Plan: | Maestro |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0355BMaestro-50VA |
Eigenaar Stebru wil de locatie van het verzorgingshuis De Lozerhof gelegen aan Randveen 64 door middel van sloop-nieuwbouw transformeren.
De Lozerhof is een groot verpleeghuis dat sterk verouderd en gedateerd is. Het wordt getransformeerd tot een stedelijk bouwblok met een woon- en zorgprogramma bestaande uit 136 zorgappartementen, 252 woningen, 137 m2 paramedische voorzieningen en 368 m2 kantoor.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden gelijktijdig, via de coördinatieregeling, in procedure gebracht.
Het doel van bestemmingsplan Maestro is:
Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente in stadsdeel Escamp aan de rand van de wijk Bouwlust. Het plangebied wordt omsloten door:
De ligging van het perceel Randveen 64 in de stad is aangegeven op de onderstaande kaart.
Ligging in de stad
Het bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | onherroepelijk | |||
Bouwlust | 1 oktober 2015 | 4 december 2015 |
Uitsnede bestemmingsplan Bouwlust ter plaatse van het perceel Randveen 64. het plangebied is rood omkaderd.
In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 4 Beleidskaders en 5 Omgevingsaspecten een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 4 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 6 Toelichting op de regels, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 8 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke structuren van het plangebied beschreven.
Den Haag Zuidwest
De opbouw van Den Haag Zuidwest volgt de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop verbindingen loodrecht op de kust, die samen de voor Zuidwest kenmerkende grid-structuur vormen. Binnen de herkenbare structuur van Zuidwest werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'wijkgedachte' in de praktijk gebracht: herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. Naast een opzet volgens de wijkgedachte is Den Haag Zuidwest opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan de inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijk werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met sprongen vooruit.
Bouwlust
Stadsplanner Willem Dudok ging in zijn structuurplan voor Groot 's-Gravenhage uit 1949/1959 uit van vier woonwijken: Morgenstond, Bouwlust, Berestein en Vrederust. Deze wijken kwamen ten westen van Moerwijk te liggen. Om voldoende ruimte tussen het Westland en Den Haag te houden is de wijk Berestein gehalveerd en later toegevoegd aan Bouwlust. De Beresteinlaan werd niet volgens Dudoks plan doorgetrokken tot Loosduinen maar tot de Meppelweg. Hiermee verviel Dudoks opzet van vier gelijkwaardige buurten met de Hengelolaan-Beresteijnlaan als hart van dit deel van Den Haag Zuidwest. Het uitgewerkte ontwerp voor Bouwlust is van Frits van der Sluys uit 1952, dat is gebaseerd op een rechthoek waarbij verkeerswegen de wijk in negen buurten verdeelt.
In 1953 startte de aanleg van de straten binnen Bouwlust-Vrederust. Vanwege de kritiek op het monotone Morgenstond besloot de gemeente de uitwerking van de buurten in handen te geven van een werkgroep van architecten. De wijk is door de verschillende individuele ontwerpen opgebouwd uit vele kleine ruimtelijke eenheden, die zich in opbouw en architectuur van elkaar onderscheiden. Bouwlust-Vrederust is daardoor gevarieerder dan Morgenstond. De eerste woningen in de wijk zijn omstreeks 1956 opgeleverd. Ruim 10 jaar later was de wijk voltooid.
Ontwikkellocatie
Rond het voormalige verpleeghuis Lozerhof is de stempelverkaveling minder prominent aanwezig. Het cluster kenmerkt zich door een menging van verschillende functies, stijlen en bouwperiodes, waarbij de gebouwen rond het Hengelolaanpark gelegen zijn.
Bouwlust kent hoofdzakelijk een strokenverkaveling waarbij veel groen langs de randen opgenomen is. De verkavelingsstructuur van Den Haag Zuidwest laat van Moerwijk tot en met Bouwlust geleidelijk aan een verschuiving zien. In Moerwijk zijn het bouwblokken die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen en definiëren. Dit is veel minder het geval in Bouwlust en Vrederust, waarbij de gebouwen meer als losse ensembles in de ruimte zijn geplaatst. Hier is de openbare ruimte bepaald door gebruik te maken van landschappelijke elementen, en door de ruime opzet van wegprofielen te voorzien van singels of bomenrijen, soms ondersteund door repetities van blokken, kopgevels of ensembles.
Het plangebied ligt aan Hengelolaan, nabij het kruispunt met de Lozerlaan. Deze twee belangrijke structurerende lijnen in Zuidwest zullen in de toekomst in uitstraling en betekenis veranderen. De ambitie is om de Hengelolaan te transformeren van een verkeersweg tot een groene laan met singels, bomenrijen en brede verbindingen voor langzaam verkeer.
De Lozerlaan vormt nu de stadsrand van Den Haag, een parkweg met een zorgvuldig vormgegeven landschappelijke overgang van bebouwingsrand (de schuin geplaatste bebouwing van 4-5 lagen), waterpartijen en boomgroepen en een flauwe bocht in de weg, waardoor deze rand goed zichtbaar is. De huidige Lozerhof is gepositioneerd in de tweede linie, achter de schuin geplaatste bebouwing.
Hoogbouw en typologieën in Zuidwest
Omdat in het plangebied ook hoogbouw opgenomen is, is het van belang de bestaande vormen van hoogbouw in Zuidwest te analyseren. Vanuit de nota ’Haagse Hoogbouw Eyeline & Skyline’ zijn kaders gesteld voor locaties waar hoogbouw in Den Haag toegestaan is. Voor Zuidwest geldt op dit moment dat hoogbouw vooral als een solitair bebouwingsaccent wordt opgevat in het orthogonale raamwerk van lanen en singels. Gelet op de intensiveringsopgave van Den Haag Zuidwest zijn solitaire hoogbouw typologieën (torens) bruikbare stedelijke objecten in relatie tot bestaande structuren.
Het plangebied is ontsloten via de Hengelolaan aan de Lozerlaan, waardoor het gebied een uitstekende aansluiting heeft op het landelijke wegennet. De Meppelweg ten noorden van het plangebied maakt deel uit van het Haagse hoofdwegennet. De Hengelolaan, direct gelegen aan het plantgebied, verzorgt de interne hoofdontsluiting binnen Escamp.
De ontsluiting rond het plangebied voor het OV gaat via buslijn 25 met een halte langs de Hengelolaan tussen de Randveen en de Lozerlaan. Via deze buslijn is het centrum van Den Haag bereikbaar.
Naast de buslijn ligt op circa 550 meter loopafstand de eindhalte van tramlijn 4. De halte is gelegen in het Uithofpark ter hoogte van de kruising Lozerlaan – Meppelweg. Verder is de eindhalte van tramlijn 9 op circa 700 meter loopafstand gelegen van het projectgebied. Deze halte ligt ter hoogte van de kruising Lozerlaan – Melis Stokelaan.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende hoofdwegen aanwezig die onderdeel uitmaken van het hoofdroutenetwerk voor fietsers. Deze wegen zijn de Dedemsvaartweg, Vrederustlaan, Bouwlustlaan, Beresteinlaan, Melis Stokelaan, Erasmusweg, Hengelolaan en Meppelweg. Zij hebben over het algemeen vrij liggende fietspaden.
Langs alle wegen zijn trottoirs aanwezig zodat voetgangers de voorzieningen en het openbaar vervoer kunnen bereiken.
Het parkeren in de omgeving van het plangebied vindt grotendeels plaats op de openbare weg.
Groen en water bepalen in belangrijke mate het beeld van Zuidwest. Er zijn royaal gedimensioneerde straatprofielen met veel ruimte voor bomenrijen en singels met groene oevers. Het plangebied ligt aan één van de kenmerkende straatprofielen voor Zuidwest, namelijk de Hengelolaan.
Eén van de uitgangspunten van de ruimtelijke verkenning Zuidwest (RIS 302569) is om de Hengelolaan verder te vergroenen. Het gaat hierbij om het verbeteren van water en groenstructuren, de situering en inrichting van het ruimteprofiel en de toegankelijkheid van de publieke ruimte.
Daarnaast is de nabijheid van belangrijke groengebieden als recreatiegebied de Uithof bepalend voor het groene beeld in de omgeving van het plangebied, maar ook voor Zuidwest als geheel. De bomen zijn volgroeid en de groenstructuren hebben een robuust karakter.
Ten noorden van het plangebied is het Hengelolaanpark gelegen. Het open groengebied functioneert momenteel als een huiskamer voor de buurt en biedt mogelijkheden voor sport en spel. Tegelijkertijd heeft de situering van het park in het hart van de stempelverkaveling, ervoor gezorgd dat het veld louter omgeven is door achterkanten van bestaande bebouwing. Dat heeft een minder aantrekkelijk verblijfklimaat opgeleverd.
Het projectgebied ligt in de Eshofpolder. De Eshofpolder is één van de lager gelegen gebieden van Den Haag en is qua hoogteligging grofweg te verdelen in vier gebieden, waarvan één het bebouwde gebied van Bouwlust is.
Bouwlust heeft op diverse plaatsen waterpartijen. Het meeste open water ligt langs de Lozerlaan en het winkelcentrum De Stede. Het plangebied ligt dichtbij de waterpartij langs de Lozerlaan en ligt direct aan de singel langs de Hengelolaan die bovengenoemde twee waterpartijen met elkaar verbindt.
Haaks op de singel langs de Hengelolaan ligt tegen de noordoostelijke plangrens een watergang die een barrière vormt tussen het plangebied en het Hengelolaanpark.
Het college heeft op 14 oktober 2019 ingestemd met het PlanUitwerkingsKader (PUK) voor de ontwikkeling van Maestro (PUK Lozerhof, RIS303661). Daarna heeft het college de commissie per brief (RIS303662) geïnformeerd en is het PUK besproken in de commissie Ruimte van 19 november 2019. Het volledige PUK is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting.
Op basis van de randvoorwaarden uit het PUK is een stedenbouwkundig plan voor het plangebied uitgewerkt door de initiatiefnemer. De randvoorwaardenkaart uit het PUK is hieronder opgenomen, daarna volgt een toelichting.
Figuur 4.1.1: Randvoorwaardenkaart uit het PUK
De stedenbouwkundige randvoorwaarden van het PUK maakt een gesloten bouwblok mogelijk dat voorzien is van twee hoogteaccenten en een groene binnentuin.
Het programma omvat 252 woningen en 136 zorgappartementen. De ontwikkeling wordt gecombineerd met een aantal voorzieningen in de plint, zoals kleinschalige dienstverlening en/of maatschappelijk gerelateerde functies. Uitgangspunt voor deze functies is dat deze voor het gebouw en de directe omgeving een toegevoegde waarde moeten hebben. Tot slot wordt er onder het gesloten bouwblok een parkeergarage gerealiseerd.
Met dit bestemmingsplan wordt een gesloten bouwblok met een alzijdige oriëntatie mogelijk gemaakt dat in hoofdopzet aansluit op de omliggende bebouwing langs de Randveen en Hengelolaan. Er wordt een hoogte van 6-8 bouwlagen mogelijk gemaakt die als stedelijke laag dient. Het gesloten bouwblok versterkt met een openbare binnentuin de relatie met de groenpartij tussen de Lozerlaan, het Uithofpark en het Hengelolaanpark.
Het gesloten bouwblok kent twee hoogteaccenten dat sterk in hoogte varieert. Als een 'landmark' wordt op de zuidhoek van het bouwblok een hoogteaccent tot 75 meter mogelijk gemaakt. Het 'landmark' vormt een herkenningspunt langs één van de lange lijnen in Den Haag Zuidwest. Om het 'landmark' extra te accentueren springt het hoogteaccent uit de rooilijn van het bouwblok. Bij de verspringing wordt met een arcade het groene karakter van de Hengelolaan en de voetgangerstoegankelijkheid gerespecteerd en behouden.
In de randvoorwaardenkaart is ter hoogte van het hoogteaccent aan het Hengelolaanpark (zie onderstaande afbeelding: rode lijn aan de noordzijde) een extra overkraging toegevoegd. In de onderstaande randvoorwaardenkaart loopt de rooilijn van het bouwblok ter plaatse van de begane grond door, maar vanaf de derde bouwlaag verspringt het gebouw door de rooilijn heen met een overkraging. Deze overkraging versterkt het hoogteaccent en geeft het gebouw een verbijzondering richting het Hengelolaanpark. Een soortgelijke verbijzondering is al opgenomen aan de Hengelolaan (zuidzijde), waardoor de toevoeging van het volume past bij het stedenbouwkundige principe van het gehele bouwblok: hoogteaccenten met overkragingen om de hoeken te verbijzonderen op plaatsen waar dat stedenbouwkundig op zijn plaats is.
Figuur 4.1.2 Weergave aangepaste invulling van het PUK in de noordoosthoek
De Hengelolaan als groene as
Den Haag Zuidwest kenmerkt zich door lange, doorgaande lijnen die het raamwerk vormen waarbinnen 'woonstempels' zijn ontwikkeld. Binnen het raamwerk wordt meer onderscheid aangebracht tussen de verschillende lange lijnen als de Meppelweg, Hengelolaan, Melis Stokelaan en Erasmusweg. De Hengelolaan wordt gedefinieerd als groene as.
Het Hengelolaanpark als omsloten stadspark
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan introduceert een meer uitgesproken relatie met het Hengelolaanpark. Door de positionering en alzijdigheid ontstaat er een levendige plint rondom het bouwblok. Dit geeft extra levendigheid aan de Hengelolaan en het Hengelolaanpark.
Voor het ontsluiten van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluitingen aan het Randveen. Gevolg hiervan is dat het eerste deel van het Randveen, komend vanaf de Hengelolaan, als een tweerichtingsstraat ingericht gaat worden. De tweerichtingsstraat dient tot de ingang van de parkeergarage ingericht te worden, waarna de weg met éénrichtingsverkeer behouden blijft. Het parkeren voor het complex is voorzien in een parkeergarage onder het bouwblok. Binnenin het bouwblok is een parkeergarage gelegen met daarboven een groene binnentuin. Daarnaast zijn parkeerplaatsen gesitueerd langs het Randveen.
De Hengelolaan maakt onderdeel uit van de ruimtelijke verkenning voor Zuidwest (RIS 302569) en de Haagse Icoonprojecten (RIS302827), waarin wordt voorgesteld om de Hengelolaan verder te vergroenen.
Het plangebied draagt bij aan de ambities om de Hengelolaan door de situering en inrichting van het water en groen te verbeteren, en de positionering van het hoogteaccent. Door de gekozen opzet van het bouwblok is het ook mogelijk om een openbaar toegankelijk gebied richting de Hengelolaan te realiseren.
