direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scholencluster Kruiswiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en de onderwijsinstellingen in Hendrik-Ido-Ambacht zoeken een plek in de gemeente voor een scholencluster voor basisonderwijs. Op basis van leerlingenprognoses en het overleg met de schoolbesturen zijn in 2011 de omvang en de samenstelling van de brede onderwijs- en welzijnsclusters opnieuw bepaald. Dit heeft geleid tot een gedragen heroriëntatie van het aantal scholenclusters (van 5 naar 4 clusters) en locatiekeuze in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op grond van het coalitieprogramma, resulterend uit de gemeentelijke verkiezingen van maart 2014, uitgesproken om de voorgenomen clusters in De Volgerlanden Oost en het Centrumgebied samen te voegen naar een gezamenlijk cluster op een vierde locatie op het terrein van het Jeugdspeelpark aan de Van Kijfhoekstraat in Kruiswiel.

Het huidige Jeugdspeelpark zal naar recreatiegebied Sandelingen-Ambacht verhuizen. Voor beide projecten is een nieuw planologisch kader noodzakelijk. Voorliggend plan heeft betrekking op de nieuwe scholencluster in de wijk Kruiswiel.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt centraal op de oostflank van Hendrik-Ido-Ambacht en wordt begrensd door:

  • in het noorden: van Kijfhoekstraat;
  • in het oosten: de toekomstige woonwijk Volgerlanden-Oost;
  • in het zuiden: IJdenhove en toekomstige woonwijk Volgerlanden-Oost;
  • in het westen: de woonbebouwing en tuinen langs de IJdenhove en Van Kijfhoekstraat.

De ligging van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied voor wat betreft het schoolgebouw geldt het bestemmingsplan 'Centrum'. Dit bestemmingsplan is op 11 juni 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer' opgenomen. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, (bejaarden)verzorgingsflats en religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten alsmede bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Ter plaatse van de bestemming zijn twee afzonderlijke bouwvlakken opgenomen waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. Voor het meest noordelijk gelegen bouwvlak geldt een maximum goot- en bouwhoogte van 4 m respectievelijk 7 m. Het meest zuidelijk gelegen bouwvlak heeft een maximum goot- en bouwhoogte van 8 m respectievelijk 11 m. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de genoemde bouwvlakken en is zodoende in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Overigens is de beoogde ontwikkeling niet groter dan het nu toegestane aantal m2: er wordt niet meer dan 1.800 m2 bebouwd. De gronden van dit bestemmingsplan bestaan voor een deel uit een schoolplein en infrastructuur en liggen buiten het bouwvlak.

Functioneel gezien is het plan wél in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan.

De sloot langs de zuid- en oostzijde van het plangebied is in dit bestemmingsplan abusievelijk als 'Verkeer' bestemd. In voorliggend plan wordt deze omissie hersteld.

Voor het gehele plangebied is een zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen in verband met de bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden.

Tot slot is een gebiedsaanduiding over het plangebied gelegen in verband met de ligging van het plangebied in de 50 dB(A)-geluidszone industrielawaai van het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord e.a. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidsgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

Op figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0002.jpg"

Figuur 1.2  Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan

De blauwe pijl geeft de locatie van het plangebied aan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Gebiedsvisie. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en beoogde situatie beschreven en wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst;
  • hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten, onderzoeken naar onder andere milieu, parkeren en water;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving en uitleg planregels;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Functionele analyse

Het plangebied ligt centraal op de oostflank van Hendrik-Ido-Ambacht aan de rand van de woonbuurt Kruiswiel. Ten oosten van het plangebied ligt de toekomstige woningbouwlocatie Volgerlanden-Oost. De locatie wordt momenteel gebruikt als Jeugdspeelpark. Het Jeugdspeelpark is een levendige plek voor jong en oud, met een mix tussen spelen en natuur. Bezoekers komen op het park om te wandelen, te spelen en om naar de dieren te kijken. Ook is er een kleinschalige horecagelegenheid. Het park wordt druk bezocht, niet alleen door mensen uit de buurt, maar ook uit verder gelegen wijken en dorpen.

Het bestuur van het Jeugdspeelpark wil graag verhuizen naar recreatiegebied Sandelingen-Ambacht. Er was al langer de wens om uit te breiden. Op de nieuwe locatie is ruimte beschikbaar om in omvang te verdubbelen en een breder aanbod te creëren. Daarmee wordt nog meer recht gedaan aan het bieden van een bovenwijkse voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie (bron: bingmaps)

2.1.2 Ruimtelijke analyse

Ruimtelijk gezien valt het plangebied te duiden als een sluitstuk van de groenrijke zone tussen de Van Kijfhoekstraat en IJdenhove. Ten westen van het plangebied ligt wooncomplex 'Wielzate'. Wielzate is één van de drie hoogbouwensembles die de woonbuurt Kruiswiel ten zuiden van de Pompe van Meerdenvoortsingel rijk is. Elk ensemble bestaat uit een dubbele schijf appartementen van zeven verdiepingen hoog en een collectief groengebied. Doordat in Wielzate een verbindingsgebouw tussen de hoge schijven is geplaatst, wordt het groengebied in een voor- en achterterrein opgesplitst. Tussen de drie hoogbouwcomplexen zijn woonvelden met rijwoningen gelegen. Het informele verkavelingspatroon is typerend voor de ontstaansperiode van de woonbuurt, de jaren 70 van de vorige eeuw. Ruimtelijke kwaliteit is vooral te vinden in het openbaar gebied waarin collectief groen ruimschoots het beeld bepaalt.

