Plan: | Escher Gardens |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0375FEscherGard-40ON |
De gemeente Den Haag wil een integrale herontwikkeling van het gebied ten zuiden van station Hollands Spoor. De herontwikkeling bevat onder andere het toevoegen van woningbouw, kantoren en commerciële en maatschappelijke voorzieningen en een herinrichting van de openbare ruimte. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de ontwikkelingen in het Central Innovation District, deelgebied Laakhavens.
Het doel van bestemmingsplan is het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling van de kavel Escher Gardens (voorheen K+R kavel) binnen het plangebied conform de kaders van de vastgestelde Nota van Uitgangspunt HS Kwartier zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Het plangebied ligt in het stadsdeel Laak van de gemeente Den Haag. Het bestemmingsplangebied ligt direct ten zuiden van de spoorlijn Den Haag-Rotterdam en wordt begrensd door de Waldorpstraat, het ROC Mondriaan en gebouw 'The Globe'. Het zuidwestelijke deel van het plangebied staat bekend als ‘de K+R kavel’ en wordt deels gebruikt als parkeerterrein. Het noordoostelijke deel omvat het stationsplein en de daaraan gelegen commerciële voorzieningen en fietsenstalling.
Afbeelding 1: ligging plangebied
Het bestemmingsplan Escher Gardens vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | onherroepelijk | ||
Laakhavens | 27-11-2013 | NVT | 17-04-2015 |
Afbeelding 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen.
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan maakt deel uit van het Central Innovation District (CID). Het CID is middels de 7e tranche van de Regeling Crisis- en herstelwet opgenomen in artikel 7c Besluit uitvoering Crisis en herstelwet (BChw).
Dit artikel biedt gemeenten mogelijkheden om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen en vooruit te lopen op de komst van de Omgevingswet. De verbreding van de reikwijdte betekent onder meer dat milieuaspecten in het plan kunnen worden gereguleerd en dat maatregelen voor omgevingsaspecten zoals natuur, verkeer, cultuurhistorie rechtstreeks in het plan kunnen worden opgenomen (voor zover die al niet op Rijks- of provinciaal niveau wordt gereguleerd). Ook biedt de verbrede reikwijdte mogelijkheden tot opname van lokale verordeningen in het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan verbrede reikwijdte kan functies aan locaties toedelen, waarbij globaal onderzoek kan worden uitgevoerd. Pas wanneer zich een concreet initiatief voordoet dient onderzoek plaats te vinden naar de precieze invulling.
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het plangebied Escher Gardens aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 4 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 5 ten aanzien van de (milieu)kwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 6, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan. In hoofdstuk 8 wordt verslag gedaan van het wettelijk vooroverleg en de inspraak.
De locatie is gelegen in Laakhavens en maakt onderdeel uit van het Central Innovation District (CID). Het CID karakteriseert zich als een innovatief en bedrijvig kennisecosysteem. Een belangrijk deel van de woningbouwopgave van Den Haag zal in het CID landen. De stationsomgevingen zijn belangrijke economische brandpunten met de hoogste bebouwingsdichtheden.
In 1840 kreeg Den Haag een station aan de nieuwe spoorlijn tussen Rotterdam en Amsterdam. Rond 1900 werd de Haagse haven gegraven en transformeerde de polder naar een industriegebied. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft het gebied gefunctioneerd als een belangrijk 'binnenstedelijk' bedrijventerrein. In de jaren negentig is de havenarm van Laakhaven centraal gedempt en deed de grootschalige detailhandel zijn intrede. Grootschalige en grove bouwvolumes zoals het Gamma-blok, het Praxisblok en de Megastores domineren het ruimtelijke beeld. Rond de eeuwwisseling begon de sprong van het centrum over het spoor. Met de komst van de Haagse Hogeschool in 1996 werd een eerste begin gemaakt naar een omvangrijke transformatie van het gebied waarin onderwijs, wonen en kantoren een prominente plaats kregen.
In het plangebied zelf bevinden zich geen specifieke cultuurhistorische waarden die beschermd dienen te worden. Het nabijgelegen station Hollands Spoor is een rijksmonument, evenals het Stationspostkantoor.
De ontwikkeling van het CID bouwt voort op de bestaande stedelijke gridstructuur van Den Haag. Deze lange lijnen, van parallel aan en haaks op de kust, zijn de bestaande ruimtelijke dragers van de stad. Hieraan liggen grootschalige bouwvolumes. De Waldorpstraat is één van die lange lijnen die verschillende deelgebieden in het CID met elkaar verbindt. Het spoor verbindt Den Haag met Delft en Rotterdam maar is op plaatselijk niveau ook een barrière.
De Waldorpstraat is momenteel een wijkontsluitingsweg en faciliteert zowel het bestemmingsverkeer van en naar het gebied als doorgaand verkeer tussen de centrumring (Calandstraat) en het Rijswijkseplein/het Schenkviaduct. Conform de structuurvisie CID is de inzet om het doorgaand gemotoriseerd verkeer te weren. Daarom wordt een verkeersbesluit in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 voorbereid voor de afwaardering van de Waldorpstraat voor doorgaand gemotoriseerd verkeer (zie hoofdstuk 3).
De locatie is uitstekend ontsloten voor het openbaar vervoer. Intercitystation Hollands Spoor ligt direct naast het plangebied, en haltes voor tram en bus liggen binnen een paar minuten loopafstand zowel aan de centrumzijde van het spoor als aan de Laakhavenzijde.
De nabijgelegen Campus van de Haagse Hogeschool trekt veel voetgangers en fietsers. De Waldorpstraat maakt onderdeel uit van het netwerk van sterfietsroutes richting Rijswijk, Delft en Leiden. Onder het spoor gaat de stationstunnel voor langzaam verkeer richting de Stationsbuurt die weer aansluit op de Haagse loper voor de voetganger richting Centrum en op de hoofd- en sterfietsroutes aan de centrumzijde van het spoor.
Momenteel is op een deel van de locatie openbaar parkeren (Kiss and Ride) toegestaan ten behoeve van het station. Op korte afstand ligt een commerciële parkeergarage (Q-park Laakhaven-HS).
De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door het intercitystation Hollands Spoor met het stationsplein, kantoorbebouwing en onderwijsinstellingen. De Laakzijde entree van het station is recent getransformeerd tot een volwaardige tweede entree met een fietsenstalling op hoogte en op reizigers gerichte horeca. De vernieuwde entree is in 2020 opgeleverd. Het nabijgelegen monumentale Stationspostgebouw is verbouwd en dient als hoofdkantoor voor PostNL. In gebouw 'The Globe' komen verschillende functies samen waaronder kantoren, sportfaciliteiten en vergaderzalen. In 2022 is vergunning verleend voor de bouw van 'The Grace', een hoogbouwflat met ca. 1.411 woningen en voorzieningen in de plint.
De zogeheten 'K+R' kavel is onbebouwd en wordt in de huidige situatie deels gebruikt als tijdelijk parkeerterrein. De K&R-kavel ligt in de bestemming Verkeer-Openbaar vervoer station. Daarnaast heeft de K&R Kavel een bouwvlak met de functieaanduiding Kantoor. De maatvoering die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen voor de functieaanduiding Kantoor heeft een maximum bebouwingspercentage van 55% en een maximum bruto-vloeroppervlak van 20.000 m². De maximum bouwhoogte is 40 meter. Van deze planologische mogelijkheid is tot op heden geen gebruik gemaakt.
Afbeeldingen 3, 4 en 5: K+R kavel.
De plannen voor het gebied in de nabijheid van station Hollands Spoor zijn neergelegd in de Nota van Uitgangspunten HS Kwartier (RIS301942, 2019). Deze nota is een uitwerking van de Gebiedsagenda College Campus HS; Hollands Spoor / Laakhavens (RIS30132, 2019).
Afbeelding 3.1.1 Uitsnede Nota van Uitgangspunten HS Kwartier; ontwikkelplots.
In de Nota van uitgangspunten zijn verschillende ontwikkelvelden benoemd in de zone tussen het spoor en de Waldorpstraat en zijn de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten opgenomen. Belangrijke elementen hieruit zijn:
Afbeelding 3.1.2 Overzicht ruimtelijke kaders Nota van Uitgangspunten HS kwartier.
Verdere uitwerking heeft geleid tot het bouwplan dat nu in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
In december 2022 is de Ontwikkelvisie Laakhavens (RIS311821) vastgesteld, waarin het ruimtelijk toekomstperspectief voor Laakhavens is vastgelegd. De uitgangspunten voor de ontwikkeling van het stationsgebied uit de NvU HS Kwartier zijn hierin overgenomen.
Het bestemmingsplan Escher Gardens maakt het volgende programma mogelijk:
In de plint (de onderste twee bouwlagen) bevinden zich op het publiek gerichte voorzieningen zoals horeca, detailhandel en commerciële of maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is er ruimte nodig voor logistiek, techniek en opgangen van functies op andere bouwlagen. Er kan tot 2 lagen ondergronds worden gebouwd ten behoeve van fietsparkeren en technische functies. De commerciële functies detailhandel en horeca (samen maximaal 750 m²) zijn georiënteerd op het stationsplein en de Waldorpstraat, de hoofdroute van de loopstromen. In de planregels is opgenomen dat minimaal 250 m² aan eerstelijns zorgvoorzieningen wordt gerealiseerd. In paragraaf 4.4.19 Haagse referentienormen voor maatschappelijke voorzieningen wordt ingegaan op het voorzieningenniveau.
In de zogenaamde stedelijke laag (tot maximaal 25 m) komen kantoren en woningen. In de twee torens komen woningen en bijbehorende functies. Het plan voorziet ook in gedeelde voorzieningen zoals wasruimtes, studieplekken en een gemeenschappelijke daktuin voor onder meer de bewoners. Gezien de ligging in de nabijheid van onderwijsinstellingen zijn studenten en starters een belangrijke doelgroep, maar er komen ook grotere woningen die geschikt zijn voor gezinnen. In paragraaf 4.4.10 Woonvisie Den Haag 2017-2030 wordt een toelichting op het woonprogramma gegeven.
Plintenstrategie
De zogenoemde 'plint' is het deel van het gebouw dat vanaf de straat het meest zichtbaar is voor de langslopende voorbijganger en waar interactie plaatsvindt tussen de straat en het gebouw. Dit is de plek waar bedrijvigheid, voorzieningen en woningen zich presenteren aan de stad en waar de dynamiek en levendigheid het meest tot uiting komt. Met dit bestemmingsplan worden de hierboven beschreven functies mogelijk gemaakt in de plintruimten, die bijdragen aan een aangenaam verblijfsklimaat in het plangebied. Met de planontwikkeling wordt het levendige stationsgebied ('reuring') rondom station Holland Spoor doorgetrokken langs de Waldorpstraat in de richting van Laakhavens Centraal.
De gemeenteraad heeft op 24 oktober 2022 de plintenstrategie (RIS312977) vastgesteld. De plintenstrategie bevat instrumenten waarop de gemeente op verschillende manieren kan sturen op plintinvulling. Het plangebied betreft naast het bestaande stationsentree een particuliere nieuwbouwontwikkeling, waarvoor middels de NvU HS Kwartier de ruimtelijke en programmatische kaders van de bebouwing zijn vastgesteld. Dit maakt onderdeel uit van een bredere transformatie van Laakhavens zoals opgenomen in de Ontwikkelvisie Laakhavens. Middels de regels van het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan geeft de gemeente sturing om de gewenste invulling en uitstraling van de plint te bereiken.
Het gebouw bestaat uit twee torens met een maximale hoogte van respectievelijk maximaal 156 en 165 meter, waarin het basisvolume bestaat uit een stedelijke laag van maximaal 25 meter hoog. Op het bouwplan zijn de principes uit de Nota Hoogbouw Eyeline & Skyline van toepassing.
Afbeelding 3.3.1: Verbeelding ontwerpprincipes (bron: KCAP).
De torenvolumes sluiten met een vertrapping en een kroon aan op de Haagse hoogbouwvisie Eyeline Skyline. De plint van minimaal 9 meter hoog heeft een setback en een voorplein aan de Waldorpstraat en sluit zo aan op de omringende bebouwing.
Een verfijning van de plint, stedelijke laag en torens zorgt voor een optimaal windklimaat op maaiveld en een prettige straatwand met zichtlijnen naar de bovenliggende terrassen.
De groene terrassen zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en brengen Escher Gardens tot dichtbij het straatniveau.
Afbeelding 3.3.2: Indicatieve impressie vanaf de hoek Waldorpstraat – Johanna Westerdijkplein (bron:
KCAP).
Als onderdeel van de uitwerking van Mobiliteit op menselijke maat wordt voor het gehele plangebied een hoogwaardige openbare ruimte gerealiseerd in het gebied met hoge verblijfskwaliteit en prioriteit voor voetgangers en fietsers. Belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van het gebied is het transformeren van de Waldorpstraat naar een groene stadsboulevard, met als belangrijk uitgangspunt dat het viaduct (de 'hoge Waldorpstraat') verdwijnt en dat de Waldorpstraat ter hoogte van de ontwikkeling wordt afgesloten voor doorgaand autoverkeer. In combinatie met de bouwplannen zal dit bijdragen aan een aantrekkelijke stationsomgeving en het verbeteren van de looproutes en het verblijfsklimaat in het gebied.
Met de sloop van het viaduct ontstaat meer ruimte voor de fietser en voetganger in de Waldorpstraat. Het gebruik van de 'lage' Waldorpstraat door een grote hoeveelheid autoverkeer wordt voorkomen door een afsluiting van de weg ter hoogte van het plangebied. Daardoor zal de oversteekbaarheid van de Waldorpstraat voor langzaam verkeer verbeteren, o.a. nabij het Leeghwaterplein en The Globe. Tot aan het autovrije gebied kan zowel van de zijde Leeghwaterplein als vanaf de zijde van de Rijswijkseweg de Waldorpstraat wel ingereden worden door bestemmingsverkeer.
Voor het busvervoer (ook NS vervoer) en de hulpdiensten blijft de route via de Waldorpstraat wel mogelijk. De ingreep is reeds opgenomen in het No Regret pakket CID-Binckhorst (RIS 303062, 2019). Momenteel wordt een college verkeersbesluit voorbereid over deze afsluiting voor doorgaand verkeer en de impact daarvan in het gebied om te komen tot een formeel verkeersbesluit waarmee deze ingreep bij de realisatie kan worden geformaliseerd.
De bebouwing aan de Waldorpstraat blijft voor het noodzakelijk verkeer (logistiek en voorrijden) bereikbaar vanaf de Rijswijkseweg of het Leeghwaterplein. Dit noodzakelijk verkeer zal buiten de rijbaan keren en manoeuvreren zodat de verkeershinder en onveilige situaties worden beperkt. De gebruikers van de ontwikkeling parkeren elders waardoor de Waldorpstraat geen aanrijroute voor dit bestemmingsverkeer is. Daarnaast blijft het wel mogelijk om via de Waldorpstraat personen nabij het station af te zetten of op te halen (Kiss and Ride).
Als gevolg van de ontwikkeling zal de fietsenstalling van NS/Prorail worden aangepast. De fietsopgang die nu aan de westzijde van het stationsplein ligt, zal opschuiven naar de zijde van de Globe.
De nota Parkeernomen CID-Binckhorst (RIS3016160, 2020) is van toepassing. Het definitieve aantal wordt bepaald in het kader van de omgevingsvergunning en hangt af van het programma, dubbelgebruik, de toepassing van deelconcepten en inzet van parkeeroplossingen in de omgeving. Op dit moment is het uitgangspunt dat in het gebouw alleen fietsparkeerplaatsen (ca. 2.850) en logistieke functies komen. Autoparkeren wordt opgelost in nabijgelegen centrale voorzieningen.
Voorbereiding verkeersbesluit en voorwaardelijke verplichting
De geplande opwaardering van de Waldorpstraat met betrekking tot de verblijffunctie, langzaam verkeer en groen om de leefbaarheid van het gebied (en de verkeersveiligheid) te vergroten kan alleen plaatsvinden als een afwaardering voor doorgaand gemotoriseerd verkeer plaatsvindt. Dit is al geruime tijd onderdeel van de planvorming voor HS/Laakhavens. Dit is verankerd in de door de raad vastgestelde Structuurvisie CID en de Ontwikkelvisie Laakhavens. Tevens is de Raad akkoord gegaan met het bijbehorende investeringsbesluit 'Investeren in een groen HS Kwartier'. De opwaardering van de Waldorpstraat is een randvoorwaarde voor de ontwikkelingen in het Hollands Spoor (HS) Kwartier en in een later stadium ook voor de ontwikkelingen in Laakhavens Centraal. In het gebied bij station HS zijn 3.500 woningen beoogd in combinatie met ruimte voor kantoren, onderwijs en voorzieningen. Het voorliggende bestemmingsplan voor het bouwplan Escher Gardens, is het eerste plan waarvoor de opwaardering van de Waldorpstraat tussen de Rijswijkseweg en het Leeghwaterplein een harde voorwaarde is. In het bestemmingsplan wordt dit dan ook als uitgangspunt gehanteerd en de borging ervan is daarmee een randvoorwaarde voor het bestemmingsplan. De afwaardering van de Waldorpstraat voor doorgaand gemotoriseerd verkeer wordt in aanvulling op de vastgestelde kaders en het investeringsbesluit geborgd door middel van een Verkeersbesluit in het kader van de Wegenverkeerswet. De benodigde afwaardering van de Waldorpstraat zal leiden tot verkeerseffecten in een groter gebied; zo wordt het drukker op de Neherkade. Zie hiervoor ook het onderzoek in het kader van het project- MER dat is samengevat in 5.4 Verkeer en parkeren. Daarom zijn generieke en flankerende maatregelen nodig om de negatieve effecten elders te beperken. Aangezien er tijd nodig is om deze maatregelen uit te werken en het voorliggende bestemmingsplan hierop vooruitloopt, wordt er in dit bestemmingsplan gewerkt met een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het verkeersbesluit. Dat betekent dat Escher Gardens pas gebouwd kan worden op het moment dat het formele verkeersbesluit is genomen. Vooruitlopend hierop is door middel van het onderzoek Rapportage netwerkstudie KNIP Waldorpstraat(zie Bijlage 10) onderbouwd dat de afwaardering van de Waldorpstraat (en het daarmee samenhangende verkeersbesluit) voor doorgaand gemotoriseerd verkeer onder voorwaarden mogelijk is. Hierbij geldt dat er mobiliteitsmaatregelen in een breder gebied genomen moeten worden. Deze set aan maatregelen wordt komende tijd verder uitgewerkt als basis voor het formele verkeersbesluit.
Vergroening is één van de uitgangspunten voor de ontwikkeling in het CID. Momenteel is het plangebied vrijwel geheel verhard. Het bouwplan moet voldoen aan de eisen vanuit Natuurinclusief Bouwen en de eis uit de nota Eyeline Skyline dat 100% van de footprint van de stedelijke laag moet worden gecompenseerd als horizontale buitenruimte. Daarvan moet minimaal 40% worden ingericht met groen dat een bijdrage levert aan biodiversiteit. Deze eisen zijn opgenomen in de planregels en vormen daarmee een toetsingskader bij de behandeling van de aanvraag bouwvergunning. Op de stedelijke laag tussen de twee torens wordt een daktuin ingericht.
Aansluitend aan het plangebied zal de Waldorpstraat worden ingericht als groene stadsboulevard. Dit maakt onderdeel uit van de vergroening en herinrichting van de openbare ruimte in het gebied bij station HS en de campus zoals opgenomen in het 'Voorstel van het college inzake Investeren in een groen Hollands Spoor Kwartier' (RIS309486, 2021). Daarmee krijgt het gebied een hoogwaardige buitenruimte die bijdraagt aan de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van het gebied. Het uitwerken van het ontwerp vindt plaats in het kader van het buitenruimteplan Laakhavens. Op langere termijn zal ook de rest van Laakhavens vergroenen conform de ambities opgenomen in de Ontwikkelvisie Laakhavens.
Afbeelding 3.5 Schetsontwerp Stadscampus HS door Juurlink & Geluk.
Groennorm CID
In de structuurvisie CID is een groennorm op gebiedsniveau opgenomen. In paragraaf 4.4.19.2 Berekening op basis van groennorm is weergegeven, hoe de ontwikkeling in dit bestemmingsplan zich verhoudt tot deze groennorm. Daarbij is ook rekening gehouden met reeds vergunde bouwplannen en ontwikkelingen die parallel met dit bestemmingsplan in procedure zijn.
Algemeen
Den Haag wil in 2030 een klimaatneutrale stad zijn. Ontwikkelingen zoals Escher Gardens bieden kansen om een toekomstbestendige energievoorziening en gezond woon- en werkklimaat te realiseren en zo de CO2 uitstoot van de stad te verlagen. Ook biedt dit project kansen voor een klimaatbestendig en natuurinclusief ontwerp, hergebruik van materialen en bouwtechnieken waarmee elementen en grondstoffen in de toekomst eenvoudiger hergebruikt kunnen worden. De ontwikkeling in het plangebied draagt bij aan de transitie richting schone mobiliteit door verdichting nabij een intercitystation en het 'knippen' van de Waldorpstraat voor motorvoertuigen waarmee alternatieve vormen van vervoer worden gestimuleerd.
Onderstaand worden de verschillende duurzaamheidsthema's uitgewerkt. Algemeen uitgangspunt is het toepassen van integrale presentatie-instrumenten GPR of BREEAM. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelaars. De gemeentelijke beleidsambities zijn voor GPR een score van minimaal 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde, en een 9 voor energie. Ook kan er gekozen worden voor BREEAM-certificering en dan is de beleidsambitie om BREEAM excellent (4 sterren) te behalen. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat zien dat dit gangbaar is. Bij voldoen aan bovenstaande GPR-prestaties kan korting aangevraagd worden op leges.
In de anterieure overeenkomst is een inspanningsverplichting opgenomen voor de ontwikkelaar om te voldoen aan de duurzaamheidsambities.
Energie
In het Stedelijk Energie Plan (RIS306869) en de Transitievisie Warmte (RIS310442) is aangegeven dat de bestaande bouw moeilijk kan worden verwarmd met lage temperaturen. Voor de bestaande bouw is daarom alle beschikbare warmte met hogere aanlevertemperaturen (vanaf 70°C) nodig als alternatief voor het huidige aardgas. De gemeente wil de nieuwbouw niet (doen) aansluiten op hoge- of midden temperatuur warmtenetten, omdat deze warmtebronnen nodig zijn voor de bestaande bouw. Nieuwbouw moet aan strenge isolatiewaarden voldoen, waardoor deze gebouwen met veel lagere temperaturen verwarmd kunnen worden. Voor deze lage temperaturen zijn meerdere energiebronnen beschikbaar, zoals duurzame elektriciteit opgewekt met wind en zon, warmte uit zonlicht, bodem, oppervlaktewater, riolering, en drinkwater.
In de ondergrond wordt ruimte gereserveerd voor een energienetwerk. Conform het Warmteplan Laakhavens moeten de vastgoedontwikkelingen in Laakhavens gebruik maken van duurzame energieopwekking door middel van een collectief warmtesysteem volgend uit de concessieovereenkomst. De ontwikkelingen in HS kwartier, waaronder Escher Gardens, zijn hier echter van vrijgesteld omdat er individuele afspraken zijn gemaakt voor een gebiedsWKO.
Grondstoffen
De beste vorm van materiaalbesparing, en daarmee CO2 uitstoot te voorkomen, is om een gebouw te laten staan en daarmee de levensduur te verlengen. Een slim ontwerp kan het mogelijk maken om de functie van een gebouw aan te passen zonder dat daarbij ingrijpende bouwprocessen komen kijken.
In het plangebied is op dit moment sprake van een onbebouwd kavel.
Voor nieuwe bouwmaterialen kunnen materiaalpaspoorten worden opgesteld, zodat deze in de toekomst beter hergebruikt kunnen worden. Daarnaast is het goed om in te zetten op gebruik van materialen met een zo laag mogelijke CO2-uitstoot of zelfs klimaatneutraal of -positief zijn zoals bijvoorbeeld hout en groen/CEM III beton (betonakkoord 2018).
Houd rekening met veranderingen, aanpassingen, onderhoud en vervanging van verschillende bouwonderdelen. Het toepassen van overmaat in de verdiepingshoogte waardoor flexibiliteit ontstaat om in de toekomst meerdere functies op te vangen is wenselijk.