Voor bewoners is de kwaliteit van de buitenruimte belangrijk. Binnen het ontwerp is nauwkeurig gezocht naar goede toegangsplekken naar de tuin, zodat er een informele groene route ontstaat vanuit de Uithof, via de Hengelolaan en collectieve binnentuin richting het Hengelolaanpark en omgekeerd. Hiermee neemt de toegankelijkheid toe en daarmee ook de sociale controle in het Hengelolaanpark.
Het projectgebied ligt in de Eshofpolder. De Eshofpolder is één van de lager gelegen gebieden van Den Haag en is qua hoogteligging grofweg te verdelen in vier gebieden, waarvan één het bebouwde gebied van Bouwlust is.
De watergang wordt niet aangepast met het ontwerp voor het plangebied. Wel wordt de toegankelijkheid en de beleefbaarheid van het water vergroot door het openbare karakter rondom het bouwblok. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect water met onder andere de watertoets.
Het bestemmingsplan Maestro vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het Rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk bevat het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is.
De eerste paragraaf gaat in op beleid op Rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteengezet.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De structuurvisie bevat geen belangen die voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.
Volgens het Barro zijn er in dit bestemmingsplan geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 1 juli 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. In de ontwerp-NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.
Het abstractieniveau van de ontwerp-NOVI is van een andere orde dan de thema's die in het plangebied spelen. Toch kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de uitgangspunten uit de ontwerp-NOVI.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.
Toetsing van het bestemmingsplan aan de Omgevingsverordening
De regels uit de Omgevingsverordening zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit, 6.10 Stedelijke ontwikkelingen en artikel 6.11 Kantoren belangrijke artikelen.
In deze paragraaf wordt nader op deze artikelen ingegaan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1°. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2°. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1°. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2°. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
2.Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
2° wegnemen van verharding;
3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
5.Voor zover in deze afdeling specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij dit artikel zich daartegen niet verzet.
6. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
7. Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.
Het bestemmingsplan Maestro voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waardoor artikel 6.9 van toepassing is. De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en wordt ruimtelijk ingepast.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a.de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
2.Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
3.Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Volgens de verordening wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;
In artikel 1.1.1 onder i Besluit ruimtelijke ordening staat het volgende over een stedelijke ontwikkeling: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Artikel 6.11 Kantoren
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
d.bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
e.functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Het bestemmingsplan Maestro voorziet in kleinschalige kantoren en dienstverlening van minder dan 1.000 m2, waardoor de bepalingen uit artikel 6.11 niet van toepassing zijn.
Toepassen ladder duurzame verstedelijking
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. De behoefte aan de ontwikkeling moet inzichtelijk worden gemaakt.
Den Haag kampt met een enorme woningnood. Daarnaast groeit Den Haag de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar.
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in 250 vrije sector appartementen en 132 volwaardige zorgappartementen die als sociale woningbouw worden aangemerkt. Het bestemmingsplan voorziet hiermee voor een deel in de woningbehoefte.
Ontwerp Zuid-Hollands Omgevingsbeleid
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Met ingang van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. Naar verwachting zal eind 2021 de definitieve vaststelling van de omgevingsverordening door Provinciale Staten plaatsvinden. Als Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de nieuwe ZHOV, zal de huidige omgevingsverordening worden ingetrokken. Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet. Daarnaast veranderen de juridische instrumenten in sommige gevallen. Dat dwingt dan tot aanpassing van de regels. Ook heeft het Rijk op een aantal onderwerpen veranderingen doorgevoerd, waardoor de noodzaak of mogelijkheid voor de provincie om regels te stellen veranderd is. Daardoor zijn ook aanpassingen doorgevoerd. Beoogd is zaken zo gelijkwaardig mogelijk om te zetten.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: de Strategische Agenda MRDH, Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.
In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.
Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:
Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.
Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Lozerlaanzone).
Dit bestemmingsplan ligt langs de kansenzone Lozerlaan. In de kansenzone liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambities van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komen. Het plangebied valt buiten deze zones.
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie.
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen
Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen': ruimte bieden aan initiatieven, co-creatie van ruimtelijke plannen, stadsdebat over de toekomst van de stad en de samenwerking met stakeholders. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:.
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in coproductie gebeuren met de stad.
Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moet worden.
Voor het plangebied is het hoofdstuk "Zuidwestflank - fietspad" van belang. Op de onderstaande kaart is af te leiden dat het plangebied ligt in een gebied waar:
De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft. Op 1 juli 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met de tussentijdse evaluatie van deze nota (RIS 306342). De doorgevoerde wijzigingen hebben geen betrekking op het plangebied.
Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.
De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.
Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; onder andere voor wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn gebiedspecifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven getoetst worden.
De Haagse hoogbouw kent een typologie waarvan de samenstelling de volgende opbouw kent:
Figuur 4.2.4.1: typologie en samenstelling Haagse hoogbouw (bron: gemeente Den Haag)
De bouwhoogte van de stedelijke laag kan variëren van 9 tot 25 meter. Deze laag vormt de belangrijkste wanden van de straat en sluit aan bij de verhoudingen van de historische stad of de directe omgeving. Het is dat deel van het gebouw dat door de voorbijganger wordt ervaren op ooghoogte, de ('eyeline').Tot ongeveer 25 meter is er direct contact mogelijk tussen binnen en buiten. De vormgeving van de stedelijke laag is cruciaal voor de beleving van de passant en ondersteunt een prettig of veilig gevoel.
De 'plint' wordt gevormd door de onderste of de eerste twee lagen van de stedelijke laag. Het deel dat vanaf de straat direct zichtbaar is en waar vrijwel alle interactie tussen straat en gebouw plaats vindt. Daar presenteren zich diverse vormen van bedrijvigheid, voorzieningen of woningen en komt de meeste dynamiek en levendigheid tot uiting. De plint is wellicht maar 10% van een gebouw maar bepaalt voor 90% de beleving ervan.
De regels uit de beleidsnota die van toepassing zijn voor de naoorlogse wijken waaronder het plangebied zijn:
Het voorliggende bestemmingsplan "Maestro" houdt rekening met de regels en ambities uit de nota Haagse Hoogbouw. De verdiepingshoogten van de eerste twee bouwlagen zijn resp. 4 en 3 meter in plaats van twee keer 3,5 meter. Door de eerste verdieping in het bouwplan 4 meter hoog te maken wordt met een halve meter extra ruimte gegeven om meerdere functies (waaronder ook op het gebied van zorg) te kunnen faciliteren.
In de Agenda Groen voor de Stad.2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.
Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.
In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst.
Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.
De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad. Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde.
Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
De nota is nader uitgewerkt in een actualisatie van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, waarin ook de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark zijn opgenomen. Ook het Haagse Bos en Sorghvliet maken nu deel uit van deze structuur.
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (vastgesteld 16 december 2020, RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. De Nota stadsnatuur is de opvolger van de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) en vormt een uitwerking van de Agenda Groen voor de Stad (RIS 294705).
Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.
Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.
Het plangebied maakt geen deel uit van het netwerk aan ecologische verbindingszones. Wel ligt een ecologische verbindingszone aan de overzijde van de weg Randveen en loopt de hoofdboomstructuur over de Lozerlaan en Hengelolaan (zie onderstaande afbeelding). Beide aspecten zijn betrokken bij het vergroenen van het plangebied.
Afbeelding 4.3.3.1: Kaartuitsnede Nota Stadsnatuur met aanduiding van het plangebied (oranje)
Op 15 april 2021 is de Nota Stadsbomen “Leefkwaliteit voor de stad” (RIS 307827) vastgesteld. In deze nota is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het verbeteren van de leefkwaliteit in de stad is een hoofdambitie, die genoemd is in de "Agenda Groen voor de Stad" (RIS 294705). Met het nieuwe beleid voor de stadsbomen wordt deze ambitie concreet ingevuld door twee doelen te stellen:
Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
In het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig.
De gemeente Den Haag wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (2019, RIS 301953). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte. Bij de evaluatie van juni 2021 (RIS 309253) wordt dit belang nogmaals bevestigd.
Welke natuurinclusieve maatregelen bij een bouwproject moeten worden toegepast, staat beschreven in het instrument 'Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen Den Haag' (2019, RIS 301953).
In het bestemmingsplan is de puntensystematiek van 2019 toegepast, zoals opgenomen in het PUK. De evaluatie die in 2021 heeft plaatsgevonden is nog niet verwerkt in een aangepaste versie van de nota. Uit hoofdstuk 7 van het rapport van de evaluatie (RIS 309253) is af te leiden dat de door te voeren aanpassingen geen invloed hebben op het aantal punten voor dit project. Het project voldoet daarmee aan de nota Natuurinclusief bouwen van zowel voor als na de evaluatie.
Als ambitie voor de ontwikkeling van de locatie geldt de in de in onderstaande tabel van maatregelen aangegeven ambitie/ het te behalen aantal punten uit het puntensysteem Groen- en natuurinclusief bouwen.
Door middel van de zwarte pijlen is aangegeven op welke wijze de ambitie binnen het project Maestro gerealiseerd wordt.
Tabel 5.3.4: Toepassing Puntensysteem Groen- en Natuurinclusief bouwen (bron: Stebru)
In bijgesloten document 'Maestro: natuurinclusiviteit', bijlage 9 bij deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven is aan het aspect natuurinclusiviteit.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden in de onderstaande subparagrafen behandeld.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:
Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap” [7] In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werken we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.
Ambities:
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025" (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. Daarnaast is de integraliteit versterkt door de aansluiting bij en afstemming op de bouwopgave, klimaatadaptieve oplossingen bij opgaven in de openbare ruimte.
De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.
De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt plaats gebiedsgericht en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.
![]() |
![]() |
|
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 2021-2025) |
De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.
In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.
Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.
Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill-beginsel).
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.
In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in de invloedssfeer van een waterkering.
Afbeelding 4.7.1: Uitsnede legger Delfland (bron: Mees ruimte & milieu)
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt binnen de Eshofpolder. Binnen het plangebied Maestro zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig.
Klimaatadaptatie
Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen. Initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd door middel van bergen of in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op een andere manier wordt verkleind zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast en past niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Het kavel waarop de ontwikkeling plaatsvindt heeft een oppervlakte van 8.212m2, waarvan in de huidige situatie ongeveer 340m2 onverhard is. Daarnaast is er een binnentuin van ongeveer 186m2 aanwezig. In de toekomstige situatie neemt het onverhard oppervlakte toe tot ongeveer 460m2, waarbij er ook nog sprake is van een binnentuin van ongeveer 881m2 onverhard oppervlakte.
Afbeelding 4.7.2: onverhard oppervlak huidige situatie (bron: Mees ruimte & Milieu)
Afbeelding 4.7.3: onverhard oppervlak toekomstige situatie (bron: Mees ruimte & milieu)
Met deze gegevens is de watersleutel ingevoerd, zie Bijlage 17. Uit de berekening van de watersleutel blijkt dat binnen het plangebied minimaal 62,5m3 waterberging dient plaats te vinden.
Via rententiekratten wordt voorzien in de benodigde waterberging. De daktuin (totaaloppervlak 1.800m2) wordt volgelegd met rententiekratten. De retentiekratten kunnen ongeveer 5 cm water bergen, waardoor de waterberging uitkomt op ongeveer 90 m3. Dit is boven de waterberingseis van 62,5 m3 en boven het klimaatscenario 2050 waarbij 73,2 m3 waterberging noodzakelijk wordt geacht.
De ontwikkeling dient daarom tenminste 50 mm regenwater op de kavel op te kunnen vangen. Dit water dient in minimaal 24 en maximaal 48 u vertraagd te worden afgevoerd zodat de waterberging beschikbaar komt voor een volgende bui of met een neerslag gestuurd systeem te worden geleegd.
De retentiekratten voorzien hierin.
De instandhouding en het beheer van de waterberging wordt onderdeel van de contractvorming.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Bij de totstandkoming van het project worden geen uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink toegepast.
In het plangebied bevinden zich geen rioolpersleidingen.
De ontwikkeling wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. De capaciteit van het bestaande riool voorziet in voldoende mate om in de toename van bewoners te voorzien.
Grondwater
Het bouwplan heeft geen negatieve gevolgen voor het grondwater. Er wordt gebouwd in een afgesloten bouwput, waardoor er geen sprake is van fluctuatie van grondwaterstanden.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).
De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2.000-2.500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:
Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:
In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In de woonagenda zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:
Woonbeleid toegepast op dit bestemmingsplan
De Woonvisie en de Woonagenda 2020-2023 zijn van latere datum dan dat er afspraken zijn vastgelegd over het bestemmingsplan Maestro, zijnde het Plan Uitwerkings Kader voor de ontwikkeling van Lozerhof (RIS303661) van 14 oktober 2019 (collegebesluit). Hierdoor zijn delen van de woonagenda die strijdig zijn met eerder vastgelegde afspraken niet van toepassing op de planontwikkeling van onderhavige ontwikkeling. In de woonagenda staat dat reeds gemaakte afspraken gerespecteerd worden.
Meer dan 20% van het aantal woningen in het plangebied is kleiner dan 50 m2. Dit komt vooral door de realisatie van 136 zorgwoningen. Voor specifieke doelgroepen waaronder zorgwoningen is een uitzondering op dit beleidsuitgangspunt toegestaan.
Het minimum percentage sociale woningbouw is vastgelegd in de planregels.
De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.
De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.
In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.
In 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.
Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen
De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:
1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;
2. een veerkrachtige economische structuur;
3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;
4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.
Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.
Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.
Het bestemmingsplan maakt kleinschalige kantoren en dienstverlening in de plint mogelijk. Dit sluit aan bij de uitgangspunten uit de economische visie.
Op 25 oktober 2019 is het beleidsplan Zorg, Jeugd en Volksgezondheid ''Gezond en Veerkrachtig'' Den Haag 2019-2022 (RIS303812) vastgesteld in de gemeenteraad.
Den Haag is de stad waar iedereen erbij hoort en zelfstandig mee kan doen in de eigen wijk en in de stad. De juiste ondersteuning en hulp is toegankelijk, betaalbaar, dicht bij huis en tijdig. Informatie, advies, hulp en ondersteuning vinden zoveel mogelijk in de wijk plaats. We zetten in op een verschuiving van (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning bij een instelling, naar brede passende ondersteuning in de eigen leefomgeving.
