verkeer belemmerende maatregelen weg te nemen die van invloed zijn op de opkomst van de brandweer.

Reactie hierop: Op dit moment zijn er geen werkzaamheden gepland om verkeersremmende maatregelen weg te nemen. De N302 en met name de oversteek aan de Veilingweg is een aandachtspunt welke ook op de planning van de Provincie Noord Holland staat om te onderzoeken. Mocht de gelegenheid zich voordoen zullen we hier onderzoeken of verbeteringen mogelijk en haalbaar zijn.

Tenaanzien van de bluswatervoorzieningen wordt opgemerkt dat het plan is beoordeeld door de SED brandweer. Hierop is in paragraaf 4.4 ingegaan.

Restrisico reductie

Aanbevolen wordt om bouwkundige maatregelen te treffen aan de nieuwbouw. Van deze aanbevelingen is kennis genomen. Deze worden gecommuniceerd met de aanvrager.

Zelfredzaamheid

Er wordt geadviseerd om vooraf expliciete met de aanwezigen te communiceren over de risico's en handelingsperspectieven bij een incident. Van deze aanbevelingen is kennis genomen. Deze worden gecommuniceerd met de aanvrager.

Regionale Uitvoeringsdienst

De uitvoeringsdienst geeft enkele adviezen met betrekking tot verschillende omgevingsaspecten. Ten aanzien van het aspect 'luchtkwaliteit' adviseert de dienst om een berekening bij te voegen. Het gemeentelijk standpunt hierin is dat er sprake is van een dusdanig geringe toename van verkeerbewegingen dat het opnemen van berekeningen niet nodig is. Bovendien is er in planologische zin geen sprake van uitbreiding. Desondanks is paragraaf 4.5 aangevuld.

Van de overige adviezen is kennis genomen.

Provincie Noord-Holland

De provincie heeft na een uitwisseling van informatie geen opmerkingen op het plan. Hiervan is kennis genomen.

Gemeente Medemblik

De gemeente Medemblik heeft geen bezwaren. Hiervan is kennis genomen.

Alliander

Alliander heeft geen op- of aanmerkingen. Hiervan is kennis genomen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 oktober 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 25 februari 2016 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De bij de vaststelling behorende stukken worden als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.