Duurzame bouwlogistiek
Ook wordt bij bouwactiviteiten gekeken naar duurzame bouwlogistiek om zo het effect op de stikstofdepositie in nabijgelegen natuurgebieden en de overlast in de omgeving te beperken. In principe geen gebruik van dieselaggregaten op de bouwplaats tijdens de sloop en de bouw (Actieplan Maatschappelijk verantwoord Inkopen (RIS299397)).
Afval
Om als stad te kunnen groeien en ontwikkelen op een manier waarbij we ook in de toekomst de aantrekkelijke leefomgeving kunnen blijven gebruiken en beheren, zal bij elk ontwikkelvoorstel en bouwproject de volwaardige uitwerking van het verzamelen en aanbieden van afval door middel van vooraf vastgestelde ontwikkelvoorwaarden, getoetst [moeten] worden in het vergunningsproces. Uitgangspunt hierbij is telkens systemen en middelen zo effectief mogelijk in te zetten en het bewoners zo makkelijk mogelijk te maken hun afval te scheiden en kwijt te kunnen. De inzamelmiddelen voor bedrijfsafval mogen niet in de openbare ruimte worden geplaatst anders dan voor de inzameling door de afvalinzamelaar.
Omdat binnen de bestaande grenzen van de stad meer bewoners en gebruikers komen terwijl de omvang en gerelateerde problemen van (huishoudelijke) afvalstromen de laatste decennia sterk zijn toegenomen, is het urgent om de opgave van en faciliteiten voor het verzamelen, scheiden en aanbieden van afval expliciet bij de gebiedsontwikkelingen en ook in de programmeer-, ontwerp- en ontwikkelproces van middelhoge en hoge bouwprojecten als ontwikkelvoorwaarde vast te stellen.
Deze ontwikkelvoorwaarden betreffen drie aspecten:
Voor Laakhavens wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is een gebiedsspecifieke uitwerking van het (concept)Kwaliteitsplan CID. Eén van de uitgangspunten van het Kwaliteitsplan CID is dat de verschillende deelgebieden in het CID een eigen identiteit hebben. Dat geldt dus ook voor Laakhavens.
Het beeldkwaliteitsplan Laakhavens gaat in op de identiteit van het gebied (verleden, heden en toekomst). Waardevolle cultuurhistorische elementen spelen daarin een rol om een samenhangend stuk stad te realiseren. Typisch Laakhavens en typisch Haags. Daarbij wordt gekeken hoe nieuwe gebouwen in Laakhavens zich op een eigentijdse manier verhouden tot de bestaande Haagse (baksteen) architectuur, zoals de Haagse School. Met als aanvullende inspiratie het robuuste industriële verleden van Laakhavens.
Het beeldkwaliteitsplan geeft voorbeelden in de vorm van inspirerende referentiebeelden, geeft kwalitatieve omschrijvingen én stelt ontwerpregels ten aanzien van de architectuur. Het beeldkwaliteitsplan zal na vaststelling door de gemeenteraad, in combinatie met de Welstandsnota Den Haag 2017, als welstandskader dienen voor de ontwikkelingen in het gebied.
Naar verwachting treedt vanaf 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 vervangt. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan "Escher Gardens" mogelijk wordt gemaakt levert een bijdrage aan het bereiken van de doelen van de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoeften en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationale ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. Op 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder inwerking getreden.
In paragraaf 5.16 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier nader op ingegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.
De locatie voor het plangebied van Escher Gardens heeft geen betrekking op een zend- en ontvangstinstallatie buiten een militair luchtvaartterrein, zoals aangewezen in artikel 2.6.2. zesde lid Barro en nader benoemd in bijlage 6 behorend bij artikel 2.1, zesde lid Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Escher Gardens geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Deze verordening vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in bindende regels over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:
De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften, zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, dierenwelzijn, behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland kent instructieregels voor bestemmingsplannen. De volgende instructieregels zijn van toepassing op dit bestemmingsplan:
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, wanneer deze past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de kwaliteitskaart (inpassen) (lid 1 onder a).
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit: een sterk verdicht centrumstedelijk gebied dat wordt getypeerd door stedelijke bouwblokken met hogere accenten.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt gaat in de toelichting in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid Bro.
In paragraaf 5.15 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Artikel 6.11 Kantoren
Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties en binnen bijzondere locaties.
Op het perceel is in het huidige bestemmingsplan de mogelijkheid tot 20.000 m² kantoren te realiseren. Het voorliggend bestemmingsplan voegt dus geen nieuwe mogelijkheden voor kantoorbebouwing toe. De locatie is aangewezen als grootstedelijke centrumlocatie voor kantoren.
6.13 Detailhandel
Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken, binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk, binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. Dit is niet van toepassing op detailhandel in goederen die niet goed inpasbaar is in de centra, kleinschalige detailhandel (zoals een gemakswinkel) ondergeschikte detailhandel, een afhaalpunt voor niet-dagelijks artikelen op goed bereikbare locaties, kringloopwinkels, supermarkten net buiten winkelconcentratiegebied in kleine kernen.
Voorliggend plan maakt detailhandel/horeca met een maximaal oppervlakte van maximaal 750 m² BVO mogelijk. Binnen de huidige bestemming (Verkeer – Openbaarvervoer station) is 3.350 m² detailhandel toegestaan in totaal op station Holland Spoor. De locatie maakt onderdeel uit van de hoofdwinkelstructuur.
Artikel 6.35 Afwijkingsmogelijkheid Crisis- en herstelwet
In een bestemmingsplan kan worden afgeweken van de regels van afdeling 6, voor zover het gaat om gronden die door het Rijk zijn aangewezen bij de toepassing van hoofdstuk 2 van de Crisis- en herstelwet (Chw), mits dit niet leidt tot onevenredige afbreuk aan provinciale belangen.
Het Central Innovation District (CID), waar de locatie Escher Gardens deel van uitmaakt, is per 1 oktober 2020, middels de 7e tranche, opgenomen in de Chw. De opname via de 7e tranche is gebaseerd op artikel 2.4 lid 1 Chw, afdeling Innovatie, Hoofdstuk 2 Chw.
Artikel 6.50 Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
Deze aspecten komen aan bod in paragraaf 5.14 Waterparagraaf.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is op 15 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
De ZHOV bevat de provinciale regels over de fysieke leefomgeving. Er staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan. De regels uit de ZHOV gaan gelden vanaf de inwerkintreding van de Omgevingswet, beoogd op 1 januari 2024. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en daarmee de ZHOV, vervalt de huidige omgevingsverordening.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden. De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.
In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.
Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:
Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.
Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.
De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).
De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, vastgesteld 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.
Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.
Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.
De uitgangspunten voor verdere verdichting van Den Haag zijn verder uitegewerkt in de Gebiedsagenda College Campus HS (RIS301329, 2018) en de structuurvisie CID (RIS307135, 2021) en hebben o.a. geleid tot het bouwplan Escher Gardens.
Het gebied tussen en rondom de stations HS, CS en Laan van NOI ontwikkelt zich tot een internationaal competitief economisch district: het Central Innovation District (CID). In dit gebied krijgt een groot deel van de stedelijke groei van de stad gestalte. In 2019 zijn voor de drie prioritaire gebieden rondom de stations Gebiedsagenda's vastgesteld (RIS301329).
Het is een bewuste keuze om de stedelijk groei te concentreren in een beperkt aantal gebieden. Dit zorgt ervoor dat een groot deel van de stad gevrijwaard blijft van verdichting. Daarbij blijven de bestaande karakters van de wijken intact. Hetzelfde geldt voor groene landschappen en groengebieden rondom en binnen in de stad.
Voor het CID geldt dat de groei ingezet wordt ten behoeve van de werkgelegenheid voor huidige en toekomstige generaties met alle opleidingsniveaus. De vestigingscondities binnen het CID zijn nu al zeer aantrekkelijk: een centrale ligging, een hoog voorzieningenniveau in de directe omgeving, een grote concentratie van werkgelegenheid met overheden, bedrijven en kennisinstellingen en een uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer en over de weg. De ontwikkeling tot een economisch hart vraagt om investeringen en inzet vanuit verschillende bedrijfsterrein.
Het CID draait om het scheppen van condities zoals een aantrekkelijke omgeving waarbinnen een krachtig, vernieuwend en internationaal netwerk van talent, ondernemers, onderzoekers en ambtenaren kan ontstaan.
Binnen het CID krijgen de drie polen rond de hoofdstations elk een eigen profiel, dat zich vertaalt in de invulling van de economische functies, doelgroepen en identiteit. De profielen zijn:
1. Den Haag Centraal: Policy Campus Centraal
Innovatief kenniscluster waarin overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven hun krachten bundelen rond maatschappelijke opgaven op het gebied van bestuur, recht en veiligheid. De Policy Campus loopt dor in de Campus Boulevard en Bezuidenhout (planbureaus, adviesraden).
2. Den Haag Laan van NOI: ICT - Security Campus
Internationaal toonaangevend cluster rond thema Security, ICT-Tech en diverse hubs, hoofdkantoren en financiële instellingen met doorloop naar het Beatrixkwartier.
3. Den Haag HS: College Campus HS, business & startupdistrict
De College Campus is de plek voor talentontwikkeling, in een gebied waar gestudeerd, gewerkt, gewinkeld en gewoond wordt. Rond de campus ontstaat een aantrekkelijk business & startup district met ook hoofdkantoren & ICT, naast kennisinstellingen als de Haagse Hogeschool, met uitloop richting Binckhorst NW/ Impact Binckhaven.
Voor de ontwikkelingen direct bij het station HS is in 2019 de NvU HS Kwartier door het college vastgesteld (RIS301942). De NvU bouwt verder op de uitgangspunten van de gebiedsagenda en geeft hieraan een uitwerking voor de verschillende ontwikkelvelden in het gebied. In de NvU is een vertaling van de op dat moment geldende gemeentelijke beleidskaders voor de ontwikkelingen in dit gebied opgenomen. In de gebiedsagenda zijn volgende opgaven benoemd:
1. Hoogbouwcluster ontwikkelen langs het spoor en rondom het station; realiseren van een hoogstedelijk en samenhangend hoogbouwcluster met kenmerkende beeldkwaliteit en hoogwaardige verbindende buitenruimte. Voor heel Laakhavens stellen we een beeldkwaliteitplan op.
2. Duurzaamheid is een integrale opgave in alle fasen van de planvorming. Dit betekent dat al vanaf de begin stadia van de ideevorming duurzaamheidsaspecten in de breedste zin richtinggevend zijn. Duurzaamheid in hoogbouw: opzetten van een pilot voor een van de torens voor het scheiden van hemelwater.
3. Het opstellen van een Integraal buitenruimteplan Laakhavens; verdichting van dit gebied stelt hoge eisen en ambities voor aantrekkelijkheid, vergroenen van de buitenruimte en klimaatadaptief inrichten. Gereedschapskist Buitenruimte CID stelt de kwaliteitsambitie t.a.v. het buitenruimteplan.
4. Transformatie Waldorpstraat tot groene stadsboulevard; verbinden gebied met Trekvlietplein, Loper Oude Centrum en de stadscampus rondom de Haagse Hogeschool.
5. Versterking van het economische klimaat door het verbeteren van de vestgingscondities. Ruimte bieden aan economisch programma. Het gebied wordt verdicht naar een intensief gemixt gebied. Programmatisch gaat het in de gebiedsagenda om een opgave van 5.000 tot 7.000 woningen, 40.000 tot 80.000 m2 economisch programma (kantoren, congres, onderwijs, kennisinstellingen etc). Deze voorraad is flexibel inzetbaar zodat kan worden ingespeeld op veranderingen in de vraag van de markt (economie, wonen, etc.).
6. Nadere studies naar mogelijke transformatie van het Schipperskwartier; thema's zijn mogelijke uitwerkingen van de verdichtingsopgave, groenaanleg die aansluit bij toekomstig Trekvlietpark, verbindingen met omgeving.
7. Verdichting langs de randen in Laakhaven Centraal; gemengd programma van wonen, voorzieningen en onderzoeken combinatie met bedrijfsprogramma.
8. Verbeteren wandel- en fietsroutes in de belangrijke stadsstraten: Rijswijkseweg, Leeghwaterplein, Waldorpstraat.
9. Het realiseren van een voorzieningenniveau voor Laakhavens dat past bij de ontwikkelingen in het gebied en waar ook de omliggende wijken van kunnen profiteren.
10. Betaalbaar houden van economische ruimte; nadere studie naar mogelijkheden voor betaalbare bedrijfsruimte.
In de NvU zijn verder stedenbouwkundige en programmatische uitgangspunten benoemd voor de deelgebieden. Op basis van de NvU is verder gewerkt aan planvorming in het gebied. Het monumentale stationspostkantoor is inmiddels gerenoveerd en opgeleverd.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de K&R kavel mogelijk. Op basis van gewijzigde (markt)omstandigheden is het programma voor de specifieke kavel aangepast. Zo is het hotel komen te vervallen en het aantal kantoormeters afgeschaald. Het aantal beoogde woningen is vergroot van maximaal 600 naar maximaal 1.250. Met de aanpassingen blijft het programma wel binnen het totale programma van de NvU HS Kwartier en de Gebiedsagenda College campus HS/Laakhavens.
Afbeelding 4.4.1 HS Kwartier Perceelsgrenzen & deelgebieden. Bron: NvU HS Kwartier.
De structuurvisie CID is een beleidsdocument waarin de ambities voor het CID zijn vertaald.
Den Haag zet in op een CID dat zich ontwikkeld tot een innovatiedistrict: een mondiale ontmoetingsplaats en internationaal knooppunt voor innovatie. Om deze ambitie te bereiken, worden de gebieden rond de drie treinstations getransformeerd tot een samenhangend gebied. Dit gebeurd aan de hand van zeven ruimtelijke principes:
De zeven ruimtelijke principes zijn voor de gebiedsontwikkeling van het CID uitgewerkt aan de hand van drie thema's:
De structuurvisie voor het CID bouwt voort op het idee dat er van de drie stations en het historisch centrum door lange lijnen naar een hechte 'triple hashtag' (#) ontwikkeld wordt. Langs deze lange lijnen kan het centrummilieu zich geleidelijk uitbreiden om zo samen met Den Haag een hecht verbonden gebied te vormen.
Het centrummilieu betreft een gemengd en gedifferentieerd (hoog)stedelijk gebied dat wordt gekenmerkt door een hoge concentratie van woningen, werkplekken, winkels en andere voorzieningen in een gebied met een hoge verblijfskwaliteit en uitstekende bereikbaarheid.
De mix van functies levert niet alleen een levendig en aantrekkelijk straatbeeld op, maar zorgt er ook voor dat verschillende functies van elkaar kunnen profiteren: synergie in energie, kruisbestuiving en een hoog voorzieningenniveau. Gemengde gebieden zijn daarnaast over het algemeen leefbaarder en meer adaptief in hun ontwikkeling, nemen minder ruimte in beslag en kunnen omliggende wijken een impuls geven. Het CID is hiertoe in staat.
Het gebied nabij station Hollands Spoor valt in de categorie 'reuring': een gebied met veel mensen op straat, een actieve plint en veel ruimte voor ontmoeting en voorzieningen.
De ontwikkelvisie Laakhavens Hollands Spoor (2022, RIS311821) vormt een uitwerking van de structuurvisie CID voor het deelgebied Laakhavens (exclusief het al eerder in ontwikkelig gebrachte westelijke deel). Om de kansen van het gebied volledig te benutten wordt ingezet op een integrale gebiedsontwikkeling met de volgende hoofdthema's:
Afbeelding 4.4.2.1 Rust-reuring-ruis.
Het plangebied valt in deelgebied Spoorzone HS. Dit gebied nabij het intercitystation kent een hoge mate van reuring en hier is ruimte voor een hoogbouwcluster. Ontsluiting van het gebied gaat via inprikkers vanaf de Centrumring; doorgaand autoverkeer wordt zoveel mogelijk geweerd (uitgezonderd hulpdiensten en OV).
Afbeelding 4.4.2.2 Ontsluiting en logistieke principes (eindbeeld).
Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.
De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.
Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn gebiedsspecifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven getoetst worden.
De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft. Bij de tussentijdse evaluatie in 2021 (RIS306342) is de nota Hoogbouw op een aantal punten aangepast. Een volledige evaluatie (RIS314363) is in maart 2023 aangeboden aan de commisie Ruimte. Met dit bestemmingsplan worden bouwvolumes mogelijk gemaakt die passen binnen de Haagse Hoogbouwnota.
In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.
De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.
We streven er naar dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijzen: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.
De omgeving van het plangebied is in de huidige situatie sterk versteend en zal worden vergroend als onderdeel van de herinrichting en vergroening van de Waldorpstraat, Haagvlietpoort en het gebied bij de Haagse Hogeschool. Voor de kosten hiervan is door de raad gemeentelijke co-financiering in 2021 beschikbaar gesteld (Collegevoorstel Investeren in een groen Hollands Spoor Kwartier, RIS309486).
Voor de Stadscampus HS is reeds een schetsontwerp opgeleverd (zie hoofdstuk 3, Planbeschrijving) welke een eerste visie laat zien op de potentie van het gebied. Toevoeging van groen en het activeren van het aanwezige water maken van het gebied het hart van de wijk. In het verdere planvormingsproces wordt een haalbaarheidsslag gemaakt om zo goed mogelijk recht te doen aan de beoogde vergroening die past binnen de beschikbare middelen. Dit betekent dat het voorlopig ontwerp zal voortbouwen op onderstaande schetsontwerp, maar dat deze op punten ook kan afwijken.
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.
Afbeelding 4.4.5.1 : Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur (RIS300506) .
Het plangebied ligt niet in de Stedelijke groene Hoofdstructuur, zie ook onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.4.5.2
: Uitsnede Stedelijke Groene Hoofdstructuur ter plaatse van het plangebied (bron:
gemeente Den Haag).
Wel heeft de Waldorpstraat de potentie om – na volledige herinrichting - deel uit te maken van de Hoofdboomstructuur. De Hoofdboomstructuur vormt een onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.
Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.
Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een ecologische verbindingszone.
Met de nota Stadsbomen 'Leefkwaliteit voor de stad' (RIS307827) wordt de ambitie uit de Agenda groen voor de stad, om door middel van groenbeleid bij te dragen aan een zo hoog mogelijke leefkwaliteit in de stad, concreet gemaakt.
De Nota stadsbomen bevat twee hoofddoelen:
De nota Stadsbomen vormt een drieluik samen met het Routeboek stadsbomen in beheer en het Routeboek stadsbomen in projecten. De nota geeft de ambitie, visie en hoofduitgangspunten aan. In de routeboeken zijn deze concreet gemaakt en nader uitgewerkt.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
In het plangebied staan nu geen bomen. In het schetsontwerp voor de toekomstige openbare ruimte nabij het plangebied wordt uitgegaan van een dubbele of driedubbele bomenrij op de Waldorpstraat, die ter hoogte van het stationsplein wordt onderbroken.
De gemeente Den Haag wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (2019, RIS 301953). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte.
Welke natuurinclusieve maatregelen bij een bouwproject moeten worden toegepast, staat beschreven in het instrument 'Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen Den Haag' (2019, RIS 301953). Ook de Haagse nota Eyeline Skyline (2017, RIS 298448) geeft handvatten voor het gebruik van het puntensysteem voor hoogbouw.
Met bestemmingsplan Escher Gardens wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij het Puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen van toepassing is. Het gaat om een grootstedelijk project gelegen in stadszone 'Gebieden met hoogbouw en grootschalige bebouwing'. Hierdoor dient het te behalen aantal punten voor daken/gevels, verblijf en omgeving minimaal resp. 6, 4 en 6 punten te zijn. Deze punten kunnen behaald worden met de maatregelentabel opgenomen in het Puntensysteem voor natuur- en groeninclusief bouwen, zie ook onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.4.8: Maatregelentabel voor stadszone 'grootschalige bebouwing en hoogbouw' (bron: gemeente Den Haag).
In paragraaf 5.10 Natuurbescherming wordt nader uiteengezet op welke wijze dit in de planontwikkeling geborgd is.
Verkeer algemeen
In de afgelopen jaren is uitvoering gegeven aan het verkeers- en vervoersbeleid zoals vastgelegd in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door ervoor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Daarvoor zijn en worden nog steeds investeringen gedaan voor een verbetering van het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer.
In 2019 is door het college van burgemeester en wethouders de Mobiliteitstransitiebrief gepresenteerd als een vervolg op de Haagse Nota Mobiliteit (RIS 302361). Den Haag groeit sneller dan ten tijde van de HNM werd verwacht. Het verkeer wordt drukker en er is steeds minder ruimte in de stad. Om Den Haag ook in de toekomst leefbaar, verkeersveilig en bereikbaar te houden moet er anders worden gekeken naar en omgegaan worden met mobiliteit. De mobiliteitstransitie is de noodzakelijke doorontwikkeling om de stad leefbaar, bereikbaar en verkeersveilig te houden. In 2040 moet mobiliteit schoon, veilig, efficiënt, betaalbaar, verbonden en op maat zijn.
De mobiliteitstransitie van Den Haag zet in op mobiliteit die past bij een verdichtende stad. Dat wil zeggen dat veilig, ruimte-efficiënt en schoon vervoer prioriteit krijgt. Voornamelijk lopen, fietsen en OV dus. Op die manier zorgen we voor minder verkeersslachtoffers, een aantrekkelijkere openbare ruimte en een klimaatvriendelijke en gezonde stad. Het alternatief is dat de wegen van de stad dichtslibben, de luchtkwaliteit verslechtert en automobiliteit steeds meer schaarse openbare ruimte vraagt. Een scenario dat niet past bij de ambities om de stad bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
De ideeën en plannen voor de Haagse mobiliteitstransitie staan in de nieuwe Strategie Mobiliteitstransitie 2022 – 2040 (RIS 310664) als vervolg op de Hoofdlijnenbrief mobiliteitstransitie.
In de Strategie Mobiliteitstransitie staat hoe de Haagse mobiliteit er in 2040 uit ziet en hoe de gemeente de mobiliteitstransitie wil versnellen.
De planontwikkeling op deze locatie is deel van ambitie van de Compacte Stad waarin Den Haag kiest voor het verdichten binnen de bestaande grenzen. Door in te zetten op een compacte stad worden de mobiliteits- en bereikbaarheidsopgaven van een leefbare stad en regio verbonden. In deze stad is nabijheid – en niet snel lange afstanden kunnen afleggen – leidend voor bereikbaarheid. Dan zijn de afstanden korter en worden ze vaker afgelegd te voet, met de fiets of met het ov. Ook wordt de bestaande infrastructuur zo beter benut omdat meer mensen zich erover kunnen verplaatsen. Het is de ambitie om de groei van mobiliteit in een groeiende stad op te vangen zonder een toename van het autoverkeer.
Het plangebied valt onder het CID (Laakhavens Centraal). Voor het CID heeft de gemeenteraad ingestemd met de structuurvisie met daarin een pakket aan, onder andere, verkeersmaatregelen. In dit plangebied betreft dat een verbetering van de loop- en fietsroutes en het weren van doorgaand verkeer via de Waldorpstraat. Daarnaast is door de raad besloten tot een aangescherpt parkeerbeleid voor het CID waarmee het autobezit en autogebruik in het CID kan worden beperkt (RIS 306160).
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Afbeelding 4.4.9.1 Openbaarvervoernetwerk - Haagse Nota Mobiliteit.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Afbeelding 4.4.9.2 Hoofdstructuur wegverkeer - Haagse Nota Mobiliteit.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.
In 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.
Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets.
Afbeelding 4.4.9.3 Fietsnetwerk Regio- Fietsstrategie Den Haag 2040.
Het plangebied ligt direct aan de sterfietsroute via de Waldorpstraat (zowel richting Voorburg/Leiden als richting Moerwijk/Rijswijk en sluit het gebied ook aan op het stelsel van hoofdfietsroutes in de stad met vrijliggende fietspaden. Het plangebied heeft dan ook directe en hoogwaardige fietsverbindingen met een groot deel van de stad en de regio.
Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeerstrategie 2021 - 2030 (RIS308711). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon) omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
Voor het plangebied geldt het beleid uit de Nota parkeernormen CID en Binckhorst (RIS306160). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan het beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de beschikbare voorzieningen.