In 2018 zijn het Centrum Jeugd en Gezin, de Wmo-uitvoeringsorganisatie en het Centraal Coördinatiepunt samengevoegd tot één wijkgerichte organisatie Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning (JMO). Alle inwoners van 0 tot 100+ jaar kunnen hier terecht voor alle hulp en ondersteuning, inclusief de periodieke onderzoeken voor kinderen, voor vragen over jeugdgezondheidszorg, opvoeding en jeugdhulp.
Voor inwoners in een kwetsbare positie komt er een basisinfrastructuur van het Haagse welzijn, waar zij terechtkunnen voor informatie over alle voorzieningen in de wijk, voor vragen over welzijn en ondersteuning. Deze ondersteuning wordt geboden vanuit de Servicepunten XL. Aan de hand van de kenmerken van de wijk wordt een aantal Servicepunten XL doorontwikkeld.
Het brede kader van dit nieuwe beleidsplan maakt het mogelijk om het Beleidsplan Jeugd 2018-2020 'Haagse jeugd samen aan zet' (RIS298573) hieraan te verbinden. Met dit beleidsplan wordt voldaan aan de wettelijke verplichting zoals die is verwoord in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet én de Wet publieke gezondheid.
Het bestemmingsplan maakt kleinschalige kantoren en dienstverlening in de plint mogelijk. Dit sluit aan bij de uitgangspunten uit het beleidsplan.
In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.
Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.
Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.
Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)
Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit gaat de gemeente doen in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld. De laatste kan invloed hebben op bestemmingsplannen en concrete projecten.
Energie
Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen zal worden beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen, zonneboilers heeft, groen is of anders wit.
Leefomgeving
Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast en hitte) en een sterk vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud.
Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).
Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangename omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Halen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond worden steeds belangrijker.
Mobiliteit
Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking.
Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.
De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.
Grondstoffen
Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.
De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.
Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (2012; RIS 251776)
Het document beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van loop en fiets bewegingen en bouwen en hergebruik van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit betekent in grote lijnen voor plangebied dat er ingezet wordt op hoge dichtheid bij een OV-knooppunt.
Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.
Duurzaam bouwen in Den Haag
Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032). Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte. Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
Voor hoogbouw voert de gemeente aanvullend beleid. In de nota Haagse Hoogbouw: Eyeline & Skyline (RIS298448) is de ambitie opgenomen om volgens het meetinstrument 'GPR Gebouw' minimaal een 8 te scoren op de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Voor energie geldt bij de GPR een score van 9.
Duurzaam bouwen in het plangebied
Met het bouwplan wordt voor de woningen en zorgappartementen een gemiddelde GPR-score van respectievelijk ca. 7,4 en 7,5 behaald. De modules Energie, Milieu en Toekomstwaarde halen het ambitieniveau van de gemeente niet. De overige modules scoren goed door onder andere gebruikskwaliteit en toegankelijkheid.
Er wordt desalniettemin een zeer duurzaam gebouw ontwikkeld, aangesloten op HAL en een duurzame WKO-installatie, met een aanzienlijke daktuin (vergroening), met maximale hoeveelheid PV-panelen en het gebouw is voorzien van triple glas. Daarnaast draagt het bouwplan met een aantrekkelijk ontwerp bij aan een kwaliteitsverbetering voor Den Haag Zuid-West.
Er zijn geen andere economisch/praktisch haalbare oplossingen voor handen waarmee voor de aspecten Energie, Milieu en toekomstwaarde aan de GPR-ambitie van de gemeente voldaan kan worden. Daar komt bij dat een significante verbetering van Energie vrijwel direct leidt tot verslechtering van Milieu (en vice versa), waardoor investeringen in deze aspecten geen zinvol effect op de gemiddelde GPR-score heeft.
Kortom, voor de onderdelen Energie, Milieu en Toekomstwaarde wordt de hoge ambitie van de gemeente niet haalbaar geacht. Gelet op de bovenstaande motivering (de maximale inzet is geleverd) kan van deze beleidslijn worden afgeweken.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt indien de grenswaarden worden overschreden in geval van respectievelijk een besluit of een plan.
Wanneer een stedelijk ontwikkelingsproject betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aangesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer, is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
De beoogde herontwikkeling van de Lozerhof bestaat uit de realisatie van 252 woningen en136 zorgappartementen. In de plint van het gebouw, aan de kant van de Randveen, komen voorzieningen ten behoeven in het kader van zorg (arts/ maatschappelijk) en een commerciële ruimte ten behoeve van kantoor.
Het aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen waarvoor een m.e.r.-boordeling dan wel een plan-mer plicht geldt. Dit geldt eveneens voor het volume aan zorgvoorzieningen en commerciële ruimten. Het totale project ligt hiermee onder de drempelwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt (kolom 2). Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden; een toets of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Sinds 16 mei 2017 geldt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
In opdracht van Stebru heeft Mees Ruimte & Milieu de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze notitie is tevens de vormvrije m.e.r.- beoordeling.
De aanmeldnotitie gaat in op mogelijke effecten als gevolg van de ontwikkeling zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruiksfase en volgt de indeling van bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r:
De notitie is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Op basis van de aanmeldingsnotitie beslist het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedure moet worden doorlopen of dat kan worden volstaan met het toevoegen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling bij het besluit.
Het m.e.r. beoordelingsbesluit, zie Bijlage 5, is op 8 september 2021 genomen. Besloten is dat voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan Maestro geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.
Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.
Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.
De effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluitenlijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Peutz heeft in opdracht van Stebru Ontwikkeling B.V. onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's. In deze paragraaf worden de uitkomsten van het onderzoek samengevat weergegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
De ontwikkellocatie is gelegen aan de Randveen 64 te Den Haag, ter hoogte van de kruising tussen de Hengelolaan en de Lozerlaan/N211. Het plangebied is gelegen in de wijk Bouwlust, waar woningen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen zijn gelegen.
Ten zuiden ligt het natuurgebied en recreatiepark De Uithof. Het centrum van Den Haag is op circa 6 km afstand gelegen in noordoostelijke richting.
Afbeelding 5.3.1: ligging van het plangebied (bron: Peutz)
De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en aanwezigheid van explosieven, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied. Hieruit blijkt dat twee aanwezige risicobronnen nader beschouwd dienen te worden (zie ook afbeelding 5.3.2), te weten:
Afbeelding 5.3.2: Ligging plangebied ten opzichte van relevante risicobronnen (bron: Peutz)
De Lozerlaan/N211, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ligt op circa 80 meter afstand van het plangebied. De Lozerlaan maakt deel uit van de, door de gemeenteraad vastgestelde, route gevaarlijke stoffen (zoals opgenomen in raadsvoorstel RIS258608, besluitenlijst RIS260481 onder E.2 en het aanvullend routeringsbesluit d.d. 16 mei 2019). Echter, deze weg is niet opgenomen in het Basisnet, derhalve is geen plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. De weg is zonder beperkingen open voor vervoer van gevaarlijke stoffen voor alle rijbanen (met uitzondering van busbanen) en beide rijrichtingen. Op de Lozerlaan geldt een maximum snelheid van 50 km/uur.
Over deze weg vindt transport plaats van LPG ter bevoorrading van diverse tankstations. Het is aannemelijk dat tankstations aan de Lozerlaan of in de nabijheid van de Lozerlaan worden bevoorraad via deze route. De meest nabijgelegen tankstations zijn (zie afbeelding 5.3.2):
1. LPG tankstation "Shell Lozerlaan" aan de Lozerlaan 1555;
2. LPG tankstation "De Uithof" aan de Lozerlaan 4;
3. LPG tankstation "Texaco Dekkershoekje" aan de Escamplaan 2000;
4. LPG tankstation "BP Nederland V.O.F" aan de Ockenburghstraat 35;
5. LPG tankstation "Texaco Kijkduin" aan de Machiel Vrijenhoeklaan 100.
Opgemerkt wordt dat een LPG-tankstation een inrichting is die ressorteert onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Een LPG-tankstation kent echter een invloedsgebied van 150 meter (zowel vanaf het vulpunt als vanaf het reservoir). De beoogde ontwikkeling is op ruime afstand (>450 meter) van de voornoemde LPG-tankstations gelegen, waarmee dit niet om een nadere beschouwing vraagt in het kader van het Bevi.
LPG tankstation "Shell Lozerlaan"
Het LPG tankstation is gelegen aan de Lozerlaan 1555. Dit station heeft een vergunde
doorzet van 500-1.000 m3 LPG/jaar.
LPG tankstation "De Uithof"
Het LPG tankstation is gelegen aan de Lozerlaan 4. Dit station heeft een vergunde doorzet
van 500-1000 m3 LPG/jaar.
LPG tankstation "Texaco Dekkershoekje"
Het LPG tankstation is gelegen aan de Escamplaan 2000. Dit station heeft een vergunde
doorzet van 500 m3 LPG/jaar.
LPG tankstation "BP Nederland V.O. F."
Het LPG tankstation is gelegen aan de Ockenburghstraat 35. Dit station heeft een vergunde
doorzet van 1.000 m3 LPG/jaar.
LPG tankstation "Texaco Kijkduin"
Het LPG tankstation is gelegen aan de Machiel Vrijenhoeklaan 100. Nadere raadpleging bij
de Omgevingsdienst Haaglanden wijst uit dat dit station reeds is opgeheven, de
omgevingsvergunning is ingetrokken.
Resumerend gesteld dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (in de huidige en de toekomstig situatie) middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) inzichtelijk gemaakt te worden conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) omdat het plangebied binnen 200 meter van een route waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is gelegen. De Lozerlaan is niet opgenomen in het Basisnet, derhalve is geen plasbrandaandachtsgebied vastgesteld.
De aardgasbuisleidingen (W-509-02-deel 1 en A-617-deel1) liggen op een korte afstand van het plangebied, respectievelijk 66 meter en 118 meter gemeten vanaf het midden van de buisleiding tot de rand van het plangebied.
Het plangebied bevindt zich binnen de inventarisatieafstand (170 meter) van aardgasbuisleiding (W-509-02-deel 1) en binnen de inventarisatieafstand (180 meter) van aardgasbuisleiding (A-617-deel1), derhalve dient er conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) inzicht te worden gegeven in het externe veiligheidsrisico.
Zowel het transport van gevaarlijke stoffen over de Lozerlaan en via de nabijgelegen aardgasbuisleidingen vragen om extra aandacht. Hiertoe dienen de externe veiligheidsrisico’s in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) nader inzichtelijk gemaakt te worden. Er is geen sprake van overige risicobronnen in de omgeving van de beoogde ontwikkeling welke om een nadere beschouwing vragen.
Plaatsgebonden risico
Afbeelding 5.3 geeft het plaatsgebonden risico in de toekomstige situatie weer. De afbeelding laat de
risicocontour PR 10-8 (groen) zien. De PR 10-6 en PR 10-7 zijn niet aanwezig.
Afbeelding 5.3: Plaatsgebonden risico. De groene contour ( PR 10-8) is zichtbaar (PR 10-6 en 10-7 zijn niet aanwezig) (bron: Peutz)
Groepsrisico
Afbeelding 5.4 geeft de fN-curves voor de huidige en toekomstige situatie weer. Tabel 5.1 geeft de bijbehorende overschrijdingsfactor en het maximaal aantal slachtoffers weer.
Afbeelding 5.4: GR (wegtransport) voor het berekende groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie (bron: Peutz)
Tabel 5.1: Overschrijdingsfactor GR (wegtransport) in huidige en toekomstige situatie
Plaatsgebonden risico
Afbeelding 5.5 en 5.6 geven het plaatsgebonden risico aan voor respectievelijk de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02 en A-617.
Afbeelding 5.5: Plaatsgebonden risicocontouren van 10-7 (blauw) en 10-8 (paars) per jaar voor de gasleiding W-509-02 (bron: Peutz)
Afbeelding 5.6: Plaatsgebonden risicocontouren van 10-7 (blauw) en 10-8 (paars) per jaar voor de gasleiding A-617 (bron: Peutz)
Voor de buisleidingen is een PR 10-6-contour aanwezig, maar deze ligt niet over het plangebied. Derhalve is geen sprake een belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
Groepsrisico
Tabel 5.2 geeft het berekende groepsrisico voor de huidige situatie en voor de toekomstige situatie weer.
Tabel 5.2: berekend groepsrisico (bron: Peutz)
Uit de QRA volgt dat geen sprake is van een PR 10-6-contour voor de weg. Voor de buisleidingen is een PR 10-6-contour aanwezig, maar deze ligt niet over het plangebied. Derhalve is geen sprake een belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
Het groepsrisico voor transport over de weg is kleiner dan de oriëntatiewaarde (OW) in de huidige en toekomstige situatie. Ten opzichte van de huidige maximaal planologische situatie neemt het GR niet toe.
Het groepsrisico voor de beide hogedruk aardgasbuisleidingen is gelijk in de huidige en toekomstige situatie, derhalve is geen sprake van een toename. Het berekende GR blijft onder de oriëntatiewaarde (OW).
Op basis van de berekende groepsrisico's volstaat conform het Bevt en Bevb een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Tevens wordt in het gemeentelijk beleid gesteld dat wanneer de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden een lichtere vorm van een verantwoording van het groepsrisico afdoende is.
tabel 5.3: Resultaten groepsrisicoberekening (bron: Peutz)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Aan deze grenswaarde wordt aldus voldaan. In de voorliggende situatie is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico (>10 %). Bovendien wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. Een verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevt en Bevb aldus niet aan de orde. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden. Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden kan er conform de Nota externe veiligheid van de gemeente Den Haag eveneens een lichtere vorm van verantwoording plaatsvinden, waarbij doorgaans organisatorische maatregelen in combinatie met goede mogelijkheden tot ontvluchting en bestrijdbaarheid getroffen dienen te worden.
Een beknopte van groepsrisico verantwoording besteedt (conform artikel 7 Bevt) aandacht aan:
mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
De mogelijkheden tot risicoreductie
Er zijn diverse maatregelen denkbaar met het doel het risico (kans en/of effect) te reduceren. De effectiviteit van deze maatregelen kan niet of beperkt inzichtelijk worden gemaakt middels de wettelijk voorgeschreven rekenmethodieken. Bij het beoordelen van nut en noodzaak van het treffen van maatregelen wordt ook rekening gehouden met locatiespecifieke omstandigheden en maatregelen die reeds in een breder kader zijn getroffen (aan de transportzijde). Naast aanvullende maatregelen als gevolg van de locatiespecifieke omstandigheden (drie risicobronnen) zullen alle te realiseren gebouwen op het plangebied uiteraard moeten voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen passend bij de te realiseren gebouwen inclusief bijbehorende functies.