Ten oosten van het plangebied begint het buitengebied van Hendrik-Ido-Ambacht. Kassen domineren hier nu nog het beeld. In de nabije toekomst wordt hier woningbouw voor de Volgerlanden-Oost gerealiseerd.

Het Jeugdspeelpark is in de huidige situatie toegankelijk via de Van Kijfhoekstraat. Er is uitsluitend ruimte voor fietsparkeren; er is niet voorzien in parkeergelegenheid (o.a. voor personeel). Bij de entree van het park is een bezoekerscentrum aanwezig met een kleinschalige horecagelegenheid. Naast verschillende dierenverblijven zijn er diverse speeltoestellen op het park aanwezig.

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Noodzaak realisatie scholencluster

De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is verantwoordelijk voor voldoende en een goede onderwijshuisvesting. In de 'Haalbaarheidsonderzoek scholencluster naast het Jeugdspeelpark' is de behoefte aan een nieuw scholencluster nader onderbouwd.

Op basis van destijds actuele leerlingenprognoses en het overleg met de schoolbesturen zijn in het najaar van 2011 de omvang en de samenstelling van de brede onderwijs- en welzijnsclusters opnieuw bepaald. Dit heeft geleid tot een gedragen heroriëntatie van het aantal clusters (van 5 naar 4 clusters) en locatiekeuze. De voorkeur is uitgesproken om de voorgenomen clusters op de grens tussen de oude wijken Centrum/Kruiswiel en de nieuwe wijk Volgerlanden Oost te realiseren zodat de scholencluster vanuit beide kanten goed bereikbaar is.

De omvang van het plan is afgestemd op de totale huisvestingsbehoefte voor onderwijs in Hendrik-Ido-Ambacht. Het voorliggende plan voorziet niet alleen in de behoefte als gevolgd van de groei van de Volgerlanden, maar biedt ook ruimte voor vervangende nieuwbouw voor bestaande scholen in Kruiswiel/ Centrum. Het gebouw van de WIllem de Zwijgerschool wordt gesloopt in verband met de bouw van Winkelcentrum De Schoof. Het gebouw van de Dukdalf wordt gesloopt omdat dit gebouw niet meer geschikt is voor gebruik.

2.2.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het plan ligt voor om op de locatie een nieuw scholencluster te realiseren van maximaal 30 lokalen.

In het cluster worden twee scholen gehuisvest. In 2014 is een inpassingstudie afgerond, waarin de ruimtelijke en verkeerskundige mogelijkheden voor een scholencluster op de gewenste plek zijn onderzocht (zie Bijlage 7). Hierin zijn de belangrijkste randvoorwaarden als volgt verwoord:

  • 1. voldoende parkeerplaatsen voor zowel de leraren als het haal- en brengverkeer;
  • 2. veilige verkeersafwikkeling voor de kwetsbare groepen: het haal- en brengverkeer te voet en op de fiets.

Op basis van de inpassingstudie is een optimalisatie van het ruimtegebruik verder onderzocht. Hieruit is gebleken dat ruimtewinst kan worden geboekt op het gebied van watercompensatie (buiten het plangebied) en parkeren (op een parkeerterrein buiten de ontwikkellocatie in plaats van eigen terrein). Dit heeft geleid tot het meest optimale ruimtelijke model waarbinnen de ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Op figuur 2.1 is het beoogde optimale ruimtelijke model voor de ontwikkeling afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0004.jpg"

Figuur 2.1 Geoptimaliseerd ruimtelijk model (bron: OD205)

In de bovengenoemde schets is een bouwveld van ongeveer 4.000 m² aangeduid (witte vlak). Op dit oppervlak kunnen de buitenruimten van de scholen en de schoolgebouwen zelf gerealiseerd worden.

De toekomstige schoolgebouwen zullen maximaal twee verdiepingen hoog zijn.

Alle parkeerplekken voor auto's en fietsen liggen buiten het bouwveld. De fietsenstallingen worden tegen het bouwveld aangelegd. De parkeervoorzieningen zijn beoogd langs de Van Kijfhoekstraat en IJdenhove. Daarnaast wordt een parkeerplaats van ca. 1.000 m² gerealiseerd ten zuidoosten van het scholencluster in de Volgerlanden Oost. Verkeerskundig vormt dit parkeerterrein een groot voordeel voor de wijk Kruiswiel omdat deze wijk minder belast zal worden door (met name) autoverkeer. Het parkeerterrein zal door middel van een fiets- en voetgangersbrug worden verbonden met de scholencluster.

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

De beoogde plek van Scholencluster Kruiswiel is het huidige Jeugdspeelpark aan de Van Kijfhoekstraat. Binnen de welstandsnota is deze locatie aangemerkt als (deel van een) Park, sport- en recreatiecomplex. In deze paragraaf wordt dan ook uiteengezet hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot het vigerende welstandsbeleid.

