direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ypenburg A12 Zone
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Met de actualisering van dit plan wordt het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met de huidige wet- en regelgeving alsook het op dit moment geldende gemeentelijke beleid. Tevens zijn de ruimtelijke ontwikkelingen die gedurende de planperiode zijn vergund verwerkt in deze actualisering. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat een deel van bestaande gastransportleiding parallel aan de Spoorlijn onder het viaduct door, met een paar meter verlegd kan worden. Dit is nodig in het kader van de toekomstige reconstructie van de Rijksweg A4 en het Prins-Clausplein. Daarnaast wordt de geplande verlegging van een ondergrondse hoogspanningsverbinding (150 kiloVolt) met een enkele meter mogelijk gemaakt door middel van het toekennen van een dubbelbestemming.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur van de Ypenburg A12 Zone in een juridisch-planologisch kader. Daarnaast wordt het bestemmingsplan geactualiseerd ten aanzien van de verbeelding, toelichting en bestemmingsregels, conform de nu geldende standaarden, inzichten en beleid. Hierbij wordt voldaan aan de thans geldende Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP), waardoor het ook op perceelsniveau digitaal raadpleegbaar is op de landelijke site ruimtelijkeplannen.nl.

De gemeente wil (gedeeltelijk) voor de volgende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen een nieuw bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone vaststellen. Het gaat hier om Ypenburg-Nootdorp, Ypenburg-Nootdorp, 1e herziening van de 2e herziening (de Venen), Ypenburg-Nootdorp, 3e herziening (Stationsgebied), Ypenburg Warmtekrachtcentrale, Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (bedrijvenlocatie), Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (kantoorvilla's), Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (benzinestation) en Uitwerkingsplan Bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp (de Venen).

Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan Ypenburg A12-Zone kenmerkt zich door zijn verschillende deelgebieden. Tot de deelgebieden behoort de stationsomgeving Ypenburg, de Venen, de omgeving Tedingerbroekplas, Deelplan 20 en het Plas van Reef. De huidige ruimtelijke structuur van het plangebied kent een fysiek samenhang. Dit uit zich in de aanwezige openbare ruimte, de ruimtelijke samenhangende landschappelijke structuren, de relatie tussen openbaar en privé gebied, de bouwkundige staat van de woningen en voorzieningen.

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan waarbij ruimtelijke ontwikkelingen die gedurende de planperiode zijn vergund zijn verwerkt in deze actualisering. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat een deel van bestaande gastransportleiding parallel aan de Spoorlijn onder het viaduct door, verlegd kan worden. Dit is nodig in het kader van de toekomstige reconstructie van de Rijksweg A4 en het Prins-Clausplein. Daarnaast wordt de geplande verlegging van een ondergrondse hoogspanningsverbinding (150 kiloVolt) mogelijk gemaakt door middel van het toekennen van een dubbelbestemming.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Den Haag, in het hart van het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg nabij het NS-station Ypenburg. Het plangebied wordt begrensd door de Molensloot, het spoorlijn Den Haag CS - Utrecht CS, Prinses Máximaplein en de snelweg A12, het Koning-Willem Alexanderviaduct en de Goowetering.

Op onderstaand kaartje wordt de precieze ligging van het plangebied aangegeven. Er is voor gekozen om de GAVI kavel niet mee te nemen in dit bestemmingsplan, dat overwegend conserverend van aard is. Naar verwachting wordt in het eerste kwartaal van 2024 de Nota van Uitgangspunten Gavi Kavel (RIS315205) en het Voorlopig Ontwerp van de tramremise (ris311712) op een deel van de Gavi kavel ( fase 1a) aangeboden aan de raad. Voor de ontwikkeling van de rest van het gebied tot aan het Prins Clausplein, zal daarna een afzonderlijke procedure worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Ypenburg-Nootdorp   26-2-1998   15-10-1998   2-1-2001  
Ypenburg-Nootdorp, 1e herziening van de 2e herziening (Deelplan 19)   2-12-2010   n.v.t.   12-6-2013  
Ypenburg-Nootdorp, 3e herziening (Deelplan 26)   22-11-2011   n.v.t.   2-3-2012  
Ypenburg Warmtekrachtcentrale   18-9-2014   n.v.t.   12-12-2014  
Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (bedrijvenlocatie)   17-2-2009   19-5-2009   16-7-2009  
Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (kantoorvilla's   2-9-2009   n.v.t.   30-10-2008  
Uitwerkingsplan Ypenburgse Stationsweg (benzinestation   2-9-2008     30-10-2008  
Uitwerkingsplan Deelplan 19 (Bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp)   3-2-2009   28-4-2009   7-7-2010  
Forepark - A4-A12
 
20-02-2014   n.v.t.   7-6-2019  
Ypenburg   17-10-2013   n.v.t.   10-7-2015  

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.
  • c. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Ypenburg A12 Zone aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied was oorspronkelijk moerassig en veenachtig. Vanaf de 11e eeuw werden ten behoeve van landbouwgrond en het verkrijgen van grondstof grote delen van het veenpakket afgegraven. Dit resulteerde na verloop van tijd in het ontstaan van grote plassen. Het gebied is vervolgens ingepolderd en gebruikt als landbouwgrond. De nieuwe verkaveling bestond uit karakteristieke lange en vrij smalle percelen, gescheiden door sloten. Met de aanleg van vliegveld Ypenburg in 1938 en de A4 de eerste snelweg van Nederland kwam het plangebied aan deze voor Den Haag en de regio belangrijke infrastructuur te liggen.

De beslissing om het gebied te bebouwen werd in de jaren '90 genomen als onderdeel van de verstedelijkingsopgave uit de Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex). Nadat het vliegveld werd gesloten, werd vanaf 1997 een nieuwe Vinex-wijk ontwikkeld. Bij de bestuurlijke herverdeling in 2002 is een groot deel van Ypenburg overgedragen aan de gemeente Den Haag. Leidschenveen en Ypenburg tellen heden samen ca. 46.000 inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0002.png"

Afbeelding 2.1: Plangebied omstreeks 1938

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0003.png"

Afbeeling 2.2: Plangebied omstreeks 1997

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0004.png"

Afbeelding 2.3: Plangebied omstreeks 2019

Zie ook het Haags gemeentearchief.

2.3 Cultureel erfgoed

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo’n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldregels. Handreiking erfgoed en ruimte en de publicatie 'Cultureel erfgoed en ruimte, gebieds- en ontwikkelingsgerichte erfgoedzorg in de ruimtelijke ordening'.

Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:

  • Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten.
  • Archeologie; sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'.
  • Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.

Cultureel erfgoed omvat sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In paragraaf Cultureel erfgoed staat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Den Haag, in het stadsdeel Ypenburg. Het plangebied ligt aan de oostzijde van Den Haag, in het hart van het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg nabij het NS-station Ypenburg. Het plangebied wordt begrensd door de Molensloot, het spoorlijn Den Haag CS - Utrecht CS, Prinses Máximaplein en de snelweg A12, het Koning-Willem Alexanderviaduct en de Goowetering. Het oorspronkelijke agrarische karakter van het landschap is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor Ypenburg met zijn Vinex wijken.

Ten behoeve van een heldere beschrijving van de ruimtelijke structuur wordt in deze paragraaf ingegaan op de bebouwingstructuur, de groen- en waterstructuur. Hiervoor worden de verschillende deelgebieden van de Stationsomgeving, de Venen, het Hof, de Tedingerbroek en de Plas van Reef behandeld.

Bebouwingsstructuur

Het plangebied kenmerkt zich door zijn verschillende deelgebieden. Tot de deelgebieden behoren de stedelijke Stationsomgeving van Ypenburg, de wijken de Venen, het Hof en het Tedingerbroek met de laboratoria van TNO.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0005.png"

Afbeelding 2.6: Bebouwingsstructuur in en rondom het plangebied

Stationsomgeving (Deelplan 26, stedelijk rand Deelplan 19, het Plas van Reef)

Dit deel van het plangebied vormt de afronding van de wijk van Ypenburg aan de A4. De bebouwingsstructuur berust op een gesloten bebouwingsrand aan de Ypenburgse stationsweg met accenten en een open bebouwingsstructuur aan de snelweg. Het deelgebied is voornamelijk opgezet als hoogbouwzone met een mix van voorzieningen en woningbouw. In de rand van deelplan 19 langs de Ypenburgse Stationsweg ligt het stadsdeelcomplex voor Leidschenveen-Ypenburg.

Het stadsdeelcomplex bestaat uit een stadsdeelkantoor van de gemeente Den Haag, een kantoor met baliefunctie van de Politie Haaglanden en een ruimte voor jeugdgezondheidszorg. Het stadsdeelkantoor gaat over in een hoog stedelijk appartementencomplex, die door de woontoren Coperus beëindigd word. Er is sprake van een hogere bebouwingsdichtheid en intensief ruimtegebruik. De rand langs de Ypenburgse Stationsweg kent een bouwhoogte van maximaal 70 meter. Alle gebouwen, met uitzondering van de voorzieningencluster van de Politie Haaglanden, hebben publieksfuncties op de begane grond.

De open bebouwingsstructuur langs de A12 omvat twee kantoorvilla's op een gebouwde parkeervoorziening en het bioscopencomplex in aanbouw. Het Koning Willem-Alexanderviaduct kenmerkt zich door de bedrijfsbebouwing.

De Plas van Reef maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone Ypenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0006.png"

Afbeelding 2.7: Ligging deelgebied Stationsomgeving (Deelplan 26, Stedelijke rand deelplan 19, Plas van Reef)

De Venen (Deelplan19)

Het achter de stedelijke rand gelegen gebied is een laagbouwzone die voornamelijk bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen. Dit gebied wordt door een gracht gescheiden van de stedelijke rand. Deze gracht, die rond het hele woongebied loopt, verzorgt de waterberging en legt de noodzakelijke verbindingen met het externe watersysteem. Tevens ontstaat met de gracht een bijzondere woonkwaliteit en een heldere overgang tussen de hoogbouw en achterliggende woningbouw. Het binnengebied van de Venen bestaat uit twee blokken met woningbouw aan weerszijden van het interne stadsplantsoen en een strook woningen gelegen aan de Molensloot. Tot slot is aan de zijde van de woonbebouwing aan de Veenweg een overgangszone gecreëerd: een ontspannen mix van vrijstaande woningen en tweekappers die een relatie met het water zoeken.