Bij het treffen van maatregelen voor het verminderen van het groepsrisico moet worden uitgegaan van een integrale benadering. Hierna wordt per risicobron (zonder daarbij de samenhang uit het oog te verliezen) ingegaan op te treffen maatregelen.
Maatregelen transport over de weg
Het treffen van maatregelen om het externe veiligheidsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg te optimaliseren ligt buiten het bereik van de initiatiefnemer. Op de Lozerlaan zijn reeds maatregelen getroffen om het risico te verkleinen, zoals een snelheidslimiet en een brede middenberm. Het risico op de weg wordt verminderd door met lagere snelheid te rijden. De lagere snelheid verminderd de impact van een eventueel aanrijding en de kans dat de tank lek raakt. Thans geldt een maximum snelheid van 50 km/uur op de gehele Lozerlaan. De brede middenberm verkleint de kans op een kop-kop aanrijding met een tegenligger. Het berekende GR is worst case te noemen, aangezien een tankwagen slechts een tankstation aandoet. In wekelijkheid kan een tankwagen meerdere tankstations aandoen, waardoor het aantal transporten gereduceerd wordt.
Maatregelen transport via buisleidingen
Het treffen van maatregelen om het externe veiligheidsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen via hogedruk aardgasbuisleidingen te optimaliseren liggen buiten het bereik van de initiatiefnemer. Een belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijde, gemeten vanuit het hart van de buis, vermindert de kans op beschadigingen aan de buisleiding. Beschadigingen kunnen optreden door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden.
De mogelijkheden tot risicoreductie beoogde ontwikkeling
Om het risico te reduceren kan gekeken worden naar de verschillende beoogde woonvormen binnen het plangebied en de beoogde locatie van deze woonvormen binnen het plangebied. Binnen het plangebied worden verschillende woonvormen gerealiseerd, zoals reguliere huurwoningen en zorgwoningen.
Het risico kan gereduceerd worden door de zorgwoningen zo ver mogelijk van de risicobronnen te realiseren en/of door een object tussen een risicobron en de zorgwoningen te realiseren. In voorliggend plan is beoogd de zorgwoningen zo ver mogelijk van de risicobronnen te realiseren met een huurwoninggebouw tussen de risicobronnen en de zorgwoningen.
Zelfredzaamheid en ontvluchting
Naar verwachting zullen gezinnen en personen met een lichamelijke of geestelijke beperking aanwezig zijn binnen het plangebied. In de huurwoningen zullen voornamelijk volwassen personen aanwezig zijn die in geval van een calamiteit zelfredzaam zijn. De zorgwoningen betreffen een hoge concentratie van "verminderd zelfredzame" personen. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn niet zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van de beoogde ontwikkeling.
In het algemeen dient men in geval van een calamiteit van de risicobron af te vluchten.
Een risicoscenario bij LPG is een BLEVE, deze kan ontstaan bij het falen van een tankwagen. Bij het transport van aardgas kan een fakkelbrand ontstaan, hierbij stroomt het aardgas continu uit het lek waarna het gas vlam vat. Het is raadzaam, om miscommunicatie en onrust te voorkomen, te voorzien in duidelijke instructies en communicatie ten tijden van een mogelijke ramp. Gezien het voorgaande hoeven de zelfredzaamheid en ontvluchtingsmogelijkheden geen belemmering op te leveren voor de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 5.7: Vluchtrichtingen (roze) indien zich een calamiteit voordoet op de Lozerlaan (bron: Peutz)
Beschikbaarheid en hulpverlening
De bereikbaarheid van de Lozerlaan en de buisleidingen en de aanwezigheid van voldoende bluswater zijn maatregelen die de effecten kunnen verkleinen. Aan zowel de noord- als de zuidzijde van de bebouwing is sprake van goede bereikbaarheid van de Lozerlaan en de buisleidingen. Hulpverleningsdiensten kunnen middels meerdere wegen het plangebied bereiken. Afbeelding 5.8 geeft de mogelijke routes voor hulpdiensten in geval van calamiteit weer.
In de huidige situatie zijn reeds grote hoeveelheden personen in het gebouw aanwezig zijn, echter is het raadzaam overleg te plegen met de brandweer/ veiligheidsregio ten aanzien van de aanwezige capaciteit en faciliteiten (brandkranen en vaste opstelplaatsen).
Afbeelding 5.8: beschikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten (bron: Peutz)
Cumulatie
Er is sprake van drie risicobronnen. In voorliggende situatie spelen bij het uitvoeren van de groepsrisicoverantwoording en het beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening de aspecten cumulatie en eventuele domino-effecten een belangrijke rol.
Er is geen adequate rekenmethode om deze effecten kwantitatief te bepalen. Reden hiervoor is dat de rekenmethodieken afhankelijk zijn van de aard van de risicobron en dus per risicobron verschillen. Dit maakt optellen van verschillende groepsrisico's onmogelijk binnen de mogelijkheden van de wettelijk voorgeschreven berekeningsmethodieken. Toetsing vindt ook per risicobron plaats, dit geldt zowel voor het plaatsgebonden risico als voor het groepsrisico.
Dit neemt niet weg dat het gewenst is om de cumulatie op kwalitatieve wijze te beschouwen. De basis voor het beschouwen van cumulatie is gelegd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.
Zoals hiervoor is toegelicht, is cumulatie van groepsrisico's niet mogelijk binnen de wettelijk voorschreven rekenmethodieken. Kwalitatief gezien kunnen wel uitspraken over cumulatie worden gedaan, namelijk dat een gecumuleerd groepsrisico per definitie hoger zal liggen dan de afzonderlijke groepsrisico's. In het kader van de realisatie van het voornemen is het groepsrisico van de risicobronnen afzonderlijk berekend. Hierbij is gebleken dat het groepsrisico van de verschillende risicobronnen niet significant toe of afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de relatief lage afzonderlijke groepsrisico's van de risicobronnen zal daardoor ook de cumulatie tot relatief lage groepsrisico's leiden (lager dan de oriëntatiewaarde). Dit gegeven kan worden meegenomen in de totaalafweging van de groepsrisicoverantwoording.
Onafhankelijk van de exacte hoogte van dit gecumuleerde groepsrisico is het van belang om in ogenschouw te nemen dat sprake is van drie risicobronnen waarvan de kans op gelijktijdig optreden van rampscenario's verwaarloosbaar klein is. Immers, deze gelijktijdigheidskans is het product van de kansen op het optreden van een rampscenario ter plaatse van alle risicobronnen. De risicobronnen vragen om een separate beschouwing van risico's, effecten en maatregelen.
Domino-effecten
Ten aanzien van domino-effecten kan gesteld worden dat de kans dat bijvoorbeeld een fakkelbrand ten gevolge van het falen van de hogedruk aardgasbuisleiding plaatsvindt precies op het moment dat er een tankwagen met gevaarlijke stoffen voorbij rijdt, verwaarloosbaar is. Bovendien zijn dergelijke "externe factoren" verwerkt in de faalkans waarmee het groepsrisico van de afzonderlijke risicobronnen is berekend.
De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op 24 juni 2021 advies uitgebracht. De Veiligheidsregio Haaglanden merkt op dat het plangebied in de nabijheid ligt van de volgende risicobronnen:
Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte- en/of druk effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein. De realisatie van de ontwikkeling, zal gezien de beperkte toename van het aantal personen ten opzichte de huidige locatie, niet zorgen voor een significante verandering van het groepsrisico. Bovendien wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico, conform het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) volstaat.
Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
Een parkeergarage onder een bouwblok met zorgfuncties brengt risico's met zich mee. Parkeerplaatsen voor elektrisch aangedreven voertuigen kennen andere veiligheidsrisico's dan conventioneel aangedreven voertuigen. De veiligheidsregio adviseert bij het ontwerp van de parkeergarage gebruik te maken van de publicatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV).
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het brandaandachtsgebied van fakkelbranden van de hogedruk aardgasleidingen W-509-02 en A-617. Het te bouwen stedelijk bouwblok valt onder de categorie 'zeer kwetsbaar gebouw' uit het Bkl. Onder de Omgevingswet moet de gemeente bij nieuwbouw van een zeer kwetsbaar gebouw in het Omgevingsplan een voorschriftengebied aanwijzen. De Veiligheidsregio gaat graag met de gemeente in gesprek over wat de komst van de Omgevingswet betekent voor het plangebied en de te nemen maatregelen.
Het volledige advies is als Bijlage 7 opgenomen bij de toelichting.
In opdracht van Stebru Ontwikkeling B.V. is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's die een rol kunnen spelen bij de beoogde nieuwbouw ter plaatse van de huidige zorginstelling "de Lozerhof" aan het Randveen te Den Haag.
Het plangebied is gelegen op relatief korte afstand van enkele vanuit externe veiligheid relevante risicobronnen, te weten het vervoer van gevaarlijke stoffen over Lozerlaan en de hogedruk aardgasbuisleidingen (A-617 en W-509-02).
Conform het vigerende bestemmingsplan "Bouwlust" is ter plaatse van het plangebied thans sprake van een Maatschappelijke bestemming. Tot op heden is het gebouw in gebruik geweest als zorginstelling. Beoogd wordt om in de ontwikkeling woningen, zorgwoningen en commerciële ruimtes te realiseren.
Aangezien de beoogde ontwikkeling conform wetgeving op het gebied van externe veiligheid als kwetsbaar object wordt beschouwd en het vigerende bestemmingsplan niet in deze functie voorziet, is voor deze drie risicobronnen het externe veiligheidsrisico uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, op kwantitatieve wijze inzichtelijk gemaakt.
Uit de berekening blijkt dat voor de Lozerlaan geen PR contour (10-6) is bepaald en het plangebied buiten de PR 10-6-contour van de buisleidingen ligt. Tevens is het berekende groepsrisico voor deze risicobronnen ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen en is evenmin sprake van een toename.
Uit onderzoek blijkt dat ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen belemmering bestaat voor vaststelling van het bestemmingsplan en realisatie van de nieuwbouw.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.
Reconstructie van wegen
Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worde
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
In opdracht van Stebru Ontwikkeling BV heeft LBP|SIGHT een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting door het wegverkeer op de gevels van de geplande nieuwbouw met als doel om te bepalen hoe de nieuwbouw met inachtneming van de Wet geluidhinder en het beleid van de gemeente Den Haag gerealiseerd kan worden.
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
Het plan wordt gerealiseerd op een geluidbelaste locatie. De gebouwen worden belast door het geluid vanwege het wegverkeer op de Hengelolaan, de Lozerlaan (N211), de Randveen en Laagveen.
De maximale snelheid op de Lozerlaan en de Hengelolaan bedraagt 50 km/u. De nieuwbouw ligt binnen de van toepassing zijnde geluidzones. Daarom moet de geluidbelasting onderzocht worden.
Volgens de Wet geluidhinder worden 30 km/u-wegen niet getoetst, omdat deze wegen geen geluidzone hebben. De gemeente Den Haag heeft in haar geluidbeleid aangegeven dat de gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle wegen moet worden berekend. Dit zijn ook de wegen die zijn uitgevoerd met een maximale snelheid van 30 km/u. Het betreft hier de wegen Randveen en Laagveen. Deze 30 km/u-wegen liggen ten noordwesten van de ontwikkeling.
Wegverkeersgegevens
De verkeersgegevens van de wegen zijn aangeleverd door gemeente Den Haag voor het jaartal 2028. In overleg met de gemeente Den Haag hebben we de verkeersgegevens van de Hengelolaan en de Lozerlaan opgehoogd met een autonome groei van 0,5% per jaar. Als basis voor de berekening van de geluidbelasting zijn de prognoses voor het wegverkeer in het jaar 2030 beschouwd. Dit jaar wordt representatief geacht voor de bepaling van de toekomstige geluidbelasting.
Hengelolaan
De totale intensiteit van het wegverkeer van de Hengelolaan 8.480 mvt/etm.
Lozerlaan
De totale intensiteit van het wegverkeer van de Lozerlaan is 40.076 mvt/etm.
30 km/u-wegen
De totale intensiteit van het wegverkeer van Randveen en Laagveen zijn per weg 900 mvt/etm.
Berekeningen en rekenresultaten
Het project bestaat uit de nieuwbouw van 388 appartementen in vier blokken (blok A t/m D).
Afbeelding 5.4.1: overzicht blokken Maestro (bron: LBPISIGHT)
Blok A betreft een toren met een hoogte van 75 meter (hoogste vloer op 70 meter). De overige blokken hebben een hoogte tussen circa 19 en 31 meter. De appartementen in blok D betreffen 136 zorgclusterwoningen met 24-uurszorg. In blok D zijn ook enkele algemene ruimten ten dienste van de zorgclusterwoningen voorzien, zoals ontmoetingsruimten, een restaurant, zorgpraktijk-ruimten en spreekruimten.
Vanwege zowel de Hengelolaan als de Lozerlaan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van gebouw A, B en D overschreden. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Hengelolaan
De hoogst, berekende geluidbelasting is bepaald op de zuidoostgevels van gebouw A en B en is 54 dB na toepassing van 5 dB aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder. Afbeelding 5.4.2 geeft de berekende geluidbelasting weer op de zuidoostgevel van gebouw B. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met ten hoogste 6 dB overschreden.
Afbeelding 5.4.2: Hoogst berekende geluidbelasting vanwege de Hengelolaan, gebouw B (bron: LBPISIGHT)
De voorkeursgrenswaarde vanwege de Hengelolaan wordt op de gevels van blok C en D niet overschreden. Volgens de Wet geluidhinder zijn er vanuit deze weg geen belemmeringen voor de nieuwbouw van deze woonblokken.
Lozerlaan
De hoogst, berekende geluidbelasting vanwege de Lozerlaan is 52 dB na toepassing van 5 dB aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder. Afbeelding 5.4.3 geeft de berekende geluidbelasting weer op de zuidwestgevel van gebouw A. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met ten hoogste 4 dB overschreden.
Afbeelding 5.4.3: Hoogst berekende geluidbelasting vanwege de Lozerlaan, gebouw A (bron: LBPISIGHT)
Daarnaast is de berekende geluidbelasting op een klein deel van gebouw D hoger dan 48 dB na toepassing 5 dB aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met ten hoogste 1 dB overschreden. Voor gebouw B en C geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
30 km/u-wegen
Randveen en Laagveen zijn wegen met een maximale snelheid van 30 km/u. Volgens de Wet geluidhinder worden 30 km/u-wegen niet getoetst, omdat deze wegen geen geluidzone hebben. De gemeente Den Haag heeft in haar geluidbeleid aangegeven dat de gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle wegen moet worden berekend. Dit zijn ook de wegen die zijn uitgevoerd met een maximale snelheid van 30 km/u.