Belangrijk uitgangspunten van het beleid is het vooropstellen van voetgangers, fietsers en verblijfskwaliteit. De gemeente zet in op het gebruik van centrale parkeervoorzieningen en het benutten van bestaande parkeercapaciteit. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Onderdeel van het parkeerbeleid voor het CID is dat parkeren op straat alleen mogelijk moet zijn voor bijzondere doelgroepen met een kortdurende parkeerbehoefte zoals zorgverleners, bezorgers en klusbussen (voor korte klussen). De bewoners, werknemers en bezoekers van de nieuwe woningen, kantoren, bedrijven en voorzieningen komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning, met uitzondering van mindervaliden.
Fietsparkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.
Laden en lossen
Naast de behoefte aan parkeerplaatsen voor auto's en fietsen is het voor de ontwikkeling noodzakelijk dat bij/in het gebouw wordt voorzien in een ruimte voor het laden of lossen van goederen en het inzamelen van afval. Het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van laden en lossen is een van de gebruiksdoeleinden waarvoor in verband met een goede ordening van functies regels worden opgenomen in een bestemmingsplan. In de regels is opgenomen dat het laden of lossen bij een gebouw op eigen terrein moet gebeuren. Via een nadere eisen-regeling in het bestemmingsplan kan de gemeente nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van laad- en losmogelijkheden in verband met de verkeersveiligheid en/of vanwege van belang zijnde verkeerskundige maatregelen met het oog op de verkeersafwikkeling en doorstroming. Voor de ontwikkeling is het (inrijden voor) laden en lossen slechts mogelijk aan de zijde van de Waldorpstraat.
Het bestemmingsplan sluit aan bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van de verschillende verkeersaspecten. In paragraaf 3.4 zijn de mobiliteitsopgaven in het plangebied omschreven.
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2.000-2.500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:
Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
Woonagenda
Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. "Haags samen wonen, daar geloven we in".
Belangrijke elementen uit de Woonagenda's zijn:
Uitwerking voor het plangebied
De ruimtelijke en beleidsmatige uitgangpunten voor onderhavig plan zijn opgenomen in de Nota van uitgangspunten HS Kwartier in 2019. In dat jaar gold de Woonagenda 2019-2023 (RIS301880). De afspraken die in een overeenkomst met de ontwikkelaar zijn gemaakt voor deze ontwikkeling vallen nog onder dat regime.
Met betrekking tot de grootte van de woningen geldt dat maximaal 20% van de woningen kleiner mag zijn dan 40 m² gebruiksoppervlakte (GBO). Studentenwoningen, zorgwoningen en bijzondere concepten zijn hiervan uitgezonderd, maar er geldt een maximum van 55% op het totaal aantal woningen. Verder is afgesproken dat minimaal 5% van de woningen groter is dan 70 m² GBO (met minimaal 3 kamers). Daarmee biedt het plan ook ruimte aan de doelgroep gezinnen.
Minimaal 20% van de woningen in de ontwikkeling heeft een middeldure huur tussen de liberalisatiegrens en de €950 (prijspeil 2018). Hiervan ligt de helft tussen de liberalisatiegrens en €850 en de andere helft tussen €850 en €950. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van CPI alle huishoudens volgens de 'jaar-op-jaarmethode', reeks 2019=100 + 1%. De huur mag jaarlijks stijgen volgens dezelfde indexatie. De middeldure huurwoningen worden minimaal 20 jaar verhuurd met een middeldure huur, ook na mutatie. De gemeente wordt gedurende deze 20 jaar jaarlijks ingelicht over de huurprijzen.
De Woonagenda 2019-2023 gaat uit van minimaal 30% sociale woningbouw en laat ruimte om dit onder voorwaarden door marktpartijen te laten realiseren. Gezien de nabijheid van onderwijsinstellingen en de grote behoefte aan woonruimte voor studenten in Den Haag is de realisatie van studentenwoningen (die ook onder sociale huurwoningen vallen) in dit bouwplan wenselijk. In het voorgenomen bouwplan wordt het contigent sociale huurwoningen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd als studentenwoningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:
Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk moet meegroeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.
Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.
Met het bestemmingsplan Escher Gardens wordt 10.000 tot 20.000 m² bvo kantoor mogelijk gemaakt en 1.000 tot 3.000 m² bvo publieksgerichte en commerciële functies vlakbij een intercity station.
De Kadernota detailhandel Den Haag “De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal” (RIS 300626) is in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.
Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.
Het bestemmingsplan voorziet in het opnieuw bestemmen van detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken. Zowel de centrumkant van Hollands Spoor (de hoekpanden met supermarkten aan het Stationsplein/Stationsweg, de voorkant station Hollands Spoor zelf) als The Globe aan de Laakhavenskant behoren tot de hoofdwinkelstructuur van Den Haag. De te bestemmen detailhandel voldoet aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking en zal zich voornamelijk concentreren rond de nieuwe stationsentree aan de Laakhavenskant.
De plint van de bebouwing in het plangebied krijgt een stedelijke programmering met publieke voorzieningen, dienstverlening en werkruimtes, met een duidelijke expressie van verschillende adressen en functies. De commerciële ruimtes in de plint zijn flexibel bestemd ten behoeve van onder andere detailhandel, horeca en dienstverlening. Reguliere supermarkten zijn niet toegestaan, een kleinere 'to-go' formule past wel in het stationsgebied en is toegestaan binnen de planregels.
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.
In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.
Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.
Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019
Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd. Voor winkelgebieden en winkelstraten zijn specifieke percentages horeca opgenomen.
Het plangebied betreft een stationsomgeving met veel passanten. Met het bestemmingsplan wordt horeca in de categoriën licht- en middel zwaar toegestaan. Daarmee wordt aangesloten bij het levendige karakter van het stationsgebied ('reuring'), de reeds toegestane horeca aan het stationsplein.
Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.
Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.
Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.
Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m² bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1.500 m² bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.
Het plangebied valt in het CID. Met het bestemmingsplan Escher Gardens wordt 10.000 m² tot
20.000 m² bvo kantoor mogelijk gemaakt en is daarmee passend binnen de Kantorenstrategie.
Onderwijs
Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkelkansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar meer kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren van onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende en toekomstbestendige schoolgebouwen.
Onderwijshuisvesting
Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs bieden de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) en het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020 – 2030 (RIS304176) het richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit die toekomstbestendig is (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties) op toegankelijke plekken. Hierdoor wordt met een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad een goed onderwijsaanbod mogelijk gemaakt. Nieuwe schoolgebouwen worden, in aansluiting op de toenemende behoefte aan onderwijshuisvesting in de stad, gerealiseerd op basis van een goede afstemming van vraag en aanbod.
Kinderopvang
Met het raadsvoorstel van 24 april 2014 (rv 45, RIS 271202-140408) heeft de raad besloten om bij nieuwbouw van schoolgebouwen waar gewenst en mogelijk tegelijkertijd rendabel (vervangende) nieuwbouw te realiseren van accommodaties voor kinderopvang. Den Haag streeft ernaar om kinderopvangcentra in, of direct nabij, scholen in stand te houden en, indien dit nodig blijkt, verder uit te breiden. De samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang in kindcentra neemt steeds meer toe en zal intensiever worden. De gemeente kan hierin een faciliterende rol spelen.
Peuterspeelzaalwerk
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.
In het plangebied wordt ingezet op onderwijsvoorzieningen niet zijnde kinderdagverblijf, basisschool, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs. Deze laatste onderwijsvormen worden op andere locaties in het gebied voorzien. Onderwijsinstellingen zoals MBO, HBO en WO zijn wel passend het beoogde campusprofiel.
Inleiding
De stad Den Haag moet verdichten, vergroenen en verduurzamen om aan toekomstige verwachtingen te voldoen (Agenda Ruimte voor de stad RIS295016). Het verdichten is nodig om de huidige en toekomstige woningnood op te vangen. Om dat nu en in de toekomst leefbaar te houden is vergroenen en verduurzamen nodig. Zo heeft de gemeente het streven om in 2030 een klimaatneutrale en klimaatadaptieve stad te zijn. Om dit te kunnen realiseren zijn structurele aanpassingen nodig in de manier waarop er wordt gebouwd. Voor nieuwbouw gelden daarom hoge duurzaamheidsambities. Gebouwen moeten een lange levensduur hebben, zuinig zijn in gebruik en opbouw zijn en bestand zijn tegen toekomstige klimaatveranderingen. Bovendien moeten onderdelen en materialen na de levensduur hergebruikt kunnen worden.
De Nota Duurzaamheid “Schone energie in een groene stad” (RIS301829) beschrijft op hoofdlijnen hoe Den Haag de energievoorziening, leefomgeving, mobiliteit en het grondstoffengebruik toekomstbestendig wil maken. In dit hoofdstuk komen de verschillende thema's aan bod en worden de relevante beleidsnota's beschreven. Het gaat respectievelijk om de thema's: energie, leefomgeving (groen, klimaatadaptatie, gezondheid en milieu), mobiliteit en grondstoffen/circulariteit.
De duurzaamheidsaspecten in het plangebied zijn opgenomen in paragraaf 3.6 Duurzaamheid.
Energie
Den Haag zet grote stappen om te komen tot de ambitie om in 2030 een klimaatneutrale stad te zijn. Om dat te bereiken moet de Haagse energievoorziening aangepast worden. De energievoorziening van nieuwbouw (woningen) moet volgens het Bouwbesluit zonder aardgasaansluiting ontwikkeld worden. De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie Warmte (RIS310442) vastgesteld is. Uitgangspunt hiervan is dat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden. Daarom is het gebruik van hoge (> 70 °C) temperatuur stadsverwarming voor nieuwbouw onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande minder goed te isoleren woningen en gebouwen.
Vanaf 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (= Bijna energieneutraal Gebouw) van toepassing op alle bouwaanvragen die worden ingediend. Het Bouwbesluit stelt met de BENG eisen een ondergrens.
Om het thermisch gebruik van de ondergrond te optimaliseren stelt de gemeente waar nodig bodemenergieplannen op. In een bodemenergieplan wordt vastgelegd op welke plekken koude en op welke plekken warmte in de bodem opgeslagen mag worden. Zo wordt voorkomen dat koude en warme bronnen met elkaar interfereren en kan de thermische capaciteit van de bodem optimaal worden benut.
Platte daken op de locatie dienen gebruikt te worden voor klimaatadaptieve maatregelen (groen dak, wateropvang) in combinatie met het opwekken van duurzame energie (elektriciteit, warm water). Zorg met het ontwerp en indeling voor een lage koelbehoefte van het gebouw. Dit kan door rekening te houden met de oriëntatie van het gebouw, zonwering etc. Er gelden landelijke BENG normen en de TO-juli normering.
Het energie aspect is nader onderbouwd in paragraaf 3.6 Duurzaamheid
Mobiliteit
Den Haag zet in op een verandering van het mobiliteitssysteem (de mobiliteitstransitie), zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). De strategie is opgebouwd uit vier thema's. Het thema 'stadsvriendelijke vervoerswijzen' richt zich op duurzame mobiliteitsoplossingen die zo min mogelijk schade brengen aan mens en milieu, en die ten dienste staan van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-OV-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag.
Om de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem te bewaken, zijn zes doelstellingen voor mobiliteit geformuleerd, waaronder schone mobiliteit; we zetten in op een klimaatneutrale stad in 2030 en op emissievrije mobiliteit. Dat doen we door schoner vervoer, het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen en door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden. Daarnaast streven we naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en doelgroepenvervoer.
In Aanpak schoon vervoer (RIS303606) wordt versneld ingezet op schonere alternatieven ten aanzien van gemotoriseerd vervoer. Met maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na. In en rond het gebouw dient actief rekening gehouden worden met de gewenste vormen van vervoer bijvoorbeeld door ruimte en voorzieningen te reserveren voor (deel)fietsen en laadpunten voor elektrische voertuigen.
Den Haag heeft diverse milieuzones, deze gelden o.a. voor vrachtverkeer, bussen, dieselauto's en oude brommers en worden stapsgewijs aangescherpt. Alle logistiek in de binnenstad dient vanaf 2025 emissieloos plaats te vinden (Milieu Zones Den Haag RIS305702). De locatie van Escher Gardens valt weliswaar buiten de binnenstad en buiten de milieuzone voor vrachtverkeer, maar de toekomstige gebruikers van deze locatie zouden kunnen onderzoeken om ze aansluiten bij het Platform Stedelijke Distributie en gebruik te maken van de Haagse Logistieke Hub.
Onze ambitie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur, mobiliteitsdiensten en de reizigers zelf moeten meegroeien met het gewenste fietsgebruik (Ruim baan voor de fiets, fietsstrategie Den Haag 2040, RIS302960).
Met de groei van het fietsgebruik groeit ook de behoefte aan voldoende stallingsvoorzieningen op de juiste plek. Dat is nodig om fietsgebruik te faciliteren, maar ook om de overlast in de openbare ruimte te voorkomen. De aanwezigheid van fietsenparkeervoorzieningen stuurt het gedrag. Of mensen hun fiets goed bij de woning en op bestemming kwijt kunnen, bepaalt of mensen voor de fiets kiezen of voor een ander vervoermiddel. Goede oplossingen voor fietsparkeren maken het gebruik van de fiets aantrekkelijk. Met de toename van het aantal verschillende fietsmodellen, zoals E-bikes, kratfietsen en bakfietsen, is er behoefte aan een gedifferentieerd aanbod aan stallingsvoorzieningen.
Het aspect mobiliteit is nader onderbouwd in paragraaf 3.4 Mobiliteit.
Grondstoffen
Gemeente Den Haag heeft de ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn. In 2030 wil de gemeente voor 50% circulair zijn. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Het materiaalgebruik gerelateerd aan bouw en (bouw)processen is verantwoordelijk voor 11% van de gehele Nederlandse CO2 uitstoot. Het is daarom van belang om naast energiezuinige gebouwen ook waarde te hechten aan het omlaag brengen van het materiaalgebruik. De milieukosten van een gebouw worden berekend d.m.v. een MilieuPrestatieGebouw (MPG). Dit zijn alle milieukosten van materialen opgeteld, gedeeld door de levensduur en de vloeroppervlakte. De landelijke norm hiervoor ligt op 0.8 voor woningen en 1.0 voor utiliteit. Voor nieuwbouw in Den Haag streven wij naar een zo laag mogelijke MPG-waarde. Dit valt te behalen door slim om te gaan met de hoeveelheid materialen, in te zetten op hergebruik en te kiezen voor verantwoorde biobased materialen.
Actieplan maatschappelijk verantwoord inkopen (RIS 299397)
We gaan verspilling van grondstoffen tegen en zorgen voor maximaal hergebruik van materialen in en door de stad. Voor sloop hanteren we de minimale eis dat er gesloopt wordt conform de BRL SVMS-007.
Het aspect grondstoffen is nader onderbouwd in paragraaf 3.6 Duurzaamheid
Afval
Het aanbieden en ophalen van afval brengt een ruimtevraag met zich mee. De opstelplekken en aanrijroutes moeten voldoen aan de daarvoor geldende randvoorwaarden, zoals geformuleerd in de vastgestelde parkeerstrategie (RIS 308711) en het handboek openbare ruimte (www.hor.denhaag.nl).
Afval dat tijdens de bouw en daarna in de gebruiksfase vrijkomt moet zoveel mogelijk aan de bron gescheiden worden en apart afgevoerd te worden. Het huishoudelijk afval dient inpandig (uit het zicht) en op eigen terrein te worden opgeslagen. In het ontwerp dient hiervoor ruimte gereserveerd te worden. Meer informatie hierover in hoofdstuk 5.
Het aspect afval is nader onderbouwd in paragraaf 3.6 Duurzaamheid
Groen
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een groenere stad met een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte is een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur.
In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit van deze bomen te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.
Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel.
De gemeente Den Haag stimuleert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 309252, 301953, 313059). Dit levert een bijdrage aan de biodiversiteit, aan de klimaatopgave door vermindering van hittestress en wateroverlast, aan de mogelijkheden voor natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Daarnaast moeten alle grootschalige nieuwbouwprojecten in Den Haag voldoen aan het Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen (RIS301953). Het puntensysteem is opgenomen in paragraaf 4.4.8.
Als onderlegger voor het ruimtelijk beleid heeft de gemeente De Agenda Ruimte voor de Stad (RIS295016). De agenda heeft verschillende functies waaronder het vormen van een onderlegger voor het ontwikkelen en beoordelen van nieuwe ruimtelijke plannen. Groen is hierbij een belangrijk onderwerp en komt terug rondom opgaves als verdichting en klimaatadaptatie.
De Agenda Groen voor de Stad (RIS295016) legt de basis om samen met de stad binnen een helder beleidskader en met een duidelijke ambitie de uitdagingen waar Den Haag voor staat het hoofd te bieden en de kansen die zich voordoen te pakken. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven.
De ambities, thema's en kaarten in deze Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda leggen we de hoofdzaken vast en geven daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Al deze beleidsdocumenten geven weer dat de gemeente zorgvuldig omgaat met onze stadsnatuur. Zo wordt er ook gekeken naar de effecten van verlichting op de natuur, te vinden in de Richtlijn Licht op Natuur (RIS 298657)
Het aspect groen is nader onderbouwd in paragraaf 3.5 Vergroening.
Klimaatadaptatie
Volgens de laatste scenario's van het KNMI zal klimaatverandering ertoe leiden dat we in Nederland vaker te maken krijgen met hevige regenbuien, meer dagen met tropische temperaturen, langere droge perioden en een verdere stijging van de zeespiegel. Dergelijke weersextremen kunnen veel schade en overlast veroorzaken, ook op het gebied van gezondheid. De Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) biedt ontwerpprincipes om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten.
Wateroverlast en de schade daardoor veroorzaakt zijn per locatie te analyseren middels de stresstesten in de klimaatatlas. De sponswerking van de stad moet vergroot worden om de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Dat doen we middels hemelwater vastgehouden - bergen - infiltreren en/of hergebruiken - eventueel vertraagd afvoeren. Oplossingsrichtingen zijn sterk afhankelijk van lokale omstandigheden zoals grondwaterstanden en type ondergrond (zand of veen). Een robuuste oplossing vraagt dus altijd om maatwerk.
Naar het thema hitte in Den Haag is door de TU Delft een uitgebreide studie verricht. De resultaten van deze studie zijn te vinden in het rapport Haagse Hitte (RIS299474). Naast maatregelen op en aan gebouwen die gericht zijn op het buitenhouden van de zomerse zon of verkoeling (zonwering, overstekken, groene daken, verticaal groen, geveltuintjes) bieden bomen schaduw en verkoeling in de zomer. Bomen vormen daarom ons groene kapitaal. Zodoende wordt terughoudend omgegaan met het afgeven van kapvergunningen en zal, waar kappen onvermijdelijk is, nieuw bomen met gelijkwaardige natuurwaarde moeten worden aangeplant.
Voor Den Haag zijn de effecten van droogte onderzocht in een Droogtestudie (RIS306855). De droogtestudie geeft aan dat verschillende delen van de stad kwetsbaar kunnen zijn voor diverse effecten van droogte. Droogte wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad te benutten door oplossingen in groen, bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem.
Het aspect is nader onderbouwd in paragraaf 3.6 Duurzaamheid
Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.
De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:
De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.
Binnen de bestemming 'Gemengd' is ook ruimte voor een sportvoorziening. In de nabijgelegen bebouwing van 'The Globe' zijn bij het schrijven van dit bestemmingsplan diverse sportmogelijkheden: een fitnessclub, een klimmuur en een boulderhal.
De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.
Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de richtlijn.
leeftijdscategorie | aantal kinderen per speelplek | actieradius | speeloppervlakte |
0 tot 6 jaar | 50 tot 75 kinderen | 100 - 150 meter | 200 m² |
7 tot 12 jaar | 75 tot 100 kinderen | 400 - 600 meter | 500 m² |
13 tot 18 jaar | 100 tot 125 kinderen | 1.000 meter | > 750 m² |
Tabel 4.4.18.1 Actieradius verschillen per leeftijdsgroep (Nota Spelen in de stad 2015-2018).
In dit bestemmingsplan worden binnen de bestemmingen geen speelplekken opgenomen en/of specifiek met een functieaanduiding aangegeven.
Wel is in de algemene bouwregels opgenomen dat een speeltoestel van maximaal 4 meter hoogte toegestaan is.
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.
Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.
Woonmilieu | Gemiddelde woningbezetting in deze nieuwbouw |
Centrum stedelijk | 2,742 |
Stedelijk vooroorlogs | 2,260 |
Groen stedelijk | 1,779 |
Stedelijk naoorlogs | 2,160 |
Stadsrand 20e eeuw | 2,152 |
Stadsrand modern | 2,996 |
Werkgebieden | 2,245 |
Totaal | 2,702 |
Tabel 4.4.18.2 Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden). Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96 .
Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.
In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:
Het plangebied wordt groen en autoluw ingericht. De directe omgeving van een station biedt door de hoge intensiteit van het gebruik relatief weinig ruimte voor speelvoorzieningen. Het creëren van voldoende speelplekken is een opgave bij de uitwerking van het openbaar gebied in Laakhavens. Op de stedelijke laag van Escher Gardens komt een gemeenschappelijke daktuin. Hier kunnen ook speelvoorzieningen worden opgenomen.
Met het toevoegen van woningen alleen, creëren we nog niet de aantrekkelijke inclusieve en levendige stad die we voor ogen hebben. De nieuwe bewoners hebben ook behoefte aan passende stedelijke voorzieningen. De vraag naar onderwijs, sport, cultuur, groen, zorg, welzijn en andere soorten voorzieningen zal blijven toenemen naarmate er inwoners in Den Haag bijkomen. Ruimtelijk willen we voorzieningen toevoegen waar de vraag toeneemt. Bovendien moet het voorzieningenaanbod divers en van hoog niveau zijn om aan te sluiten bij de verschillende wensen en behoeften van bestaande en nieuwe gebruikers. Iedereen moet gebruik kunnen maken van faciliteiten passend bij de eigen levensstijl en het liefst ook op een prettige afstand. Dit is van cruciaal belang voor het functioneren en de aantrekkelijkheid van Den Haag.
De nota Haagse referentienormen maatschappelijke voorzieningen (RIS307513) geeft richtinggevende oppervlaktes voor diverse voorzieningen welke als uitgangspunt gehanteerd worden bij de start van gebiedsontwikkelingen en grootschalige projecten Hierbij gaat het om primair en voorgezet onderwijs, sport, zorg en welzijn, kunst en cultuur, maar ook voldoende speelveldjes, en gebruiksgroen in de openbare ruimte om te sporten. De referentienormen zijn niet bedoeld als bindende norm. Wel zijn ze bedoeld om bij gebiedsontwikkelingen aan de voorkant globaal onderbouwde ruimte- en investeringsclaims te kunnen doen (RIS307513, p. 5). Toepassing van de normen op individuele bouwprojecten heeft zijn beperkingen, omdat veel voorzieningen op een hoger schaalniveau (buurt, wijk of stadsdeel) worden georganiseerd. Inzet is om voldoende aanbod op het juiste schaalniveau te realiseren, gekoppeld aan de grote gebiedsontwikkelingen.
In de nota zijn nog geen normen voor hoogstedelijke gebied opgenomen. Voor het CID worden de centrum-stedelijke referentienormen als vertrekpunt voor de berekening gehanteerd. In het kader van het Voorzieningenonderzoek CID zal een vertaalslag worden opgenomen op basis van het verwachte hoogstedelijke woonmilieu en bijbehorende huishoudensgrootte. De resultaten hiervan worden begin 2023 verwacht. Ook is in 2023 een evaluatie van de referentienormen gepland.
Conform de structuurvisie CID (RIS307135, p. 6) wordt bij de ontwikkeling van het CID gewerkt aan een hoogwaardige groene buitenruimte met een hoge gebruiks- en ecologische waarde met op gebiedsniveau een norm voor openbaar groen van 8 m2 per woning. De aanpak van de openbare ruimte gebeurt stapje voor stapje en het kwaliteitsniveau wordt uitgewerkt in de inrichtingsplannen voor de openbare ruimte.