De kern van het plan bestaat uit hofjes van geschakelde woningen en appartementen. De hofjes vromen de tegenhanger van de vrijstaande woningen aan de Fregatsingel. De stedelijke hofjes omsluiten het centraal gelegen openbaar gebied Katschiplaan met appartementen op de koppen. De centraal gelegen groenstructuur wordt omsloten door slingerende wanden. Aan de binnenzijde van de hofjes zijn parkeerkoffers voorzien, die bereikt worden via een rondweg. Opgespannen tussen de appartementenblokken staan herenhuizen. De hoogte van de woningen verschilt per straat zodat verschillende sferen en woontypologieën ontstaan. De keuze van de toegestane bouwhoogtes hangt samen met onder meer een optimale bezonning van de tuinen en de keuze voor verschillende typen woningen.

Langs de Goowetering vormt de bebouwing een aaneengesloten wand. De strook is opgebouwd uit rijwoningen en een appartementencomplex. De woningen aan de Goowetering kennen ondiepe, achtertuinen/terrassen die grenzen aan het water. Het middendeel van de buurt bestaat uit vrijstaande woningen rondom een hofje met een kleinschalig en ongedwongen karakter in contrast met de stedelijke ring eromheen. Dit karakter wordt gevormd door de brinkachtige sfeer van het hof met grote bomengroepen en de losse verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0007.png"

Afbeelding 2.8: Ligging deelgebied De Venen (Deelplan 19)

De blokken woningbouw in de laagbouwzone worden doorsneden door toegangswegen van een lagere orde die de parkeerterreinen in de binnengebieden ontsluiten. Aan deze toegangswegen en groene plantsoentjes zijn woningen gelegen die door de besloten ligging een hofachtig karakter krijgen. In de vormgeving van de woningen wordt gezocht naar de balans tussen het benadrukken van de individuele woning en het krachtig vormgeven van het bouwblok als geheel. Om een goede en stedelijke overgang te creëren tussen woning en straat krijgen vrijwel alle woningen een voortuin of een privé-stoep zoals men ook in oude binnensteden wel aantreft. Om de schaalovergang naar de vrijstaande bebouwing in de Veenwegzone te verzachten worden de stratenwanden langs de Veenwegzone doorbroken door de koppen van de hofjes. De woningen aan het interne stadsplantsoen krijgen binnen de sterke collectieve stedenbouwkundige vorm een meer individuele geleding als wel aan- en uitbouwopties aan de voorzijde om de uitstraling van deze woningen een meer statig karakter te geven.

De woningen in de laagbouwzone kennen een hoogte van drie bouwlagen dan wel twee bouwlagen met een kap. Aan de noord- en zuidzijde van het stadsplantsoen bevinden zich appartementengebouwen die het plantsoen markeren. De appartementengebouwen aan de noordzijde van het stadsplantsoen krijgen vijf respectievelijk zeven bouwlagen. Het appartementengebouw aan de zuidzijde van het stadsplantsoen krijgt elf bouwlagen. De woningen aan de GooWetering vormen een zelfstandig front. Door de koppen van deze rijen te accentueren, in één geval met het appartementengebouw, krijgen de rijen als geheel ook hier een betekenis. De woningen liggen met hun achtertuin direct aan het water. De woningen in het overgangsgebied langs de Veenwegzone, kennen een nadrukkelijk minder stedelijk karakter ten opzichte van het overige plan met een informeler karakter dat de beoogde, meer ontspannen sfeer van dit gebied tot uitdrukking brengt.

Het Hof (Deelplan 20)

Aan de overzijde van de Ypenburgse Stationsweg liggen de wijken Morgenweide en Singels met veelal rijwoningen. Dit plangebied sluit aan op deze bestaande bebouwing van dit deel van Ypenburg.

Het gebied bestaat uit rijwoningen die rond de openbare ruimte georganiseerd zijn. In het hart van de buurt ligt het hof met zijn open bebouwingsstructuur. Het markante Hofbad met bijbehorende woontoren reageert op de hoogbouw in de stedelijke rand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0008.png"

Afbeelding 2.9: Ligging deelgebied Het Hof (Deelplan 20)

Woningen aan het water

Langs de Goowetering en de Plas van Reef bevinden zich twee dijklichamen waarlangs de bebouwing een aaneengesloten wand vormt van minimaal 9 meter hoog in één achtergevelrooilijn. De voorgevelrooilijn verspringt waardoor de bewoners vrijheid krijgen in de plaatsing van de voorgevel en uitbouwen. Dit dient echter wel binnen het bouwvlak te geschieden. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor een gedifferentieerde en speelsere verkaveling welke de dijkwoningen een ander, minder stedelijk, karakter zal geven als overgang naar de groene omgeving. De twee stroken woningen verschillen van elkaar in kavelmaat. De woningen aan de Goowetering en de Molensloot kennen diepe achtertuinen die grenzen aan het water. Het bouwvolume van de dijkwoningen is maximaal 225 m2 bvo en 3 lagen hoog.

In de noordelijk hoek waar de twee stroken woningen langs het water bij elkaar komen ligt een kavel die bestemt is voor een specifieke (publieke) functie, een speelvoorziening en groen. Het gebouw mag voorzien worden van een uitkijkpunt op het dak met een maximale hoogte van 3 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het dak.

Het centrale hof

Het middendeel van de buurt bestaat uit maximaal 11 vrijstaande woningen rondom een hofje met een kleinschalig en ongedwongen karakter in contrast met de stedelijke ring eromheen. Dit karakter wordt gevormd door de brinkachtige sfeer van het hof met grote bomengroepen, de losse verkaveling van de woningen en een verschillende verschijningsvorm per woning. De openbare ruimte vormt een speelplek voor de jongste kinderen in een autoluwe omgeving en een verblijfs- en ontmoetingsplek voor de buurt. Het centrale hof is met fiets- en wandelpaden verbonden met de andere delen van deelplan 20 en de groene omgeving.

De woningen worden uitgevoerd in 2 lagen met eventueel een kap of dakopbouw. De derde bouwlaag moet qua bouwmassa en volume ondergeschikt zijn aan de daaronder gelegen lagen en mag maximaal 50m² bvo beslaan, onder de voorwaarde dat het maximale bvo van 200m² niet wordt overschreden.

Tedingerbroekplas (TNO)

In dit gebied is in de huidige situatie, de bebouwing van TNO en de Warmtekrachtcentrale aanwezig. De locatie wordt begrensd door de snelweg A4 en kenmerkt zich door het groen en water van het Tedingerbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0009.png"

Afbeelding 2.10: Ligging deelgebied Tedingerbroek (TNO)

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied is voor diverse vervoerswijzen goed ontsloten. De locatie is gelegen nabij het Prins Clausplein (autosnelwegen A4 en A12) en goed bereikbaar via de afslag Nootdorp (afslag 5) op de A12 en de rondweg in Ypenburg. De hoofdontsluiting van het gebied vormt de Ypenburgse Stationsweg. Door het station Ypenburg en de trams is het gebied eenvoudig bereikbaar met openbaar vervoer. Het fietsnetwerk is fijnmazig en kent vrij liggende fietspaden langs de Ypenburgse Stationsweg. De sterfietsroute van de Guldenlaan verbindt het gebied met het centrum van Den Haag.

2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Stationsomgeving (Deelplan 26, stedelijk rand Deelplan 19, het Plas van Reef)

Het plangebied is door de diverse vervoerswijzen goed ontsloten. De locatie is gelegen nabij het Prins Clausplein (autosnelwegen A4 en A12) en goed bereikbaar via de afslag Nootdorp (afslag 5) op de A12 en de rondweg in Ypenburg. In het plangebied ligt station Den Haag - Ypenburg en de haltes van tram 15 en 19 en bus 30. De kantoorlocatie en de nieuwe bioscoop wordt via de Guldenlaan ontsloten, de overige bebouwing wordt via de Ypenburgse Stationsweg ontsloten. Naast het Station Ypenburg ligt het parkeerterrein voor P+R waar forensen kunnen parkeren. Voor langzaam verkeer is de locatie bereikbaar via het twee richtingen fietspad langs de Ypenburgse Stationsweg en het Guldenpad richting de Spoorlaan waardoor Voorburg en het centrum van Den Haag goed te bereiken zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0010.png"

Afbeelding 2.11: Verkeersstructuur plangebied (gemotoriseerd)

De Venen (Deelplan 19)

Het deelgebied heeft op drie locaties een aansluiting op de Ypenburgse Stationsweg. Aan de zijde van rijksweg A12 liggen twee hoofdaansluitingen. De interne verkeersstructuur voorziet in een parallelweg langs de buitenzijde van het deelplan aan de zijde van de Ypenburgse Stationsweg. Op enkele plaatsen is een aansluiting naar het binnengebied. Het binnengebied wordt ontsloten door een ringvormig stratenpatroon. In het hart van het deelplan ligt een tweede ring rondom het centrale plantsoen.

Het Hof (Deelplan 20)

Het deelgebied wordt via het Valutapad en de Ypenburgse Boslaan ontsloten. Het gebied is als 30 km-zone ingericht. Dit betekent onder meer dat bij de aansluiting van het Valutapad een zogenaamde poortconstructie wordt aangelegd en in het gebied trottoirs komen. De aansluiting van het fietspad langs het Valutapad op de nieuwe woonwijk moet nog nader worden uitgewerkt, ontwerpuitgangspunt hierbij zijn de bestaande aansluitingen in de buurten Morgenweide en Singels op het fietspad langs de Ypenburgse Boslaan en Singel die met een drempelplateau zijn uitgevoerd.