De hoogst, berekende geluidbelasting vanwege de Randveen en Laagveen zonder toepassing van de aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder is 52 dB op de zuidwestgevel van gebouw D en A. Afbeelding 5.4.4 geeft de hoogst, berekende geluidbelasting weer op de gevel van gebouw D.
Afbeelding 5.4.4: Hoogst berekende geluidbelasting vanwege 30 km/u-wegen, gebouw D (bron: LBPISIGHT)
Geluidbeperkende maatregelen
Om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde per weg moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden. Om de geluidbelasting vanwege de Hengelolaan en de Lozerlaan te reduceren zou een geluidreducerend wegdek kunnen worden aangebracht of een geluidscherm kunnen worden gerealiseerd. De gemeente Den Haag kan een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels vaststellen, als – verdergaande – geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten.
Er is al een geluidbeperkende maatregel toegepast voor de Lozerlaan. De Lozerlaan bestaat uit een geluidreducerend wegdek. Hierdoor is de geluidbelasting gereduceerd met enkele dB`s. Echter, deze afname is onvoldoende om voor een groot deel van de bebouwing de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er zijn extra maatregelen nodig.
Het aanbrengen van bijvoorbeeld dunne deklagen A of B geeft bij de Hengelolaan een reductie van de geluidbelasting van 3 à 4 dB. Voor zware voertuigen is de geluidreductie 1 à 2 dB. Deze afname is onvoldoende om voor een groot deel van de bebouwing de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er zijn dan nog altijd extra maatregelen nodig.
Voor een voldoende geluidafschermende werking moeten geluidschermen een hoogte hebben die een relatie heeft met de hoogte van de achterliggende bebouwing. Om in de onderhavige situatie de hogere bouwlagen te beschermen zou een scherm met een hoogte van meer dan 5 meter langs zowel de Hengelolaan als de Lozerlaan geplaatst moeten worden. Een dergelijk hoog scherm vormt in de onderhavige situatie een stedenbouwkundig en architectonisch ongewenste barrière. Ook kunnen zich verkeersgevaarlijke situaties voordoen nabij de kruisingen (belemmering zicht).
Door het verlagen van de maximumsnelheid van 50 naar 30 km/u zijn de wegen niet gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige objecten die langs een niet gezoneerde weg liggen, hoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Beide wegen betreffen (doorgaande) ontsluitingswegen waar een goede doorstroming van het verkeer gewenst is. Om deze in te richten als 30 km/u wegen, zouden snelheidsbeperkende voorzieningen gerealiseerd moeten worden die de doorstroming van het verkeer juist zouden belemmeren. Het verlagen van de intensiteit is niet mogelijk vanwege praktische bezwaren.
Conclusie geluidbeperkende maatregelen
Het toepassen van bronmaatrelen en/of overdrachtsmaatregelen tussen de bron en het plan voor dit plan zijn niet voldoende doeltreffend en kennen technische, financiële en stedenbouwkundige bezwaren.
Gemeentelijk geluidbeleid
Volgens het beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder van de gemeente Den Haag moet voor de toekenning van een hogere waarde (hoger dan 53 dB) worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Een hogere waarde kan alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. In het beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder van de gemeente Den Haag wordt hierbij in principe uitgegaan van maximaal 68 dB (de zogenaamde plandrempel).
Toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid
Plandrempel
Een hogere waarde kan alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. In het beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder van de gemeente Den Haag wordt hierbij in principe uitgegaan van maximaal 68 dB (de zogenaamde plandrempel). De gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante, omliggende wegen is ten hoogste 60 dB op de zuidoostgevel van gebouw A. Bijlage III van het bijgesloten Akoestisch onderzoek LBP 010721 geeft een overzicht per rekenpunt van de gecumuleerde (gezamenlijke) geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai.
Geluidluwe gevels
In het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen dat er sprake is van een geluidluwe gevel wanneer de gecumuleerde geluidbelasting 53 dB is na toepassing van de wettelijk aftrek. Elke woning moet voorzien worden van een geluidluwe gevel. In onderstaande afbeelding is in groen aangegeven bij welke gevels er sprake is van een geluidluwe gevel zonder maatregelen. In oranje is aangegeven dat er niet zonder meer sprake is van een geluidluwe gevel.
Door de gekozen bouwvormen is in het ontwerp tussen de gebouwen een gemeenschappelijke geluidsluwe buitenruimte gecreëerd.
Afbeelding 5.4.5: geluidluwe gevels (bron LBPISight)
Meer specifiek gaat het om de woningtypen A6A en A8A gelegen op de 2e tot de 7e verdieping.
In figuur 5.4.6 is de plattegrond van bouwdeel A gegeven en zijn de woningen aangegeven die nog geen geluidsluwe gevel hebben (rood). Alle overige woningen in het plan hebben een gevel waar de geluidbelasting 53 dB of lager is.
Figuur 5.4.6: woningplattegronden. woningen zonder geluidluwe gevel zijn rood aangegeven (bron LPB/Sight)
Bij de woningtypen A6A en A8A gelegen op de 2e tot en met de 7e verdieping dient een absorberend plafond te worden aangebracht met een absorptiecoëfficiënt van ten minste 0,6. Er ontstaat dan een reductie van 2 dB. Bij een geluidbelasting van 54 dB wordt met een reductie van 2 dB voldaan aan de eis van een geluidluwe zijde (geluidsbelasting 53 dB of lager).
Daarnast krijgen de buitenruimten van alle woningen een gesloten borstwering van 1,2 meter.
Het Akoestisch onderzoek LBP 010721 geeft een nadere toelichting op het bovenstaande.
Om te borgen dat de maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd worden is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Toetsing 'hogere waarden'
Omdat de beschreven bron- en overdrachtsmaatregelen uit hoofdstuk 3 onvoldoende doeltreffend zijn en deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, wordt bij de gemeente Den Haag een zogenoemde 'hogere waarde' voor de geluidbelasting op een gevel aangevraagd.
In onderstaand overzicht is per geveloriëntatie en per gebouwdeel de hoogste geluidbelasting per bron (Hengelolaan en Lozerlaan) weergegeven in tabel 4.1. Bijlage V van het rapport Akoestisch onderzoek LBP 010721 geeft een compleet overzicht van de aan te vragen hogere waarden per woning.
Afbeelding 5.4.6: Aan te vragen hogere waarde per gebouw, per gevel oriëntatie (bron: LBPISight)
Cumulatie
Vanuit de Wet geluidhinder is het verplicht bij verlening van een hogere waarde de cumulatie van verschillende geluidbronnen in beeld te brengen zonder toepassing van artikel 110g uit de Wet geluidhinder. De hoogste geluidbelasting is 60 dB zonder wettelijke aftrek is op de zuidoostgevel van gebouw A en B. De geluidbelasting is vooral afkomstig vanwege het wegverkeer op de Lozerlaan en de Hengelolaan.
Parallel aan de bestemmingsplanprocedure wordt de procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder doorlopen.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes, waarbij specifiek naar de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar gekeken wordt. Om te beoordelen of woningen en bedrijven op een verantwoorde wijze gesitueerd worden is de handreiking Bedrijven en Milieuzonering opgesteld.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen, die gelden vanaf de grens van een inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Wanneer er sprake is van een omgevingstype gemengd gebied, kan een richtafstand met een stap worden verlaagd, zie ook tabel 5.5.1.
Tabel 5.5.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: Mees Ruimte en Milieu)
Bij het hanteren van de richtafstanden uit voorgaande tabel wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding. Binnen functiemengingsgebieden, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, zijn de richtafstanden uit de tabel niet toepasbaar.
Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan stadscentra, dorpskernen en winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen, (delen van) woongebieden met functiemenging en gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd.
Er wordt in gebieden met functiemenging gewerkt met drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
Het plangebied is aan te merken als functiemengingsgebied, waardoor er getoetst wordt aan de hand van milieucategorieën in plaats van richtafstanden.
De omgeving van het plangebied is aan te merken als gemengd gebied. In de nabijheid van de projectlocatie komen zowel bedrijf-, detailhandel, maatschappelijke en woonfuncties voor. Daarnaast grenst het plangebied aan hoofdinfrastructuur.
In directe omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven en functies aanwezig die relevant zijn in het kader van bedrijven en milieuzonering:
Kerkgebouwen en dergelijke (SBI-2008 9491) vallen onder categorie B.
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs (SBI-2008 code 852, 8531) vallen onder categorie B.
Verpleeghuizen (SBI-2008 871) vallen onder categorie B.
Elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen <10MVA (SBI-2008 code 35) vallen onder categorie B.
Categorie B bedrijven, bevatten activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, met een zodanige belasting dat ze bouwkundig gescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
De afstand tot zowel de moskee als de basisschool bedraagt meer dan 10 meter. De afstand tot Ontmoetingscentrum Randveen, Randveen 58 bedraagt ongeveer 8,5 meter. De afstand tot het hoogspanningstation Laagveen 24 bedraagt ongeveer 8,5 meter. De afstand tot Ontmoetingscentrum Randveen bedraagt ongeveer 9,5 meter.
Er is sprake van bouwkundige scheiding, waardoor aanvullend onderzoek niet aan de orde is.
De ontwikkeling voorziet in functiemenging binnen de gebouwen. In de plint worden commerciële- en maatschappelijke voorzieningen beoogd (kantoor, arts en zorgappartementen).
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven (SBI-code 2008 8621, 8622, en 8623) en kantoren (zakelijke dienstverlening) vallen onder categorie A. Deze activiteiten zijn weinig milieubelastend en kunnen aanpandig aan woningen worden uitgevoerd. Aanvullend onderzoek is niet aan de orde.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Maestro maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: de bouw van 252 woningen, 136 zorgappartementen, circa 368 m2 aan kantoor/ commerciële ruimte en circa 137 m2 aan maatschappelijke ruimte (arts).
Het aantal woningen en het aantal vierkante meters kantoor/ maatschappelijke voorzieningen ligt ruim onder de NIBM-grens, zodat geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De extra verkeersaantrekkende werking is minimaal en het gebouw wordt gasloos opgeleverd. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Voor de volledigheid is op basis van een verkeersgeneratie van 902 extra voertuigbewegingen per gemiddelde weekdag een berekening met de NIBM rekentool gemaakt. Uit de berekening blijkt dat de grens voor Niet in Betekende Mate (1,2 ug/m3) niet wordt overschreden. De maximale bijdrage van extra verkeer bedraagt 0,53 ug/m3 voor NO2 (Stikstof) en 0,14 ug/m3 voor PM10 (fijnstof).
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet implementeert de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen in het nationaal natuurbeschermingsrecht. De soortbescherming richt zich dan ook primair op de bescherming van plant- en diersoorten die genoemd zijn in deze richtlijnen.
Daarnaast is een deel van de soorten van de Rode Lijst beschermd via de Wet natuurbescherming.
Voor alle in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten is de algemene zorgplicht van toepassing; handelen of nalaten die gevolgen kunnen hebben dienen achterwege gelaten te worden of er dienen maatregelen getroffen te worden om effecten te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Indien een plan resulteert in negatieve beïnvloeding van een soort of soorten kan ontheffing worden verleend conform artikel 3.3 van de Wet natuurbescherming voor soorten van artikel 3.1 en 3.2 (Vogelrichtlijnsoorten). Ontheffing kan worden verleend conform artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming voor soorten van artikel 3.4 en 3.6 (Habitatrichtlijnsoorten). De criteria voor ontheffingsverlening voor deze soorten zijn identiek aan die Vogel- en Habitatrichtlijn omdat deze richtlijnen zijn geïmplementeerd in het nationaal recht. Het nationaal recht staat het niet toe om hiervan af te wijken. De criteria zijn:
Het bevoegd gezag is Gedeputeerde Staten van de Provincie(s) waar een project wordt gerealiseerd. Gedeputeerde Staten kunnen deze bevoegdheid ook overdragen conform lid 7 van deze wet. Doorgaans zijn dit Omgevingsdiensten.
Om in aanmerking te komen voor een ontheffing dienen mitigerende en eventueel compenserende maatregelen genomen te worden die tot gevolg hebben dat soorten niet nadelig worden beïnvloed in het voorkomen en gedurende de uitvoering van een project.
Provincies kunnen voor de nationaal beschermde soorten een algemene vrijstelling verlenen. In de Provincie Zuid-Holland wordt voor een aantal soorten generieke vrijstelling verleend in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Het betreft o.a. aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos en woelrat.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Aan Adviesbureau Mertens B.V. uit Wageningen gevraagd om verkennend onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van wettelijk beschermde planten- en diersoorten en indien aanwezig, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan. Het onderzoek is bijgesloten als Bijlage 10.
Op vrijdag 6 maart 2020 is een bezoek gebracht aan het plangebied Lozerhof te Den Haag en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen.
In een elektriciteitshuisje zijn open stootvoegen geconstateerd. Deze zeer smalle open stootvoegen zijn uitwendig onderzocht op sporen met ladder. Daarnaast is een endoscoop gebruikt om de potentiele verblijfplaatsen aan de binnenzijde te onderzoeken op de aanwezigheid van (sporen van) vleermuizen.
Er is beperkt gebruik gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens om het (potentieel) voorkomen van beschermde soorten te bepalen omdat deze via o.a. Waarneming.nl worden beheerd voor een veel groter gebied en het gebied. Overige waarnemingen worden tevens bewaard voor een groot gebied, namelijk op kilometerniveau zoals weergegeven op www.telmee.nl. en op een nog groter schaalniveau in verspreidingsatlassen.
Flora
Het plangebied van Lozerhof te Den Haag en directe omgeving is volledig in cultuur gebracht. Het grootste deel van het plangebied is bebouwd of verhard. De niet verharde delen zijn volledig in cultuur gebracht. De aanwezigheid van beschermde planten wordt derhalve uitgesloten. Gedurende het verkennend veldonderzoek op vrijdag 6 maart 2020 zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.
Vleermuizen (verblijfplaatsen)
In 2015 is vastgesteld dat het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen niet kan worden uitgesloten (Adviesbureau Mertens, 2015). De reden hiervan is dat achter de gevelplaten en in openstootvoegen van een elektriciteitshuisje vleermuizen zouden kunnen verblijven.