Ligging

De omgeving van het huidige Jeugdspeelpark/beoogde plek van scholencluster Kruiswiel wordt gekenmerkt door een zekere mate van heterogeniteit:

  • Aan de noordzijde van het plangebied sluit de woonbebouwing van woonwijk Kruiswiel aan. Deze wijk is ontstaan in de jaren '60 en '70 van de 20ste eeuw. Een hoge mate van stelselmatigheid en herhaling is hier terug te vinden. Opvallend zijn de drie clusters van telkens twee appartementsgebouwen in schijvenvorm. Door hun hoogte van negen lagen torenen ze hoog boven de rijwoningen uit. Hierdoor en door hun strategische positionering ontstaat een sterke ruimtelijke compositie op buurt- en wijkniveau. Ruime groengebieden als onderdeel van de drie clusters, de veelvuldig aanwezige straatbomen en de tuinen van de rijwoningen creëren een ontspannen en vrij groen woonmilieu.
  • Het plangebied zelf is, samen met de ernaast gelegen kavel van kinderdagverblijf Villa Nova, een gebied dat in de welstandsnota onder de legendaeenheid 'Parken, sport- en recreatiecomplexen valt. De welstandsnota zal in de volgende versie hierop aangepast worden.
  • Aan de zuidzijde sluit agrarisch gebied met een aanzienlijke hoeveelheid kassen-bebouwing aan. In de komende jaren verandert deze omgeving in de woonwijk De Volgerlanden-Oost. De Volgerlanden is een grote VINEX-wijk op de grens van Henrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, die op verkavelings- en architectuurgebied de typerende opvattingen van rond de millenniumwisseling uitdraagt. Het betreft een suburbaan woonmilieu met een concentratie van voorzieningen aan het centraal gelegen Sophiapark. De exacte invulling van de woonbuurten ten zuiden van het plangebied is nog niet bekend.

Identiteit

De functie van een scholencluster is zeer specifiek, de plek is strategisch gepositioneerd tussen bestaande en nieuwe woonwijk en de bebouwing zal circa 50 jaar jonger zijn dan die van de bestaande omgeving. Gezien deze feiten geldt als uitgangspunt voor de scholencluster het creëren van een gebied met een eigen beeld-identiteit ten opzichte van Kruiswiel en ten opzichte van De Volgerlanden-Oost.

Doel en middelen

Doel is het scheppen van een stedenbouwkundig en architectonisch te begrijpen plek waarin de bebouwing zelfbewust doch zonder sensatiezucht is en duurzame kwaliteit in zich heeft. Om dit doel te bereiken worden bij de invulling van de locatie de volgende vier thema's in acht genomen en uitgewerkt:

  • 1. Duurzame materialen:
    Materialen die een lange levensduur kennen en relatief weinig (of geen milieuschade) veroorzaken liggen ten grondslag aan het ontwerp. Het gebruik van baksteen wordt geadviseerd; een cradle-to-cradle filosofie wordt aangemoedigd;
  • 2. Goede detaillering:
    Een zorgvuldig ontwerp met dito detaillering getuigt van vakmanschap dat voor deze opgave cruciaal is. Alleen hierdoor ontstaat een duurzaam cluster tegen gunstige exploitatie- en milieulasten.
  • 3. Heldere organisatie
    Het scheppen van een begrijpelijke ruimte door bebouwing is een stedenbouwkundige basiseis. Hiervoor is een heldere organisatie voor het buitengebied (in wisselwerking met de bebouwing) de opmaat; zo zijn bijvoorbeeld de toegangen tot het terrein, de afwikkeling van het autoverkeer, de positie van de fietsenstallingen en de speelpleinen zowel functioneel als ruimtelijk kwalitatief te bepalen.  
  • 4. Concept, passend in de omgeving:
    Het ruimtelijk concept van het cluster dient eenvoudig te zijn. De complexiteit van de plek en het programma, de sobere opzet van de wijk Kruiswiel, de gevraagde samenhang met kinderdagverblijf Villa Nova en de diverse zicht- en rooilijnen in de omgeving vragen om een ontwerp dat zich voegt in zijn omgeving en zich niet hiervan losmaakt.

Daarnaast zijn de volgende bouwkundige uitgangspunten van toepassing:

  • Het cluster telt in principe twee verdiepingen en is plat afgedekt. Een hellend dak met een flauwe hellingspercentage is mogelijk indien een hoogwaardige uitstraling wordt gerealiseerd.
  • Een eventueel gedifferentieerd kleur- en materiaalgebruik is altijd af te leiden uit de organisatie van de scholencluster, het beste in combinatie met stedenbouwkundige motieven.
  • De scholencluster dient zich ook in zijn beplanting in de omgeving te voegen. De beplanting dient integraal deel uit te maken van het ontwerp.

Conclusie

Indien het bouwplan aan bovengenoemde randvoorwaarden voldoet wordt het passend geacht in haar omgeving en binnen het gemeentelijk welstandsbeleid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Met dit project zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De ladder voor duurzame verstedelijking is geïmplementeerd in de provinciale Verordening Ruimte. Toetsing aan de ladder komt daarom aan de orde in paragraaf 3.3.2.1. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Toetsing

Dit project geeft mede invulling aan rode draad 1.

3.3.2 Verordening Ruimte (2014)

Het provinciaal beleid, zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, is vastgelegd in de Verordening Ruimte. De regels hieruit werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor deze ontwikkeling zijn onderstaande regels uit hoofdstuk 2 – Inhoudelijke bepalingen – relevant.

3.3.2.1 Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijiking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma Ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.

Toetsing lid 1

  • Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan in totaal 4 scholenclusters, waarvan de locatie Jeugdspeelpark er een is. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.2.1.

In de Haalbaarheidsstudie Scholencluster(2012) is aangegeven dat de structuurvisie uitgaat van 5 clusters. Leerlingenprognoses laten echter een afname zien van het aantal leerlingen, waaruit een bijstelling naar 4 clusters gerechtvaardigd lijkt.