Afwijkend van het handboek openbare ruimte en het inrichtingsprincipe duurzaam veilig wordt in het middengebied een woonerf aangelegd. Het toepassen van een woonerf in het middengebied is in dit geval echter niet bezwaarlijk, omdat slechts een beperkt aantal woningen worden ontsloten via dit erf en het gebied slechts één toegang heeft voor autoverkeer. Op deze wijze maken alleen bewoners gebruik van dit middengebied met de auto wat resulteert in een lage snelheid en voorspelbaar verkeersgedrag. Parkeren in dit gebied is alleen toegestaan op eigen terrein.

Tedingerbroek (TNO)

Het terrein van TNO en de Warmtekrachtcentrale wordt via de Spoorlaan ontsloten.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

In het plangebied ligt het spoorwegstation Den Haag Ypenburg. Het station ligt aan de noordzijde van de Ypenburg direct naast de snelweg A12. Het station heeft twee perrons. Met de trein is het plangebied met het Den Haag Centraal en de regio (Gouda) verbonden. Op de Laan van Leidschenveen bevindt zich een tramhalte voor lijn 19. Tramlijn 19 is een tramlijn met een regionaal verzorgingsgebied. Deze tramlijn vormt de verbinding met het voorzieningen centrum Leidschenveen. Bus 30 stopt ook op de Laan van Leidschenveen en gaat richting Naaldwijk. Binnen de deelgebieden zijn de deelgebieden niet van extra openbaar vervoer voorzien. De bushaltes zijn gelegen op de wijkontsluitingswegen.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

Voor langzaam verkeer is het plangebied bereikbaar via het twee richtingen fietspad langs de Ypenburgse Boslaan, de Ypenburgse Stationslaan en de Ypenburgse Stationsweg Goolandweg. De Ypenburgse Boslaan en de Ypenburgse Stationslaan verbinden het gebied met de wijkvoorzieningen centra Leidschenveen en Ypenburg. De Guldenlaan en het Valutapad zijn de verbindingen richting het centrum van Den Haag. De Goolandweg en de Laan van Nootdrop en de Prinses Alexialaan zijn de belangrijkste langzaam verkeersverbindingen met Nootdoorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0011.png"

 Afbeelding 2.12: Verkeersstructuur plangebied (langzaam verkeer)

2.4.2.4 Parkeren

Stationsomgeving (Deelplan 26, stedelijk rand Deelplan 19, het Plas van Reef)

Binnen dit deelgebied wordt voorzien in gebouwde parkeeroplossingen voor de bioscoop en de kantoren, het stadsdeelkantoor, het politiekantoor en de woningbouw. Naast het station Ypenburg ligt een Parkeer & Reis-voorziening, een parkeervoorziening voor forensen. De bedrijven kennen paarkeervoorzieningen op maaiveld. In de hoogbouwschil zijn voornamelijk voorzieningen (commerciële ruimtes, stadsdeelkantoor annex politiebureau, bijzondere school voor speciaal basisonderwijs, voorzieningencluster voor politie) en appartementen opgenomen. Een deel van de appartementen is bedoeld voor bepaalde doelgroepen met een lager autobezit (groepswonen en zorgwonen). Voor deze woningen geldt een afwijkende, lagere parkeernorm. Voor de voorzieningen wordt uitgegaan van het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Den Haag. Uitzondering hierop is de voorzieningencluster voor de politie Haaglanden.

Voor deze functie heeft de gemeente geen parkeernorm en is maatwerk toegepast. Het parkeren in de schil wordt voor een groot deel inpandig opgelost in verschillende parkeergarages. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de vaste gebruikers, zoals bewoners of het personeel uit het betreffende bouwblok. Voor bezoekers langs de buitenzijde van de schil word in parkeerplaatsen in de buitenruimte voorzien. Met deze uitgangspunten is het parkeren binnen de grenzen van dit deelplan opgelost. Momenteel is er rondom station Ypenburg veel parkeeroverlast van gebruikers van het station. Het afgelopen jaar is gewerkt aan een plan om het parkeerterrein van de PenR voorziening af te sluiten.


De Venen (Deelplan 19)

In vergelijking met andere delen van Ypenburg worden er in deelplan 19 per woning meer parkeerplaatsen aangelegd. De parkeernorm voor de woningen in het binnen gebied (bestemming ligt daarmee hoger dan de parkeernorm in andere delen van Ypenburg. Toenemend autobezit en de daaruit voortvloeiende parkeeroverlast in de bestaande buurten van Ypenburg hebben ooit tot deze hogere parkeernormen in dit deelplan geleid. In een groot deel is het op eigen terrein opgelost door middel van parkeerstraten binnen of parkeergarages onder de bouwblokken. Deze parkeerstraten en de garages zijn afgesloten en kunnen alleen door bewoners van het betreffende bouwblok worden gebruikt. Op de openbare straat zijn parkeerplaatsen voorzien voor de bezoekers van de woningen. Voor de overige appartementen worden de gemeentelijke parkeernormen gehanteerd, die voor appartementen gelden.


Het Hof (Deelplan 20)

Naast het Hofbad is het parkeerterrein gelegen waar bezoekers van het Hofbad kunnen parkeren.

Het oplossen van de parkeerbehoefte van de functies in het overige gebied is een integrale opgave. Dat betekent dat het totaal aantal parkeerplaatsen in het gebied tezamen moeten voorzien in de parkeereis van alle functies bij elkaar. Uitgangspunt hierbij zijn de Haagse parkeernormen. In de uitwerking zal zoveel mogelijk op woonblok/straatniveau worden getracht te voorzien in de parkeerbehoefte. Afhankelijk van het woningtype en grootte worden geen, één of twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. In de openbare ruimte wordt het bezoekers parkeren en een deel van het bewoners parkeren opgelost. Ten aanzien van de Hofbadtoren is maatwerk toegepast. Enerzijds word op het binnenterrein van het bouwblok geparkeerd en anderzijds aan de buitenzijde in het openbaar gebied. Deze parkeerplaatsen zijn vooral voor bezoekers bedoeld.

Tedingerbroek (TNO)

Naast de entree van het gebied van TNO bevindt zich een parkeerterrein voor de laboratoria op het terrein.

2.4.3 Groen

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0012.png"

Afbeelding 2.13: groenstructuur

In het plangebied bevindt zich de Windjammersingel. De watergang heeft een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade.

De Venen (Deelplan 19)

Het plangebied grenst ten zuiden aan het plangebied van de Goowetering. In het plangebied bevinden zich twee watergangen. Beide watergangen hebben een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. De Goowetering aan de zuidzijde, die met de Molensloot in open verbinding staat, is een oude waterloop in het voormalige landelijke gebied van Ypenburg en Leidschenveen die onder de snelweg A12 doorloopt in Leidschenveen. De Goowetering is aangesloten op de singels in het gebied.

Het Hof (Deelplan 20)

Het plangebied wordt omringd door groengebieden die onderdeel zijn van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Ten noordoosten van het projectgebied ligt de Plas van Reef, een waterpartij in particulier eigendom. Aan de westzijde ligt de Tedingerbloekplas die onderdeel is van de ecologische verbindingszone. Ten noordwesten van het plangebied ligt de zogenaamde GAVI-kavel, een terrein van zo'n 26 ha in de 'oksel' van het Prins Clausplein; eigendom van de gemeente Den Haag en als strategische reservelocatie in beeld voor ontwikkeling na 2022. De GAVI-kavel oogt groen met grasvelden, sloten en boomgroepen, met hier en daar drassige gronden. Het gebied is sinds 2015 deels in gebruik door een aantal tijdelijke initiatieven met een groen karakter, waaronder een stadscamping, stadszagerij, stadslandbouw en een imker. De GAVI-kavel maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Het plangebied is in de huidige situatie een drassig gebied met gras, riet, sloten en wilgenbosjes. De watergang (aan de plas van Reefzijde) fungeert als vliegroute/foerageergebied voor vleermuizen. Uit stadsbreed vleermuisonderzoek uit 2009-2011 werd al geconcludeerd dat het gebied rond de Tedingerbroekplas en de Plas van Reef belangrijk foerageergebied is.

In het plangebied bevinden zich twee watergangen. De Goowetering aan de noordwestzijde, die met de Molensloot in open verbinding staat, is een oude waterloop in het voormalige landelijke gebied van Ypenburg en Leidschenveen die onder de snelweg A12 doorloopt in Leidschenveen. Beide watergangen hebben een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. Deze polderkades hebben een kernzone van 18 meter en een beschermingszone van 15 meter.

Tedingerbroek (TNO)

Het deelgebied maakt onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Ten noordoosten van het projectgebied ligt de Plas van Reef, een waterpartij in particulier eigendom. In het gebied zelf ligt de Tedingerbroekplas die onderdeel uitmaakt van de ecologische verbindingszone in dit deel van Ypenburg. Het groen van deze omgeving is beeldbepalend. Het plangebied is in de huidige situatie een drassig gebied met gras, riet, sloten en wilgenbosjes. Het gebied grenst aan de westzijde aan de snelweg A4.

Het deelgebied ligt naast de GAVI-kavel, de kans doet zich voor om in de toekomst de gebieden op elkaar aan te laten sluiten.

Grondwal

Langs de A4 bevindt zich, ter hoogte van de buurt Boswijk in Ypenburg, een grondwal. Deze grondwal is een ecologische verbindingszone, die is aangewezen als 'vlinderlint'. De vegetatieontwikkeling is daarbij dusdanig gestuurd dat deze bijdraagt aan de ontwikkeling van de populatie wilde bijen en de ontwikkeling van vlinders in Den Haag, in samenwerking met de Vlinderstichting.

2.4.4 Water

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0013.png"

Afbeelding 2.14: water 

Stationsomgeving (Deelplan 26, stedelijk rand Deelplan 19, het Plas van Reef)

In het plangebied bevindt zich de Windjammersingel. De watergang heeft een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. Deze polderkades hebben een kernzone van 18 meter en een beschermingszone van 15 meter.