Vleermuizen (vliegroutes)
Vleermuizen kunnen zich blijven oriënteren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve oriëntatiemogelijkheden gedurende de aanlegfase. Vleermuizen in de stedelijke omgeving zijn vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis die minder verstoringsgevoelig zijn. Negatieve effecten op vliegroutes van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Vleermuizen (migratieroutes)
De aanwezigheid van migratieroutes van vleermuizen wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en rivieren niet voorkomen in het plangebied of aansluiten op het plangebied. Negatieve effecten op migratieroutes van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Vleermuizen (foerageermogelijkheden)
Met de realisatie van de plannen zal het gebied niet wezenlijk van vorm veranderen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Mogelijk foerageert er gewone dwergvleermuis en laatvlieger als gevolg van de aanwezige ecotopen (pionierecotopen, tuin). Het plangebied is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet negatief verminderen doordat er geen essentiële zaken veranderen. De tuin blijft in namelijk in de huidige vorm behouden. Negatieve effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Vleermuizen (veldonderzoek)
In 2018 is een gericht veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen door middel van zes onderzoeksronden (Adviesbureau Mertens, 2019 Bijlage 11). Drie onderzoeksronden zijn uitgevoerd in het voorjaar / zomer en waren gericht op het in beeld brengen van kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen van vleermuizen. Twee onderzoeksronden zijn uitgevoerd in de voorherfst en waren gericht op het in beeld brengen van balts-, paar- en foerageerplaatsen van vleermuizen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat dat in het gebied gewone dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld waardoor negatieve effecten werden uitgesloten. De resultaten van dit veldonderzoek sluiten aan bij de lage verwachtingswaarde voor vleermuizen.
Overige zoogdieren
Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied en de geografische ligging wordt het de aanwezigheid van overige zoogdieren uitgesloten. Voor steenmarter is het plangebied geen leefgebied omdat er geen openingen in de bebouwing aanwezig zijn waarin de steenmarter zich kan ophouden. Het plangebied en omgeving wordt ook intensief gebruikt waardoor het voorkomen van de steenmarter kan worden uitgesloten.
Mogelijk komt bosmuis en huisspitsmuis voor in de tuin. Voor deze algemeen voorkomende zoogdieren bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland.
Broedvogels
Gedurende het verkennend veldonderzoek op vrijdag 6 maart 2020 zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. De opstallen van Lozerhof te Den Haag bezitten geen mogelijkheden voor vogels om in te verblijven. Voor gierzwaluw en huismus ontbreken geschikte openingen in muren en dak. Gedurende het verkennend veldonderzoek op vrijdag 6 maart 2020 zijn ook geen sporen van mussen vastgesteld of huismussen waargenomen. Bestaande gegevens over het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen in het plangebied van Lozerhof te Den Haag zijn op Waarneming of via de NDFF of bijvoorbeeld in de literatuur niet gevonden. Negatieve effecten op nesten en eieren van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen derhalve worden uitgesloten.
In het beperkt aanwezige opgaand groen kunnen algemene broedvogels broeden zoals roodborst, merel en houtduif. Gedurende het veldonderzoek op woensdag 5 februari 2020 is merel vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).
Amfibieën
Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied en de geografische ligging (zie Ravon.nl, Creemers & Delft, 2009) wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde amfibieën uitgesloten. Mogelijk komen in de tuin wel gewone pad en bruine kikker voor. Voor de algemene soorten amfibieën bestaat een algemene provinciale vrijstelling.
Vissen
Door het ontbreken van oppervlaktewater in en direct rond het plangebied van Lozerhof te Den Haag, wordt de aanwezigheid van vissen uitgesloten.
Reptielen
Gezien de huidige aanwezige ecotopen en directe omgeving ten opzichte van de verspreiding van reptielen kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.
Overige
Gezien de huidige aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van beschermde ongewervelden (o.a. diverse soorten dagvlinders en libellen) worden uitgesloten. Nationaal beschermde dagvlinders en libellen komen alleen voor in specifieke ecotopen.
Conclusie
In verband met de aanwezigheid van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
Het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen wordt uitgesloten. In het plangebied ontbreken daartoe geschikte mogelijkheden. De conclusie dat verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten wordt bevestigd met veldonderzoek uit 2019. Gedurende dit veldonderzoek zijn ook geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen. In het gebied vliegen en foerageren wel vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieven aanwezig. Negatieve effecten vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de ruimtelijke ontwikkeling van Lozerhof aan de Randveen 64 te Den Haag is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden.
De volgende Natura 2000-gebieden liggen in de omgeving van het plangebied:
Afbeelding 4.7.1: Plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: Mees Ruimte&Milieu)
Elke toename in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op een overbelast stikstofgevoelig instandhoudingsdoel (habitattype of leefgebied) is in potentie een significant negatief effect. Een dergelijke toename in stikstofdepositie betekent daardoor dat het project niet zonder meer vergunbaar is onder de Wet natuurbescherming.
Als uit de berekening van de aanleg- en gebruiksfase voor de beoogde situatie blijkt dat sprake is van een toename van stikstofdepositie, kan een verschilberekening gemaakt worden. Een verschilberekening bestaat uit een berekening van de referentiesituatie en de nieuwe situatie. Als uit deze verschilberekening volgt dat sprake is van een afname van stikstofdepositie in de nieuwe situatie t.o.v. de referentiesituatie, kan geoordeeld worden dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Dit wordt intern salderen genoemd. In geval gebruik gemaakt wordt van intern salderen, dient een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
In het onderzoek zijn de NOx en NH3 emissies gedurende de aanlegfase en de gebruiksfase via een Aeriusberekening in kaart gebracht. Het volledige onderzoek is bijgesloten als Bijlage 12.
Uitkomsten onderzoek
De AERIUS-calculator 2020 geeft als uitkomst van de berekening dat in het zwaarste jaar van de aanlegfase een overschrijding van de drempelwaarde plaatsvindt. Het eerste jaar van de aanlegfase zal een overschrijding van 0,02 mol/ha/jr aan stikstofdepositie met zich meebrengen op de omliggende Natura 2000-gebieden. In de gebruiksfase van het nieuw te ontwikkelen Lozerhof wordt de drempelwaarde niet overschreden.
Voor de overschrijding in de aanlegfase zal intern gesaldeerd worden met het gebruik van de huidige situatie (referentie) van het Lozerhof. Het gasgestookte gebouw zorgt samen met de verkeersaantrekkende werking jaarlijks voor een depositie van 0,02 mol/ha/jr. Uit de verschilberekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van intern salderen de drempelwaarde van 0,00 mol/ha/j. niet overschrijdt.
In het zwaarstwegende jaar in de aanlegfase is een stikstofdepositie berekend die lager is dan de jaarlijkse depositie als gevolg van het huidige gebruik. In de overige periode van de aanlegfase en de gebruiksjaren daarna is de stikstofdepositie lager. Zodoende is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase een verbetering ten opzichte van de referentiesituatie.
De AERIUS-analysebestanden van de uitgevoerde berekeningen met rekenresultaten hebben het kenmerk:
Middels intern salderen is de ontwikkeling mogelijk. Een vergunning in het kader van de Wnb is niet nodig.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Escamp aan de rand van de wijk Bouwlust. Binnen het plangebied is momenteel het verzorgingstehuis De Lozerhof gevestigd.
Op de Randveen 62 heeft een gasfabriek zijn vestiging gehad. Verder zijn direct in de omgeving geen bodembedrijgende bedrijfsactiviteiten en ondergrondse opslagtanks gesitueerd geweest. Ook zijn er geen gevallen van ernstige bodemverontreinigingen in de directe omgeving bekend.
Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B2 (bebouwd gebied op veen). De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn geclassificeerd als klasse AW2000.
Op de locatie zijn een drietal onderzoeken uitgevoerd. Het laatst uitgevoerde onderzoek ('Aanvullend en nader bodemonderzoek Randveen 64 te Den Haag') (opgesteld door BK ingenieurs B.V. met kenmerk 194759 van 30 juli 2020, Bijlage 13)) geeft voldoende inzicht in de huidige bodemkwaliteit van het gehele plangebied. Er is binnen het plangebied geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Hamaland Advies heeft in opdracht van Stebru een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de sloop en nieuwbouw van verzorgingstehuis Lozerhof aan de Randveen 64 te Den Haag. Het volledige onderzoek is bijgesloten als Bijlage 14. In deze paragraaf wordt een samenvatting van de onderzoeksresultaten weergegeven.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek bestaat de ondergrond in het westelijk deel van het plangebied vermoedelijk uit een strandvlakte (Laag van Rijswijk, afgedekt door midden grof en grof zand van het Laagpakket van Wormer en/of Hollandveen). In de ondergrond van het oostelijk deel van het plangebied is mogelijk nog een restant van de Oude Duinen (Laag van Voorburg) aanwezig. De archeologische verwachting verschilt binnen deze twee eenheden. Als er binnen het plangebied een zandopduiking voorkomt dan geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de IJzertijd. Indien veraard veen aanwezig is, geldt een hoge verwachting op vindplaatsen uit de IJzertijd. Als sprake is van een strandvlakte, dan was er gedurende deze perioden sprake van relatief natte omstandigheden, waardoor de locatie minder aantrekkelijk was voor bewoning. In dat geval geldt een lage archeologische verwachting.
Voor het gehele plangebied geldt voor de Romeinse tijd in principe een lage archeologische verwachting. Het is bekend dat Romeinse bewoning zich concentreerde langs de geulen van het Gantelsysteem. Deze geulen zijn nog niet gekarteerd maar een (onverwachte) geul is in het plangebied niet uitgesloten.
In de Middeleeuwen is het plangebied gesitueerd in 't Uithofs polder. Op de oudst geraadpleegde kaart, Kruikius kaart uit 1712, is er binnen het plangebied geen bebouwing waargenomen. Deze situatie blijft tot ruim in de tweede helft van 20e eeuw bestaan, waarna het huidige verzorgingstehuis binnen het plangebied is gerealiseerd. Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt dan ook een lage archeologische verwachting. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de ondergrond grotendeels verstoord door de onderkeldering van het huidige gebouw van de bestaande Lozerhof en het aanbrengen van 540 funderingspalen met een tussenafstand van 7,2 meter.
De meldingen in Archis3 geven weer dat er meerdere archeologische vindplaatsen in de buurt van het plangebied gelegen zijn. Daarbij zijn vooral resten uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen aangetroffen.
Op grond van de bodemkundige kenmerken en de bekende cultuurhistorische- en archeologische waarden in de omgeving van het plangebied kan de archeologische verwachting worden bepaald. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Den Haag heeft het plangebied een archeologische verwachting (zie afbeelding 5.8.1).
Afbeelding 5.8.1: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Den Haag (bron: BO en IVO)
De ondergrond in het westelijk deel van het plangebied bestaat vermoedelijk uit een strandvlakte (Laag van Rijswijk, afgedekt door midden grof en grof zand van het Laagpakket van Wormer en/of Hollandveen). In de ondergrond van het oostelijk deel van het plangebied is mogelijk nog een restant van de Oude Duinen (Laag van Voorburg) aanwezig. De archeologische verwachting verschilt binnen deze twee gebieden.
In theorie kunnen langs de aangetroffen (rest)geul van het Gantelsysteem vindplaatsen uit de Romeinse Tijd aanwezig zijn. In de aangetroffen oude duinafzettingen kunnen in theorie vindplaatsen uit de periode van het Neolithicum tot en met de IJzertijd aanwezig zijn. Er is in boorprofielen echter nergens sprake van bodemvorming als gevolg van menselijk handelen in het verleden of ontkalking van bodemlagen door bijvoorbeeld beakkering. Ook is de top van het aanwezige veenpakket niet veraard.
De kans dat met de voorgenomen bodemingrepen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vernietigd is nihil. Op basis van de inhoud van het rapport heeft de afdeling Archeologie op 18 maart 2020 laten weten in te stemmen met het advies van Hamaland Advies. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.
Fiets parkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.
Voor het bepalen van het aantal fietsparkeerplekken voor de woningen worden de parkeernormen uit de beleidsregel 'Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017' gehanteerd. Voor de berekening van het aantal fietsparkeerplekken voor het verzorgingshuis, de artsenpraktijk en de commerciele ruimten worden de parkeernormen uit 'Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016' gebruikt.
Voor het plan zijn in totaal 908 fietsparkeerplekken nodig. Er worden 915 fietsparkeerplekken intern gerealiseerd en 8 fietsparkeerplekken voor bezoek, waardoor er voldoende fietsparkeerplekken gerealiseerd worden.
Parkeren scootmobielen
Op basis van de beleidsregel moet, wanneer uitgegaan wordt van onderstaande tabel, ongeveer 80 m2 aan scootmobielbergingen gerealiseerd worden.
Op tekening OV-100 begane grond dd 15122020 staan 53 scootmobiel plekken ingetekend, waarbij ruimte voor aan- en uitreiden is gereserveerd. Uitgaande van ongeveer 3 m2 per scootmobiel wordt ongeveer 160 m2 stallingsruimte gerealiseerd.
Bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het volgende planprogramma:
In totaal zijn in het project 388 wooneenheden voorzien, 137 m² arts maatschap en 368 m² commerciële ruimten.
Het project ligt voor de parkeernormering van de wooneenheden in het gebied “Stad” en voor de overige functies in “zone 3“.
Conform het parkeerbeleid van de gemeente Den Haag dient bij nieuwbouwplannen de volledige parkeerbehoefte op eigen terrein te worden opgelost, dit geldt ook voor het bezoekersparkeren.
Tabel 5.11.1: berekening parkeerbehoefte (bon: Omega)
Parkeerplaatsen:
De normatieve parkeerbehoefte bedraagt in deze berekening totaal 275,74 parkeerplaatsen.
In de huidige situatie parkeren de bezoekers van het zorgcentrum op straat, in de openbare ruimte. Door de sloop van het zorgcentrum komen er 25 parkeerplaatsen in de openbare ruimte vrij. Deze vrijgekomen parkeerplaatsen worden gebruikt om een deel van het bezoekersparkeren van het nieuwe plan op te vangen. De 25 parkeerplaatsen worden in de parkeerbalans verwerkt door ze te verminderen op de bezoekersparkeerplaatsen.
Voor het project, met verschillende functies, valt de parkeervraag van de functies niet samen met de factor tijd. Gecombineerd gebruik is dan mogelijk zodat per saldo ook met een lager aantal parkeerplaatsen dan met het gestapelde normatieve aantal kan worden volstaan. Dit wordt ook wel de maatgevende parkeerbehoefte genoemd.