Onderstaande tabellen laat zien wat de vergunde en in procedure zijnde ontwikkelingen betekenen voor de kwantitatieve verhouding groen/woningen in het CID. Op basis van de van de uitgangssituatie bij vaststelling van de structuurvisie CID in 2021 en de reeds vergunde bouwplannen zou op gebiedsniveau CID sprake zijn van 12,9 m2 groen per woning. Vervolgens is in beeld gebracht wat het effect is van de twee in 2022 verleende vergunningen (The Grace en Waldorp four) in combinatie met de 3 lopende bestemmingsplannen en grote ingrepen in de openbare ruimte waarvoor de financiering reeds is vastgelegd. Hieruit blijkt dat de verhouding groen/woningen na uitvoering van deze projecten boven de 8 m2 groen per woning blijft in het CID.
Tabel 4.4.19.2 m2 groen per woning CID.
Zowel voor het aantal woningen als de vierkante meters groen geldt dat deze cijfers tijdens de planvorming nog in beweging zijn. De laatst bekende cijfers zijn hier ingevuld; indien nodig is een schatting gebruikt. Na realisatie worden de definitieve gegevens ingevuld. Kleinschalige ontwikkelingen, zowel wat betreft woningbouw als openbare ruimte, zijn buiten beschouwing gelaten. Deze hebben weinig effect op het totaalbeeld.
In de onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de berekende behoefte van de overige maatschappelijke voorzieningen op basis van de referentienormen. Tevens is aangegeven op welke manier in de behoefte kan worden voorzien, met aandacht voor de ruimtelijke inpassing en de uitvoering. Verschillende oplossingen zijn mogelijk:
Hierbij is relevant dat de rol van de gemeente verschilt per type voorziening. Voor sommige voorzieningen geldt dat de gemeente een wettelijke verantwoordelijkheid heeft. Voor andere voorzieningen treedt de gemeente op als subsidiegever; in weer andere gevallen is de gemeente vooral faciliterend via het ruimtelijk instrumentarium.
De referentienormen gaan uit van gemiddeldes; bij de berekening is geen rekening gehouden met de specifieke doelgroep van bouwplan Escher Gardens. Gezien het bouwplan en de locatie zullen studenten, starters en éénpersoonshuishoudens bovengemiddeld vertegenwoordigd zijn.
type voorziening | Berekende Behoefte cf referentienormen | Toelichting | Ruimtelijke inpassing | Uitvoering/financiering | |||
Onderwijs | 2.375 m² basisschool 1.563 m² voortgezet onderwijs (in beide gevallen inclusief buitenruimte) |
In het IHP Onderwijs en de actualisatie hiervan in 2022 is de verwachte bevolkingsgroei in het CID meegenomen in de leerling prognoses. Op grond hiervan zijn voorstellen opgenomen voor uitbreiding van scholen in de omgeving van het plangebied. | Er wordt ingezet op uitbreiding van de basisschool Jan van Nassausschool in de Rivierenbuurt. | Voorzien in voldoende onderwijs is een gemeentelijke taak. De schooluitbreiding wordt gefinancierd vanuit de gemeentelijk begroting. Uitvoering vindt plaats door onafhankelijke schoolbesturen. |
|||
Eerstelijns-zorg | 457 m² | Medische dienstverlening vindt over het algemeen plaats in commercieel verhuurde ruimtes. Is in de omgeving al op veel locaties toegestaan. | Functie die in de plint van het gebouw kan worden opgenomen. |
Het bestemmingsplan geeft ruimte voor het realiseren van deze voorzieningen. Daarbij is een minimum opgenomen 250 m² bvo. Realisatie en invulling is aan de markt. | |||
Centrum Jeugd en gezin (CJG) | 63 m² | Behoefte kan opgepakt worden met bestaande CJG in stadsdeel Laak. Conform referentienorm is er slechts indicatief 0,05 extra CJG nodig en hiervoor is er capaciteit genoeg. | - | - | |||
Buurthuis | 156 m² | Behoefte aan buurthuisvoorzieningen wordt opgepakt met Integraal Huisvestingsplan Zorg en Welzijn. |
In het gebouw wordt tenminste 1.000 m² gereserveerd voor gedeelde voorzieningen voor bewoners.
|
Dit is via de planregels geborgd. Invulling en uitvoering ligt bij de ontwikkelende partij. | |||
Bibliotheek | 56 m² | Behoefte aan bibliotheek- voorzieningen zijn stadsbreed onderzocht in het IHP Cultuur en Bibliotheken (RIS311896). Hierin is een voorstel opgenomen voor een nieuwe bibliotheek in Laakhavens. | In de ontwikkelvisie Laakhavens (RIS311821) is rekening gehouden met ca 7.600 m² aan culturele voorzieningen. De centrale bibliotheek en de bibliotheken Schilderswijk en Laakkwartier liggen binnen 10 minuten fietsafstand. |
Bibliotheken zijn een gemeentelijke voorziening. |
|||
Cultuuranker | 75 m² | in het IHP Cultuur en Bibliotheken (RIS311896) zijn voorstellen opgenomen voor een nieuwvesting van het Laaktheater en een satelliet cultuuranker in de Binckhorst. | In de ontwikkelvisie Laakhavens (RIS311821) is rekening gehouden met ca 7.600 m² aan culturele voorzieningen. | Cultuurankers zijn een gemeentelijke voorziening. Financiering van exploitatie cultuurankers is t/m 2024 geregeld via de Subsidieregeling cultuuranker- en openluchttheaterfuncties Den Haag 2021-2024. | |||
Sporthal | 331 m² | De behoefte voor CID is meegenomen in het IHP Sport (RIS311895). | Op de Binckhorst is ruimte voor een nieuwe gemeentelijke sporthal gereserveerd. In de ontwikkelvisie Laakhavens is rekening gehouden met één sporthal van 3.000 m². |
Voor sporthal op de Binckhorst is de intentie dat gemeente de bekostiging zelf op zich neemt. De sporthal in Laakhavens zal pas op langere termijn (na 2030) nodig zijn. De planregels bieden ruimte voor sportvoorzieningen. Realisatie wordt aan de markt overgelaten Via IAS-subisdies kunnen verenigingen subsidie-aanvragen voor (tijdelijke) blaashallen. |
|||
Zwembad | 150 m² | De behoefte voor CID als geheel wordt beschreven in het voorzieningen- onderzoek CID. Stadsbreed geldt het IHP Sport (RIS311895). | In het IHP sport is een reservering voor een zwembad in de Binckhorst opgenomen met het oog op de groei van de stad. | Voor zwembad op de Binckhorst is de intentie dat gemeente de bekostiging zelf op zich neemt. |
Tabel 4.4.19.3.1 Gebouwde voorzieningen.
Type voorziening | Berekende behoefte conform referentienorm | Beschouwing | Ruimtelijke inpassing | Uitvoering/financiering | |||
Speelvoorzieningen | 3.519 m² | De behoefte aan speelvoorzieningen wordt meegenomen bij de transformatie van de buitenruimte in Laakhavens. Hiervoor wordt een buitenruimteplan opgesteld als uitwerking van de ontwikkelvisie. Onderdeel hiervan is de aanpak van de openbare ruimte bij de stadscampus en het station incl. de Waldorpstraat. |
Op de kavel is op maaiveld geen ruimte voor speelvoorzieningen; wel kunnen er speelvoorzieningen worden opgenomen in de daktuinen. Wordt meegenomen bij de herinrichtingsplannen voor de openbare ruimte. |
Speelvoorzieningen op de kavel zelf maken onderdeel uit van het bouwplan en worden gerealiseerd door de ontwikkelende partij. M.b.t. voorzieningen in de openbare ruimte zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over kostenverhaal en uitvoering. Voor de vergroening van de Waldorpstraat en stadscampus is reeds dekking (RIS309486) |
|||
Sport in de openbare ruimte | 1.250 m² (dubbelgebruik) | Dit betreft geen extra ruimteclaim; het gaat om een inrichting van de openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen. Doel is dat iedereen binnen een straal van 1 km rond zijn huis een gelegenheid vinden om te sporten in de openbare ruimte. Routes en rondjes worden waar mogelijk aan elkaar verbonden waardoor de wandelaar, de korte- en de langeafstandssporter gemakkelijk zijn weg vindt. |
Wordt meegenomen bij de plannen van de openbare ruimte. Ook het water van de Laak biedt sportieve mogelijkheden. Daarnaast wordt ingezet op sportieve routes, die aansluiten op parken. |
Mbt voorzieningen in de openbare ruimte zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over kostenverhaal en uitvoering. | |||
Speelveldjes zoals Cruyff- en Krajicek courts | 1.250 m² | Inpassing van speelveldjes gaat via het buitenruimteplan voor Laakhavens. Bestaande speelveldjes bij de Laakweg, het Oranjeplein en het Huijgenspark liggen op enkele minuten fietsafstand. |
Mbt voorzieningen in de openbare ruimte zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over kostenverhaal. De gemeente is hiervoor aan zet. | ||||
Buitensport (inclusief parkeren en clubgebouwen) | 5.000 m² |
De behoefte voor het CID is meegenomen in het IHP Sport waarbij uitgegaan wordt van een beslisboom (RIS311895). | In de structuurvisie CID is reeds vastgesteld dat er binnen het CID onvoldoende ruimte is voor nieuwe buitensport. In het IHP Sport wordt de Vlietzone benoemd als zoekgebied voor nieuwe sportvelden. |
Dit betreft een gemeentelijke stadsbrede opgave. |
Tabel 4.4.19.3.2 Gebouwde voorzieningen.
De conclusie is dat ook na realisatie van het plan kan worden voorzien in een voldoende voorzieningenniveau. Een deel van de toenemende vraag aan voorzieningen wordt in het bouwplan of de directe omgeving ingevuld. In een aantal gevallen kan van bestaande voorzieningen gebruikt worden gemaakt. Met het oog op de stijgende vraag naar voorzieningen op een hoger schaalniveau als gevolg van de groei van Den Haag zijn in integrale huisvestingsplannen voorstellen geformuleerd voor o.a. een sporthal, bibliotheek en zwembad en de uitbreiding van scholen.
Buurthuis van de Toekomst
Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. Gestreefd wordt om sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar te laten samenwerken. De subsidieregeling 'Buurthuis van de toekomst' is in 2019 beëindigd. Het College heeft echter aangegeven (RIS303610, 2019) het streven naar optimalisering en gecombineerd ruimtegebruik voort te zetten.
In het plan is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen.
Onderwijs
De nota Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020-2030 (RIS 304176, 2019) biedt een nader richtinggevend kader voor onderwijshuisvesting voor primair, speciaal voortgezet, en internationaal onderwijs. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen verspreid over de stad. Gelijke kansen voor alle leerlingen is daarbij het motto. Voor iedere leerling in de stad is geschikt onderwijs bereikbaar.
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest.
In het plangebied zelf wordt zodoende niet ingezet op onderwijsvoorzieningen voor basis onderwijs. Deze worden op andere locaties in het gebied voorzien. Wel zijn er mogelijkheden voor vestiging van instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gezien de liging in de nabijheid van onderwijsinstellingen en het beoogde campusprofiel.
Kinderopvang
In de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329 inclusief update 2015) zijn ruimtelijke criteria opgesteld, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:
• kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
• kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
• kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
•kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
• Kindercentra niet liggen nabij (of aan) doorgaande wegen met een intensiteit van > 10.000 voertuigen per etmaal en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
• het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.
Kinderopvang is in het plangebied niet toegestaan.
Kunst & cultuur
Met het Beleidskader Kunst en Cultuur 2021-2024 en Meerjarenprogramma Kunst & Cultuur (RIS302961 en RIS305541, 2020) wordt binnen de financiële kaders gestreefd naar een 'Zee van mogelijkheden'. Kunst en cultuur dragen bij aan de identiteit, het imago en de economische aantrekkingskracht van onze stad. Het college vindt het belangrijk dat in Den Haag kunst gemaakt wordt van hoog niveau. Maar ook dat kunst en cultuur mensen aanspreekt op hun persoonlijke waarden, ontspanning en plezier brengt, de mogelijkheid van het ontwikkelen van een kritisch vermogen aanreikt, stimuleert tot zelfontplooiing en een diversiteit van andere identiteiten dan die van henzelf toont. Inzet van het college is inclusie: de instellingen samen dienen te zorgen voor een breed publieksbereik dat de hele stad bedient.
Belangrijk ruimtelijk beleidsdoel is om de Cultuurankerfunctie van elk stadsdeel verder te ontwikkelen. Ieder stadsdeel heeft een Cultuuranker. Cultuurankers zijn culturele instellingen die zich met hun activiteiten richten op bewoners in het eigen stadsdeel om de cultuurparticipatie te vergroten. Met kwalitatief goed én toegankelijk aanbod dat aansluit bij wensen en behoeften van hun omgeving bereiken zij mensen voor wie kunst en cultuur niet vanzelfsprekend zijn.
Daarnaast is inzet op ruimte om kleine en grote Festivals en evenementen te organiseren een ruimtelijke doelstelling. Deze dragen bij aan de verlevendiging van de stad, brengen groepen mensen samen en zetten de stad op de kaart.
Binnen het CID is het doel om een culturele programmering te realiseren, die aansluit bij het profiel van het gebied door ruimte te maken voor een nieuwe generatie makers.
Culturele broedplaatsen
Met de Nota Broedplaatsenbeleid 2021-2024 (RIS 306134, 2020) wordt ingezet op ruimte voor broedplaatsen. Broedplaatsen dragen bij aan de versterking en vernieuwing van de cultuur- en kunstsector in Den Haag. Met een steeds krapper wordende vastgoedmarkt van tijdelijke en betaalbare panden zal op andere manieren met de broedplaats-locaties moeten worden. Hiervoor is de inzet om naast gedeeld gebruik tijdelijk gebruik worden gestimuleerd door actief de mogelijkheden daartoe te verkennen en aan te bieden. Daar waar in de gebiedsontwikkeling tijdelijke leegstand ontstaat is het wenselijk deze ruimte te benutten en dit gebeurt ook op basis van tijdelijke ontheffing. Gelet op de aard en tijdsbestek is het niet aan de orde om hiervoor in dit plan middels bestemmingsplan ruimte te reserveren.
Levensovertuiging
Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Uitgangspunt is dat maatschappelijke bestemmingen ook ruimte geven voor gebed, zodat in het plintprogramma ook gebedsruimten zich kunnen vestigen.
In het plangebied zelf wordt niet ingezet op gebedsruimten.
Sport
In het Haags Sportakkoord 2020-2022 (RIS306192 2020) staan de belangrijkste uitdagingen en ambities waar Den Haag de komende periode voor staat voor een optimaal sportklimaat. Het sportakkoord bestaat uit 4 pijlers:
1. Accommodaties en voorzieningen voor sport;
2. Sterke Haagse sportverenigingen;
3. Heel Den Haag beweegt;
4. Topsport en talentontwikkeling.
Inzet is dat er 2030 voldoende faciliteiten zijn, die aansluiten bij de Haagse sport- en beweegbehoefte en het merendeel van de Sportaccommodaties is in 2022 functioneel, van goede kwaliteit en duurzaam. Hiervoor moet nog een slag geslagen worden.
Het aanbod op wijkniveau sluit nog niet altijd aan bij de sport- en beweegbehoefte. Hier kunnen we winnen. Daarnaast zal het aantal inwoners in Den Haag de komende jaren toenemen. Nieuwe wijken worden gebouwd en in bestaande wijken groeit het aantal woningen en inwoners. De uitdaging is om in de verdichtende stad voldoende ruimte voor sporten en bewegen te blijven bieden, zowel op het gebied van zwemwater, sporthallen, buitensportvoorzieningen als bewegen in de openbare ruimte. Het waarborgen van de leefbaarheid, vitaliteit en aantrekkelijkheid van onze stad, vraagt om het meegroeien van sportaccommodaties.
In de openbare ruimte is er inzet op het benutten van de bestaande plekken voor sport en bewegen. Verder verbinden we routes, zodat er logische rondjes ontstaan om hard te lopen, te wandelen of te fietsen.
Belangrijk is dat er sportvoorzieningen in de buurt zijn; bereikbaar en toegankelijk. De verdichting van de stad, de verwachte bevolkingsgroei en de ambitie van 100% sport- en beweegdeelname in 2030. Naast bereikbaarheid is ook diversiteit van belang. Er komen nieuwe sporten bij. zoals freerunnen en boulderen. Het is van belang dat deze ook een goede plek in Den Haag vinden.
Binnen dit bestemmingsplan wordt ingezet op relatief (passend bij een stationslocatie) aantrekkelijke wandelroutes en aantakking op onder meer Velostrada fietsroute, die voor verbinding zorgt zowel in noordelijke als zuidelijke richting. Daarnaast wordt er ingezet op mogelijkheden voor sport (fitness). In de directe nabijheid (gebouw The Globe) zijn indoor sportfaciliteiten aanwezig, namelijk een klimhal, boulderhal en fitness.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.- verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.- procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.- procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een planm.e.r.-, projectm.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt. Categorie D11.2 heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingsprojecten.
Voor de locatie Escher Gardens zijn programmatische uitgangspunten vastgelegd. Het totale programma omvat maximaal 1.250 woningen, maximaal 20.000 m2 kantoren en maximaal 3.000 overige voorzieningen. De oppervlakte van het perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt is kleiner dan 2 hectare.
De drempelwaarden zoals opgenomen in de D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage (100 hectare, 200.000 m2 bvo of 2.000 woningen) worden niet overschreden.
De drempelwaarden zijn echter niet 'hard' waardoor ook in gevallen waarbij de drempelwaarden niet worden overschreden, moet worden bekeken of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden die aanleiding geven voor het doorlopen van een projectm.e.r.-procedure'. Bovendien maakt de ontwikkeling deel uit van de herontwikkeling van het grotere gebied rondom station Hollands Spoor. Gezien de omvang van de totale planvorming, de locatie en de potentiële effecten is besloten voor het doorlopen van een projectm.e.r.-procedure in het kader van het bestemmingsplan Escher Gardens. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijke milieueffecten van de overige ontwikkelingen in de omgeving van het station, zie onderstaande figuur.
Afb. 5.1.2: Programma voor Spoorzone Hollands Spoor (Bron: Witteveen + Bos).
In het begin van de MER- procedure wordt een Notie Reikwijdte en Detailniveau (hierna: NRD) uitgebracht, met als doel om sturing te geven aan de volgende stappen en het inwinnen van zienswijzen en het raadplegen van adviseurs en bestuursorganen.
In het algemeen bevat een NRD ten minste drie elementen:
Voor de ontwikkelingen in de omgeving Spoorzone HS is reeds in 2019 een NRD opgesteld, zie https://www.commissiemer.nl/projectdocumenten/00005788.pdf. Dit was tevens de NRD voor de planMER voor het CID.
Inwoners en andere belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken op het document. Tevens heeft de commissie MER advies uitgebracht. De ingebrachte zienswijzen en adviezen zijn betrokken bij het vaststellen van de richtlijnen voor het op te stellen project-MER.
Het openbaar maken van de NRD was de eerste stap in de m.e.r.-procedure. Het project-MER zal vervolgens gelijktijdig met het ontwerp- bestemmingsplan ter inzage worden gelegd, waarbij in het bestemmingsplan wordt gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de resultaten en conclusies uit het project-MER.
Afb. 5.1.3: Koppeling m.e.r- en bestemmingsplanprocedure (bron: Rho).
In het project-MER worden de effecten op de leefomgeving beschreven. Effecten worden afgezet tegen de referentiesituatie, zodat een eerlijke vergelijking ontstaat waarin is gecorrigeerd voor de effecten van de autonome ontwikkelingen die plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. Naast de beschrijving worden de effecten ook beoordeeld aan de hand van plussen en minnen op een vijfpuntschaal (zie tabel 5.1). Een positieve beoordeling is een indicatie van een (merkbare) verbetering van de milieu- of leefomgevingskwaliteit ten opzichte van de referentiesituatie. Een zeer positief effect ontstaat wanneer de verbetering zeer groot is en eerder niet bereikte doelen op het betreffende thema worden behaald. Bij een negatieve beoordeling vindt een (merkbare) verslechtering plaats ten opzichte van de referentiesituatie. Een zeer negatieve beoordeling wordt toegekend bij sterk negatieve effecten. Bijvoorbeeld bij een verslechtering op een thema waarbij de leefomgevingskwaliteit in de referentiesituatie al onder druk staat of bij (dreigende) overschrijding van een wettelijke (harde) norm.
Score | Milieueffecten |
++ | zeer positief effect |
+ | positief effect |
0 | (vrijwel) geen effect |
- | negatief effect |
-- | zeer negatief effect: (dreigende) normoverschrijding |
Tabel 5.1.4.1: Algemene beoordelingsschaal project-MER Escher Gardens.
In onderstaand tabel wordt voor Escher Gardens een totaaloverzicht van de effecten per thema gegeven.
Tabel 5.1.4.2: Totaaloverzicht effecten Escher Gardens. (Bron: Witteveen + Bos).
Indien er sprake is van aanbevelingen bij de onderzoeksresultaten, worden de aanbevelingen per deelthema genoemd in de specifieke paragrafen in hoofdstuk 5 van de toelichting. Opmerking verdient hierbij dat de voorgestelde maatregelen overwegend buiten het plangebied gerealiseerd dienen te worden. In het kader van het bestemmingsplan Escher Gardens is dan ook geen noodzaak om de voorgestelde maatregelen te borgen. De borging van de maatregelen vindt plaats via andere besluiten.
5.2.1 Energie gebouwde omgeving
In het planvoornemen worden verschillende ambities benoemd op het gebied van energievoorziening:
1 voldoet aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG);
2 heeft BREEAM Excellent rating;
3 goede isolatie in vloeren, beglazing, daken en gevels;
4 energiebesparende verlichting met een efficiënte regeling op tijd, daglicht en/of aanwezigheid.
5 gebieds-WKO in samenwerking met Eteck.
Bovenstaande ambities hebben een relatie met de hoeveelheid gevraagde energie en met de materialisatie. De ambities passen bij een moderne gebiedsontwikkeling en helpen bij het besparen van energie. De ambities zijn echter nog niet geconcretiseerd in het planvoornemen en het is nog onduidelijk of alle ambities daadwerkelijk verwezenlijkt worden. Daardoor is het niet mogelijk om een goede inschatting te maken van het energiegebruik na ontwikkeling van het planvoornemen.
Bovendien ligt het energieverbruik na ontwikkeling van het planvoornemen hoger dan in de referentiesituatie met autonome ontwikkelingen. Dit komt met name doordat in de huidige situatie het energieverbruik zeer gering is. Ondanks de inspanningen en ambities om energie te besparen leidt het planvoornemen tot een toename van de verwachte CO2-uitstoot door energiegebruik. Omdat de toekomstige energievraag en CO2-uitstoot hoger liggen dan in de referentiesituatie wordt dit onderdeel in het project-MER negatief beoordeeld (-).
5.2.2 Circulariteit bebouwing
Er is nog geen detailontwerp beschikbaar van het planvoornemen. Wel zijn er richtingen gegeven aan het materiaal en kleurgebruik. Het werkboek laat zien dat er voorlopig gekozen wordt voor hout, glas en lichte gevelconstructies om het planvoornemen te realiseren. Met name hout biedt kansen voor een circulaire materiaalstroom. Er is echter onbekend in welke mate bovenstaande materialen zullen worden gebruikt en wat hun herkomst is. Er zijn dus kansen voor circulariteit, maar deze worden binnen het planvoornemen (nog) niet direct verzilverd.
Voor de bouw van Escher Gardens dient de bestaande parkeervoorziening te verdwijnen. Het is onbekend of de materialen van de bestaande parkeervoorziening elders hergebruikt worden. Daarnaast dient een gedeelte van de bestaande fietsenstalling van ProRail te verdwijnen of verplaatst te worden. In beide gevallen zijn er kansen voor hergebruik van materialen, maar deze kansen zijn in het plan niet concreet gemaakt.
Zowel het Betonakkoord als het Grondstoffenakkoord hebben implicaties voor de circulariteit van de gebouwde omgeving in 2030. Beide akkoorden zullen ervoor zorgen dat de bouwsector in de komende jaren duurzamer en meer circulair wordt. Het precieze effect hiervan is niet in te schatten.
De aanscherping van de MPG-normen raakt ook aan de realisatie van Escher Gardens. Er is nog geen vastgesteld tijdpad voor de aanscherping van de normen, maar het streven is dat in 2030 de maximale MPG 0,5 bedraagt voor nieuwbouwontwikkelingen.