De Venen (Deelplan 19)

Het plangebied grenst ten zuiden aan het plangebied van de Goowetering. In het plangebied bevinden zich twee watergangen. Beide watergangen hebben een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. De Goowetering aan de zuidzijde is een oude waterloop in het voormalige landelijke gebied van Ypenburg en Leidschenveen die onder de snelweg A12 doorloopt in Leidschenveen. De Goowetering is aangesloten op de singels in het gebied.

Het Hof (Deelplan 20)

In het plangebied bevindt zich in het noordwestelijke deel van het gebied de historische waterloop genaamd Goo Wetering. De Molensloot in het noordoostelijke deel van het gebied vormt de verbinding tussen de Goo wetering en de Veenweg wetering. In het plangebied bevinden zich twee watergangen. Beide watergangen hebben een hoger waterpeil dan de watergangen in Ypenburg. Het betreft een flexibel peil dat kan variëren tussen -1,89 en -1,93 m NAP. Er ligt derhalve langs beide watergangen een polderkade. Deze polderkades hebben een kernzone van 18 meter en een beschermingszone van 15 meter.

Tedingerbroek (TNO)

In het plangebied bevinden zich de Tedingerbroekplas en de waterpartijen in het Tedingerbroek. Het water kenmerkt het gebied en zorgt voor de toekomstbestendigheid van de wijk De Molensloot en fungeert als vliegroute/foerageergebied voor vleermuizen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven

In het plangebied is er een cluster waar zich bedrijven vestigen. Deze ligt rondom Prins Willem-Alexanderviaduct, snelwegafrit A12. Centraal is een benzinestation met carwashbedrijf gesitueerd. Een deel van de cluster hoort bij gemeente Nootdorp. De cluster is door woningen omsloten, er is geen groeimogelijkheid, de locatie is volledig in gebruik.

Langs de Spoorlaan (A4) is het terrein van de Warmtekrachtcentrale van Ypenburg (in beheer van Eneco). Het is een gezoneerd terrein wat geluid betreft en als zodanig beperkt dit de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid van de GAVI kavel. Op dezelfde locatie is een initiatief in voorbereiding voor plaatsen van geothermie. Dit initiatief wordt niet in dit bestemmingsplan meegenomen omdat het niet past in de aard van dit bestemmingsplan (overwegend conserverend). Zodra de haalbaarheid van het plan is aangetoond, kan middels een aparte procedure medewerking worden verleend.

2.5.2 Cultuur en Ontspanning

In het gebied is een bioscoop gerealiseerd tussen de Monarchielaan en de Guldenlaan aangrenzend op Plas van Reef en de GAVI kavel, op loopafstand van Station Ypenburg.

2.5.3 Detailhandel

Detailhandel bevindt zich in het gemengde bouwblok in het buurt van het station Ypenburg ( De Venen, naast het politiekantoor en in de bedrijvencluster rondom de Prins Willem-Alexanderviaduct. Deze bedrijven hebben een assortiment in de perifere voertuigen branch: tweewielers, motorzaak, autodealer. Ondergeschikt aan het tankstation is een gemakshop.

2.5.4 Dienstverlening

In de gemengde randen van De Venen, rondom Station Ypenburg zijn verschillende dienstverlenende eenheden. Deze functioneren in lichaamsverzorgende sectoren. Ook in Het Hof zijn kleine lichaamsverzorgende bedrijven gevestigd.

2.5.5 Horeca

Twee horecavestiging zijn gevestigd aan de gemengde randen van De Venen, langs de Spoorlaan in Ypenburg, als onderdeel van de voorzieningenplint. Ondergeschikte horeca is te vinden in de gemakshop van het tankstation en bij de bioscoop.

2.5.6 Kantoren

Er zijn diverse locaties in het plangebied waar kantoren zijn gevestigd: rondom het Station Ypenburg (stadsdeelkantoor), langs de Guldenlaan, plandeel 26, naast de in aanbouw zijnde bioscoop, en in de bedrijvencluster. Op de laatste locatie is een deel van de kantoren een ondergeschikte functie, maar er zijn ook panden die volledig als kantoor fungeren. Het stadsdeelkantoor, samen met het bouwblok van de veiligheidsdiensten (zie maatschappelijk) vervult een afschermende rol tegen verkeerslawaai en luchtvervuiling van de snelweg.

2.5.7 Maatschappelijk

Een speciaal basisonderwijs vestiging bevindt zich in het bouwblok aan de gemengde rand van De Venen, gericht richting luwzijde van het blok. Er is een kinderopvang en daaraangekoppeld educatieve voorziening voor kinderen met een leerachterstand aan de Goolandweg aan de kopkant van de voorzieningenplint langs de Ypenburgse Stationsweg.

2.5.7.1 Onderwijs

Een speciaal basisonderwijs vestiging bevindt zich in het bouwblok aan de gemengde rand van De Venen, gericht richting luwzijde van de blok. Er is een kinderopvang en daaraangekoppeld educatieve voorziening voor kinderen met een leerachterstand aan de Goolandweg aan de kopkant van de voorzieningenplint langs de Ypenburgse Stationsweg.

2.5.7.2 Welzijn

Een aantal (medische) zorgvoorzieningen zijn gevestigd, langs de Ypenburgse Stationsweg, als onderdeel van de voorzieningenplint.

2.5.7.3 Maatschappelijk

Overige maatschappelijk diensten zijn de veiligheidsdiensten (politie en brandweer) aan de Ypenburgse stationsweg en het TNO gebied tussen de Spoorlaan en de Ypenburgse Boslaan. Het eerste maakt deel uit van de voorzieningencluster naast Station Ypenburg. Het TNO gebied fungeert in feite ten behoeve van defensie doeleinden (onderzoeklaboratorium explositeve materialen, munitieopslag). Het laatste legt beperkingen op het gebruik van de omgeving (veiligheidszone, geluidhinder), vooral wat de Tedinger Broekplas betreft.

2.5.8 Sport en recreatie

In het deelgebied Het Hof is het zwembad het Hofbad gebouwd. De Plas van Reef en zijn omgeving zijn als recreatiegebied bestemd. De eigenaren zouden het gebied willen ontwikkelen.

2.5.9 Wonen
2.5.9.1 Woningen

In de stationsomgeving is een mix van koopwoningen en huurwoningen gebouwd. Een deel van de appartementen (aan de Brygantijnlaan) wordt verhuurd in het sociale segment door een woningcorporatie. In Het Hof (deelplan 20) zijn ca. 100 kavels uitgegeven voor zelfbouw van uiteenlopende woningtypen door bewoners. In het Hof (deelplan 20) zijn ook een aantal woningen gebouwd voor de tijdelijke huisvesting van statushouders. Naast het Hofbad is een woongebouw met ca. 162 sociale huurappartementen van een woningcorporatie gebouwd

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteengezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 15 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk.


De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn:


I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
II. Duurzaam economisch groeipotentieel;
III. Sterke en gezonde steden en regio's;
IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
o Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
o Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
o Afwentelen wordt voorkomen.


De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:


1. We werken als één overheid, samen met de samenleving;
2. We stellen de opgave(n) centraal;
3. We werken gebiedsgericht;
4. We werken permanent en adaptief aan de opgaven.


Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij nationale belangen geraakt worden. Er is geen strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Ypenburg A12 zone projecten en beperkingen/ randvoorwaarden van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden. In artikel 2.6.6. (civiele inrichting voor explosieven en aanwijzing veiligheidszones) is aangegeven:
1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een inrichting voor activiteiten met explosieven wordt voor die gronden de bestemming "Maatschappelijk - Explosieven en munitie" opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van de inrichting.

2 Bij regeling van Onze Minister worden voor elke inrichting voor activiteiten met explosieven drie veiligheidszones aangewezen, aan te duiden als A-zone, B-zone en C-zone, waarbij de A-zone de kleinste afstand tot de inrichting voor activiteiten met explosieven heeft en de C-zone de grootste afstand.


- de A-zone ligt direct om het complex, hiervoor geldt: geen (beperkt) kwetsbare objecten (overeenkomstig Bevi), openbare wegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, geen parkeerterreinen, geen recreatie en beperkt agrarisch grondgebruik;
- de B-zone (circa 1,5 maal de A-zone), hiervoor geldt: geen (beperkt) kwetsbare objecten (overeenkomstig Bevi);
- de C-zone (circa 2 maal de B-zone), hiervoor geldt: geen gebouwen met vlies-of gordijngevelconstructies en gebouwen met grote glasoppervlakken.

Het TNO gebied Ypenburg is als civiele inrichting voor explosieven van nationaal belang. Het gebied heeft een grote veiligheidsbuffer en geluidsruimte. De zones zijn opgenomen op de verbeelding met hieraan gebonden regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0014.jpg"

Ligging van de verschillende zones

Artikel 2.7.2. (aanwijzing reserveringsgebieden verbreding bestaande hoofdwegen)
1. Bij ministeriële regeling worden hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een bij die regeling vast te stellen reserveringsgebied geldt aan een of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan.

De breedte van een reserveringsgebied als bedoeld in het eerste lid, wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt ten hoogste:
a.34 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met één rijstrook;
b.38 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met twee rijstroken;
c.41 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met drie rijstroken, of
d.45 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met vier rijstroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0015.jpg"

Op de verbeelding is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen met een regeling in de regels.

Conclusie

Er ligt een ontwerp Tracébesluit 'verbeteren doorstroming A4 Haaglanden-N14'. De precieze afgrenzing van gebieden die binnen het plangebied van het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone liggen zijn nog niet bekend. Met het opstellen van dit bestemmingsplan wordt met het in voorbereiding zijnde Tracébesluit in zoverre rekening gehouden dat geen aanpassingen ten opzichte van vigerende bestemmingsplannen plaats zullen vinden die nieuwe belemmeringen voor het uitvoeren van het Tracébesluit zouden betekenen.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De Omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen: in de ambities wordt omschreven waar we als provincie heen willen, de beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden.