De maatgevende parkeerbehoefte is voor het project gemaakt op basis van de functies met de daarbij behorende parkeernormen en aanwezigheidspercentages op verschillende momenten van de week.
Tabel 5.11.2: berekening maatgevende parkeerbehoefte (bron: Omega)
Uit de berekening volgt dat de maatgevende parkeerbehoefte op een koopavond maximaal 227 parkeerplaatsen bedraagt.
Het ontwerp van de gebouwde parkeervoorziening van KOW Architecten omvat 214 traditionele parkeerplaatsen in de garage en 8 parkeerplaatsen op het maaiveld. In totaal worden er 222 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee niet aan de maatgevende parkeerbehoefte van 227 parkeerplaatsen.
Toekomstig parkeerbeleid
In oktober 2021 wordt nieuw parkeerbeleid vastgesteld. Op basis van het nieuwe beleid is er een parkeerbehoefte van circa 190 parkeerplaatsen. Het plan voorziet met 222 parkeerplaatsen in de toekomstige parkeerbehoefte van circa 190 parkeerplaatsen.
Voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking van het project is uitgegaan van het volgende programma:
Veerkeersproductie nieuwe situatie
Voor het bepalen van het aantal autoverplaatsingen van woningen worden veelal de kencijfers van CROW – publicatie Toekomstbestendig parkeren december 2018; kencijfers parkeren en verkeersgeneratie gebruikt. Om tot nauwkeurige kencijfers per woning te komen, wordt binnen deze kencijfers onderscheid gemaakt naar woningtype en de locatie. Het toekomstige project is gelegen in een schil centrumgebied met een mate van verstedelijking die zeer sterk stedelijk is.
Voor het toekomstige project worden, voor het dagpatroon intensiteit autoverkeer op werk en weekenddagen binnen de bebouwde kom, de percentages aangehouden zoals genoemd in de ASVV. Voor het autoverkeer vindt de ochtendspits, met een piek van 10%, tussen 8.00 uur en 9.00 uur plaats De piek van de avondspits, met 10% van het autoverkeer, vindt plaats tussen 17.00 uur en 18.00 uur.
Bovenstaande berekening is gemaakt op basis van huurwoningen en voor een weekdag.
Op basis voor een werkdag bedraagt het verkeersgeneratie kencijfer te worden vermenigvuldigd te worden voor wonen met 1,11 en voor werken met 1,33 zoals verwerkt in onderstaande tabel.
Voor de zorgwoningen zijn geen kencijfers opgenomen in de CROW publicatie. Het aantal zorgwoningen in de huidige en nieuwe situatie blijft nagenoeg gelijk (130 versus tot maximaal 136). De verkeersgeneratie blijft hierdoor ook gelijk omdat deze functie niet wijzigt. Derhalve is een berekening hiervoor overbodig.
Verkeerproductie per weekdag
De verkeersproductie bedraagt per etmaal totaal 1011 mvt/etmaal, de piekbelasting in de ochtend bedraagt 10% van 1011 = 101 mvt, de piekbelasting in de avond bedraagt eveneens 10% zijnde 101 mvt.
Verkeersproductie per werkdag
De verkeersproductie bedraagt per etmaal totaal 999 mvt/etmaal, de piekbelasting in de ochtend bedraagt 10% van 999 = 100 mvt, de piekbelasting in de avond bedraagt eveneens 10% zijnde 100 mvt.
Verkeersproductie huidige situatie
De bestaande situatie betreft een verzorgingstehuis met:
Berekening verkeersgeneratie huidige situatie weekdag
Berekening verkeersgeneratie huidige situatie werkdag
In de CROW publicatie zijn geen kencijfers opgenomen voor de functies:
Zoals omschreven op blz. 6 blijft de verkeersgeneratie voor de zorgwoningen nagenoeg gelijk in de huidige en nieuwe situatie.
Voor het restaurant zijn de kencijfers gebruikt zoals vermeld in de “Nota Parkeernormen Den Haag”. De norm bedraagt 5 parkeerplaatsen per 100 m2, bezoekersaandeel is 80%.
Uitgaande van 20% (5*6)= 6 met een gemiddelde van 3 parkeerbewegingen per dag bedraagt de verkeersproductie 18 per weekdag en 24 per werkdag.
Voor de zorg gerelateerde diensten is het kencijfer voor ziekenhuizen uit de CROW als meest vergelijkbaar overgenomen en in de rapportage toegepast.
Verschil tussen huidige en toekomstige verkeersgeneratie
Weekdag
De vermeerdering van de verkeersproductie bedraagt 902 mvt /etmaal in de nieuwe situatie minus de huidige 75 mvt /etmaal = 827 mvt /etmaal.
Werkdag
De vermeerdering van de verkeersproductie bedraagt 1010 mvt /etmaal in de nieuwe situatie minus de huidige 100 mvt /etmaal = 910 mvt /etmaal.
Conclusie
Op grond van het besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Het plangebied ligt in beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is in de groenstrook aan de oost- en zuidzijde van het plangebied secundair en primair water aanwezig. Rondom dit water liggen beschermingszones van 4 meter (primaire watergangen) en 1,5 meter (secundaire watergangen). Binnen de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen. De beschermingszones rijken niet tot in het plangebied.
Om te voorkomen dat de grondwaterkwaliteit en de waterkwaliteit van bovengenoemde watergangen mogelijk achteruit gaat, mag bij de realisatie van nieuwbouw geen uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt op plaatsen die in contact zouden kunnen komen met hemelwater. Bij het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling zal dan ook geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
Een toename van verharding moet worden gecompenseerd. Als richtlijn voor het watersysteem geldt het 'standstil beginsel', wat betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op kadastraal perceel 2125, sectie AW, gemeente 's-Gravenhage. De totale oppervlakte van de kavel bedraagt 8.212 m2. In de huidige situatie is circa 526 m2 onverhard (186 m2 binnentuin). In de toekomstige situatie neemt het onverhard oppervlakte toe tot circa 1.341 m2, waarvan 881 m2 aan binnentuin. De waterhuishoudkundige situatie verbeterd.
Onderzocht wordt of de daktuin ingezet kan worden voor waterbuffering, bijvoorbeeld door het toepassen van waterbuffermatten.
Het waterbergingsoppervlak van de daktuin betreft zowel onverhard als verhard oppervlak, waarbij het hele dak wordt volgelegd met retentiekratten. Het totaaloppervlak van de daktuin (exclusief buitentrappen) is ca. 1.800 m2. De retentiekratten hebben bergen ongeveer 5 cm water, waarmee de totale waterberging van het dak ongeveer 90m3 bedraagt.
Met deze gegevens is de watersleutel ingevuld, zie Bijlage 17. Uit de watersleutel blijkt dat binnen het plangebied minimaal 62,5 m3 waterberging dient plaats te vinden om te kunnen spreken van een toekomstbestendige waterhuishoudkundige situatie. Voor het klimaatscenario 2050 is 73,2m3. waterberging nodig.
Het waterbergend vermogen van 90m3 is ruimschoots boven de maximaal benodigde waterbergingseis van 73,2m3 (klimaat 2050).
Uitgangspunten waterberging daktuin
De daktuin van Maestro, gelegen op het niveau van de eerste verdieping van het plan, met een oppervlakte van ca. 1.800m2 groot, zal worden voorzien van waterretentie-boxen met een hoogte van 85mm. Daarin wordt 50mm regenwater gebufferd om de gewenste 90 m3 te halen. Het dak van de daktuin wordt daarvoor vlak uitgevoerd (niet op afschot gelegd).
De waterlaag wordt tevens gebruikt als vochtvoorziening voor de beplanting in de daktuin. Uitgangspunt is dat het systeem gevuld wordt met regenwater dat in de daktuin valt. Bij droogte wordt dit aangevuld met leidingwater. Middels capillaire cones wordt water vanuit de retentieboxen naar het daarboven gelegen substraat laag gevoerd van waaruit de beplanting vocht opneemt.
Beplanting staat niet in direct contact met de waterlaag en ervaart geen fluctuatie in vochtigheid bij tijdelijke lediging van het systeem.
Voor de lediging van het systeem wordt gebruik gemaakt van een Smart Flow Control(SFC), een computergestuurd systeem, dat via een internetverbinding kennis neemt van weersvoorspellingen. Het systeem ledigt bij verwachte regenval voortijdig naar rato, zodat er weer bergingscapaciteit beschikbaar is bij regenval.
Op die manier wordt water zo lang mogelijk vastgehouden en wordt pas water geloosd als er bergingscapaciteit benodigd is (meest duurzaam).
De werking van het systeem door de jaren heen wordt geborgd door de instandhoudings- en onderhoudsplicht ook privaatrechtelijk vast te leggen.
Grondwater
De bouwput wordt uitgevoerd als afgesloten bouwput. Buiten de bouwput en na voltooiing van het gebouw, hoeft geen rekening gehouden te worden met een fluctuatie van de grondwaterstanden.
Afvoer hemelwater
De buffer onder de daktuin wordt gevuld met hemelwater dat op de daktuin valt. Hemelwater van de hoger gelegen daken wordt afgevoerd. De mogelijkheid om dit hemelwater op het nabijgelegen groen of oppervlaktewater te lozen wordt nader onderzocht.
Verhardingen rondom het gebouw worden zo aangelegd dat ze afwateren naar het groen.
Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).
Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.
Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.
Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan
In opdracht van Stebru heeft Actiflow onderzoek uitgevoerd naar windhinder en windgevaar.
Hier worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 18 bij deze toelichting opgenomen.
De studie beschouwd twee situaties, namelijk (i) de bestaande situatie en (ii) de toekomstige situatie. In de toekomstige situatie is de nieuwbouw toegevoegd. De vegetatie heeft met name een positief effect in de lente en zomer wanneer de bomen bladdragend zijn. Om dit effect correct mee te nemen is zowel de herfst/winter als de lente/zomer situatie beschouwd.
Aan de hand van de kans op overschrijding van de grenswaarde voor windhinder wordt bepaald in welke klasse een locatie valt. Afhankelijk van het gebruiksdoel van de locatie wordt een bepaalde klasse gekarakteriseerd als goed, matig of slecht.
Normstelling
In de norm wordt onderscheid gemaakt tussen windhinder en windgevaar. De definitie van windhinder is het ondervinden van hinder door wind. Dit zal bij een gemiddeld persoon gebeuren wanneer de lokale uurgemiddelde windsnelheid meer dan 5 m/s bedraagt.
Windgevaar is het optreden van een dergelijk hoge windsnelheid waarbij in ernstige mate problemen optreden bij het lopen, zoals evenwichtsverlies, waardoor het onmogelijk wordt zich staande te houden of zich lopend voort te bewegen. Windgevaar vindt vooral tijdens vlagen plaats.
Eisen voor de beoordeling van windhinder
Eisen voor de beoordeling van windgevaar
Windklimaat in de bestaande situatie
Het windklimaat in de ruime omgeving kenmerkt zich in de bestaande situatie (afbeelding 6.11.1) door zones die als windluw zijn aan te merken met meestal windhinderklasse A en beperkt B. Enkele zones met windhinderklasses D en C zijn aanwezig tussen de bestaande gebouwen aan de zuidzijde van het Randveen.
Ook nabij het te ontwikkelen perceel is een luw windklimaat aanwezig met windhinderklassen A en B. Er is geen (beperkt) risico op windgevaar aanwezig (afbeelding 6.11.1).
Afbeelding 5.11.1: windhinder in de bestaande situatie (bron: Actiflow)
Windklimaat in toekomstige situatie
De realisatie van de nieuwbouw heeft op grotere afstand van de nieuwbouw geen significant effect op het windklimaat. Dit geldt met name voor de zuidwest-, west-, noordwest- en noordzijde. Aan de noordoost-, oost-, zuidoost- en zuidzijde heeft de nieuwbouw tot en met de eerstelijns bebouwing wel een effect. Aan deze zijden en dan met name op de kruising tussen het Randveen en de Hengelolaan ontstaat een meer gevarieerd windklimaat met windhinderklassen A, B, C en D (locatie 1 in afbeelding 5.11.2).
Bovengenoemde leidt tot een toename van windhinder nabij enkele entrees van het appartementencomplex aan de zuidoostzijde van de Hengelolaan. Hier treedt nu windhinderklasse C op. Dit biedt een matig windklimaat en is dus acceptabel. Belangrijk hierbij is dat reeds aanwezige details in het bestaande bouwblok (nissen, balkons e.d.) en de aanwezige vegetatie in de tuinen het windklimaat nabij de entree beter zullen maken dan hier getoond. Mogelijk kan het windklimaat middels extra vegetatie aan de zuidwestzijde van Bouwdeel A, de Toren geoptimaliseerd worden (zie ook paragraaf 4.2). Dit zal downwash verminderen en de windsnelheid richting de genoemde entrees remmen.
In de directe nabijheid van de nieuwbouw ontstaat eveneens een gevarieerd windklimaat. Aan de westzijde ontstaat veelal een luw windklimaat met windhinderklassen A en B. Aan de oostzijde ontstaan hogere windhinderklassen met maximaal klassen D op de trap richting de binnentuin (locatie ‘2’) en onder het overstek van Bouwdeel A, de Toren (locatie ‘1’). Op beide locaties ontstaat ook een beperkt risico op windgevaar, zie afbeelding 5.11.2.
In de binnentuin is een luw windklimaat met voornamelijk windhinderklassen A en B aanwezig. Er zijn enkele zones met windhinderklassen C aanwezig, echter zijn deze in de voornaamste gebruiksperiode, de lente en zomer geminimaliseerd in omvang. In het grootste deel van Randveen en in geheel Laagveen is een luw windklimaat, met meestal windhinderklasse A, gevonden. Nabij de noordoostelijke gevel van de bouwvolume windhinderklasse A is aanwezig. Deze zones zijn hierdoor geschikt voor alle functies. De bomen aan de Randveen hebben een positief effect.
Afbeelding 5.11.2: windhinder in toekomstige situatie (bron: Actiflow)
Conclusie
Het inpassen van de nieuwbouw heeft aan de west- en noordzijde geen noemenswaardige invloed op het windklimaat in de ruime omgeving. Hier is zowel in de bestaande als toekomstige situatie een luw windklimaat aanwezig.
Op de kruising tussen het Randveen en de Hengelolaan zorgt de nieuwbouw voor een toename van de windhinderklassen. Nabij bestaande bebouwing leidt dit niet tot overschrijding van de prestatie-eisen. Nabij enkele bestaande entrees aan de Hengelolaan neemt het niveau van windhinder wel toe, echter blijft dit acceptabel (windhinderklasse B).