Het Integraal Huisvestings Plan (2008) staat voor een evenwichtige spreiding van de scholenclusters over de verschillende wijken. Gemeentebreed komt het realiseren van het cluster naast het Jeugdspeelpark nog steeds tegemoet aan het criterium van een evenwichtige spreiding. In het Integraal Huisvestings Plan is aangegeven dat het bijeenbrengen van onderwijs- en welzijnsvoorzieningen een meerwaarde betekent voor de onderlinge samenwerking en versterking van elkaars functie. Deze voorkeursvariant biedt bij uitstek kansen om dit te realiseren.

De voorkeursvariant bestaat uit het samenvoegen van de scholenclusters Centrumgebied en De Volgerlanden Oost (Jacobuslaan) naar een gezamenlijk cluster op een vierde locatie naast het Jeugdspeelpark. Dit betekent dat er binnen Hendrik-Ido-Ambacht 4 scholenclusters gerealiseerd worden in plaats van 5, zoals in het IHP gesteld, te weten:

    • 1. Weteringsingel;
    • 2. Bekestein;
    • 3. Volgerlanden West (is al gerealiseerd);
    • 4. Vierde scholencluster naast het JSP.

Het college heeft zich in het coalitieprogramma, resulterend uit de gemeentelijke verkiezingen van maart 2014, uitgesproken voor de komst van de scholencluster op deze plek.

  • Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijke gebied van Hendrik-Ido-Ambacht. Er is sprake van transformatie van een Jeugdspeelpark naar een scholencomplex. De locatie wordt door de vestiging van een scholencluster intensiever benut en maakt verplaatsing van het Jeugdspeelpark noodzakelijk. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

  • Toetsing aan de derde trede is niet noodzakelijk. De locatie wordt overigens passend multimodaal ontsloten met de auto en voor langzaam verkeer en past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 4.7. De locatie is kleiner dan 3 ha.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt verstaan het bestaande stedenbouwkundige samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing lid 2

Het plangebied is op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' aangemerkt als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'beter benutten bebouwde ruimte

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Niet van toepassing.

Conclusie provinciale ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2.2 Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Als gevolg van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is toetsing aan artikel 2.2.1 tevens relevant.

Lid 1 Ruimtelijke ontwikkelingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing lid 1

Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangemerkt als 'Kwaliteit in stads en dorpsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0006.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kwaliteitskaart

Gelet op de ontwikkeling van een maatschappelijke functie binnen bestaand stedelijk gebied en op een locatie waar in het vigerende bestemmingsplan ook al dergelijke functies zijn toegestaan. kan in dit geval worden gesproken van inpassing. Lid c is niet van toepassing.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing lid 2

Het plangebied valt niet onder een beschermingscategorie.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • a. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • b. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing lid 3

Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht, omdat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Daarnaast hoort de functie binnen bestaand stedelijk gebied.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing lid 4

Een beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.3. Hiermee wordt voldaan aan deze regels.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

  • a. Voor zover in deze verordening specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij het bepaalde in dit artikel zich daartegen niet verzet.
  • b. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Toetsing lid 5

Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gaan verder geen specifieke regels voor. Daarnaast leidt de beoogde ontwikkeling niet tot significante aantasting van de genoemde gebieden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie (2009)

De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van Hendrik-Ido-Ambacht. De structuurvisie biedt het kader voor bestemmingsplannen.

Toetsing

In de gemeentelijke structuurvisie kiest de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht voor het realiseren van clusters van voorzieningen op het gebied van onderwijs. De structuurvisie gaat nog uit van 5 scholenclusters. Dit principe is bestuurlijk losgelaten en gekozen is om 4 clusters te realiseren. De realisatie van de scholencluster Kruiswiel is één van deze locaties. Het plan geeft zodoende uitvoering aan het beleid uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0008.png"

Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisiekaart

3.4.2 Integraal huisvestingsplan-visie (2008)

Vanuit de visie op het onderwijs, de ambities met betrekking tot de Brede School en met de onderwijskundige en maatschappelijke ontwikkelingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau voor ogen hebben de gemeente, de schoolbesturen en het betrokken bestuur voor de kinderopvang een visie op de onderwijshuisvesting geformuleerd.

Deze visie wordt gekenmerkt door de volgende pijlers:

  • 1. clustering van onderwijs- en welzijnsvoorzieningen rond het kind op wijkniveau;
  • 2. een evenwichtige spreiding van de voorzieningen, waarbij aandacht is voor veiligheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid;
  • 3. multifunctionaliteit van de gebouwen;
  • 4. flexibiliteit in vormgeving;
  • 5. kwaliteit van de gebouwen;
  • 6. ruimte voor spel en beweging;
  • 7. vorm volgt inhoud en organisatie.

Toetsing

De realisatie van een school in een cluster geeft invulling aan het gemeentelijk beleid. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op grond van het coalitieprogramma, resulterend uit de gemeentelijke verkiezingen van maart 2014, uitgesproken om de voorgenomen clusters in De Volgerlanden Oost en het Centrumgebied samen te voegen naar een gezamenlijk cluster op een vierde locatie op het terrein van het Jeugdspeelpark aan de Van Kijfhoekstraat in Kruiswiel.

3.5 Conclusie

De realisatie van een scholencluster geeft invulling aan het gemeentelijk beleid en past binnen het beleidskader van de andere overheden.