De verordening vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in bindende regels over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften, zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, dierenwelzijn, behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

De Omgevingsverordening Zuid-Holland kent instructieregels voor bestemmingsplannen (afdeling 6.2).

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van stedelijk landschap: steden, deelgebied Haagse agglomeratie.

In het artikel is opgeomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

Er is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Dit artikel gaat over nieuwe stedelijke ontwikkelingen en de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid Bro.

In paragraaf 6.4 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Dit betreft een bestemmingsplan dat conserverend van aard is.Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan zijn reeds verleende vergunningen vertaald in dit bestemmingsplan en worden twee verleggingen van leidingen mogelijk gemaakt.

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld is in dit artikel.

Artikel 6.12 Bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0016.png"

Het bedrijventerrein deelplan-24 Ypenburg maakt onderdeel uit van het plangebied. Dit gebied is ontwikkeld met bedrijvigheid en kantoren. In dit bestemmingsplan is een bestemming kantoor opgenomen voor zelfstandige kantoren en een bedrijfsbestemming waarmee bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.1 zijn toegestaan en tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg.

Artikel 6.27

Archeologie en Romeinse Limes

1. Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0017.png"

Het bestemmingsplan heeft een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden.

Artikel 6.35a Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

a. wateroverlast door overvloedige neerslag;

b. overstroming;

c. hitte;

d. droogte; alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Deze asprecten komen aan bod in paragraaf 3.5 Waterparagraaf.

Conclusie

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid van de provincie. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in paragraaf Provinciaal beleidbeschreven.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
  • 4. Attractiviteit van de regio

Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.

Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vormgegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

De Vliet/A4-zone, waar drie belangrijke snelwegen samenkomen (A4, Al2 en A I 3), heeft de potentie om uit te groeien tot een belangrijke, centraal in de regio gelegen, economische pool. Ook kan er een bijdrage geleverd worden aan de versterking van de regionale landschapsstructuur door de ligging in het landschapsnetwerk. De zone ligt regionaal strategisch: hier raken en overlappen de dragers van de kenniseconomie van de Zuidvleugel: Delft (technologie), Zoetermeer (ICT), Leiden (biosciences), Westland (glastuinbouw) en Den Haag (bestuur en recht inclusief zakelijke diensten). Doordat de infrastructuur in de Vliet/A4-zone een fikse barrièrewerking heeft, zijn nieuwe ontwikkelingen erop gericht om het stadsdeel Leidschenveen Ypenburg en de regio steviger aan de stad te hechten.


De ligging van de Vliet/A4-zone en de aanwezigheid van rail infrastructuur maken het gebied bij uitstek geschikt voor het topsegment in kantoren en bedrijvigheid. Het Prins Clausplein is de centrale infrastructuurknoop in de Vlietzone. De oksels van het Prins Clausplein behoren tot de toplocaties in Nederland met uitstekende mogelijkheden voor grootschalige (boven)regionale voorzieningen en hoogwaardige bedrijvigheid en kantoren.


Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en is niet in strijd met de structuurvisie.

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen': ruimte bieden aan initiatieven, co-creatie van ruimtelijke plannen, stadsdebat over de toekomst van de stad en de samenwerking met stakeholders. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 zone is voor een deel gelegen in de kansenzone Vliet/A4-zone en valt binnen de invloedsfeer van de Prins Clausplein. De A4, A12 en A13 komen samen in de A4Vlietzone. Deze kansen zijn deels al benut. Voorts is een geothermiecentrale in voorbereiding naast de Warmtekrachtcentrale en een tramremise ontwikkeling op de GAVI kavel waarvan de toekomstige ontsluiting zal het plangebied raken. Beide ontwikkelingen worden niet in dit bestemmingsplan meegenomen omdat het niet past in de aard van dit bestemmingsplan (overwegend conserverend). Zodra de haalbaarheid van beide plannen is aangetoond, kan middels een aparte procedure medewerking worden verleend.

Het geeft het bestemmingsplan Ypenburg A12 zone invulling aan de Agenda door in te zetten op behoud van de bestaande woningkwaliteit en voorzieningen. De focus ligt op beheer en goed functioneren van de bestaande kwaliteiten. Daarnaast zijn in het bestemmingplan Ypenburg A12 Zone regels opgenomen om het versterken van de groenstructuur als onderdeel van de metropolitaanse landschappelijke structuur te borgen.

3.2.4.3 Haagse hoogbouw, Eyeline en Skyline

De Haagse Hoogbouwnota: Eyeline & Skyline (hierna te noemen de nota E&S) is een uitwerking van Agenda Ruimte voor de Stad. In Agenda Ruimte voor de Stad is voor Den Haag de koers ingezet om de groei van de stad binnenstedelijk te blijven faciliteren, en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en voorzieningenclusters. Rondom deze knooppunten wordt ruimte geboden voor de groei van het aantal inwoners in de stad door compacter te bouwen en door hogere bebouwing mogelijk te maken. In de nota E&S staan de generieke regels en ambities waaraan Haagse hoogbouw dient te voldoen. Daarnaast bevat de nota E&S een opsomming van de gebieden waar de gemeente hoogbouw wil aanmoedigen, maar ook die delen van de stad waar de gemeente geen hoogbouw wil.


Bij vaststelling van de nota E&S in januari 2018 is opgenomen dat het document na twee jaar geëvalueerd moest worden. In juli 2021 is een Tussentijdse evaluatie (RIS306342) vastgesteld en in 2023 de 'Brede evaluatie Eyeline & Skyline' (RIS314363).


Uit de evaluatie blijkt dat hoogbouwprojecten aan veel regels uit de E&S voldoen en dat de E&S in een vroeg stadium wordt gebruikt. Dat er vooraf een keuze is gemaakt waar in de stad hoogbouw komt wordt door marktpartijen als positief ervaren. De beleidsdoelen zoals gesteld in de E&S worden grotendeels behaald. De regels dragen bij aan de versterking van het leef- en vestigingsklimaat van de stad. De belevingskwaliteit op ooghoogte (de Eyeline) wordt versterkt door toegenomen aandacht voor uitnodigende plinten, de begane grond van hoogbouw. De evaluatie leidt ook tot een aantal verbeterpunten. Samenvattend zijn de verschillende verbeterpunten terug te brengen tot zeven primaire aanbevelingen.

In Het Hof (Deelplan 20) wordt is de "Hofbadtoren" van max 75 m hoog (hoogte van Couperustoren) opgericht. In de Stationsomgeving wordt ook de bebouwing mogelijk gemaakt langs de snelweg waarbij de hoogtes van de gebouwen minimaal 40 zijn meter waarbij accenten tussen de 70 en 100 meter mogelijk zijn. De Venen (Deelplan 19) is vanwege de nabijheid van het stationsgebied als gemengd stedelijk gebied bestemd. Hier is hier duidelijk sprake van een hogere bebouwingsdichtheid en intensief ruimtegebruik. De rand langs de Ypenburgse Stationsweg krijgt een bouwhoogte van circa minimaal 18 meter met hoogteaccenten tot maximaal 70 meter. Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe hoogbouw mogelijk gemaakt.

3.2.4.4 Omgevingsvisie

De Omgevingswet verplicht iedere gemeente om voor haar grondgebied een Omgevingsvisie vast te stellen. In de omgevingsvisie Den Haag 2050 wordt vastgelegd wat voor stad Den Haag in 2050 wil zijn. Den Haag heeft in het Ambitiedocument omgevingsvisie Den Haag (RIS310283) de volgende doelen vastgesteld:

  • Een lange termijnvisie voor Den Haag in relatie tot de regio, met inzicht in toekomstbeelden, te gebruiken als integraal kader voor gemeentelijk beleid, programma's en projecten en regels voor zover betrekking op de fysieke leefomgeving, met voorstellen voor werkwijzen in de verhouding met de samenleving;
  • De omgevingsvisie te ontwikkelen als instrument en proces voor permanente participatie en dialoog en gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving;

Als leidende principes zijn vastgesteld: toekomstgericht, inspirerend en eerlijk is, gebaseerd op de kernkwaliteiten van de stad Den Haag.

Als globale hoofdambities is geformuleerd dat de omgevingsvisie uitgaat van:

Een rechtvaardig en inclusief Den Haag;

Een betaalbare, toegankelijke en toekomstbestendige woningvoorraad in Den Haag;

Een klimaatbestendig, klimaatneutraal en natuurinclusief Den Haag;

Een economisch vitaal Den Haag;

Een gezond en veilig Den Haag;

Een duurzaam bereikbaar Den Haag.

Om tot de visie te komen, worden er een aantal ondersteunende documenten opgesteld. Een daarvan is de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). In de NRD staat de achtergrond van de ruimtelijke plannen voor Den Haag. In de Nota van Beantwoording Notitie Reikwijdte en Detailniveau omgevingsvisie (RIS316060) is ingegaan op de reacties die binnen gekomen zijn en op het advies van de Commissie m.e.r.. Zowel het advies van de Commissie m.e.r. als de reacties van de overige belanghebbenden hebben geleid tot een aanpassing in de onderzoeksopzet. Het document vormt de basis voor het op te stellen omgevingseffectrapport (OER).

Voor kaderstellende plannen, zoals de omgevingsvisie, is het verplicht de milieueffecten te onderzoeken in een milieueffectrapportage (m.e.r.) Omdat de omgevingsvisie gaat over de breedte van de (fysieke) leefomgeving betrekken we ook sociale en economische aspecten. We spreken dan niet meer van een Milieueffectrapport (MER) maar van OER.

3.2.4.5 Den Haag Reilience Strategie 2019

Den Haag is een stad met ambitie. Den Haag heeft zich in 2016 aangesloten bij '100 Resilient Cities'(100RC), een netwerk dat in 2014 is geïnitieerd door de Rockefeller Foundation om steden te helpen om hun weerbaarheid en veerkracht ten aanzien van rampen en crises te vergroten.