Op basis van de informatie die nu bekend is over het planvoornemen is nog geen definitieve MPG-score te bepalen. Op basis van expert judgment is de verwachting dat de ontwikkeling qua circulariteit ongeveer gelijk scoort als soortgelijke ontwikkelingen. Daarom wordt dit criterium in het project-MER als neutraal beoordeeld (0).
De knip in de Waldorpstraat biedt ruimte voor het toevoegen van groen, speeltuinen en andere recreatieve voorzieningen in de openbare ruimte. Dit biedt mogelijkheden voor het inrichten van een veilige en aantrekkelijke openbare ruimte. Bovendien worden wandel- en fietsroutes verbeterd in de belangrijke stadsstraten: Rijswijkseweg, Leeghwaterplein, Waldorpstraat. Om fietsen aantrekkelijk te maken wordt voor voldoende capaciteit van fietsenstallingen rondom Den Haag Hollands Spoor gezorgd. Deze maatregelen die zijn opgenomen in onder andere het buitenruimteplan Laakhavens stimuleren gezond gedrag.
Uit het project-MER volgt dat de transformatie van de Waldorpstraat naar een groen voetgangersvriendelijke stadsboulevard, het vergroenen van Spoorzone HS (zowel op gebouwniveau als in de openbare ruimte) en het stimuleren van fietsgebruik zorgen voor het stimuleren van gezond gedrag en daarmee wordt dit aspect sterk positief beoordeeld.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt op basis van de Nota Parkeernormen CID en Binckhorst (RIS306160) berekend en is afhankelijk van het ontwerp bij de aanvraag omgevingsvergunning. Het definitieve aantal is afhankelijk van het ontwerp, functies en bijvoorbeeld de inzet van deelauto's. In het onderliggende verkeersmodel voor dit Project-MER is uitgegaan van maximaal 250 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen dienen binnen een loopafstand van 500 meter gerealiseerd te worden en dienen beschikbaar te zijn vanaf het moment dat het bouwwerk in gebruik wordt genomen en dienen 24 uur per dag, 7 dagen in de week beschikbaar te zijn. Eén van de mogelijke oplossingen hiervoor is gebruik van de bestaande Q-Park Laakhavens. Parkeren door gebruikers mag het parkeerareaal in de openbare ruimte niet belasten. Dit betekent dat bewoners/gebruikers en bezoekers van het initiatief niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning op de openbare straat.
In het kader van het bestemmingsplan en project-MER is onderzoek verricht naar de algemene verkeerseffecten. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten. Het volledige onderzoek is in Bijlage 1 Milieu effect rapportage Escher Gardens van de toelichting opgenomen.
5.4.2.1 Resultaten verkeer
Met betrekking tot de verschillende verkeersaspecten wordt in de project-MER het volgende geconcludeerd:
Vervoerskeuze
In afbeelding 5.4.2.1 is de modal split van Escher Gardens weergegeven. In de modal split is met name het aandeel fiets hoog en het aandeel auto laag in vergelijking met de vervoerskeuze binnen Laakhavens en (met name in vergelijking met) heel Den Haag. Dit is een resultaat van het uitgangspunt dat het lage aantal parkeerplaatsen (CID-parkeernormen) voor het project leidt tot weinig vervoersbewegingen per auto, maar deze personen met de fiets of het OV zullen reizen.
Afbeelding 5.4.2.1. (Bron: Witteveen + Bos).
In de modal split van de projectsituatie van Den Haag en het gebied Laakhavens binnen Den Haag is de invloed van het project beperkt (2 %), omdat het project slechts een klein deel van het totale aantal vervoersbewegingen is.
Afbeelding 5.4.2.2 Modal split uit het V-MRDH 2040 Plan Den Haag (links), Laakhavens (midden) (Bron: Witteveen + Bos).
OV-verbindingen
In de plansituatie is er een toename van bijna 3.000 OV-ritten per werkdag ten opzichte van de referentiesituatie. Ongeveer 20 procent hiervan reist met de trein vanaf station Den Haag HS. De overige 80 procent maakt gebruik van de bus of de tram. Tegenover het totale aantal ritten is het aandeel extra OV-reizigers in de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie beperkt.
Bereikbaarheid voetgangers
In de plansituatie neemt naar verwachting het aantal voetgangers in het gebied toe ten opzichte van de referentiesituatie. Enerzijds zal het aantal voetgangers in het gebied toenemen vanwege voor- en natransport naar het OV, anderzijds door extra woningen en kantoren; bewoners en werknemers zullen waarschijnlijk te voet naar de winkels of andere bestemmingen gaan.
Verkeersafwikkeling gemotoriseerd verkeer
Door de afwaardering van het verkeer in de Waldorpstraat is de Waldorpstraat niet meer bereikbaar voor doorgaand verkeer. Doorgaand verkeer dient via een alternatieve route te rijden, bijvoorbeeld de Neherkade. Hierdoor nemen volgens verwachting de verkeersintensiteiten rondom de projectlocatie Escher Gardens af en op de alternatieve route via de Neherkade toe. In het project- MER wordt geconcludeerd dat het gebied drukker wordt. Uiteindelijk zullen niet de wegvakken, maar de kruispunten maatgevend zijn voor congestie.
In Tabel 5.4.2.3 zijn de verkeersintensiteiten in de referentie- en plansituatie op de wegvakken in het
studiegebied weergegeven. In het project is uitgegaan van weinig parkeerplekken voor het project om andere modaliteiten meer aantrekkelijk te maken en de verkeersgeneratie te verlagen. Dit sluit aan bij de beperkte toename van verkeersintensiteiten dat zichtbaar is.
In Tabel 5.4.2.4 zijn de verhoudingen tussen de intensiteit en de capaciteit op een wegvak, op een weg of op meerdere achtereenvolgende wegvakken (hierna:I/C-verhoudingen) voor de ochtend- en avondspits weergegeven. Ook in de I/C-verhoudingen op deze wegvakken zijn geen significante verschillen zichtbaar in de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie.
Tabel 5.4.2.3 Intensiteiten MVT per etmaal (mvt/etmaal) ochtendspits (mvt/2-uur) en avondspits (mvt/2-uur) voor de referentiesituatie en de plansituatie. (Bron: Witteveen + Bos).
Tabel 5.4.2.4 I/C-verhoudingen ochtendspits en avondspits voor de referentiesituatie en plansituatie
(grenswaarde 0,80). (Bron: Witteveen + Bos).
Gezien het bovenstaande heeft het beperkte verschil in verkeersintensiteiten waarschijnlijk geen effect op de doorstroming van verkeer op de wegvakken. Naar verwachting zal het verschil in intensiteiten ook geen substantieel effect hebben op de afwikkeling van de kruispunten, welke maatgevend zijn voor congestie. Het criterium verkeersafwikkeling gemotoriseerd verkeer wordt in het project- MER derhalve neutraal (0) beoordeeld.
Parkeren
Binnen het plangebied gebied wordt geen parkeervoorziening voor auto's gerealiseerd. Het project zal wel voldoen aan de CID-parkeernormen. In het project is het uitgangspunt dat het lage aantal parkeerplaatsen (CID-parkeernormen) leidt tot een lage verkeersgeneratie voor het autoverkeer. Indien dit in praktijk niet het geval is, kan het zijn dat het effect van neutraal toch naar negatief verandert. De CID-parkeernormen houden in dat binnen nieuwbouwprojecten minder parkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de afgelopen 20 jaar binnen nieuwbouwprojecten gebeurde in de gemeente Den Haag. Door de stationsgebieden in het CID is het OV altijd dichtbij, waardoor deze bij uitstek geschikt is om te voet of te fiets heen te gaan. Daarnaast kan een palet aan deelmobiliteit voorzien in een deel van de vraag naar vervoer. Het bezit van een eigen auto is hierdoor voor veel toekomstige bewoners en gebruikers van dit gebied minder noodzakelijk. Voor mensen die toch een eigen auto nodig hebben of met de auto willen komen, zullen er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Voor toekomstige bewoners van Escher Gardens worden parkeerplekken voorzien in de Q- park garage. Voor bezoekers van Escher Gardens is, naast de Q-park garage, ook het parkeren op straat beschikbaar.
Laden en lossen
Bij de inrichting van Escher Gardens worden voor bezorgdiensten, verhuiswagens, e.d. aan de achterzijde van de gebouwen opstelplekken voorzien, waardoor het laden en lossen niet tot ongewenste knelpunten zal leiden.
Verkeersafwikkeling fiets
Er is een toename van de fietsintensiteiten in de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie zichtbaar, voornamelijk op de fietspaden direct van en naar het projectgebied. Dit komt overeen met de verwachtingen, omdat het grootste aandeel van de nieuw gegenereerde ritten door het project per fiets is, zoals beschreven in de modal split. Per werkdag zijn dit circa 6.300 ritten per fiets van en naar Escher Gardens. De fietsintensiteiten in het studiegebied worden in de plansituatie hoger dan in de referentiesituatie. In Tabel 5.2.4.5 zijn de fietsintensiteiten in het studiegebied weergegeven.
Tabel 5.4.2.5 Fietsintensiteiten per etmaal (fietsers/etmaal), ochtendspits (fietsers/2-uur) en avondspits (fietsers/2-uur) voor de referentiesituatie en de plansituatie. (Bron: Witteveen + Bos).
Ten opzichte van de referentiesituatie zijn de volgende effecten voor de verkeersafwikkeling fiets zichtbaar in de plansituatie:
Afbeelding 5.4.2.6 studiegebied afwikkeling fiets. (Bron: Witteveen + Bos).
Gezien het bovenstaande, wordt in het project-MER het criterium verkeersafwikkeling fiets negatief (-) beoordeeld.
Verkeersveiligheid langzaam verkeer
Ten opzichte van de referentiesituatie zijn in de referentiesituatie aandachtspunten voor de verkeersveiligheid van langzaam verkeer:
Gezien het bovenstaande wordt in het project- MER het aspect verkeersveiligheid langzaam verkeer negatief (-) beoordeeld.
Verkeersveiligheid gemotoriseerd verkeer
Ten opzichte van de referentiesituatie is er geen significante toename van verkeersintensiteiten op de wegvakken in het plangebied. Er ontstaan geen nieuwe conflicten en er worden geen conflicten versterkt. Daarom is de verkeersveiligheid neutraal (0) beoordeeld.
5.4.2.2 Aanbevolen maatregelen
In het project-MER wordt aanbevolen dat bij de herinrichting van de Waldorpstraat voldoende aandacht dient te zijn voor een verkeersveilige oversteek voor fietsers en voetgangers met bijvoorbeeld een eigen plek op de weg voor alle verkeersdeelnemers. Daarnaast dient voldoende aandacht te zijn voor een overzichtelijke kruising voor afslaande voertuigen (bezorgdiensten, verhuiswagens, e.d.) richting de achterzijde van het gebouw en het fietspad. Bij de inrichting van Escher Gardens worden aan de achterzijde van de gebouwen opstelplekken voor laden en lossen voorzien. Voertuigen vanaf de Waldorpstraat dienen het fietspad te kruisen om de achterzijde van het gebouw te bereiken.
De gemeente Den Haag dient te onderzoeken of het verbreden van de fietspaden in het studiegebied mogelijk en nodig is. De breedte van de fietspaden voldoen voor een groot deel in de huidige situatie niet aan de richtlijnen van het CROW-fietsberaad 2022. In de referentie neemt het aantal fietspaden dat niet aan de richtlijnen voldoet toe. Bovendien nemen de fietsintensiteiten fors toe op fietspaden die in de huidige situatie al niet voldoen. In de projectsituatie wordt dit nog meer versterkt.
Reactie Gemeente:
Als reactie op het bovenstaande wordt door de afdeling mobilliteit aangegeven hoe er met de aanbevolen maatregelen zal worden omgegaan.
Ten eerste ontstaat door het opheffen van het viaduct (de route voor doorgaand verkeer) in de Waldopstraat veel meer ruimte op maaiveld die zal worden benut voor, onder andere, bredere voetpaden en meer ruimte voor de fiets. De rol en plaats van het autoverkeer wordt daarmee fors beperkt en de auto zal te gast zijn en, ter hoogte van het station wordt zelfs een autovrij voorplein gemaakt. Bussen en hulpdiensten kunnen wel via het voorplein rijden. De hoge intensiteiten van het fiets- en voetgangersverkeer laten geen shared-space als inrichting toe. In de Waldorpstraat zijn en blijven vrijliggende fietspaden aanwezig. Bij de kruisingen van verkeersstromen zal er sprake zijn van ruim opgezette en veilig vormgegeven oversteekplaatsen. Mede door het wegvallen van de auto ter hoogte van het station ontstaat er op het maaiveld ook meer ruimte om deze conflicten meer te verdelen en per conflictpunt een oversteek ruimer op te zetten.
Verder worden de logistieke stromen van en naar Escher Gardens gesitueerd aan de spoor/achterzijde. Daarmee wordt deze verkeersstroom geheel weggehaald van het voorplein om zo min mogelijk verkeershinder te veroorzaken in het verkeersluwe/autovrije gebied. Aan de achterzijde van de gebouwen worden opstelplekken en de voorzieningen voor laden/lossen, afval inzamelen en voorrijden opgenomen. Onontkoombaar is dan dat dit logistieke verkeer (bezorgdiensten, verhuiswagens, e.d.) bij het in- of uitrijden van de route naar het achterterrein het langzaam verkeer kruist met een afslaande beweging. Ook deze conflictpunten worden rui m opgezet om veiligheid en voldoende zicht te kunnen borgen. Deze logistieke route wordt aangesloten op de Waldorpstraat bij de hoek van het gebouw die het meest van het station af ligt. Daarmee blijft het logistieke verkeer weg bij de grote stromen voetgangers vanaf en naar het station en kan het autovrije gedeelte van het voorplein doorlopen tot voor Escher Gardens.
Tot slot ontstaat in de projectsituatie in de Waldorpstraat ruimte om de fietspaden in het betreffende deel van de Waldorpstraat te verbreden en in overeenstemming te brengen met de richtlijnen. Dit is in het binnenstedelijke gebied echter niet overal mogelijk. Daarom ook wordt ingezet op nieuwe hoogwaardige routes voor de fiets nabij het plangebied (bijvoorbeeld fietstunnel onder spoor door ter hoogte van Koningsstraat of fietsbrug over Trekvliet) om zo de groei van de fietsstromen in en om het centrum beter te faciliteren.
5.4.2.3 Conclusie
In het project- MER worden de volgende resultaten met betrekking tot de verkeersonderdelen geconcludeerd:
Afbeelding 5.4.2.3 Verkeersresultaten project-MER. (Bron Witteveen+Bos).
De negatieve uitkomsten m.b.t. tot de verkeersonderdelen verkeersafwikkeling voor fietsers en verkeersveiligheid voor langszaamverkeer worden geborgd door de toepassing van de voorgestelde maatregelen in de reactie van de gemeente. Aannemelijk is derhalve dat het onderdeel verkeer geen belemmering vormt voor de realisatie van Escher Gardens.
5.5.1 Sociale veiligheid
De sociale veiligheid in een gebied wordt gemeten door het aantal geweldsmisdrijven, vernielingen, ordeverstoringen en ervaren overlast/onveiligheid op een locatie af te wegen tegen het Nederlands gemiddelde.
Uit het project- MER blijkt dat de ontwikkeling van Escher Gardens een positief effect heeft op de sociale veiligheid door de hogere personendichtheden en functiemenging. De zichtbaarheid (sociale controle) wordt vergroot door de aanwezigheid van meer personen op verschillende momenten van de dag. Dit leidt tot een positieve beoordeling.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.
Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.
Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluitenlijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of;
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen;
- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen;
- Bouwplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Het plangebied ligt buiten de veiligheidscontour van risicobronnen. Het plangebied ligt op meer dan 200m van transportroutes gevaarlijke stoffen en buiten het invloedsgebied van buisleidingen en risicovolle inrichtingen. Het groepsrisico behoeft niet te worden verantwoord. Het plangebied ligt net binnen het invloedsgebied van de ontheffingsroute gevaarlijke stoffen naar het LPG-tankstation aan de Neherkade 2980. De omgevingsvergunning (milieu) voor dit LPG-tankstation vervalt per 31 december 2022. Vanaf die datum vinden ook geen transporten LPG over de Neherkade meer plaats. Gelet op de omvang van het bouwprogramma zullen de woningen, kantoren, maatschappelijke en commerciële functies ver na deze datum worden opgeleverd en in gebruik worden genomen. Er behoeft geen rekening gehouden te worden met bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit op de weg.
In het kader van het project- MER is de externe veiligheid onderzocht.Vanwege de toename van inwoners door de toevoeging van Escher Gardens, nemen de personendichtheden toe. Voor bewoners geldt dat ze langdurig in het gebied verblijven. Door de hoge personendichtheden kunnen de risico's van de bestaande risicobronnen groter zijn dan in de referentiesituatie het geval is. Vanwege de grote personendichtheden vormt vooral de verandering van het groepsrisico een aandachtspunt.
Het projectgebied valt echter niet onder het invloedsgebied van buisleiding met gevaarlijk transport. Hierdoor vormt het groepsrisico geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is ook niet relevant, omdat de kwetsbare objecten zich buiten de risicocontour van de buisleiding bevinden. Dit leidt tot een neutrale beoordeling.
5.6.7.1 Inleiding
De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden (hierna: VRH) om advies gevraagd.
In haar reactie geeft de VRH geeft aan dat door de aanwezigheid van risicobronnen op het gebied van externe veiligheid en de toename van het aantal personen in het plangebied, de risico's op het gebied van externe veiligheid zullen toenemen door de ontwikkeling van dit bestemmingsplan.
5.6.7.2 Aanbevelingen
De HVR adviseert de volgende maatregelen:
1. Effect reducerende maatregelen
A. Afschakelbare ventilatie
Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen objecten ongeacht het incident (van een ‘gewone’ brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid). Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
B. Voorbereiding interne organisatie
In objecten waarin personeelsleden, bezoekers, verminderd tot niet zelfredzame personen en/of grote groepen mensen kunnen verblijvenis het van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie/de begeleiding binnen deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen die effect binnen deze objecten kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de aanwezigen binnen deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
C. Risicocommunicatie
Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd.Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de risicobronnen te informeren over de risicobronnen, risico’s en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten, kan de gemeente voor dit plangebied mogelijk gebruik maken van de hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn. In de regio Haaglanden is bijvoorbeeld de website www.haaglandenveilig.nl beschikbaar. Via deze website worden burgers geïnformeerd over de aanwezige risico’s in de regio en is informatie te vinden over wat zij zelf kunnen doen om deze risico’s te beperken. Voor aanvullende informatie kan contact worden opgenomen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden.
2. Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. Om dit te realiseren wordt geadviseerd om bij de uitwerking van het plangebied vroegtijdigcontact op te nemen met de risicobeheerder in de wijk, de heer F.C.M. Hendriks (fred.hendriks@vrh.nl of 06 -25 07 04 41).Op deze manier kan geborgd worden dat de bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten goed is en er tevens voldoende bluswater aanwezig is.
De genoemde maatregelen worden geadviseerd in het kader van externe veiligheid (art. 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes) en art. 10 en 25 lid 1 onder e van de Wet veiligheidsregio's. Deze maatregelen kunnen ook een positief effect hebben op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid. Ook is het belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied, zoals de realisatie van nieuwe ontwikkelingen, specifiek wordt gekeken naar het transport van gevaarlijke stoffen. Doordat het invloedsgebied groter is dan het plangebied, is de beschikbare hulpverleningscapaciteit waarschijnlijk onvoldoende om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.
5.6.7.3 Conclusie
In het kader van het Bro-overleg heeft de VRH geconcludeerd dat door de realisatie van Escher Gardens de risico's op het gebied van externe veiligheid zullen toenemen. Dit is met name te wijten aan de aanwezigheid van risicobronnen op het gebied van externe veiligheid en de toename van het aantal personen in het plangebied. Derhalve heeft het VRH maatregelen ten behoeve van de hulpverlening en reductie van effecten aanbevolen. De geadviseerde maatregelen kunnen echter niet worden geborgd in het kader van dit bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervan zijn een omgevingsvergunning en/of een afdeling communicatie.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
In deze paragraaf worden de effecten op de luchtkwaliteit samengevat. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 Milieu effect rapportage Escher Gardens bij de toelichting opgenomen.
Uit het project- Mer volgt dat de NO2-concentratietoename van extra verkeer minder dan 1,2 ìg/m3 bedraagt, namelijk 0,65 ìg/m3. De PM10-concentratie van extra verkeer bedraagt 0,21 ìg/m3 (zie onderstaande afbeelding). Er is alleen getoetst aan NO2- en PM10-concentraties. De concentraties van PM10 en PM2,5 hangen sterk met elkaar samen en in de praktijk blijkt dat als er wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM10, dit ook het geval is voor PM2,5.
Het bovenstaande is gebaseerd op een worst-case scenario waarvoor als jaar van planrealisatie van Escher Gardens het verst in de toekomst gelegen jaar (2030) is gekozen. Zie onderstaand tabel:
Tabel 5.7.2 Resultaat plansituatie. Bron: Witteveen & Bos.
Uit het project-Mer volgt dat de plansituatie niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis hiervan zijn de aspecten verandering van concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) als neutraal (0) beoordeeld.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Laak, ten zuiden van station Hollands Spoor. Op de locatie bevindt zich een openbare parkeerplaats (kiss and ride), station ingang met horeca gelegenheden en een fietsenstalling. De locatie wordt begrensd door het treinspoor, de Waldorpstraat en bedrijven. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B3 Vroeg bebouwd gebied centrum. De algemene bodemkwaliteit van de boven-en ondergrond is voor beide geclassificeerd als klasse Wonen. Binnen het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend. Nabij het plangebied is ter plaatse van de Waldorpstraat 28-52 sprake van een restverontreiniging met VOCl (locatiecode AA051801347) en PAK (locatiecode AA051803249) in het grondwater. Hierdoor gelden er (mogelijk) beperkingen met betrekking tot het onttrekken van grondwater bij de voorgenomen plannen. Binnen het plangebied zijn een aantal bodemonderzoeken bekend, waarbij niet het gehele plangebied analytisch is onderzocht. Voor het plangebied waar de herinrichting plaatsvindt, is op basis van bovenstaande onvoldoende (actueel) bodemonderzoek bekend. Derhalve zal ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning op een deel nog (actualiserend) verkennend, dan wel aanvullend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.
Uit het project- MER blijken de volgende effecten:
Bodemkwaliteit
Ten behoeve van de realisatie van Escher Gardens worden grondroerende werkzaamheden voorzien. Uit het in 2020 uitgevoerde verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek blijkt dat de grond in het plangebied maximaal licht verontreinigd is met PAK (10 VROM), enkele zware metalen en bestrijdingsmiddelen. Daarbij wordt opgemerkt dat de ondergrond in het plangebied altijd toepasbaar is. Er zijn geen verontreinigingen in het grondwater aangetroffen. Daarnaast is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen en worden geen asbestconcentraties in de grond overschreden. Er zijn dus geen sanerings- en/of beheermaatregelen om de bodemkwaliteit te verbeteren benodigd en deze worden ook niet verwacht. Derhalve is het criterium bodemkwaliteit als neutraal beoordeeld (0).
Bodemgesteldheid
Ten behoeve van de ontwikkelingen van Escher Gardens worden grondroerende werkzaamheden voorzien. De ondergrond bestaat overwegend uit zand. Er zijn enkele kleilenzen in de grond aanwezig en op een diepte van ongeveer 7,5 m-mv bevindt zich een iets fijnere siltlaag. Een dergelijke lithologie is gunstig voor de geplande werkzaamheden, omdat zand het minst gevoelig is voor zettingen. Derhalve is het aspect bodemgesteldheid als neutraal (0) beoordeeld.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De Wet natuurbescherming kent verbodsbepalingen en een zorgplicht.
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht.
Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men bepaalde handelingen wil verrichten die gevolgen voor natuurwaarden kunnen hebben, met zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijk gevolgen daarvoor door het voorgenomen handelen.
De zorgplicht is ten allen tijden van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld.
De Wet natuurbescherming kent verbodsbepalingen gericht op de bescherming van soorten, gebieden en gericht op de bescherming van houtopstanden.