In de directe nabijheid van het gebouw ontstaat een gevarieerd windklimaat. Aan de westzijde ontstaat veelal een luw windklimaat met windhinderklasse A en B. Aan de oostzijde ontstaan hogere windhinderklassen met maximaal klasse D op de trap richting de binnentuin (locatie 2 in afbeelding 5.11.2) en onder het overstek van Bouwdeel A (locatie 1). Op beide locaties ontstaat een beperkt risico op windgevaar.
Oplossingen
Het toevoegen van vegetatie aan de zuidwestgevel van bouwdeel A, zal hier het windklimaat verbeteren Het toevoegen van vegetatie nabij de trappen en in de binnentuin zullen het windklimaat op de trap richting de binnentuin verbeteren. Het plaatsen van een leuning in het midden van de trap biedt voldoende steun om bij wind de trap te betreden.
Afspraken over het treffen van maatregelen zijn vastgelegd in een overeenkomst, waardoor er in voldoende mate geborgd is dat er sprake van een voldoende goed windklimaat.
De realisatie van bouwwerken kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van eer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.
LBPlSIGHT heeft in opdracht van Stebru een bezonningstudie uitgevoerd, waarmee de invloed van de ontwikkeling op de bezonningssituatie in de directe omgeving in kaart zijn gebracht. De bezonningsnorm Den Haag is hierbij als uitgangspunt genomen. De bezonningsduur is bepaald voor 19 februari, 21 maart en 21 juni.19 februari is vanwege de lage zonnestand de meest kritische en maatgevende dag, waardoor specifiek ingegaan wordt op de bezonning op deze dag.
In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 19 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Bezonningsnorm Den Haag
Een woning krijgt de waardering ‘voldoende’ wanneer er sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (acht maanden). De bezonningsuren bij een zonshoogte van meer dan 10º, worden meegenomen bij de beoordeling.
De bezonningsduur aan de voor-, zij- en achtergevel van een woning mag bij elkaar worden opgeteld en alle mogelijke bezonningsmomenten over de dag mogen gesommeerd worden. De norm is alleen van toepassing op de omgeving van het te realiseren project en niet op de nieuwbouw zelf.
Het onderzoeksgebied voor de bezonning wordt beperkt tot een gebied rondom het nieuwbouwwerk met een straal van maximaal driemaal de hoogte van het te realiseren project.
Resultaten onderzoek
Uit de bezonningsstudie blijkt dat er bij sommige woningen, aangegeven als meetpunt 1, 2 en 3, in de bestaande omgeving sprake is van een afname van het aantal zonuren t.o.v. de bestaande situatie
Echter, in geen geval zorgt deze afname er voor dat het aantal zonuren onder de minimumgrens van 2 uur valt. Dit wordt verduidelijkt in tabel 6.11.1.
Tabel 6.11.1: bezonningsduur in uren/ minuten (bron: LBPlSIGHT)
In afbeelding 6.11.1 is de bezonningssituatie op 19 februari grafisch inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 6.11.1: bezonningsduur 19 februari bestaande situatie (a) en nieuwe situatie (b) (bron: LBPlSIGHT)
Afbeelding 6.11.2 geeft het verschil in bezonningsduur op 19 februari weer tussen de bestaande en de toekomstige situatie.
Afbeelding 6.11.2: verschil in bezonningsduur op 19 februari (bron: LBPlSIGHT)
Conclusie
Als gevolg van de nieuwbouw van Maestro vermindert de bezonning op de gevels van meerdere woningen in het beoordeelde gebied.
In de nieuwe situatie, op 19 februari, hebben alle woningen die worden beschaduwd door Maestro nog steeds twee mogelijke bezonningsuren per dag (exclusief de woningen die in de bestaande situatie ook minder dan 2 uur bezonning hebben).
Op de maatgevende dag, 19 februari, is de afname in bezonningsduur op de gevels van de woningen als gevolg van de nieuwbouw maximaal circa 2 uur.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
In dit artikel worden de gebruik- en bouwregels voor gronden met de bestemming Groen gegeven. Dit zijn de parken, grasvelden, plantsoenen etc.
Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van gebouwen, geen gebouwen zijnde geldt dat die niet hoger dan 3 meter mogen zijn.
In dit artikel worden de gebruik- en bouwregels voor de gronden met de bestemming Maatschappelijk gegeven, meer specifiek het bouwdeel waarin de zorgappartementen, de medische- en paramedische voorzieningen en een deel van de kantoren zijn gevestigd.
Voor het bouwen geldt dat de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, dat het bouwvlak volledig bebouwd mag worden en dat de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
Erfafscheidingen met een hoogte van 1 meter zijn toegestaan, evenals terrasschermen met hoogte van 2 meter.
Er zijn maximaal 136 zorgappartementen toegestaan. Het maximale bruto vloeroppervlakte medische en paramedische voorzieningen bedraagt 137 m2. Het maximale bruto vloeroppervlakte kantoor bedraagt 182 m2.
In dit artikel worden de gebruik- en bouwregels voor de gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gegeven. Dit zijn de voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en kleinere groenstroken.
meer specifiek het bouwdeel waarin de zorgappartementen, de medische- en paramedische voorzieningen en een deel van de kantoren zijn gevestigd.
Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van gebouwen, geen gebouwen zijnde geldt dat die niet hoger dan 3 meter mogen zijn.
In dit artikel worden de gebruik- en bouwregels voor de gronden met de bestemming Wonen gegeven, meer specifiek het bouwdeel waarin appartementen en een deel van de kantoren zijn gevestigd.
Voor het bouwen geldt dat de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, dat het bouwvlak volledig bebouwd mag worden en dat de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
Erfafscheidingen met een hoogte van 1 meter zijn toegestaan, evenals terrasschermen met hoogte van 2 meter.
Er zijn maximaal 252 woningen toegestaan. Het maximale bruto vloeroppervlakte medische en paramedische voorzieningen bedraagt 137 m2. Het maximale bruto vloeroppervlakte kantoor bedraagt 180 m2.
Verder is bepaald dat de tuin ter plaatse van de functieaanduiding 'tuin' (t) ten alle tijden toegankelijk dient te zijn vanuit openbaar gebied en dat deze conform het bij de regels bijgesloten inrichtingsplan in stand moet worden gehouden.
Om te borgen dat geluidswerende maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd worden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze luidt:
Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend, wanneer;
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 10 Algemene afwijkingsregels.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels: Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Maestro'
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Maestro, waarmee in de realisatie van 252 appartementen, 136 zorgappartementen, ongeveer 368 m2 kantoorruimte en 137 m2 maatschappelijke voorzieningen wordt voorzien. In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. Daartoe wordt het volgende overwogen:
Voorliggend plan dat voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Maestro en de realisatie 252 appartementen, 136 zorgappartementen, ongeveer 368 m2 kantoorruimte en 137 m2 maatschappelijke voorzieningen is een initiatief van een ontwikkelaar. De gemeente Den Haag en de ontwikkelaar sluiten een anterieure overeenkomst. De kosten die verband houden met de planprocedure, alsmede planschade en de uitvoering van het plan, worden geacht te zijn verzekerd via het aangaan van deze overeenkomst.
Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan of -overeenkomst is niet noodzakelijk. Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
Het concept ontwerp bestemmingsplan is op 10 mei 2021, in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan overlegpartners.
Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:
HTM personenvervoer N.V. en Tennet hebben geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt.
Hoogheemraadschap van Delfland merkt op dat in de onderbouwing van de gehanteerde verandering in oppervlakken verhard en onverhard, niet beschreven wordt hoe geregeld wordt dat in de toekomst de verharding niet toeneemt. Wanneer dit niet kan worden gegarandeerd, dient het oppervlak als verhard te worden gerekend.
Wanneer dit tot een verandering van de wateropgave leidt, heeft Delfland de voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Wanneer compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, of wanneer de opgave alleen het gevolg van klimaatverandering is, kan voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Delfland hanteert richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding.
Gevraagd wordt om een uitwerking van de waterberging op het dak van de parkeergarage, omdat niet te controleren is of de waterberging voldoende capaciteit heeft, goed functioneert en hoe de instandhouding, beheer en onderhoud geregeld wordt.
Verzocht wordt in de waterparagraaf nader te onderbouwing:
Indien een en ander onverhoopt in een later stadium wordt uitgewerkt, is een voorwaardelijke verplichting als onderdeel van de betreffende bestemming nodig. Hierin wordt gesteld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen niet eerder kan worden verleend, dan nadat het waterschap om advies is gevraagd.
De onderbouwing van het effect op grondwater ontbreekt. Verzocht wordt aan te geven hoe diep gebouwd wordt en hoe negatieve effecten op het grondwater voorkomen worden. Indien tijdens de bouwfase bemaling wordt toegepast, kan het zijn dat hiervoor een watervergunning vereist is.
Verzocht wordt in de toelichting op te nemen op welke manier invulling geven wordt aan het Convenant klimaatadaptief bouwen.
In de berekening van de watersleutel is een te klein oppervlak toegepast, want het is de bedoeling om 50mm neerslag over de hele kavel op te vangen. Het lijkt redelijk dit te rekenen over het perceel van het gebouw en niet de openbare ruimte.
De berekening van de watertoetsprocedure is gericht op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater, de berekening vanuit het convenant op hemelwateroverlast. Deze worden naast elkaar gehanteerd, waarbij alleen de grootste opgave gerealiseerd hoeft te worden (beide maatregelen kunnen voor beide doelen effectief zijn).
Reactie gemeente
Naar aanleiding van de Bro-reactie is op 9 juni 2021 een overleg geweest tussen medewerkers van het Hoogheemraadschap, Stebru en de gemeente Den Haag.
Afgesproken is dat aan de regels een bepaling wordt toegevoegd, waarin geregeld is dat het oppervlakte verharding niet mag toenemen en dat een waterberging van 90 m3 in stand gehouden wordt. Stebru informeert HHD over de wijze waarop het afwaterend oppervlakte geborgd wordt.
Aan artikel 9, de algemene gebruiksregels is artikel 9.6 Maximaal oppervlak verharding toegevoegd, dat als volgt luidt:
9.6 Maximaal oppervlak verharding
a. Het oppervlak verharding bedraagt maximaal 7752 m2;
b. Er wordt waterberging met een capaciteit van ca. 90 m3 aangelegd en in stand gehouden.
Door het opnemen van het een maximum oppervlakte verharding voor het gehele plangebied wordt geborgd dat in de toekomst geen toename van verharding kan plaatsvinden.
Naar aanleiding van de Bro-reactie van het Hoogheemraadschap is paragraaf 10.2 van de toelichting deels herschreven, waarbij ingegaan wordt op het klimaatconvenant. Berekend is dat de benodigde waterberging uit het klimaatconvenant 73,2 m3 is.
De waterbergingscapaciteit op het perceel bedraagt 90m3, waardoor er voldoende waterberging is om in de benodigde waterberging te voorzien.
De projectlocatie wordt uitgevoerd in een afgesloten bouwput, waardoor er buiten de bouwput en na voltooiing van het plan geen rekening hoeft te worden gehouden met een fluctuatie van het grondwater. Deze passage wordt toegevoegd aan paragraaf 5.10.2 van de toelichting.
Veiligheidsregio Haaglanden merkt op dat het plangebied in de nabijheid ligt van de volgende risicobronnen:
Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte- en/of druk effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.
Het bestemmingsplan maakt een nieuw stedelijk bouwblok mogelijk, waarbij het bestaande verzorgingshuis wordt vervangen. De realisatie van deze ontwikkeling, zal gezien de beperkte toename van het aantal personen ten opzichte de huidige locatie, niet zorgen voor een significante verandering van het groepsrisico. Bovendien wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico, conform het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) volstaat.
Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
Een parkeergarage onder een bouwblok met zorgfuncties brengt risico's met zich mee. Parkeerplaatsen voor elektrisch aangedreven voertuigen kennen andere veiligheidsrisico's dan conventioneel aangedreven voertuigen. De veiligheidsregio adviseert bij het ontwerp van de parkeergarage gebruik te maken van de publicatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV).
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het brandaandachtsgebied van fakkelbranden van de hogedruk aardgasleidingen W-509-02 en A-617. Het te bouwen stedelijk bouwblok valt onder de categorie 'zeer kwetsbaar gebouw' uit het Bkl. Onder de Omgevingswet moet de gemeente bij nieuwbouw van een zeer kwetsbaar gebouw in het Omgevingsplan een voorschriftengebied aanwijzen. De Veiligheidsregio gaat graag met de gemeente in gesprek over wat de komst van de Omgevingswet betekent voor het plangebied en de te nemen maatregelen.
Reactie gemeente
In paragraaf 5.2.1.9 Verantwoording groepsrisico is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen waarbij ingegaan is op:
- de mogelijkheden tot risicoreductie;
- zelfredzaamheid en ontvluchting;
- beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen en hulpverlening;
- cumulatie;
- domino effecten.
De brandveiligheid van de parkeergarage, de bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen en de beschikbaarheid van vluchtwegen, komt (ook) aan de orde bij de beoordeling van het bouwplan.
In paragraaf 5.2 Externe Veiligheid is een samenvatting van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) opgenomen. Het volledige advies is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Het voorstel om bij het ontwerp van de parkeergarage gebruik te maken van de publicatie van het IFV is doorgegeven aan de ontwikkelaar. De gemeente gaat graag met de VRH in gesprek over wat de komst van de Omgevingswet betekent voor het plangebied en de te nemen maatregelen.
De Omgevingsdienst Haaglanden merkt het volgende op:
Reactie gemeente
De procedure Hogere grenswaarde(n) Wet geluidhinder loopt gelijk op met de bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp besluit Hogere grenswaarde(n) en het ontwerp bestemmingsplan worden gelijktijdig ter inzage gelegd.
Het tekstvoorstel over het aspect bodem is verwerkt. Naar aanleiding van de opmerkingen is paragraaf 5.7 aangepast.
Wij zien evenals de ODH geen redenen om te twijfelen aan de uitkomsten van de rapportages, waardoor wij aanvullend advies van het team Groen niet nodig vinden. De resultaten van het stikstofonderzoek leiden er niet toe dat een vergunning op basis van de Wnb nodig is. De globale toets in het kader van de Wro procedure geeft voldoende inzicht of het plan al dan niet tot negatieve effecten ter plaatse van beschermde natuurgebieden leidt. Daar is geen sprake van.