In januari 2018 is de eerste verkenning gepresenteerd van de veerkracht van Den Haag (RIS299025) met daarin een overzicht van de belangrijkste dreigingen voor Den Haag. Daarbij is aangegeven dat er in nauwe samenwerking met de bewoners, bedrijven en kennisinstellingen uit Den Haag een Haagse Resilience Strategie wordt opgesteld.

In Den Haag Resilience Strategie 2019 (RIS302023) wordt achtereenvolgens ingegaan op de belangrijkste sociale, fysieke, economische en digitale dreigingen voor Den Haag. Vervolgens noemt de Strategie vijf kansen om deze risico's en uitdagingen om te zetten naar meer weerbaarheid en veerkracht in onze stad.

1. Werken aan een verbonden stad waar iedereen mee kan doen

2. Iedereen voorbereiden op de nieuwe economie

3. Aanpassen aan klimaatverandering

4. Verbeteren van risicobewustzijn en voorbereiden op noodsituaties

5. Samenwerken met partners in en buiten de stad

De Strategie geeft vervolgens een selectie van 41 initiatieven die bijdragen aan het verzilveren van (meerdere van) voorgenoemde kansen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën. In de Strategie staan nieuwe initiatieven, bestaande initiatieven die kunnen worden opgeschaald of anderszins kunnen worden versterkt en initiatieven die dienen als goed voorbeeld aan andere steden, net zoals andere steden hun goede voorbeelden aan ons kenbaar maken in hun strategieën. De initiatieven zijn verdeeld over vier schalen die aangeven op welk niveau Den Haag moet handelen om onze veerkracht te verbeteren: het individu, een wijk, de stad en de regio.

De Resilience Strategie biedt een nieuw perspectief op de uitdagingen van Den Haag. Door onze stad nu aan te passen zijn we beter voorbereid op de toekomst en verbeteren we tegelijkertijd de leefbaarheid in het hier en nu. Als steden nu in veerkracht investeren, en niet wachten tot het noodlot toeslaat, kunnen ze zowel in goede als in slechte tijden voordeel halen uit de investeringen. Door bijvoorbeeld onze groene ruimte te verbeteren, de sociale cohesie te bevorderen en de inwoners en bedrijven te helpen om samenredzaamheidsbevorderende maatregelen te nemen. Omdat de ervaring van rampen wereldwijd leert dat kwetsbare mensen doorgaans harder worden getroffen door tegenslagen geeft de Strategie extra aandacht aan deze doelgroep.

3.2.4.6 Haagse Referentienormen maatschappelijke voorzieningen 2021

Het aantal inwoners van Den Haag zal de komende jaren groeien. Naast het toevoegen van woningen is het nodig om ook het voorzieningenniveau op peil te brengen en te houden, om zodoende zorg te dragen voor een leefbare en aantrekkelijke stad. Haagse Referentienormen maatschappelijkevoorzieningen 2021 (RIS307513) zijn bedoeld als instrument om tijdig inzicht te hebben in de behoefte en het ruimtebeslag van deze voorzieningen.

In de tweede helft van 2023 vindt er een herijking van de nota Referentienormen maatschappelijke voorzieningen plaats.

3.2.4.7 Actualisering van de normen bezonning en windhinder

Met de Actualisering van de normen ten aanzien van bezonning en windhinder (RIS170509) zijn richtlijnen vastgesteld voor bezonning en windhinder. Deze richtlijnen worden als uitgangspunt gehanteerd bij planvorming.

3.2.4.8 Welstandsnota Den Haag 2017 en Reclamenota

De gemeente Den Haag hecht veel waarde aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Om te bepalen of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, heeft de gemeente Den Haag welstandscriteria vastgesteld In de Welstandsnota Den Haag 2017 (RIS297760).

Voor reclame-uitingen is de Reclamenota (RIS170855) van toepassing.

3.2.4.9 Algemene Plaatselijke Verordening

In de Algemene plaatselijke verordening (RIS315392) (APV) voor Den Haag zijn regels opgenomen die gelden voor de openbare orde, de natuur en het uiterlijk van de gemeente en andere huishoudelijke zaken. In de APV komen onder meer de volgende punten aan bod:

  • bestrijding van ongeregeldheden
  • houden van demonstraties
  • bestrijding verkoop gestolen spullen
  • vuurwerk
  • drugsoverlast
  • fouilleren
  • cameratoezicht op openbare plaatsen

Een vergunning op basis van de APV heeft betrekking op openbare orde en veiligheid. De APV vormt geen toetsingskader voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid.

3.2.4.10 Kadernota en Handboek Openbare Ruimtw

Den Haag wordt steeds drukker en op straat blijft er minder ruimte over. Met de Kadernota Openbare Ruimte 2022 (RIS 310884) werkt de gemeente aan een nieuwe visie op de openbare ruimte. De gemeente wil in de openbare ruimte meerdere doelen bereiken. Bijvoorbeeld: gezondheid en veiligheid verbeteren, bereikbaarheid garanderen, economie versterken en verblijf in de stad en ontmoeting tussen bewoners aanmoedigen. Daarvoor ontwikkelt zij richtlijnen en instrumenten.

De gemeente heeft een Handboek openbare ruimte (RIS 268741) opgesteld. In dit handboek staan de verschillende ontwerpeisen en technische eisen. Deze zorgen ervoor dat bijvoorbeeld straten, pleinen, lantaarnpalen en prullenbakken op straat een goede kwaliteit hebben.

3.2.4.11 Inspiratienota 100% toegankelijk 2020

De initiatiefnemers van de Inspiratienota 100% toegankelijk 2020 (RIS 304714) pleiten voor een radicaal andere benadering van toegankelijkheid en geven in die nota ideeën om het Haagse beleid te wijzigen.

Toegankelijkheid moet de norm worden in plaats van de uitzondering. Deze manier van denken en handelen heeft gevolgen voor de manier waarop de gemeente omgaat met de inrichting van openbare gebouwen, openbare ruimte, openbaar vervoer maar ook met ondernemers. De initiatiefnemers pleiten ervoor dat de gemeente Den Haag voortaan bij al haar plannen en de uitvoering daarvan uitgaat van 'de toegang en bruikbaarheid voor iedereen' in plaats van 'toegang en bruikbaarheid voor de gemiddelde gebruiker'. Op deze wijze wordt er niemand meer onnodig beperkt in zijn of haar zelfstandigheid en mobiliteit. Een toegankelijke stad maken we overigens niet alleen voor Hagenaars met een lichamelijke of een psychische beperking of een chronische ziekte. Een toegankelijke stad maken we ook voor de groeiende groep ouderen in de stad, jonge ouders met kinderwagens en mensen met een tijdelijke (sport-)blessure. Pas als Den Haag voor al deze groepen toegankelijk wordt, is 070 echt toegankelijk voor iedereen, #toegankelijk070.

3.2.4.12 Agenda Vanzelfsprekend toegankelijk en Handreiking naar een toegankelijke buitenruimte

Den Haag wil een inclusieve, fysiek toegankelijke en leefbare stad zijn, die aantrekkelijk is voor bewoners, bezoekers en bedrijven. We willen een samenleving waaraan iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen, ongeacht inkomen, beperking, geslacht, cultuur of leeftijd. Den Haag telt in 2040 meer dan 600.000 inwoners. Een toegankelijke stad is voor iedereen van belang, maar in het bijzonder voor mensen met een beperking.

Den Haag is ondertekenaar van het landelijk manifest 'Iedereen doet mee' en heeft de nota 'Agenda Vanzelfsprekend Toegankelijk' (RIS306630) opgesteld. Het VN-verdrag is leidend voor het Haags beleid voor mensen met een functiebeperking. Met de 'handreiking naar een toegankelijke buitenruimte' wordt beleidsmatige invulling gegeven aan de fysieke buitenruimte van Den Haag.

3.3 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht

Het plangebied Bestemmingsplan Ypenburg A4-A12 zone maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

Binnen dit plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen cultuurhistorische kroonjuwelen, molen- en landgoedbiotopen of werelderfgoed aanwezig. In paragraaf Archeologie wordt nader ingegaan op archeologie.

3.3.1.3 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

Om binnen het beschermde stadsgezicht een nadere ordening aan te brengen van het te onderscheiden cultuurhistorische gehalte zijn ordekaarten opgesteld.

In het plangebied van bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone bevindt zich geen monument, rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Daarnaast is er geen karakteristieke bebouwing aanwezig, noch monumentale bomen.

Erfgoedvisie (RIS308

Den Haag heeft een rijk en interessant verleden. Sporen daarvan zijn terug te vinden in Haagse verhalen, documenten, gebouwen en objecten. Maar ook in het landschap en in de bodem van onze stad. Op het bestuur van de stad rust de verantwoordelijkheid voor cultuur en erfgoed, voor een zorgvuldige omgang met deze 'Collectie Den Haag', voor de burger van vandaag én voor volgende generaties. Een collectie die bovendien van grote waarde is als het gaat om het nemen van verantwoorde en gefundeerde beslissingen over ingrepen in de openbare ruimte van de stad, nu en in de toekomst.

De gemeente vervult een belangrijke rol in het behouden, beheren en gebruiken van de Collectie Den Haag. Dat doen de gemeente vooral vanuit en met de afdelingen Archeologie, Monumentenzorg & Welstand en het Haags Gemeentearchief (HGA). Zij bekommeren zich - samen met private organisaties en erfgoedprofessionals in de stad - over het erfgoed dat terug te vinden is in de Haagse bodem, de gebouwde omgeving, op bijzondere plekken in de openbare ruimte én in Haagse verhalen en gebeurtenissen die gedocumenteerd zijn in onze archieven en collecties. Een goede zorg voor dit erfgoed is nodig om een aantrekkelijke stad te blijven, voor Hagenaars en voor al diegenen die juist vanwege dat erfgoed onze stad komen opzoeken.