Hoofdstuk 4 Onderzoek omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk archeologiebeleid is op 13 januari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Op de bijbehorende archeologische beleidsadvieskaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone (VAW). Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is.

Onderzoek

Archeologie

Het plangebied ligt op de beleidsadvieskaart in VAW categorie 4 klei-op-veengebied (al dan niet op oudere stroomgordels, zie figuur 4.1). De sloot is is als Water aangeduid.

Ten aanzien van dit klei-op-veenlandschap geldt een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (bewoningsresten) uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Op een aantal plaatsen kunnen in de (diepere) ondergrond afzettingen van de oudere (Zwijndrecht) stroomgordel aanwezig zijn. Hiervoor geldt een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaats uit de periode Neolithicum-Bronstijd. De aanwezigheid van geulsystemen zelf is echter onbekend. Er wordt een ondergrens gehanteerd van 2.500 m² bij bodemingrepen die dieper reiken dan 50 cm  -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0011.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede beleidsadvieskaart (rode contour betreft het plangebied)

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in meer dan 2.500 m² aan bebouwing. Daarmee is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Overeenkomstig het archeologiebeleid wordt wel een zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Er zijn om die reden geen cultuurhistorische belangen in het geding.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk een belangenafweging te maken waaruit blijkt dat:

  • ter plaatse van de school een goed leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid, omliggende woningen en de nieuwbouw van de school in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie wordt uitgegaan van richtafstanden vanuit hinderveroorzakende functies tot aan hindergevoelige functies, zoals woningen. Om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening moeten deze richtafstanden in acht genomen worden.

Onderzoek en conclusie

Een basisschool betreft zowel een milieubelastende als een milieugevoelige inrichting. Dit betekent dat zowel onderzocht moet worden of de uitbreiding van de school zorgt voor onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen, en of dat er bedrijven in de directe omgeving zijn die milieuhinder veroorzaken op de nieuwbouw van de school.

In de omgeving van het plangebied zijn woningen en enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Hierdoor kan het gebied gezien worden als 'rustige woonwijk' op basis van de VNG-publicatie. Voor de scholenlocatie geldt een minimale richtafstand van 30 m ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

De afstand van de beoogde ontwikkeling, gemeten vanaf het bouwvlak tot de bestemming 'Wonen' bedraagt door de beoogde ontwikkeling circa 20 m. Hiermee wordt niet voldaan aan de genoemde richtafstand. Om aan te tonen dat ter plaatse van de bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is onderzoek naar het aspect inrichtingslawaai uitgevoerd, zie Bijlage 1.

In dit akoestisch onderzoek is onderzocht of na de vestiging van het scholencluster sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor zijn de activiteiten getoetst aan de normen uit de VNG-brochure.

Uit het onderzoek blijkt dat niet aan de normen zoals gesteld in stap 2 van de VNG-brochure kan worden voldaan. Conform de VNG-brochure zijn ruimere normen gesteld (stap 3) waarbij wel gemotiveerd moet worden waarom deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel geacht wordt.

De geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht aangezien in de huidige situatie een jeugdspeelpark aanwezig is en er daardoor in de huidige situatie reeds sprake is van een bestaande geluidbelasting. Voor de cumulatieve geluidbelasting geldt dat er voor wegverkeerslawaai een dermate lage geluidbelasting is dat cumulatie geen toename laat zien. Het inrichtingslawaai is verreweg maatgevend.

Echter, op de appartementen aan de IJdenhove kan ook niet voldaan worden aan de normen zoals deze gelden voor stap 3 uit de VNG-brochure. Hiervoor zijn in het akoestisch onderzoek dan ook maatregelen afgewogen, zoals het anders indelen van het aantal kinderen over de speelterreinen, het speelterrein verkleinen (terugschuiven) of het uitsluiten van het spelen van kinderen aan deze zijde. Uit het maatregelen onderzoek kan geconcludeerd worden dat wanneer alleen de kleuters van de Dukdalf op schoolplein 3 spelen of wanneer het plein niet als schoolplein gebruikt wordt de normen niet overschreden worden. Hieruit blijkt dat maatregelen mogelijk zijn om te komen tot een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Deze maatregelen kunnen niet geborgd worden in dit bestemmingsplan, maar zullen wel in het kader van het Activiteitenbesluit worden getroffen, danwel in overleg met de scholen.

Ten aanzien van de piekniveaus is sprake van een goede ruimtelijke ordening aangezien er geen overschrijding is.

In het onderzoek is eveneens gekeken naar de geluidsbelasting wanneer de schoolpleinen openbaar toegankelijk zijn. Gezien de dan optredende geluidsbelasting is dit niet wenselijk.

Daarnaast zijn er in de huidige situatie aan de zuid- en oostkant van het plangebied kassen gelegen. Op deze locatie geldt de planologische bestemming 'wonen - Uit te werken'. De afstand tussen deze bestemming en het plangebied bedraagt circa 10 m. Bij de uitwerking van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' is voldoende mogelijkheid om bij de inrichting rekening te houden met de richtafstand van 30 m ten opzichte van het scholencluster. Hierdoor kan er ter plaatse wel aan de richtafstand worden voldaan. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of die van invloed zijn voor de milieusituatie in het plangebied.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van de scholencluster Kruiswiel. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie wordt met het nieuwe plan geen bestemmingswijziging mogelijk gemaakt. Dit betekent dat in dit kader niet hoeft te worden onderzocht of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening en voor de aanvraag van een omgevingsvergunning dient dit wel te worden onderzocht. Met behulp van een verkennend onderzoek is inzicht gegeven in de bodemkwaliteit ter plaatse, zie Bijlage 2.