Er wordt bij de bescherming van soorten onderscheid gemaakt via soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden
Het gaat om de volgende drie soorten:
Tabel 5.9.1 Soorten in artikel 3.1 van de Vogelrichtlijn.
Tabel 5.9.2 Soorten in art. 3.5 van de Habitatirichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn.
Tabel 5.9.3 Andere soorten in art. 3.10 van van de Habitatirichtlijn.
Uit het project- MER volgt dat er geen beschermde planten en diersoorten binnen plangebied aanwezig zijn. Het bovenstaande wordt derhalve niet in consideratie genomen als effect op de planontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 5.10.2.
De Wet natuurbeheer benoemd verschillende soorten natuurgebieden die bescherming behoeven: de Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overige gebieden.
Natura 2000-gebieden
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Activiteiten en ontwikkelingen die een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen hebben, zijn verboden.
In een toetsing wordt bepaald of er negatieve effecten kunnen optreden. Een eerste toetsing (voortoets) geeft aan of er negatieve effecten kunnen optreden en zo ja of deze van dien aard kunnen zijn dat de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen komen. Indien dat het geval is, wordt een tweede toetsing verricht welke dieper ingaat op de mate van effect (passende beoordeling).
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Gedeputeerde Staten stellen de NNN vast in een provinciale verordening. Natura 2000-gebieden maken veelal deel uit van de NNN. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de 'wezenlijke kenmerken en waarden' of 'kernkwaliteiten' zijn van de NNN-gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de NNN-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden de voorwaarden zoals eerder beschreven.
Overige gebieden
Gedeputeerde staten kunnen gebieden gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden zijn in de Wet natuurbescherming aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden', of 'bijzondere provinciale landschappen'. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de 'wezenlijke kenmerken en waarden' of 'kernkwaliteiten' zijn van de overige gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de overige gebieden.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden.
De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) en voor Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincie.
5.9.2.1 Stikstofdepositie
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van (significant) negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie is het van belang de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen. Het gaat daarbij om de stikstofdepositie van de totale, beoogde activiteit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de realisatie- en gebruiksfase.
5.9.2.2 Resultaten
Ten behoeve van de ontwikkeling Escher Gardens is door Antea Group een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn vastgesteld met behulp van het verplicht gestelde rekenprogramma AERIUS-calculator (2021), waarbij als rekenjaar voor alle modellen 2022 is aangehouden, om zo een worstcase scenario te modelleren. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
In het onderzoek is rekening gehouden met de realisatie van maximaal 1.250 woningen.
De dichtstbijzijnde Natura 2000- gebieden zijn 'Meijendal & Berkheide' en 'Westduinpark & Wapendal', beide op ongeveer 4,3 kilometer afstand.
Uit de AERIUS- berekeningen blijkt dat er voor de gevraagde activiteit voor zowel de gebruiksfase als de realisatiefase van Escher Gardens in de vigerende periode én in de referentiesituatie in 2040, niet tot meer stikstofdepositie zal leiden dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura-2000 gebieden.
5.9.2.3 Conclusie
Uit de opgestelde AERIUS- modellen blijkt dat het voornemen tot de realisatie van Escher Gardens niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied tijdens zowel de gebruiksfase als de referentiefase. Significante gevolgen voor de habitattypen in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie is daarmee geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen zijn aangewezen:
De in artikel 1 van de Wet bedoelde 'andere geluidgevoelige gebouwen' worden aangewezen in het Besluit geluidhinder, artikel 1.2 lid 1:
In lid 3 worden als geluidgevoelig terrein aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden:
Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai door stedelijke wegen maximaal 63 dB, door wegverkeerslawaai door buitenstedelijk wegverkeer maximaal 53 dB en door spoorweglawaai maximaal 68 dB.
Dit bestemmingsplan maakt nieuwbouw van geluidgevoelige gebouwen (geluidgevoelige functies) mogelijk voor woningen en een schoolgebouw. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen de geluidszones van wegverkeer en spoorwegen. Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
In het geluidsrapport Akkoestisch onderzoek hogere waardenbesluit Wet geluidhinder bestemmingsplan Escher Gardens, raadpleegbaar in bijlage 9 bij de toelichting, zijn de volgende wegen (inclusief tram) onderzocht:
Uit de rekenresultaten blijkt dat het verkeerslawaai van de Waldorpstraat ten hoogste 51 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden, de maximale grenswaarde van 63 dB niet. De geluidbelastingen van de overige wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. De gemeente is bevoegd om de overschrijdingen toe te staan met een hogere grenswaardenbesluit. De gemeente Den Haag is hiertoe bereidt als voldaan wordt aan de voorwaarden van het Haagse hogere grenswaardenbeleid. Uit het geluidsrapport blijkt dat aan de voorwaarde van het gecumuleerde geluidniveau (max 69,5 dB(A)) voldaan zal worden en dat het mogelijk is om te voldoen aan de voorwaarden m.b.t de geluidluwe gevel. De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden zijn gering, geluidmaatregelen zijn daardoor niet kosteneffectief. Aangezien de positioneringen van de woongevels en buitenruimtes niet vaststaan is de eis met betrekking tot de geluidluwe gevel opgenomen als planregel in het bestemmingsplan zodat zeker gesteld wordt dat de nieuwbouw hieraan zal voldoen. Het hogere grenswaardenbesluit voor het wegverkeerslawaai van de Waldorpstraat is vastgesteld en wordt als bijlage X opgenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het geluidsrapport,aAkkoestisch onderzoek hogere waardenbesluit Wet geluidhinder bestemmingsplan Escher Gardens, raadpleegbaar in bijlage 9 bij de toelichting, is het spoorweglawaai onderzocht.
Uit de rekenresultaten blijkt dat het spoorweglawaai ten hoogste 63 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daarmee overschreden, de maximale grenswaarde van 68 dB niet. De gemeente is bevoegd om de overschrijdingen toe te staan met een hogere grenswaardenbesluit. De gemeente Den Haag is hiertoe bereid als voldaan wordt aan de voorwaarden van het Haagse hogere grenswaarden beleid. Uit het geluidsrapport blijkt dat aan de voorwaarde van het gecumuleerde geluidniveau (max 69,5 dB(A)) voldaan zal worden en dat het mogelijk is om te voldoen aan de voorwaarden m.b.t de geluidluwe gevel. Ook blijkt dat het toepassen van raildempers en geluidschermen onvoldoende effectief is. Voor een goede werking van de raildempers is de rijsnelheid te laag en de woningbouw is te hoog om voldoende af te kunnen schermen. Aangezien de positioneringen van de woongevels en buitenruimtes niet vaststaan is de eis met betrekking tot de geluidluwe gevel opgenomen als planregel in het bestemmingsplan, zodat zeker gesteld wordt dat de nieuwbouw hieraan zal voldoen. Het hogere grenswaarden besluit voor het spoorweglawaai is vastgesteld en wordt als bijlage X opgenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes, waarbij specifiek naar de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar gekeken wordt.
Om te beoordelen of woningen en bedrijven op een verantwoorde wijze gesitueerd worden is de handreiking Bedrijven en Milieuzonering opgesteld.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen, die gelden vanaf de grens van een inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Wanneer er sprake is van een omgevingstype gemengd gebied, kan een richtafstand met een stap worden verlaagd, zie ook tabel 5.5.1.
Tabel 5.5.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG).
Bij het hanteren van de richtafstanden uit voorgaande tabel wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding. Binnen gebieden met functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, zijn de richtafstanden uit de tabel niet toepasbaar. Er wordt in gebieden met functiemenging gewerkt met drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
3. Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.
Rondom het plangebied met de nieuwe woonbestemmingen liggen kantoren, scholen, het station Hollands Spoor en het emplacement Hollands Spoor. De bedrijven mogen niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering vanwege de milieueisen die op de woningen zullen gelden en anderzijds mogen de toekomstige bewoners niet gehinderd worden door de bedrijven. In het onderzoeksrapport “BMZ- onderzoek kantoren, scholen en omroepinstallatie station”, raadpleegbaar in bijlage X, zijn de omliggende bedrijven onderzocht, uitgezonderd het emplacement Hollands Spoor (dit is apart onderzocht). Voor het onderzoek is een rekenmodel gebruikt waarbij de bronsterktes en bedrijfsduren van de bronnen zijn ingeschat. De bronposities van de installaties van de omliggende gebouwen zijn in onderstaande figuur weergegeven.
Bronpositiesgebouwinstallaties(rood)
Het onderzoek geeft een indicatie van de te verwachten geluidniveaus. Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarden van het Activiteitenbesluit worden overschreden ter plaatse van Escher Gardens, en daarmee worden ook de richtwaarden van de VNG handreiking “bedrijven en milieuzonering” overschreden. Uit vervolgonderzoek (metingen en in overleg met de bedrijven) zal moeten blijken of en in welke mate maatregelen getroffen moeten worden zodat voldaan gaat worden aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit en de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan moet zeker gesteld zijn op welke wijze voldaan gaat worden aan de geluidseisen.
Het emplacement ligt direct naast het project Escher Gardens. In het geluidsrapport spoorwegemplacement parallelweg, is het geluid van het emplacement op Escher Gardens onderzocht. Het onderzoek is nog niet definitief afgerond, het rekenmodel en de rapportage (nieuwe rekenresultaten) dienen verbeterd te worden. Desondanks is duidelijk dat de geluidniveaus van het emplacement hoog zijn en niet zondermeer vergund kunnen worden. Vooral het verwarmen van de treinen in de winter veroorzaakt hoge geluidniveaus. Op basis van het huidige rekenmodel blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten plaatse van Escher Gardens tot een hoogte van 25 meter niet vergunbaar is (>57 dB(A) etmaalwaarde). Deze gevels dienen derhalve doof uitgevoerd te worden. Met de toename van de bouwhoogte nemen de geluidniveaus af. De thans berekende beoordelingsniveaus op de hoogtes boven 25 meter zijn, onder voorwaarde, vergunbaar. Hierbij zijn aan de woongevels gebouw gebonden maatregelen vereist. De gebouw gebonden maatregelen worden in de paragraaf aanvaardbaar woon- en leefklimaat beschouwd.
De milieuvergunning van het emplacement Hollands Spoor bevat geen beoordelingspunten ter plaatse van Escher Gardens. Normaliter zou de milieuvergunning aangevuld worden met beoordelingspunten voordat er nieuwe geluidgevoelige functies worden bestemd. Het ambtshalve aanpassen van de milieugunning kost circa 26 weken tijd. Vooralsnog is de milieuvergunning niet aangepast omdat de Omgevingswet voorschrijft dat de geluidruimte van het emplacement Hollands Spoor (grotendeels) naar het geluidproductieplafond van het doorgaande spoor overgeheveld moet worden. Wanneer de overheveling plaatsvindt en op welke wijze dat precies gebeurt is onbekend. Naar ons oordeel zijn, gezien de gebouw gebonden maatregelen die in de planregels zijn geborgd, de optredende niveaus van het emplacement aanvaardbaar en eventueel vergunbaar.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Escher Gardens ligt op een hoog geluid belaste locatie. De belangrijkste geluidbronnen aan de spoorzijde zijn: spoorweglawaai, het emplacement Hollands Spoor, installatielawaai en het omroepgeluid van het station. Aan de zijde Waldorpstraat: wegverkeerslawaai (= beperkt) en installatielawaai.
Het installatielawaai (luchtbehandeling van gebouwen) zal door geluidsmaatregelen teruggebracht worden tot aanvaardbare niveaus waarbij voldaan wordt aan de generieke geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Uit het vervolgonderzoek moet blijken of er daadwerkelijk maatregelen nodig zijn en zo ja welke dat zijn. Geluidmaatregelen aan de bronnen van het emplacement en het doorgaande spoor zijn redelijkerwijs niet mogelijk. Of er maatregelen aan het omroepgeluid van het station mogelijk zijn moet nog blijken uit vervolgonderzoek.
Gezien de verhoogde niveaus en cumulatie van de bronsoorten zijn er gebouw gebonden maatregelen vereist om het woon- en leefklimaat te beschermen. De maatregelen zijn geborgd in de planregels van het bestemmingsplan. De gebouw gebonden maatregelen zijn:
De vereiste extra gevelwering betreft een additionele eis op de zelfstandige eisen van het Bouwbesluit. De opslag van 2 dB is onder andere gebaseerd op cumulatie berekeningen van het spoorweglawaai en het emplacement Hollands Spoor. Ter plaatse van Escher Gardens rijden de treinen langzaam en er is cumulatie van het spoorweglawaai met het emplacementgeluid (industriegeluid), hierdoor dient de gevelwering van de geluidgevoelige functies gedimensioneerd te worden op spectrum 2 zoals aangegeven in de NEN 5077.
Met de bovenstaande gebouwgebonden maatregelen en rekening houdend met het uitgangspunt dat de luchtbehandelingsinstallaties alsmede het omroepgeluid voldoen aan de generieke normen van het Activiteitenbesluit, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zoals vereist bij een goede ruimtelijke ordening.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt dat geurhinder zoveel mogelijk tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. In gevallen dat een activiteit geuremissie veroorzaakt is het van belang dat geur niet leidt tot onaanvaardbare hinder.
Bij het bepalen wanneer er sprake is van een aanvaardbaar niveau van geurhinder dient rekening gehouden te worden met verschillende aspecten, waaronder: het lokale geurbeleid, de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten, de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij een inrichting, de historie van de betreffende inrichting, het klachtenpatroon, de bestaande en verwachte geurhinder, de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
De provincie Zuid-Holland heeft op basis van bovenstaande aspecten geurbeleid opgesteld. Dit beleid geeft voor wat betreft het toetsen van de geurbelasting concrete invulling aan de beoordeling of aan een aanvaardbaar geurhinderniveau kan worden voldaan.
Het geurhinderbeleid van de provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019 is gestoeld op het zoveel als mogelijk voorkomen van geurhinder. In de basis wordt getoetst aan de hindergrens (streefwaarde). Het is mogelijk om af te wijken tot aan de ernstige hindergrens, waarbij het aannemelijk is dat er geurhinder plaatsvindt maar dat dit nog als aanvaardbaar wordt geacht. In dat geval is er sprake van een matig leefklimaat.
Het geurbeleid houdt de waarden aan zoals opgenomen in de volgende tabel:
Tabel 5.11.1: geurbeleid provincie Zuid-Holland, waardentabel (bron: Anteagroup)
Aanvullend op de tabel heeft de provincie een niet-limitatieve lijst met verschillende types van geurgevoelige objecten.
Voor type 2 objecten is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar ten opzichte van type 1. Bij type 3 objecten mag de ernstige hindergrens niet worden overschreden.
Het aspect geur is niet opgenomen in het project- MER vanwege het ontbreken van relevante (grote) bronnen van geurhinder. Ook worden bij de ontwikkeling van het CID geen inrichtingen toegevoegd die relevante geurhinder kunnen veroorzaken.
Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).
Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid et cetera.
Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.
Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is van verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden.
Voor windhinder wordt een windklimaat nagestreefd zoals genoemd in de NEN 8100 voor de betreffende activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) en minimaal na te streven de kwalificatie 'matig'. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan. Voor windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' in beginsel worden voorkomen.
In opdracht van New Hague Station B.V. heeft Peutz onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom het plangebied. In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met 'goed', 'matig'of 'slecht', zie ook tabel 5.12.2.2
Tabel 5.12.2.2: Criteria windhinder volgens NEN 8100 (bron: Peutz).
Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder.
Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen een goed, eventueel nog matig, windklimaat te realiseren.
5.12.2.2.1 Windklimaat huidige situatie
Uit de resultaten blijkt dat het windklimaat in de huidige bebouwingssituatie gunstig is. Alleen bij de hoek van The Globe en rond het ROC Mondriaan is het windklimaat plaatselijk matig voor doorlopen (geel in de figuur). Op veel plaatsen is het windklimaat goed voor slenteren (grijs en blauw in de figuur).
Afbeelding 5.12.2.2.1 Het te verwachten windklimaat in de huidige bebouwingssituatie (bron:Peutz).
5.12.2.2.2 Windklimaat geplande bebouwingssituatie
In deze situatie is uitgegaan van de geplande nieuwbouw zoals opgenomen in de Nota van Uitgangspunten HS Kwartier (RIS 301942 – februari 2019). Hierin zijn naast de aanvankelijke plannen voor Escher Gardens ook de geplande nieuwbouw van The Globe en een mogelijk volume voor geplande nieuwbouw achter het Stationspostgebouw opgenomen.
Afbeelding 5.12.2.2 Het te verwachten windklimaat in de referentiesituatie (bron: Peutz).
Uit de berekeningen blijkt dat het windklimaat ten opzichte van de huidige bebouwingssituatie aanzienlijk achteruit gaat. Met name bij de rechter toren van Escher Gardens ontstaat een vlek met een voor doorlopen zeer matig windklimaat. Ook naast The Globe is het windklimaat matig voor doorlopen. Tussen The Globe en het Stationspostgebouw is het windklimaat zeer slecht voor doorlopen.
5.12.2.2.3 Windklimaat geplande bebouwingssituatie in huidige omgeving zonder windscherm,
zonder nieuwe bomen
In deze situatie is uitgegaan van de geplande nieuwbouw van Escher Gardens, echter zonder de geplande nieuwbouw van The Globe en de geplande nieuwbouw bij het Stationspostgebouw. Daarbij is het volume van Escher Gardens op wind geoptimaliseerd. In het huidige ontwerp zijn sterk afgeronde hoeken toegepast. Ook is de positie van de torens gevarieerd met het doel het windklimaat te verbeteren.
Ten opzichte van het referentiemodel is het windklimaat bij de toren aanzienlijk gunstiger. Op het spoor is nu een zeer lokaal rood vlekje te zien wat duidt op een beoordeling slecht voor lopen. Dit ligt echter in een gebied waar geen mensen komen.
Afbeelding 5.12.2.3 Het te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie (bron: Peutz).
5.12.2.2.4 Windklimaat geplande bebouwingssituatie in huidige omgeving met windscherm,
zonder nieuwe bomen
In deze situatie is uitgegaan van de geplande nieuwbouw van Escher Gardens. Daarbij is een windscherm geplaatst aan de rand van het fietsendek aan de stationspleinzijde.
De berekening laat een kleine, maar relevante verbetering van het windklimaat zien op het fietsendek, op het stationsplein en op het spoor.
Op basis van de berekeningen is er in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten.
Afbeelding 5.12.2.4. Het te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie (bron: Peutz).
5.12.2.2.5 Windklimaat geplande bebouwingssituatie in huidige omgeving met nieuwe bomen
Naast de bebouwing is in deze berekening ook het effect van bomen op de Waldorpstraat meegenomen. De gemodelleerde bomen hebben weliswaar een significante omvang, maar hebben in de berekeningen een relatief lage stromingsweerstand, die meer overeenkomt met een (relatief fijn vertakte) kale boom dan met een boom die vol in blad staat.
Uit de resultaten blijkt dat begroeiing een effectieve maatregel kan zijn om het windklimaat te verbeteren. Op de Waldorpstraat is het windklimaat nu overal goed voor doorlopen, zelfs bijna overal goed voor slenteren. Slechts op een aantal plekken, met name rond de hoeken van de bebouwing, is het windklimaat matig voor slenteren.
Afbeelding 5.12.2.5. Het te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie met bomen (bron: Peutz).
Het onderzoek naar windhinder laten zien dat de vormgeving van de stedelijke laag en het afronden van de torens positief bijdragen aan het windklimaat rondom de geplande bebouwing. Het plaatsen van een (glazen) windscherm aan de stationspleinzijde op de bestaande fietsenstalling van ProRail is een noodzakelijke ingreep om het windklimaat verder te verbeteren.
Op de meeste plekken wordt het windklimaat hierdoor goed voor doorlopen. Op een aantal plekken zijn nog gele vlekken te zien, wat duidt op een matig windklimaat voor doorlopen. Dit behoeft aandacht in de verdere uitwerking. In de verdere uitwerking van het ontwerp is het belangrijk rekening te houden met het windklimaat als het gaat om het functioneren van het gebouw, de relatie met de openbare ruimte en de positionering van de entrees.
De inrichting van de Waldorpstraat met bomen laat een verdere verbetering zien. Met het toepassen van een goede terreininrichting kan op de Waldorpstraat en het stationsplein een windklimaat worden gerealiseerd dat overal goed is voor doorlopen en bijna overal goed is voor slenteren.
Binnen de contouren van het bestemmingsplan kan het bouwplan op verschillende manieren worden uitgewerkt, wat gevolgen kan hebben voor het windklimaat. Daarom is in artikel 3.7.4 van de planregels opgenomen dat bij de aanvraag omgevingsvergunning een actueel windhinderonderzoek moet worden aangeleverd. Daarmee kan worden gecontroleerd of het bouwplan voldoet aan het minimaal beoogde windklimaat zoals weergegeven in paragraaf 5.12.2.2.4.
De realisatie van bouwwerken kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.
Vanwege de voorgenomen bouwhoogte van de torens (respectievelijk 156 en 165 meter) is bezonningsonderzoek nodig. In opdracht van Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag heeft Peutz onderzoek gedaan met betrekking tot de schaduwwerking van de beoogde ontwikkelingen in Spoorzone Hollands Spoor te Den Haag en specifiek voor het bouwplan Escher Gardens.
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een 3D-model van de geplande situatie waarin alle plannen binnen Spoorzone HS zijn weergegeven (referentiesituatie), zoals aangegeven in afbeelding 5.12.3.1 Daarnaast is gebruik gemaakt van een 3D model waarin alleen het bouwplan Escher Gardens is gerealiseerd en The Grace, aangezien deze is vergund (afbeelding 5.12.3.2). Op deze manier wordt het effect van alleen Escher Gardens inzichtelijk gemaakt. De begroeiing is niet in het onderzoek meegenomen.
Afbeelding 5.12.3.1 Aanzicht op de nieuwbouw in de referentiesituatie (bron: Peutz).
Afbeelding 5.12.3.2 Aanzicht op de nieuwbouw van Escher Gardens (bron: Peutz).
Het onderzoeksgebied is bepaald door het theoretische schaduwbereik van de geplande bebouwing op de toetsingdag 19 februari, begrenst tot een afstand van drie maal de hoogte van de bouwdelen. Binnen dit gebied zijn meetpunten in het model geplaatst op 0,75 m hoogte in het midden van de gevels van de onderste verdieping van de bestaande woningen. Er zijn meetpunten bij in totaal 1.141 (referentiesituatie) respectievelijk 644 (bouwplan Escher Gardens) woningen geplaatst.
5.12.3.3 Resultaten onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de geplande bebouwing van Escher Gardens op de voorgeschreven toetsingdatum 19 februari bij 29 woningen (die nu al niet voldoen) een verdere afname van de bezonning geeft. Daarnaast geeft het plan bij 12 woningen die nu wel voldoen op de toetsingsdatum een afname van de mogelijke bezonningsduur tot ruim onder de twee uur.
Bij beoordeling van de bezonning op het maaiveld blijkt dat de plannen voor Escher Gardens met name invloed hebben op de bezonning van aandachtsgebied op het stationsplein aan de zuidzijde van station Holland Spoor. Hier is in een deel van het jaar een afname van de mogelijke bezonningsduur van 4 tot 5 uur te verwachten. Wel blijft er nog een vergelijkbare hoeveelheid zon over.
Uit een optimalisatie van het bouwvolume van het referentiemodel blijkt dat als de gemeente zich strikt aan de bezonningsregels houdt, dit verregaande restricties voor de mogelijke bouwvolumes voor de verschillende bouwdelen met zich meebrengt. Voor het project Escher Gardens zou dit neerkomen op een reductie van de mogelijke bouwhoogte tot ongeveer 50 meter.
Wat betreft bezonning wordt niet geheel voldaan aan de bezonningsnormen, maar deze afwijking is marginaal ten opzichte van de bestaande situatie. Gelet op de ligging van het plangebied in Den haag, nabij het station en de marginale afwijking, is verantwoord dat voor realisatie van dit project wordt afgeweken van de aanbevolen bezonningsnorm. Een afweging die niet lichtzinnig wordt gemaakt, maar waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de stad; namelijk het streven naar verdichting in het CID, intensivering van het ruimtegebruik, vergroten van de woningvoorraad.