Het is van belang om het unieke Haagse karakter van de stad te beschermen en tegelijkertijd een integrale gebiedsontwikkeling mogelijk maken die noodzakelijk is om onze bewoners de hoogst mogelijke kwaliteit van wonen en leven te kunnen bieden. De nieuwe Omgevingswet verlangt straks ook expliciete aandacht voor cultureel erfgoed en cultureel-historische aspecten bij beslissingen over ingrepen in de openbare ruimte. Behoud en ontwikkeling dus, hand in hand, verantwoord en bij voorkeur elkaar versterkend.

Het verbinden van de zorg voor de Collectie Den Haag met een verantwoorde ontwikkeling van de Haagse publieke ruimte verlangt in onze optiek een integraal erfgoedbeleid. De erfgoedvisie is om die reden opgesteld. Het geeft aan wat we onder de Collectie Den Haag en een integrale benadering van dit erfgoed verstaan, onderbouwt de noodzaak en het belang ervan, en schetst een kader voor de ontwikkeling van het erfgoedbeleid en de accenten in de uitvoering daarvan voor de komende jaren.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2021-2030 (RIS 311200) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodem verstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodem verstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

 

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

In het plangebied komt een Waarde- Archeologie 1 en Waarde- Archeologie 2 voor die zijn opgenomen op de verbeelding en de regels met de bijbehorende bouwregels en een vergunningenstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0018.png"

Afbeelding 2.5: Archeologische waarden

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.

De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.

Elke (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.

Haagse iconen, kansen voor de groen-blauwe structuur van de stad

In het rapport 'Haagse iconen, kansen voor de groenblauwe structuur van de stad' (MUST maart 2018) is een verkenning naar de kansen om groen en blauw (water) te ontwikkelen en te versterken in Den Haag. Stedelijke verdichting moet namelijk samengaan met vergroening. De verkenning heeft een groslijst van bijna 100 ideeën voor vergroening opgeleverd. Een selectie van veelbelovende ideeën is geclusterd tot een zevental 'icoonprojecten'. Dit zijn: CID/Bernardviaduct/Utrechtsebaan, Stadsboulevard Gemeente Den Haag Ons kenmerk DSO.2019/68 2/2 Laak, Binckhorstpark / Trekvlietzone, Knoop Moerwijk, Schenkzone, Zuidwest en Verversingskanaal.

3.4.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. De Nota Stadsnatuur is een nadere uitwerking van het thema biodiversiteit van de Agenda Groen voor de Stad waar de ambitie is geformuleerd om de stad voor mensen, planten en dieren als ecosysteem te laten functioneren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0019.png"

Afbeelding 3.2: Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur in de Nota Stadsnatuur (2020 RIS305824)

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0020.jpg"

In het plangebied maakt de ecologische verbindingszone Ypenburg deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. De zone verbindt Den Haag met de polder van Biesland en de Dobbeplas en is nog in ontwikkeling. Ze bestaat uit (streefbeeld) waterpartijen met veelal natuurvriendelijke oevers, poelen met moerasstroken, rietkragen, graslanden, bosschages en boomstructuren op vochtige voedselrijke kleigrond die van betekenis zijn voor de natuur. Plas van Reef, Tedingerbroekplas, en de Molensloot alsmede de omgeving van deze wateren en een deel van de tramlijn zijn in de hoofdstructuur als ecologische verbindingszone aangewezen. Plas van Reef is omringd door bomen en onderbeplanting en is weinig zichtbaar vanuit de directe omgeving. Toch vormt deze een waardevol onderdeel van de groenstructuur en functioneert als stevige landschappelijke drager. Aan de westzijde ligt de Tedingerbroekplas. Deze delen van het plangebied hebben een conserverende bestemming, waarin het huidig gebruik van het gebied voor groen, natuur, recreatie en water is vastgelegd. Het gebied van TNO is op de geactualiseerde kaart van de Groen hoofdstructuur, zoals deze in de Nota stadsnatuur is opgenomen, als Groengebied aangewezen.

De grondwal langs de A4, die gedeeltelijk binnen het plangebied valt, is een gemeentelijke ecologische verbindingszone. De verbindingszone Ringelwikke/Ypenburg is aangewezen als zogenaamd 'vlinderlint'. De vegetatie in deze verbindingszone is daarbij dusdanig gestuurd dat deze bijdraagt aan de ontwikkeling van vlinders en de ontwikkeling van de populatie wilde bijen en in Den Haag.

Voor gebieden die bij de ecologische verbindingszones horen en die als groengebieden zijn aangewezen worden beheerplannen op maat gemaakt. In de Nota stadsnatuur zijn al vast algemene vuistregels en kwaliteitsniveaus (minimum, normaal, ambitieus) bepaald:

  • Voor de Goowetering en directe omgeving gelden de normen van verbindingszones tot 30 breed, > klasse 1,2 en 3. kwaliteitsniveau;
  • Tedinger Broekplas directe omgeving: gelden de normen van verbindingszones tot 30 breed, > klasse 2,3 en 4 kwaliteitsniveau (het grootste deel van het gebied is nu water en dit niet wordt veranderd) ;
  • Plas van Reef gelden de normen van verbindingszones tot 30 m breed, > klasse 2,3 en 4 kwaliteitsniveau.
  • Voor het groengebied van TNO (ca 35 hectare) groengebied groter dan 10 ha > klasse 4, 5 en 6. kwaliteitsniveau.
  • Voor de ecologische zone Ypenburg wordt in de komende periode een beheerplan gemaakt. Deze zal geen betrekking hebben op gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van de ecologische verbindingszone. De ambitie is om de zone Ypenburg tot een aantrekkelijke natte/droge verbinding te ontwikkelen en op lange termijn in de stedelijk structuur te integreren. Een forste bebouwing op gronden die van de groene hoofdstructuur een deel uitmaken, is daarom niet gewenst. Het optimaal functioneren van de zone is van belang voor de verbinding van Den Haag met het buitengebied.

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming Waarde - Ecologie opgenomen voor de groen hoofdstructuur en een gebiedsaanduiding voor de ecologische verbindingszones.

3.4.3 Nota Stadsbomen

Stadsbomen zorgen met hun ecosysteemdiensten voor leefkwaliteit in de stad. Stadsbomen spelen ook een belangrijke rol bij en zijn een oplossing voor grootstedelijke uitdagingen zoals klimaatadaptatie en verdichting. Het verhogen van de ecosysteemdiensten van bomen door in te zetten op meer kroonoppervlak en het werken aan een toekomstbestendig Haags stadsbomennetwerk zijn dan ook twee hoofddoelen. Dit is opgenomen in de Nota Stadsbomen (15 april 2021 RIS 307827).


Voor het verbeteren van ecologische verbinding, het activeren van recreatie en de verbetering van gezondheid in de stad is het oplossen van onderbrekingen in het netwerk gewenst. De eerste focus ligt hierbij op de Hoofdboomstructuur, het verbeteren en uitbreiden van de Haagse groene middenbermen en het planten van bomen op boomloze plekken in de stad. Wanneer we ontwerpen met bomen, dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad.


Voor de Hoofdboomstructuur zijn ambities verwoord voor toekomstige projecten en gebieden.


De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. In 2030 willen we 5% meer kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren en kan overlast veroorzaken. Investeren in goede bestaande en nieuwe groeiplaatsen is een methode om meer kroonoppervlak te krijgen. Specifiek geldt extra aandacht voor het realiseren van goede groeiplaatsen bij daktuinen op straat- en gebouwniveau. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.


In alle (herinrichting)projecten wordt gewerkt aan het behalen van de doelen. Het gaat dan om projecten van ontwikkeling, herinrichting en groot onderhoud in de stad. Hoe omgaan met bestaande en nieuwe stadsbomen is een vast onderwerp van gesprek in deze projecten.


Extra aandacht gaat uit naar het realiseren van goede groeiplaats voor bomen voor daktuinen op straatniveau. Hiervoor moet een zo natuurlijk mogelijke situatie kunstmatig worden gesimuleerd. Tijdens de initiatieffase zal hierover al goed moeten worden nagedacht. Nieuwe daktuinen op straatniveau moeten standaard voldoen aan de eisen voor een goede doorwortelbare ruimte (zie figuur). Afhankelijk van de gewenste inrichting en de gewenste grootte van een boom is maatwerk nodig en bestaan hiervoor minimale maten. Het is daarbij belangrijk vooraf rekening te houden met de benodigde draagkrachten (zie voor meer informatie de Nota Stadsbomen, RIS 307827).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0021.jpg"
De inzet van groen vraagt om maatwerk en het bepalen van de gewenste functies. Het vooraf bepalen van de ambitie voor de ecosysteemdiensten is een basisopgave voor elke herinrichting in het gebied. Stadsbomen zien we als dragers van het groen. Voor het realiseren van de twee hoofddoelen, een toekomstbestendig Haags bomennetwerk en 5% meer kroonoppervlak in 2030, hebben we concrete maatregelen benoemd. Voor het realiseren van een toekomstbestendig Haags Stadsbomennetwerk bestaan verschillende opgaven:

  • Uitbreiden en versterken van de Hoofdboomstructuur. Een Hoofdboomstructuur verbindt direct of indirect belangrijke groengebieden met elkaar, begeleidt over het algemeen hoofd- en ontsluitingswegen en bestaat vooral uit lanen (met of zonder middenberm) en voldoet aan enkele andere specifieke voorwaarden (zie Nota Stadsbomen);
  • Versterken en uitbreiden van Haagse groene middenbermen;
  • Grootschalige uitval voorkomen door te kiezen voor diversiteit in geslacht, soort en cultivar i.p.v. monoculturen;
  • Kiezen voor biodiversiteit en te ontwerpen met het ecologisch passend principe. Het stedelijke doel is dat in 2030 75% van de bomen ecologisch passend 2-4* is. (zie uitleg in Nota Stadsbomen);
  • Werken aan goede microklimaten in de stad met behulp van bomen. Houdt hierbij wel rekening dat bomen een slecht windklimaat niet kunnen oplossen.