Voor het verkennend bodemonderzoek zijn diverse mengmonsters afgenomen. Hieruit blijkt dat de boven- en ondergrond licht verontreinigd zijn. In de bovengrond overschrijden de gehalten zink, kwik, PCB's en minerale olie de achtergrondwaarden.

In de ondergrond overschrijden de gehalten kwik en minerale olie de achtergrondwaarden. Ook hier worden de tussenwaarden niet overschreden. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, en tetrachlooretheen (Per). De aangetroffen verhogingen zijn hoger dan de streefwaarden, maar overschrijden de tussenwaarden niet.

Omdat de tussenwaarden niet overschreden worden wordt geconcludeerd dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Mogelijk geven de licht verhoogde concentraties tetrachlooretheen (Per) in het grondwater aanleiding om de betreffende peilbuizen te herbemonsteren. Op basis van de onderzoeksresultaten worden er geen beperkingen voorzien met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt 3,2 km. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de EHS ligt op ca. 700 m afstand. Op ca. 2,7 km afstand vanaf het plangebied is het dichtstbijzijnde weidevogelgebied gelegen. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0013.jpg"
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkeling. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan (zie Bijlage 3) en een vervolgonderzoek naar vleermuizen en huismussen (zie Bijlage 4).

Uit de quick scan blijkt dat algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voorkomen in het plangebied. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Ffw. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat vogels niet tot broeden komen. Daarnaast werd geconstateerd dat het plangebied mogelijk geschikt is voor vleermuzien en huismus. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

De conclusie van het vervolgonderzoek is dat in het gebied gewone dwergvleermuizen in lage dichtheid foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Direct ten noorden is wel de huismus waargenomen, maar hierop worden geen effecten voorzien.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie figuur 4.3). Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. In de nabije omgeving zijn er wel diverse risicobronnen aanwezig, waaronder zwembad 'De Louwert', Bolidt Kunstoftoepassingen B.V., drie LPG-stations, rangeerterrein Kijfhoek en vervoer van gevaarlijke stoffen door de aardgasleiding A-555 en W507-02 en over de rijkswegen A15 en A16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0014.png"

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart

Zwembad 'De Louwert'

Op ca. 700 m vanaf het plangebied ligt het zwembad 'De Louwert'. Hier is een chloorbleekloogtank van 3.500 l aanwezig. De 100% letaliteitsgrens ligt op 150 m. Hiermee reikt deze niet tot het plangebied. Het zwembad met chloorbleekloogtank vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Bolidt Kunstoftoepassingen B.V.

Dit bedrijf aan de Nijverheidsweg 37 ten noorden van het plangebied, slaat diverse gevaarlijke stoffen op en heeft een PR 10-6-contour van 20 m. Het maximale invoedsgebied van deze inrichting bedraagt 320 m. Het plangebied ligt op ca. 650 m afstand en valt hiermee dus niet binnen het invloedsgebied. Hierdoor vormt de aanwezige risicovolle inrichting dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

LPG-tankstations

Op circa 2.100 m afstand van het plangebied zijn drie LPG-tankstations gelegen. Deze liggen op dusdanig grote afstand dat deze geen invloed hebben op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. De invloedsgebieden reiken niet tot aan het plangebied. De aanwezige LPG-tankstations vormen hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Rangeerterrein Kijfhoek

Ten zuidwesten van het plangebied op circa 2.900 m afstand is het rangeerterrein Kijfhoek gelegen. De PR10-6 contour en het invloedsgebied reiken niet tot aan het plangebied. De grens van het invloedsgebied ligt op ruim 1.000 m afstand vanaf het plangebied. De aanwezigheid van het rangeerterrein Kijfhoek ligt op dusdanig grote afstand dat deze geen belemmering vormt voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Aardgasleidingen A-555 en W-507-02

De aardgasleidingen A-555 en W-507-02 liggen op ca. 700 m en ca. 1.100 m afstand tot het plangebied. De invloedsgebieden van deze aardgasleidingen bedragen 490 m en 70 m. Het plangebied valt hiermee dus ruim buiten beide invloedsgebieden. Hierdoor vormen de aanwezige aardgasleidingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

Rijkswegen A15 en A16

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) en aan de zuidwestkant van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A16. Volgens het Basisnet Weg is er bij de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) een PR 10-6-contour aanwezig van 31 tot maximaal 93 m. Bij de A16 is er geen sprake van een PR 10-6-contour. Bij beide wegen is er tevens sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. De PR-contouren en de plasbrandaandachtsgebieden reiken niet tot aan het plangebied. Voor zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) als de A16 geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het GR.

Door het vervoer van toxische transporten over de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) en A16 is het invloedsgebied van beide rijkswegen > 4.000 m. De afstand van het plangebied tot aan de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) is ca. 1.350 m en tot aan de A16 ca. 2.300 m. De afstanden tot beide wegen zijn daarmee dermate groot dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het GR. De aanwezigheid van de wegen levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Tevens is het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke verplichtingen gesteld kunnen worden aan de ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone (50 dB(A)) van het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord e.a., zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp16SCKruiswiel-3001_0015.jpg"

Figuur 4.3 Ligging gezoneerde industrieterreinen en geluidszone (bron: geoloket Zuid-Holland)

Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van de school als gevolg van het industrieterrein. De onderzoeksresultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de school maximaal 50.8 dB(A) etmaalwaarde is. De grenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. Voor de school dienen dan ook hogere waarden te worden vastgesteld.