In het huidige klimaat vormt hittestress in het plangebied een aandachtspunt. Rondom Escher Gardens, en op de Waldorpstaat wordt de hoogste gevoelstemperatuur bereikt met 48/49 °C wat als zeer heet wordt ervaren met een stressniveau van extreme hittestress. Door klimaatverandering neemt de hittestress alleen maar verder toe. Naar verwachting neemt het aantal tropische nachten van een aantal dagen in het huidige klimaat toe tot een aantal weken tot maanden in de autonome situatie.
Bij de ontwikkeling van Escher Gardens wordt de huidige parkeerplaats gesloopt en nieuwe bebouwing gebouwd. Het nieuwe gebouw is hoger dan de bestaande parkeerplaats, maar het verhard oppervlak neemt niet toe. Escher Gardens brengt een daktuin aan tussen de twee woontorens. Dit leidt tot een geringe toename van groen van circa 1.000 m². Dit heeft een verkoelend effect op het gebied bij voldoende waterbeschikbaarheid. Hierdoor wordt een verdere toename van hittestress als gevolg van de ontwikkeling voorkomen.
Het verkoelen van een gebouw mag niet leiden tot opwarming van de omgeving. Escher Gardens wordt aangesloten op het warmte-koude opslagsysteem van HS Kwartier waarmee ook gekoeld kan worden. Ook wordt de koelingsvraag beperkt door (buiten)zonwering en natuurlijke slimme ventilatie. Deze ontwerpprincipes beperken de opwarming van de omgeving door koeling van het gebouw.
In het project- MER wordt geconcludeerd dat Escher Gardens een zeer beperkt positief effect heeft op de bestaande hittestress. Het positieve effect komt vooral door de toevoeging van de daktuinen. Echter treedt ook een negatief effect voor hittestress op door de verandering van hoogte (gebouwen) en breedte (tussen de gebouwen) verhoudingen. Door het toevoegen van een gebouw zal licht gereflecteerd worden tussen Escher Gardens en ROC Mondriaan waardoor de openbare ruimte opwarmt. Naar verwachting treedt hierdoor in de plansituatie een negatief effect op voor de risico's op hittestress in de omgeving. Het criterium is in het project-MER daarom als (-) beoordeeld.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.
Het regionaal waterprogramma betreft voorlopig nog een ontwerpversie. Vooralsnog is derhalve nog het Regionaal Waterplan 2016 - 2021 van kracht. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ' WBP6' heeft Hoogheemraadschap Delfland de ambities voor de komende jaren vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en consequenties daarvan.
Watertoets
Een van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Hiervoor heeft Delfland de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De Handreiking Watertoets geeft per thema randvoorwaarden en uitgangspunten en licht toe op welke wijze deze in een plan dienen te worden verwerkt.
Beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'
De basis van het beleid wordt gevormd door de volgende zes beginselen uit de beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
Vanuit het convenant klimaatadaptief bouwen dat zowel door Hoogheemraadschap van Delfland als gemeente Den Haag is ondertekend, geldt dat lokaal vasthouden (50 mm) in het plangebied moet worden nagestreefd. Van belang is dat de neerslag van een korte hevige bui op privaat terrein wordt opgevangen, waarna het vertraagd wordt afgevoerd. Randvoorwaarde is dat de waterberging niet eerder dan in 24 uur geloosd wordt, waarna de berging binnen maximaal 48 uur weer beschikbaar is.
Richtlijn vasthoudmaatregelen
Om versnelde afvoer te voorkomen, beschouwt Delfland het creëren van extra oppervlaktewater als de meest betrouwbare en beheerbare compensatiemethode. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gezocht naar compensatie in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren waarin de verslechtering optreedt.
Als een alternatieve voorziening wordt toegepast, is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is hierbij volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en passend onderhoud van de voorziening. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland criteria bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. De criteria zijn vooral gericht op stedelijk gebied. Het stroomschema voor het toepassen van vasthoudmaatregelen is onderstaand weergegeven.
Afbeelding 5.13.1: Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen (bron: Anteagroup).
De richtlijn kan samen met de factsheets helpen bij het maken van keuzes voor maatregelen. In geval van waterberging lost de hemelwaterafvoer via een bodempassage op het oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld van dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Denk hierbij aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder ontheffing. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
De resultaten van de effecten op water welke volgen uit de Watertoets en het project-MER worden in de navolgende paragrafen, §5.13.2 e.v., toegelicht.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Een belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (het standstill beginsel).
In de huidige situatie zijn in de omgeving van Escher Gardens meerdere kwetsbare locaties voor wateroverlast door extreme neerslag. Met de verwachte toenemende neerslagextremen zal er ook een toename zijn in het aantal kwetsbare locaties en de omvang waarin wateroverlast optreedt. Een aandachtspunt voor Escher Gardens is de aangrenzende Waldorpstraat die gevoelig is voor wateroverlast. Afstroming van hemelwater van Escher Gardens naar de Waldorpstraat moet
dan ook tot een minimum beperkt worden om verdere overlast te voorkomen. De transformatie van de Waldorpstraat tot een groene straat met waterberging zal echter naar verwachting leiden tot een verbetering van de huidige situatie voor het criterium wateroverlast.
De ambitie in het bestemmingsplan voor Escher Gardens is om de gebiedsontwikkeling te benutten om het gebied meer waterrobuust te maken. Oftewel: kansen benutten om meer hemelwater vast te houden en vertraagd te laten afvoeren, om zo wateroverlast te voorkomen. De ontwikkeling van Escher Gardens leidt tot een lichte afname in verhard oppervlak. De nieuwbouw komt deels als vervanging van bestaande gebouwen, en deels als vervanging van huidige parkeerterreinen. Het uitgangspunt is dat de bebouwing wordt voorzien van circa 1.000 m² groene daktuinen. Ten opzichte van de referentiesituatie neemt de hoeveelheid verharding iets af en de hoeveelheid groen iets toe.
In deze paragraaf worden de effecten op de waterhuishouding blijkens de watertoets, raadpleegbaar in Watersleutel 28102022 en het project- MER toegelicht.
Uit de watersleutel van het Hoogheemraadschap Delfland blijkt dat er minimaal 38 m3 aan berging gerealiseerd moet worden.
De gemeente Den Haag stelt ook eisen aan de waterberging van nieuwbouwontwikkelingen. Volgens deze eis dienen nieuwbouwontwikkelingen minimaal 50 mm neerslag te kunnen bergen. Gerekend over het verhard oppervlak van circa 4.000 m² betekent dit voor Escher Gardens een minimale waterberging van 200 m3. Deze eis is strenger dan die van HH Delfland. Dit komt doordat de eis van de gemeente Den Haag geldig is voor alle nieuwbouwontwikkelingen, ongeacht de verhardingstoename. De eis van Hoogheemraadschap Delfland is voornamelijk gebaseerd op de verhardingstoename.
De wijze waarop de 200 m3 waterberging wordt gerealiseerd is aan de initiatiefnemer. Daarvoor is in artikel 3.7.2 een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen in de planregels. Voorts heeft het Hoogheemraadschap Delfland de voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden.
Het planvoornemen leidt tot een lichte afname van verhard oppervlak en een lichte toename van groenoppervlak (100 m² aan daktuinen en een nader in te vullen oppervlakte aan groenstroken langs wegen). Bovendien dient het plan nog eens in 200 m3 aan waterberging te voorzien op grond van de beleidsregels van de Gemeente Den Haag. Hierdoor wordt de piekafvoer vertraagd afgevoerd naar het riool en naar het watersysteem. Daardoor neemt de kans op wateroverlast af. Een aandachtspunt is wel dat de exacte hoeveelheid en vorm van de waterberging nog vastgesteld moeten worden.
Het complex wordt voorzien van een kelder. In de eindsituatie kan de kelder de grondwaterstroming blokkeren, waardoor de grondwaterstand lokaal opgestuwd wordt. In theorie kan dit effect leiden stijgende grondwaterstanden. De kans dat dit leidt tot grondwateroverlast is echter minimaal. Dit komt doordat:
Vanwege de vergroening en waterberging binnen de bouwvlakken en de vergroening van de Waldorpstraat vermindert het risico op wateroverlast in een deel van het gebied. Tegelijkertijd neemt het afwaterend oppervlak niet toe. Daarom wordt in het project- MER en de Watertoets een positieve beoordeling gegeven op risico op wateroverlast (+).
5.13.3.1 Wateroverlast bij extreme neerslag of droogte
De gemeente Den Haag streeft ernaar dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70mm in 1 uur:
Voor nieuwe ontwikkelingen en herinrichtingen geldt daarnaast:
De volgorde in waterrobuust ontwerpen is eerst vasthouden, bergen en gebruiken en dan afvoeren. Het is wenselijk om dit te combineren met groene ontwikkeling van de openbare ruimte.
5.13.3.2 Hittestress als gevolg van de stedenbouwkundige inrichting
Als algemene ambitie streeft de gemeente ernaar dat Den Haag in 2050 beter bestand is tegen hitte. Hierbij draagt het toepassen van water in de openbare ruimte en gebouwen bij aan het hittebestendiger maken van de leefomgeving. Bij herinrichting/ nieuwrealisatie van stedelijk groen dienen maatregelen voor aanvullende watervoorziening onderzocht te worden. Daarnaast bieden waterfonteinen, verneveling en stromend water verkoeling. Doorspoelbare of voldoende diepe watergangen zijn belangrijk om opwarming/ uitstraling van het water op de omgeving te voorkomen.
5.13.3.3 Droogte
De klimaatmodellen geven aan dat er in de toekomst vaker langere perioden van droogte zullen optreden. De afgelopen jaren zijn er in Den Haag meerdere droge zomers geweest. De algemene ambitie in Den Haag is dat droogte in 2050:
5.13.3.4 Groen
Vergroenen heeft verschillende voordelen:
5.13.3.5 Beoordeling beïnvloeding van hittestress als gevolg van de stedenbouwkundige
inrichting
Bij de inrichting van de buitenruimte wordt uitgegaan van een klimaatbestendige inrichting en ontwikkeling. Als aanvullende bijdrage is vergroening van de buitenruimte langs, tussen en aan/op de bebouwing het uitgangspunt. Zo dragen de daktuinen bij aan opvang en retentie van hemelwater en het bieden van verkoeling.
In het plan zijn 'slimme daken' en waterbassins opgenomen, voornamelijk om extra waterberging te creëren bij hevige neerslag. In tijden van droogte zou deze waterberging, in daktuinen en waterbassins ook kunnen worden benut voor de bewatering van beplanting. De geplande waterbassins dienen te voldoen aan de capaciteit van de watervraag om de droge periodes te overbruggen
Gezien de toevoeging van groen oppervlak in het plangebied, zoals in in de buitenruimte, de daktuinen en groene daken draagt dit bij aan het verminderen van de hittestress in het plangebied. Dit criterium is in het project- MER derhalve als positief beoordeeld (+).
Voor het afvalwater zijn nog geen uitgewerkte plannen bekend. Uitgangspunt is om het afvalwater gescheiden van het hemelwater aan te bieden op het bestaande DWA. Dit voorkomt een toename van overstortingen op het oppervlaktewater. Hoewel kengetallen bekend zijn van gemiddelde afvalwaterproducties bij verschillende gebouwfuncties, dient er ook rekening gehouden te worden met bijvoorbeeld de piekbelastingen in de ochtend- en avonduren. Hiervoor zijn nadere berekeningen nodig. Ook is onbekend wat de huidige capaciteit van het gescheiden rioolsysteem is, en of er voldoende overcapaciteit is om Escher Gardens hierop aan te sluiten. Dit wordt in overleg met het Hoogheemraadschap bepaald.
Aangezien de aanleg van een evt. WKO-systeem effect heeft op lozingen, is in dit kader evenwel relevant dat voor het HS Kwartier een overeenkomst met Eteck is gesloten voor een gebieds-Warmte-Koude Opslag (WKO), zodat er op een duurzame wijze energie kan worden gewonnen. De gebieds-WKO wordt ook gebruikt door huidige, en toekomstige ontwikkelingen in HS Kwartier, en zal de gehele ontwikkeling van Escher Gardens voorzien van warmte en koude. Het gebied WKO-systeem is reeds aangelegd.
Tot slot wordt met betrekking tot de hemelwaterafvoer een aansluiting op het bestaande HWA voorzien.
In het planvoornemen en de verdere uitwerking dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van een rioolpersleiding langs de zuidgrens van het plangebied. Dit is een belangrijke transportleiding van rioolwater en het is van belang de functionaliteit van de leiding te waarborgen. Bij de ontwikkeling van Escher Gardens mogen er geen negatieve effecten zijn als gevolg van de ontwikkeling. De persleiding heeft een beschermingszone van 5,5 m ter weerszijden van de leiding. Deze zone dient vrijgehouden te worden van gebouwen, wegen, bomen en zwaar verkeer
Indien werkzaamheden plaatsvinden in deze zone, is afstemming met de leidingbeheerder noodzakelijk. Het trace van de persleiding is weergeven in afbeelding 5.13.5.
Afbeelding 5.13.5.Tracé van de persleiding (bron: Witteveen + Bos).
Het planvoornemen heeft nauwelijks effect op de waterkwaliteit van omliggende oppervlaktewateren. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie wordt het afstromend hemelwater ingezameld middels een rioolstelsel. Bovendien bevinden zich in beide gevallen geen grote hoeveelheden verontreinigingen op het oppervlak.
Het planvoornemen leidt wel tot een forse toename van aangeboden afvalwater. Doordat er ter plaatse een gescheiden rioolstelsel is, leidt dit niet tot een toename van de overstortfrequentie. De dimensionering van het aanwezige DWA is wel een aandachtspunt. Bij de uitwerking van het plan dient een berekening te worden gemaakt van de verwachte DWA-belasting, op basis van de aanwezige functies. De DWA-belasting kan worden gebruikt om te bepalen of het aanwezige DWA voldoende groot is gedimensioneerd. De bepaling vindt later plaats in overleg met het Hoogheemraadschap.
Door het planvoornemen wordt het huidige parkeerterrein ontwikkeld. Dit leidt mogelijk tot een afname van de hoeveelheid zwerfafval. Het risico dat het zwerfafval het water bereikt, neemt daardoor in theorie iets af. De effecten zijn echter minimaal.
De ontwikkeling van Escher Gardens resulteert niet in een verslechtering (of verbetering) van de KRW-toestand van het hele waterlichaam. Dit wordt in de Watertoets en in het project- MER aangegeven met een neutrale beoordeling (0). Hiermee wordt voldaan aan het 'standstill' principe dat geldt voor KRW-waterlichamen. Dit betekent dat de waterkwaliteit niet achteruit mag gaan.
Het DINO-loket is geraadpleegd om inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw ter plaatse. Boorprofiel B30G0223 bevindt zich ter plaatse van het plangebied en is weergegeven in afbeelding 5.13.7.1.
Afbeelding 5.13.7.1 laat zien dat de oppervlakkige bodem tot circa mv -3 m bestaat uit zand. Daaronder bevinden zich tot mv -5 m dunne veen- en kleilagen. Tussen circa mv -5 en -13 m bevindt zich een zandpakket.
Afbeelding 5.13.7.1 Boorprofiel B30G0223 ter plaatse van het plangebied (Bron:Hoogheemraadschap
Delfland).
Er zijn in het plangebied geen recente grondwatergegevens beschikbaar. Om deze reden is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) uit het model van de Klimaatatlas getoond (afbeeldingen 5.13.7.2 en 5.13.7.3). Hieruit volgt dat de GHG en GLG beide >2 m onder maaiveld liggen. Wel ligt de GHG in aanliggende gridcellen beduidend hoger. Voorzichtigheid is daarom geboden. Er wordt benadrukt dat de bron van de Klimaatatlas (het Nationaal Water Model) grof van aard is vanwege de landelijke toepassing.
Afbeelding 5.13.7.2 GHG ter hoogte van Escher Gardens (bron: Klimaatatlas).
Afbeelding 5.13.7.3 GLG ter hoogte van Escher Gardens (bron: Klimaatatlas).
In het plangebied ligt geen waterkering.
Activiteiten en maatregelen kunnen van invloed zijn op het waterstaatkundig systeem. Voor veel van deze activiteiten en maatregelen is een vergunning van, of een meldingsplicht bij, Delfland vereist. Dit is gebaseerd op de Algemene Keur van Delfland en de Waterwet.
Voor dempen en graven van watergangen en werkzaamheden aan of langs watergangen en voor werken in de zeewering, de boezem- en de polderkaden is een vergunning op basis van de Keur vereist. Voor lozingen op het oppervlaktewater is een vergunning vereist op grond van de Waterwet.
De vergunningverlening verloopt via een afzonderlijke procedure van het Hoogheemraadschap, waarbij aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld.
Woningbouw en kantoren maken onderdeel uit van de hoogbouwontwikkeling. De afstand tot aan de spoorlijn, waarop reizigerstreinen en goederentreinen rijden bedraagt ongeveer 11 meter. Deze afstand is zodanig dat trillingshinder niet op voorhand uitgesloten kan worden. Met het oog hierop is ten behoeve van de ontwikkeling door Movares onderzoek verricht naar de optredende trillingsniveaus als gevolg van railverkeer in de projectlocatie. Daarbij is het plangebied voor de realisatie van Escher Gardens, dat zich direct naast het spoor bij station Den Haag Hollands spoor bevindt als uitgangspunt genomen.
De streefwaarden voor nieuwe situaties krachtens de SBR-B richtlijn (Richtlijn B ' Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, meet en beoordelingsrichtlijn) zijn van toepassing op de realisatie van de hoogbouwontwikkeling Escher Gardens. De streefwaarden worden op grond van de gebouwfunctie bepaald.
Ligging ten opzichte van het spoor
Het gebouw bestaat uit een hoogbouw en laagbouw. De gevellijn van toren B ligt op maaiveld niveau op 11m vanaf hart spoor. Hoger in de toren verspringt de gevel en ligt binnen 11m vanaf hart spoor. De gevellijn van de laagbouw rondom de torens bevindt zich op 7m vanaf hart spoor.
Afbeelding 5.14.1 Toren A en B naast station Hollands Spoor (Bron: Movares).
Fundering
Voor de paalfundering van de hoogbouw wordt op dit moment uitgegaan van geschroefde palen met groutinjectie (tubex). De palen worden iets schoor gezet om voldoende draagkracht te creëren. Aan de spoorzijde ligt de funderingsconstructie vanaf de bovenzijde van de palen boven maaiveld. Aan de andere zijde is het gebouw op een dikke betonplaat gepositioneerd (2 á 3m).
Bouwmethodiek
Er wordt op dit moment verschillende bouwmethoden verkend. Hierin is nog geen keuze gemaakt. Het beperken van de bouwtijd is een belangrijke doelstelling.
Afbeelding 5.14.2. Doorsnede ten opzichte van de 7m en 11m lijn hart spoor (Bron:Movares).
Omgeving
Het gebied rondom het ontwikkelplot kenmerkt zich door de aanwezigheid van het een aantal belangrijke verkeersroutes, het station en een bebouwing met een hoogte van ca. 35m. Het ontwikkelplot ligt strak ingeklemd tussen een aantal van die gebouwen en verkeersroutes. Voorts zullen de gebouwen en verkeersroutes vanwege de nabijheid maatregelen met betrekking tot bouwveiligheid vragen. Kenmerkend voor de omgeving is verder dat Escher Gardens langs de route van het Station en de Haagse Hogeschool ligt waardoor veel treinreizigers langs de bouwlocatie lopen.
Daarnaast liggen langs het spoor K&L van ProRail. Deze liggen conform de beschikbare informatie op tekening binnen de bovenleidingportalen. Het betreft enkele lokale kabels voor de aansturing rond het station en een hoogspanningskabel. Daarnaast loopt er een blusleiding naar de weg.
Tot slot dient als gevolg van het project Escher Gardens de fietsenstalling aangepast te worden omdat beiden nu ruimtelijk conflicteren met elkaar.
Het onderzoek is verricht in de vorm van een quickscan. Uit de quickscan blijkt dat trillingshinder in het complex (twee torens en met daartussen laagbouw) niet is uit te sluiten. Het trillen van de fundering van het gebouw ten gevolge van (goederen)treinen resulteert in trillingen die zich via de draagconstructie voortplanten naar de vloeren. Op de vloeren worden uiteindelijk trillingen waargenomen en hier treedt mogelijk hinder op. De toren van de bouwontwikkeling is echter een voldoende zware constructie die de trillingsniveaus tot onder de grenswaarden kan reduceren. Het lage deel (laagbouw) tussen de twee torens heeft daarentegen een onafhankelijke constructie en relatief minder massa t.o.v. de torens, waardoor voor dit deel naar verwachting meer maatregelen nodig zijn om de trillingen te beperken.
Voorts volgt uit de quickscan dat trillingen die via de bodem het gebouw binnendringen, de vloeren en wanden in trilling brengen, waardoor in het gebouw laagfrequent geluid kan ontstaan. Gezien de kortste afstand tussen het spoor en het gebouw (vanaf 7 m) zullen de trillingen die meestal het laagfrequent geluid veroorzaken (30 Hz en hoger) daar nog niet uitgedempt zijn in de bodem.
Geconcludeerd wordt dat zonder maatregelen overschrijdingen van de SBR-B streefwaarden voor woningen of kantoren zeker niet zijn uit te sluiten. Een verdiepend onderzoek in de vorm van een 2 fasen analyse wordt aanbevolen (met trillingsmetingen op maaiveld) om de trillingsbelasting in de geplande gebouwen (hoog- en laagbouw) in kaart te brengen, opdat gericht naar oplossingen kan worden gezocht om het trillingsniveau tot de streefwaarden terug te brengen. Daarnaast wordt tevens aanbevolen het laagfrequente geluid middels een trillingsprognose in te schatten, hieruit volgt of maatregelen met betrekking tot dit punt onderzocht dienen te worden.
Daarnaast worden tevens acties aanbevolen, bestaande uit:
Uitgaande van bovenstaande quickscan wordt geconcludeerd dat de effecten van treinpassages niet in overeenstemming zijn met de streefwaarden uit het SBR-B. Vervolgonderzoek waarin de bovenstaande maatregelen worden meegenomen, in combinatie met het in een vroeg stadium zoeken naar oplossingen wordt aanbevolen. In de planregels is derhalve in artikel 3.7.3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van nader trillingsonderzoek waarmee geborgd wordt dat voldaan wordt aan de gestelde streefwaarden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is ze als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (in artikel 3.1.6 Bro). Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze.
Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
In bestemmingsplan Escher Gardens zijn de volgende ontwikkelingen van belang: Het realiseren van 1.250 woningen, het realiseren van maximaal 750 m2 retail&horeca, 20.000m2 kantoor en overige
voorzieningen.
Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:
Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 1.250 woningen, waarbij de locatie wordt benut door het plangebied te herstructureren en te intensiveren binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen. De woningmarkt van Den Haag staat sterk onder druk, met name huishoudens met een midden- of laag inkomen hebben veel moeite om een geschikte woning te vinden. Het bestemmingsplan "Escher gardens" maakt planologisch deze woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de behoefte vraag aan het soort woningen.
In de regio is sprake van een overaanbod van suburbane woonmilieus en een aanzienlijk tekort aan stedelijke en dorpse milieus. Het is wenselijk om voorrang te geven aan binnenstedelijke woningbouw ten opzichte van 'bouwen in het weiland'.
Vooraf moet worden opgemerkt dat binnen de geldende bestemming reeds kantoren tot een maximum van 20.000 m2 bvo zijn toegestaan. Met het bestemmingsplan wordt dus geen nieuw kantooraanbod mogelijk gemaakt.
Het aanbod in het CID (omgeving HS, CS en Laan van NOI) bevindt zich al langere tijd op frictieleegstand (in de bandbreedte tussen en 5-7% van de voorraad).
Frictieleegstand is de maatstaf voor een 'gezonde kantorenmarkt'; waaraan de veronderstelling ten grondslag ligt dat een minimaal aanbod noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan vragers in de kantorenmarkt.
Deze redenering gaat uit van een kwantitatieve benadering, echter staat een deel van het aanbod al langere tijd leeg omdat het kwalitatief niet aansluit bij de vraag uit de markt. In kwalitatief opzicht ligt het aanbod ver beneden de frictieleegstand en is sprake van schaarste.
Mede als gevolg van Covid-19 zal naar verwachting de functie van het kantoor veranderen van werkplek naar ontmoetingsplek en zullen mensen meer hybride gaan werken. Als gevolg van deze trend komen kantoren op goed bereikbare OV locaties in het grootstedelijk gebied nog meer in trek.
Deze beide trends leiden tot een blijvende vraag naar kwaliteitskantoren op de intercity locaties in Den Haag.
Voorts heeft het CBRE recent berekend dat op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling en de vervangingsvraag er tot 2030 circa 165.000 m2 bvo kantoren aan de voorraad in het CID toegevoegd moet worden.
Daar bovenop komt nog de vraag vanuit het Rijk zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst d.d. 2019, waarin Rijk en de Gemeente Den Haag overeen gekomen zijn 250.000 m2 bvo kantoren in het CID toe te voegen. Voor een deel is dat ook uitbreiding als gevolg van een groeiende (nationale en Europese) overheid en deels vervanging ten behoeve van de verduurzamingsoperatie van het Rijk.
De totale vraag is ruim 400.000 m2, waarvan een deel vervanging, met als gevolg dat naar alle waarschijnlijkheid verouderde kantoren elders in Den Haag getransformeerd zullen worden.
Van deze vraag is inmiddels circa 70.000 m2 bvo in voorbereiding op de KC locatie t.b.v. het Rijk (35.000 m2 bvo) en de ANWB (25.000 m2 bvo).
Ook staat naast het aanbod van 77.300 m2 de 'Groene Toren' leeg. Deze zal worden herontwikkeld en uitgebreid tot ruim 45.000 m2 (oplevering op zijn vroegst medio 2025).
Per saldo blijft van de genoemde 400.000 m2 onder aftrek wat nu in de pijplijn zit en het bestaande aanbod, circa 200.000 m2 over waar toekomstige ontwikkelingen in moeten voorzien.
Een van die ontwikkelingen is de realisatie van kantoren in de herontwikkeling van het voormalig ministerie van Sociale Zaken bij station NOI met een omvang van 24.000 m2 bvo. De planning is dat dit volume ergens in de periode tussen 2026 en 2028 wordt opgeleverd. Een welkome aanvulling op de bestaande kantorenvoorraad op een uitstekende locatie.
Qua locatie en volume past de ontwikkeling in het beleid van PZH en is als zodanig ook opgenomen in de planlijst van de PZH.
De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt in de concentratie en clustering van detailhandel in de centra van steden, dorpen en wijken. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. Het provinciale detailhandelsbeleid is er verder op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën
De eerste twee categorieën zijn centra met een bovenlokale functie. De overige centra vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Op basis van het 'ja mits' principe, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Primair wordt voor deze categorie centra gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Het gaat om de volgende locaties:
Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
Buiten de centra zijn enkele uitzonderingen mogelijk voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals de grote treinstations, zijn meerdere vestigingen passend. Op andere locaties, zoals een benzinestation, zal het aantal vestigingen in het algemeen beperkt blijven tot één. Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt toegestaan.
De hoeveelheid detailhandel die in het bestemmingsplan wordt toegestaan is beperkt (maximaal 750 m² in de nieuwbouw). Het gaat hier om een locatie met veel reuring nabij het intercitystation Hollands Spoor, waar in het huidige bestemmingsplan ook al detailhandel mogelijk is en die gelegen is in de hoofdwinkelstructuur.
In juli 2020 is door Bureau Stedelijke Planning een 'Ladderonderbouwing Den Haag Spoorzone HS' uitgevoerd Ladderonderzoeken Spoorzone HS 290720.Op basis van dit onderzoek zijn conclusies getrokken voor dit plangebied, zoals hieroboven omschreven. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het plangebied heeft volgens de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart Den Haag 2021 (RIS311200) geen archeologische verwachting. Binnen het plangebied worden derhalve geen archeologische waarden verwacht. Archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ruimtelijk beleid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. | Ten behoeve de ontwikkelingen in het plangebied is een ladder onderzoek uitgevoerd. De conlusies van dit onderzoek zijn verwerkt in de planregels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarhestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.id, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. | De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het kader van dit bestemmingsplan voorzien hierin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet. | Detailhandels- en kantorenfuncties die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan voldoen aan het gestelde in de Verordening Ruimte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plangebied toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Masterplan |
Structuurvisie CID | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Water | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'WBP6' is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van grondwater. | De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het kader van dit bestemmingsplan voorzien hierin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. | Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Stedelijke Groen Hoofdstructuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeer en parkeren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie | De bestemming Verkeer- Openbaar vervoerstation is gericht op station Holland Spoor, waar diverse voorzieningen mogelijk zijn gemaakt. De bestemming Verkeer- Verblijfsgebied ziet op een deel van de Waldorpstraat en de knip van het Viaduct, waardoor de doorgaande verkeersfunctie is komen te vervallen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte | In het plangebied wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen CID en Binckhorst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wonen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kern van de Woonvisie 2017-2030 houdt in dat als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit te verhogen. | Voor woningen zijn de verschillende categorieen uit de Woonagenda in de regels opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Economie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Detailhandel en Dienstverlening |
Deze functies worden in de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Horeca |
Deze functie wordt in de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kantoren |
Deze functie wordt in de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | Deze functies worden in de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sport en recreatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sport | Deze functies worden in de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefiniëerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Artikel 3 maakt gemengde functies mogelijk in de hoogbouwontwikkeling, waarin met name dienstverlening, maatschappelijk, lobby's, detailhandel, horeca, kantoor, sportvoorzieningen, cultuur & ontspannen en wonen is toegestaan.
In de plint bevinden zich op het publiek gerichte voorzieningen zoals horeca, detailhandel en commerciële of maatschappelijke voorzieningen. Dienstverlenende – en maatschappelijke functies zijn meer specifiek in het hele gebouw toegestaan. Op de begane grond bestaan er enkel vestigingsmogelijkheden voor detailhandelszaken en lobby's ten behoeve van boven de plint gelegen functies. Voorts zijn horeca-ondernemingen uitsluitend toegestaan op de begane grond en de eerste verdieping, voor zover het lichte- en middelzware- horeca betreft.
Bij elkaar mag het totale bruto-oppervlak voor de functies maatschappelijk, horeca, dienstverlening, cultuur en ontspanning, sportvoorzieningen en detailhandel niet meer bedragen dan 3.000 m2. Hiervan beslaat het maximale bruto-oppervlak voor horeca en detailhandel maximaal 750 m2 en zijn afzonderlijke eenheden toegestaan die niet groter zijn dan 250 m2. Voor dienstverlening bedraagt het totale bruto-oppervlak niet meer dan 1000 m2.
Verder zijn in de stedelijke laag (tot circa 25 meter) zowel kantoren als woningen toegestaan. Het aantal kantoren bedraagt minimaal 10.000 en maximaal 20.000 m2 bvo. Woningen zijn daarnaast ook in de woontorens toegestaan. Het maximale aantal woningen bedraagt 1.250. Met betrekking tot de functie wonen vermeldt het artikel tevens voorschriften over woninggroottes, de exploitatie van sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Het artikel maakt ook aan wonen toebehorende functies mogelijk gericht op ontmoeting en ontspanning, deze zijn tevens in de torens toegestaan.
Voorts kan er tot 2 lagen ondergronds worden gebouwd ten behoeve van fietsparkeren en technische functies.
Tot slot is een voorwaardelijke bepaling opgenomen met betrekking tot het te nemen verkeersbesluit ten aanzien van de afwaardering van het verkeer in de Waldorpstraat. Daarnaast zijn tevens voorwaardelijke bepalingen opgenomen m.b.t. waterberging, en windhinder, om de gestelde eisen ten aanzien van de verrichte milieuonderzoeken voldoende te borgen. Ook bevat het artikel ten aanzien van parkeren een voorwaardelijke bepaling zodat de parkeerplaatsen in de nabije parkeergarage tevens in publiekrechtelijke zin zijn geborgd. De functie 'ongebouwde parkeervoorziening' dient ter zekerheid dat de bestaande parkeervoorziening in het vigerende bestemmingsplan niet weg wordt bestemd zolang het verkeersbesluit ten behoeve van het afsluiten van de Waldorpstraat niet is vastgesteld.
Artikel 4 regelt verschillende voorzieningen ten behoeve van station Holland Spoor, waaronder een fietsenstalling. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: plein, groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, detailhandel, dienstverlening, en horeca in de categorieën licht en middelzwaar.
Voor detailhandel en dienstverlening gezamenlijk geldt dat het verkoopvloeroppervlak niet meer bedragen dan 3350 m2. Voor dienstverlening mag het totale bruto-vloeroppervlak niet meer bedragen dan 300 m2. Voor de functie mag het totale bruto-vloeroppervlak niet meer bedragen dan 200 m2.
Artikel 5 ziet op een klein deel van de Waldorpstraat. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: openbaar vervoer, plein, groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, fietsenstalling.
Artikel6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in 9.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9 Algemene afwijkingsregels.
In artikel 9 Algemene afwijkingsregels: Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval.Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak. Bij de afweging over bebouwing onder de openbare ruimte, betrekt het bevoegd gezag de belangen van Dienst Stadsbeheer aangaande het beheer, behoud en gebruikt van de openbare ruimte.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht: De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Artikel 12 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Escher Gardens'.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Escher Gardens, waarmee in de realisatie van een gemengd stedelijk programma met onder andere woningen wordt voorzien.
In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. De ontwikkeling is een initiatief van een ontwikkelaar. De gemeente Den Haag en de ontwikkelaar hebben een anterieure overeenkomst gesloten. De kosten die verband houden met de planprocedure, alsmede planschade en kosten voor ingrepen in de openbare ruimte, zijn verzekerd via het aangaan van deze overeenkomst.
Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
Naast de ontwikkeling van het bouwplan 'Escher Gardens' is sprake van herinrichting van de openbare ruimte'. Voor de kosten hiervan is in 2021 door de raad gemeentelijke co-financiering beschikbaar gesteld (Collegevoorstel Investeren in een groen Hollands Spoor Kwartier, RIS309486).
Omwonenden en bedrijven uit de buurt zijn in 2019 door de gemeente geïnformeerd over de Nota van Uitgangspunten HS Kwartier waarin de plannen voor Escher Gardens zijn opgenomen. Ook is er in het kader van de Ontwikkelvisie Laakhavens geparticipeerd over de plannen op gebiedsniveau. Tijdens de CID-participatiemeerdaagse op 14 en 15 oktober 2022 zijn geïnteresseerden geïnformeerd over het ontwerp bestemmingsplan. Tijdens de bijeenkomst is een presentatie gegeven en was er ruimte voor vragen en opmerkingen. Belangrijke punten hierbij waren zorgen over het parkeren, voldoende groen en buitenruimte, brandveiligheid, herinrichting van de Waldorpstraat en de regie op voorzieningen.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het bestemmingsplan zijn omwonenden geïnformeerd over de terinzagelegging doormiddel van een huis-aan-huis brief en tijdens de terinzagelegging is er een inloopavond georganiseerd.
1. Hoogheemraadschap van Delfland
Waterbelang onvoldoende geborgd
In het plan is het waterbelang onvoldoende geborgd en is nog onvoldoende invulling gegeven aan de uitgangspunten van goed waterbeheer, zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/. Verzocht wordt om onderstaande aanpassingen te maken.
Voorkomen van wateroverlast (waterkwantiteit) en Klimaatadaptatie
Gevraagd wordt de wateropgave voor het plangebied door middel van het invullen van de watersleutel te bepalen en deze onderdeel te laten uitmaken van het bestemmingsplan. De watersleutel is te raadplegen via de website 'Berekenen met de watersleutel -Delfland' (hhdelfland.nl). Op deze website is ook meer informatie te vinden over het toepassen van de watersleutel. Gevraagd wordt de waterparagraaf uit te werken, op welke manier de wateropgave ingevuld wordt.
Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlakte-water. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verhardingen klimaateffecten. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.
Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit, zie ook https://bouwadaptief.nl/.
De gemeente Den Haag heeft een vertaling in de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” gemaakt. Tevens wordt daarom verzocht, om de eisen vanuit de “Wegwijzer Den Haag Klimaat-bestendig” in het plan te verwerken. Ten aanzien van extreme neerslag geldt onder meer: “Bij nieuwbouw stellen we de eis dat er 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.”.Tevens wordt daarom verzocht in de toelichting op te nemen, op welke manier invulling aan de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” gegeven wordt. Bij de berekening van de wateropgave in het kader van de watertoetsprocedure (zoals met de watersleutel) wordt rekening met klimaatveranderinggehouden, omdat met de verwachte neerslag in 2050 gerekend wordt. Die opgave is gericht op het voorkomen van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater in tegenstelling tot de wegwijzer, die zich vooral op hemelwater-overlast richt. In samenspraak met de gemeente worden de eisen uit de wegwijzer en de watersleutel naast elkaar gehanteerd. Omdat maatregelen voor beide doelen effectief kunnen zijn, hoeft alleen de grootste opgave gerealiseerd te worden.
Afvalwaterketen
Verzocht wordt te beschrijven en te onderbouwen:
Rioolpersleiding
Het Hoogheemraadschap van Delfland attendeert erop, dat er een rioolpersleiding in het plangebied aanwezig is. Dit is een belangrijke transportleiding van rioolwater en het is van belang de functionaliteitvan de leiding te waarborgen. Verzocht wordt de ligging van de rioolpersleiding ook in de toelichting aan te geven en te beschrijven,of er negatieve effecten zijn als gevolg van de ontwikkeling. De persleiding heeft een beschermingszone van 5,5 m ter weerszijden van de leiding. Deze zone dient vrijgehouden te worden van gebouwen, wegen, bomen en zwaar verkeer. Indien werkzaamheden plaatsvinden in deze zone, is afstemming met de leidingbeheerder noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Verzocht wordt een beschrijving van de effecten van de nieuwe ontwikkeling op de huidige chemische en ecologische watersysteemkwaliteit te geven. Een achteruitgang van de watersysteemkwaliteiten ecologie is niet toegestaan, bijvoorbeeld door de eventuele aanleg van aquathermie circulatiesystemen en doorstroomsystemen.
Grondwater
Verzocht wordt de geschiktheid van het gebied voor het ruimtelijk plan met betrekking tot grondwater/bodem te onderbouwen.Tevens wordt gevraagd de effecten van het ruimtelijk plan (ondergrondse constructies) op het lokale grondwatersysteem/bodem te beschrijven.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied ligt geen waterkering.Verzocht wordt dit te vermelden.
Regels
Verzocht wordt de wateropgave te borgen in de regels van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke bepaling, gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning, waarbij advies bij het waterschap moet worden gevraagd. Dit om te zorgen, dat de eigenaar van het perceel zelf verantwoordelijk is voor de aanleg, het functioneren en het instandhouden van de vasthoudvoorziening. Verzocht wordt de wateropgave vroegtijdig uit te werken, zodat in een later stadium voorkomen wordt, dat de wateropgave niet meer goed inpasbaar in het ontwerp is.
Watervergunning
Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning en/of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding wordt verwezen naar www.hhdelfland.nl/regelen/vergunning-aanvragen/.
Reactie gemeente Den Haag:
Naar aanleiding van deze reactie is de voorwaardelijke 'verplichting waterberging' in artikel 3.7.2 toegevoegd, waarin bepaald wordt dat een omgevingsvergunning voor bouwen slechts mag worden verleend, nadat is vastgesteld dat er maatregelen worden genomen m.b.t de wateropgave.
Tevens zijn de volgende aanpassingen gemaakt in het bestemmingsplan.
De waterparagraaf in de toelichting is aangevuld met subparagraven waarin de effecten op verschillende waterthema's door het planvoornemen worden toegelicht. Meer specifiek betreft dit:
2. Prorail
Toelichting-Paragrafen Externe Veiligheid, Geluid,Trillingen
ProRail constateert dat bij de aspecten Externe Veiligheid,Geluid en Trillingen in de Toelichting van het concept ontwerp bestemmingsplan Escher Gardens de onderzoeken ontbreken. Hierdoor is het voor ProRail niet mogelijk het bestemmingsplan op deze punten op een correcte en zorgvuldige wijze te beoordelen. Derhalve zal ProRail deze aspecten, alsmede alle andere aspecten van het bestemmingsplan nogmaals beoordelen bij de tervisielegging.
Spoorwegwetgeving
Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de nabijheid van de spoorbaan dient rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 19 van de spoorwegwet, waarnaar Prorail kortheidshalve verwijst.
Prorail merkt in dit kader nu reeds op dat onder de Omgevingswet - voor initiatieven binnen het beperkingengebied hoofdspoor - de gemeente het bevoegde gezag is voor meervoudige aanvragen, waarbij vergunning alleen verleend kan worden nadat Prorail haar gemandateerde advies met instemming heeft gegeven. Bij enkelvoudige aanvragen blijft de minister bevoegd gezag en zal Prorail namens de minister vergunning verlenen.
Windbeleving en windhinderrisico's
Hoogbouw rond het station heeft invloed op de windbeleving van de reiziger, gemiddeld wachten reizigers 7 tot 10 minuten op een trein en dat doen ze bij voorkeur op het perron waar de trein halteert. Wachten met veel wind draagt niet bij aan een positieve stationsbeleving. Reizigers wachten bij voorkeur warm, beschut en comfortabel. Helaas is er echter niet voldoende wachtgelegenheid voor elke reiziger. Daardoor is het van belang dat in de omgeving rekening wordt gehouden met de windbeleving op het perron. Tevens is het van belang om rekening te houden met de windbeleving bij alle bij het station behorende voorzieningen zoals fietsenstallingen.
Hoogbouw rond het station heeft ook invloed op de windcirculatie/windstromen en kan risico's opleveren voor omliggende bebouwing (zoals schade aan daken/kappen) door veranderende windbelastingen. Hiermee dient rekening te worden gehouden.
Fietsenstalling
De beoogde ontwikkelaar van de locatie naast de huidige fietsenstalling op Den Haag HS aan de zijde van de Waldorpstraat, is met ProRail in gesprek over het ontwerp van de beoogde ontwikkeling en de daarvoor benodigde aanpassing van en aan de eerder genoemde fietsenstalling. Randvoorwaarde voor medewerking aan de nu voorliggende plannen vanuit Prorail, is in ieder geval dat partijen overeenstemming bereiken over het ontwerp van de beoogde ontwikkeling en de gevolgen hiervan op de kwaliteit van de stationsomgeving (waaronder kwaliteit en capaciteit fietsenstalling, ruimtelijke kwaliteit alsmede omgevingseffecten inclusief gevolgen wind en geluid) waarbij voor ProRail in ieder geval uitgangspunt is dat de situatie in het stations gebied kwalitatief minimaal gelijkwaardig moet blijven aan aan de huidige situatie in het stationsgebied, één en ander ter beoordeling aan ProRail. Daarnaast zullen de ontwikkelaar en ProRail hierover privaatrechtelijke overeenstemming moeten bereiken. ProRail hecht er waarde aan om in deze fase van het proces te vermelden dat de beoogde ontwikkelaar en ProRail hierover nog geen overeenstemming hebben bereikt.
Reactie Gemeente Den Haag:
De onderzoeken voor externe veiligheid, geluid en trillingen waren op het moment van uitvraag van de Bro-reactie nog niet afgerond en daarom niet bijgevoegd. Bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn deze bijgevoegd.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de nabijheid van de spoorbaan zal rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 19 van de Spoorwegwet.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn verschillende windhinderstudies uitgevoerd, waarbij de windhinder op de openbare ruimte, de fietsenstalling, het spoor en de perrons in kaart is gebracht en beoordeeld. Met de windbeleving is rekening gehouden in dit bestemmingsplan.
Voor de benodigde aanpassing van de fietsenstalling moeten de ontwikkelaar en ProRail overeenstemming bereiken over het ontwerp van de aanpassing en de gevolgen hiervan op de kwaliteit van de stationsomgeving.
3. Veiligheidsregio Haaglanden
De VHR geeft aan dat door de aanwezigheid van risicobronnen op het gebied van externe veiligheid en de toename van het aantal personen in het plangebied, de risico’s op het gebied van externe veiligheid toenemen.
Naast de ‘dagelijkse incidenten’ die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, benoemt de VHR tevens de volgende meest waarschijnlijke en ergst denkbare scenario’s die gelden voor het transport van gevaarlijke stoffen.
1.Transport gevaarlijke stoffen
Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.
Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4.000meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is zeer klein.
Reactie Gemeente Den Haag:
De reactie van de VRH (regionale brandweer) inzake risicobronnen wordt ter kennisname aangenomen. Het deel van de reactie met de daarin geadviseerde maatregelen ten aanzien van het groepsrisico en de bestrijding en beperking van een zwaar ongeval zijn opgenomen in §5.6.7 van de toelichting, en zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking van het bouwplan.
4. HTM
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, betreffende het concept ontwerpbestemmingsplan Escher Gardens is het volgende opgemerkt.
De Waldorpstraat is dé route voor lijnbussen naar Station HS. Ook nadat de geplande knip in de Waldorpstraat er komt, om het doorgaand verkeer te weren, blijft deze straat een belangrijke OV-route. Artikel 5 (verkeer – verblijfsgebied) legt de bestemming van de Waldorpstraat vast. Hier wordt slechts gewag gemaakt van ‘bestemmingsverkeer’. HTM verzoekt om in artikel 5 met name te benoemen dat de Waldorpstraat een bestemming heeft als doorgaande busroute.
Ter hoogte van het Station HS zijn bushalten, met meer/grotere abri’s dan gemiddeld. HTM vraagt zich af of hiermee voldoende rekening is gehouden in de Regels.
Reactie Gemeente Den Haag:
De Waldorpstraat maakt geen onderdeel uit van het plangebied. In het kader van dit bestemmingsplan wordt dan ook niets gewijzigd aan het geldende planologische regime voor de Waldorpstraat. Wel geldt voor dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het verkeersbesluit ter afwaardering van de Waldorpstraat tussen de Rijswijkseweg en het Leeghwaterplein voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. De Waldorpstraat blijft wel toegankelijk voor openbaar vervoer, bestemmingsverkeer en hulpdiensten. De afwaardering van de Waldorpstraat en het daarvoor benodigde verkeersbesluit kent een eigen proces inclusief inspraakprocedure. Zie hoofdstuk 3.4 voor een uitgebreidere toelichting over de afwaardering van de Waldorpstraat.
5. Reactie Rijkswaterstaat
'De enige reactie vanuit Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid betreft de verkeersanalyse.
Rijkswaterstaat is wegbeheerder van de nabij uw plangebied gelegen rijkswegen A12, A16 en A4 en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer.
In het concept bestemmingsplan Escher Gardens ontbreekt nog de beschrijving van de resultaten van het verkeersonderzoek; zie 5.2.1.1.
Rijkswaterstaat verlangt dat bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijkswegen in beeld worden gebracht. Dit onderzoek moet worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Onder grootschalige ontwikkelingen valt onder andere een woningbouw-ontwikkeling van meer dan 250 woningen binnen 5 kilometer van een aansluiting op de rijksweg. Gezien het plan kan worden gesteld dat de ontwikkelingen dat het plan mogelijk maakt, grootschalig zijn. Daarom dient bovengenoemde verkeerskundige analyse voor het Hoofdwegennet aanwezig te zijn.
Rijkswaterstaat verzoekt derhalve een verder uitgewerkte mobiliteitsparagraaf op te nemen in het bestemmingsplan waarin de veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van het plan in beeld worden gebracht voor zowel de rijkswegen als het onderliggend wegennet. Bij negatieve effecten (nieuwe of grotere knelpunten in verkeersafwikkeling) dient er in deze analyse ook aan te worden gegeven welke maatregelen daartegen getroffen worden, wat de financiële haalbaarheid is van die maatregelen en hoe de realisering hiervan is geborgd.'
Reactie Gemeente Den Haag:
In het verkeersonderzoek voor dit bestemmingsplan is geen specifieke analyse uitgevoerd met betrekking tot veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van het plan voor zowel de rijkswegen als het onderliggend wegennet. De reden hiervoor is dat met Rijkswaterstraat is afgesproken om dit niet meer per bouw- of bestemmingsplan te doen, maar op basis van een hoger schaalniveau. In dit geval is dit geborgd in het kader van de Structuurvisie CID (Central Innovation District), waartoe dit plan behoort. Zie onderstaande de link naar de structuurvisie en het bijbehorende onderliggende verkeersonderzoek.