Tabel 4.1 Resultaten akoestisch onderzoek

Naam   Omschrijving   Hoogte   Dag   Avond   Nacht   Etmaal  
School-1_A   Locatie nieuwbouw school HIA   1.5   49.6   44.8   39.7   49.8  
School-1_B   Locatie nieuwbouw school HIA   5   50.7   45.8   40.7   50.8  
School-2_A   Locatie nieuwbouw school HIA   1.5   49.1   44.2   39.1   49.2  
School-2_B   Locatie nieuwbouw school HIA   5   50.2   45.4   40.2   50.4  
School-3_A   Locatie nieuwbouw school HIA   1.5   48.4   43.6   38.5   48.6  
School-3_B   Locatie nieuwbouw school HIA   5   49.8   45   39.9   50  
School-4_A   Locatie nieuwbouw school HIA   1.5   48.8   44   39   49  
School-4_B   Locatie nieuwbouw school HIA   5   50   45.2   40.1   50.2  

4.6.2 Wegverkeerslawaai

Er zal een nieuwe school worden gerealiseerd. Scholen zijn volgens de Wet geluidhinder andere geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Tevens wordt tussen de IJdenhove en de Van Kijfhoekstraat een nieuwe weg aangelegd. Dit nieuw aan te leggen wegdeel wordt gezien als nieuwe weg in het kader van de Wgh. Om de effecten op de nieuwe en bestaande geluidsgevoelige functies in beeld te brengen dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Pompe van Meerdervoortsingel. In de directe nabijheid van de school zijn 30 km/h wegen gelegen. Deze zijn niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Dit onderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 5.

Onderzoek en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de verschillende bestaande wegen en de nieuwe weg sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de school en de nieuwe weg dan ook niet in de weg.

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied is bereikbaar vanaf de Pompe van Meerdervoortsingel. Vanaf deze weg kunnen de ontsluitingswegen Antoniuslaan en Laan van Welhorst bereikt worden. Om de veiligheid voor het langzame verkeer te waarborgen, wordt aanbevolen om fysieke maatregelen op de kruisingen met de Pompe van Meerdervoortsingel te treffen. Daarnaast is het advies om op de IJdenhove en de Van Kijfhoekstraat fysieke maatregelen te treffen om de fietsers een duidelijke plek op de weg te laten innemen en de Pompe van Meerdervoortsingel en de Graaf Willemlaan in te richten voor grote stromen fietsers. Voor de nog te realiseren woonwijk De Volgerlanden ten zuiden van het plangebied, wordt een directe fietsverbinding gerealiseerd om fietsgebruik te stimuleren.

Er wordt een nieuwe verbinding tussen de wegen de IJdenhove en de Van Kijfhoekstraat gerealiseerd.

Op ongeveer 250 m afstand van het plangebied is een bushalte gelegen met de bestemmingen Rotterdam en Dordrecht. Deze bushalte zal echter weinig gebruikt worden door leerlingen, ouders of leerkrachten die naar het plangebied gaan.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De nieuwe ontwikkeling zal leiden tot extra verkeer. Uitgaande van basisscholen met maximaal 30 leslokalen, kan de verkeersgeneratie bepaald worden. Er wordt uitgegaan van gemiddeld 25 leerlingen per leslokaal. Dit betekent dat er maximaal 750 leerlingen zijn. Publicatie 272 van het CROW geeft een verkeersgeneratie van 6,4 mvt/weekdagetmaal per 10 leerlingen voor een locatie in de rest van de bebouwde kom. Dit levert een totale verkeersgeneratie van 480 mvt/etmaal op.

Dit extra verkeer zal zich afwikkelen over de Pompe van Meerdervoortsingel en de Graaf Willemlaan. Op eerstgenoemde ligt de huidige intensiteit op ongeveer 3.700 mvt/etmaal. Op de tweede weg ligt de huidige intensiteit op ongeveer 2.000 mvt/etmaal. De intensiteit op de Van Kijfhoekstraat ligt op ongeveer 200 mvt/etmaal (model 2009, bron: GVVP Hendrik-Ido-Ambacht).

Parkeren

Uit de inpassingsstudie en bijhorende optimalisatie blijkt dat 42 parkeerplaatsen voor bezoekers/ ouders en 28 parkeerplaatsen voor leraren nodig zijn. Uitgangspunt hierbij is dat de leraren in de wijk parkeren. Om de bestaande parkeerdruk in de wijk in beeld te brengen is een parkeerdrukmeting uitgevoerd, zie Bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt dat de gemiddelde bezetting van het onderzoeksgebied ongeveer 53% is. Er is capaciteit in de woonwijk op een afstand van maximaal 200 meter loopafstand beschikbaar om de leraren in de woonwijk te laten parkeren.

In de plannen zijn 24 parkeerplaatsen (zuidwestzijde op kavel) en 12 K&R-plaatsen opgenomen. De resterende 6 parkeerplaatsen zullen ter plaatse van de fietsparkeerplaatsen in het noordoosten langs de Van Kijfhoekstraat gerealiseerd worden. Hiermee wordt op de kavel in de eigen parkeerbehoefte voorzien.

Om de parkeerdruk niet toe te laten nemen wordt tevens een parkeervoorziening binnen De Volgerlanden ten zuiden van de locatie aangelegd.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel  4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  
  • 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 480 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.7 Verkeer en parkeren). Uit de nibm-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,45 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,09 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Veersedijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wm zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 28,2 µg/m³ voor NO2, 24,6 µg/m³ voor PM10 en 15,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 14,8 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Planologisch relevante kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf 'Externe veiligheid' wordt ingegaan op de aanwezige aardgasleidingen nabij het plangebied. Verder zijn er geen planologische relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in en nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect relevante leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet belemmerd.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte 2014.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwatertrap varieert tussen de 0,8 m en 1,2 m onder maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen 1,65 -NAP en 3,03 NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Parallel langs het plangebied aan de oostkant is wel oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een sloot. Dit betreft overig water met een beschermingszone van 1 m. Het plangebied valt binnen de beschermingszone van deze watergang.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemengde gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van de scholencluster Kruiswiel. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 8.000 m². Voor de toename aan verhard oppervlak geldt dat er watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m² in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Aangezien de locatie-invulling nog niet concreet is, is de toename in verharding en het te compenseren oppervlak nog niet helder. Met het Waterschap zijn in ieder geval de volgende uitgangspunten overeengekomen.

  • Als basisschool De Dukdalf aan de Jan Wissenslaan wordt gesloopt (na de realisatie van scholencluster Kruiswiel, en de vrijkomende locatie groen wordt ingevuld, mag dit gezien worden als een afname in verharding. Dit scheelt circa 2.000 m² verharding (= 200 m² compensatie).
  • Open water als waterberging heeft altijd de voorkeur.
  • Op de kavel kan halfverharding in de vorm van grasbetontegels, platen of aquaflow worden toegepast. In dat geval hoeft voor deze verharding minder waterberging gerealiseerd te worden, namelijk 5% i.p.v. 10%.
  • Het gebruik van halfverharding en de effectiviteit hiervan moet bij de vergunningaanvraag worden toegelicht waaruit moet blijken dat het voldoende effectief is in het opnemen van water.
  • 'Bij het gebruik van toepassingen als aquaflow moet een onderhoudsplan toegevoegd worden.
  • Er mogen geen kolken/ andere afvoer geplaatst worden bij halfverharding, want dan is het effect weg.
  • Een groen dak is geen oplossing voor waterberging.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het Gemeentelijke Rioleringsplan 2014-2018 is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor dit plan is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving en uitleg planregels

5.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'M' voor 'Maatschappelijk'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het ruimtelijk model en de bijbehorende randvoorwaarden. Dit betekent concreet het volgende.

Het toekomstige scholencluster inclusief de bijbehoren voorzieningen als fietsenstallingen en parkeervoorzieningen zijn bestemd voor Maatschappelijk. De watergang tussen de scholencluster en het parkeerterrein op de Volgerlanden Oost is bestemd tot Water.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing.
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zijn gehanteerd.

5.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Maatschappelijk (Artikel 3)

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk in de vorm van onderwijs, kinderdagverblijven, kinderopvang en verenigingsleven. Voor het beoogde scholencluster is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast is de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage aangeduid.

Verkeer – Verblijfsgebied (Artikel 4)

Deze bestemming is bedoeld voor verkeersfuncties en verblijfgebied. Er zijn geen gebouwen toegestaan binnen deze bestemming.

Water (Artikel 5)

Deze bestemming spreekt voor zich. Binnen deze bestemming zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer mogelijk.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 6)

In het plangebied geldt op grond van de gemeentelijke beleidskaart een archeologische verwachting (zie voor een toelichting paragraaf 4.1 Archeologie en cultuurhistorie). In verband met de betreffende verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. De maat die geldt voor bouwwerken in deze beleidszone bedraagt 2.500 m². De maximum diepte bedraagt 50 cm -mv. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

5.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

Dit artikel bevat drie algemene bepalingen. De eerst bepaling betreft 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

De tweede bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.

De laatste bepaling is opgenomen vanwege de ligging van het plangebied binnen de geluidszone industrielawaai van het gezoneerde industrieterrein 'Aan de Noord'. In deze bepaling is opgenomen dat geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidsgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel zijn algemene vormen van gebruik en bouwwerken benoemd die strijdig zijn met de bestemming.

.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overige regels (Artikel 12)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling'. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaart). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel 'Wettelijke regelingen' op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

5.5 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

De slotregel in artikel 14 beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is verplicht een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bij AmvB aangewezen bouwplan gerealiseerd zal worden. De beoogde ontwikkeling betreft geen dergelijk aangewezen bouwplan, waardoor afgezien kan worden van een exploitatieplan.

De gronden zijn op dit moment in eigendom van de gemeente. Voor de nieuwbouw heeft de gemeente een budget beschikbaar gesteld waaruit blijkt dat de financiële middelen voor de beoogde ontwikkeling aanwezig zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In de voorbereiding van dit plan is overleg geweest met het Waterschap Hollandse Delta. Daarin zijn een aantal uitgangspunten overeengekomen, die verwerkt zijn in de waterparagraaf van dit bestemmingsplan. Verder is het bestemmingsplan via het E-formulier aangeboden aan de Provincie Zuid-Holland.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan, vanaf 4 september 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Er is 1 zienswijze ingediend. Deze is zienswijze is beantwoord in Bijlage 8. Tevens is aangegeven dat het bestemmingsplan op enkele punten ambtshalve is aangepast.