Voor het realiseren van meer kroonoppervlak in de stad bestaande volgende opgaven:

  • Actief verbeteren van bestaande groeiplaatsen door te ontstenen , zoveel mogelijk 'open groeiplaatsen' te realiseren en groeiplaatsverbeteringen toe te passen;
  • Aanplant van extra bomen (let op! In beperkte mate in ecologische verbindingszones)
  • Nieuwe aanplant met toekomstbestendige groeiplaatsen (zoveel mogelijk in 'open' groeiplaatsen);
  • Bij kabels en leidingen maatwerk toepassen, vooraf ondergronds ontwerp maken
  • Zorgvuldig omgaan met bestaande bomen;
  • Stadsbreed denken over meer kroonoppervlak: stimuleren meer bomen en struiken op privaat terrein.

Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de doelstellingen opgenomen in de Nota Stadsbomen.

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht een vergunningsvrije staffelregeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in relatie tot de grootte van het achtererf. Deze regeling is opgenomen in artikel 2 sub f, bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR) .

In dit bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone wordt bij deze regeling aangesloten.

3.4.5 Nota Dierenwelzijn

Het uitgangspunt van de Nota Dierenwelzijn (RIS307253) is dat dieren integraal onderdeel uitmaken van de Haagse samenleving en hun eigen intrinsieke waarde, behoeften en ook rechten hebben. Dat wij dit als mens respecteren vindt de gemeente belangrijk. De gemeente draagt een belangrijke verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn. Veel van onze besluiten en activiteiten zijn van invloed op het welzijn van dieren. Samenwerking binnen de gemeente verbindt ons gezamenlijk belang om dierenwelzijn te bevorderen en dierenleed zoveel mogelijk te voorkomen. Dit vraagt om een integrale benadering van dierenwelzijn binnen de gemeente en een versterking van de keten van dierenwelzijnsorganisaties. Binnen de eigen organisatie krijgt dierenwelzijn binnen meerdere beleidsterreinen een plek.

3.5 Water

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Europees en rijksbeleid heeft indirecte invloed op het bestemmingsplan. Deze worden naar beleid van decentrale overheden vertaald. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van decentrale overheden (zie volgende hoofdstukken).

3.5.2 Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).

Het beleid van de Provincie Zuid Holland was eerder op het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 gebaseerd.

3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap" [7] In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorziendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werkten we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.


Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezocht naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaart. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0022.png"

Afbeelding 3.3: Legger Delfland. Geel: regionale waterkering, groen: polderkade, blauw: primer water. Waterlichamen in beheer van derden maakt ook deel uit van het regionaal watersysteem. (bron:https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=a947230fdb5e40adb58c445da656fbd2 )

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend. Een aantal ontwikkelingen zijn op basis van projectbesluit of afwijkingsvergunningen toegelaten. In de ruimtelijke onderbouwing van de toegelaten ontwikkelingen is een watertoets uitgevoerd. De toegelaten ontwikkelingen worden op basis van de vergunningen in dit bestemmingsplan opgenomen in hoofdstuk 5.

3.5.4 Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De afgelopen jaren is met het Hoogheemraadschap van Delfland samengewerkt met een Wateragenda. In deze Wateragenda worden alle watergerelateerde zaken op een rij gezet en wordt sturing gegeven aan onze werkzaamheden. Bij de Wateragenda hoort ook een lijst met projecten, die doorlopend actueel wordt gehouden.

Wateragenda Den Haag 2016-2020 (RIS293272) is geactualiseerd naar de Wateragenda Den Haag - Delfland 2022 (RIS 311901). De wereld staat niet stil: de Omgevingswet staat voor de deur, klimaatadaptatie krijgt een steeds prominentere plek en op het thema waterkwaliteit begint de laatste periode voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW met doeljaar 2027). In een stad die continu in ontwikkeling is, biedt het inpassen van veilig, gezond én aantrekkelijk water een complexe uitdaging. Hoofddoel van beide partijen is het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig, klimaatbestendig en gezond watersysteem, dat nu en in de toekomst bijdraagt aan een aantrekkelijke (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan. Daarbij zijn 4 doelen voor het watersysteem te onderscheiden:

  • Klimaatbestendig en veerkrachtig water.
  • Duurzaam schoon en gezond water.
  • Aantrekkelijk water.
  • Bewust van Haags water.

Deze doelen zijn niet nieuw binnen het waterbeheer. Den Haag en Delfland zien deze doelen in de bredere context van de stedelijke omgeving met een veranderend klimaat. In een stad als Den Haag, met een grote woningbouwopgave binnen de bestaande stad, is dat niet altijd eenvoudig. De beleidsdoelen zijn dan ook alleen te bereiken als alle wateropgaven in samenhang met (ruimtelijke) opgaven op andere beleidsterreinen worden opgepakt. Water behoort -zoals het nationale Deltaprogramma als adagium stelt- een leidend principe te zijn bij de ruimtelijke inrichting van de stad.

Nota Binnenwater en verordening op de Binnenwateren (RIS 246361)

Het Haagse water wordt de laatste jaren steeds actiever benut voor bijvoorbeeld rondvaarten, kanotochten en door de pleziervaart. Maar daarbij komen ook beperkingen en problemen naar voren. De Nota Binnenwater is opgesteld om het (recreatief) gebruik van het water binnen Den Haag te versterken, om het Haagse water aantrekkelijker te maken en om het nog goed bewaarde geheim van onze Haagse grachten in de openheid te brengen. De Verordening op de Binnenwateren helpt daarbij om problemen te voorkomen en om bestaande problemen voortvarender te kunnen oppakken.

Met het Actieprogramma Binnenwater 2017-2020 (RIS 297093) wordt de ingeslagen weg van het vergroten van de bekendheid met het binnenwater en het verbeteren van gebruiksmogelijkheden voortgezet en versterkt.

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Het plangebied maakt deel uit van het poldergebied van Den Haag. Het ligt op de grens van de Tedingerbroekpolder en polder Ypenburg (terrein TNO maakt deel uit van de tweede).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0024.png"

Afbeelding 3.4: Watersysteem Den Haag: links: boezem(gebied) en polders Den Haag. Rechts: polders van Den Haag.

(bron: Toekomstbestendig Haags Water!)

Tedingerbroekpolder

In de polder wordt een flexibel peilbeheer toegepast, variërend tussen -4,70 m NAP en -4,85 m NAP. Bij toekomstige ontwikkelingen wordt het systeem op orde gehouden door compenserende maatregelen binnen de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Het regenwater wordt geloosd op een ruim opgezet watersysteem en wordt zoveel mogelijk lokaal vastgehouden of afgekoppeld afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat de gebieden voornamelijk zijn voorzien van drukriolering en gescheiden riolering gaat er geen regenwater naar de rioolwaterzuivering. Knelpunt is te lage maaiveld waardoor het gebied bij beperkte waterstandstijging al snel onder water kan staan. Met betrekking tot polder Ypenburg bevat het document geen afzonderlijke beschrijving.

In het bestemmingsplan wordt het advies van Hoogheemraadschap Delfland in acht genomen. Hiermee wordt het beleid van Toekomstbestendig Haags Water geborgd.

3.5.5 Integraal gemeentelijk rioleringsplan - voor een leefbare en water robuuste stad

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0026.png"

Afbeelding 3.5: Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 20121-2025)

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

Het Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan verwijst ook naar de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308745) die op 25 mei 2021 is vastgesteld door het college. Deze nota geeft aan hoe om te gaan met klimaatbestendigheidsmaatregelen en de ambities en eisen daarvoor betreffende verschillende thema's.

3.5.6 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Veiligheid en waterkeringen

In het gebied zijn polderkades aanwezig. Deze zijn regionale waterkeringen die het beheer van de polderwater mogelijk maken. De keurzone van deze waterkeringen is als een dubbelbestemming 'waterstaat-waterkering' in de regels en op de verbeelding op basis van de Legger in Delfland aangegeven. Waterkeringen en watergangen welke bereikbaar moeten blijven voor onderhoud en eventuele waterlaatplaatsen worden specifiek bestemd.

Waterkwantiteit 

In 2007 is een Waterbergingsvisie vastgesteld (RIS 149032e) waarbij de waterbergingsopgave per deelgebied is bepaald. Een kleiner deel van het plangebied ligt binnen de Tedingerbroekpolder, grotere deel in polder Ypenburg. In het grootste deel van Ypenburg worden flexibel peilniveaus toegepast (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0027.png"

Afbeelding 3.6: Poldersysteem Ypenburg volgens de Waterbergingsvisie van 2007

Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. In de visie is bepaald dat in de Venen extra bergingscapaciteit van 1,42 hectare nodig is. Deze is in het bestemmingsplan van de Venen inmiddels opgenomen. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen verdere waterbergingsopgave voor het plangebied. Het is echter vastgesteld dat in geval van ontwikkelingen moet worden voldaan aan de gestelde norm van 325 m3 waterberging per hectare.

Binnen het plangebied zijn een aantal primaire polderwatergangen aanwezig (zie Legger Delfland). Deze zullen in de regels en op de verbeelding als 'Water' worden opgenomen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.

Het plangebied ligt in een ecologische verbindingszone van gemeente. Bij de inrichting van het gebied dient extra rekening gehouden te worden met ecologische factoren.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. In het plangebied bevinden zich rioolpersleidingen Delfland en persleiding Den Haag langs de Ypenburgse Stationsweg. De rioolpersleiding heeft een uitwendige diameter van 1,64 m. Het voert het rioolwater naar de zuivering Harnaschpolder. De leiding wordt beschermd door een 5 meter brede zone aan weerszijden die vrij wordt gehouden van bebouwing, diep wortelende beplanting en zware belastingen. Voor werkzaamheden in deze zone is toestemming nodig van de beheerder, Delfluent Services. Bescherming vindt plaats via de dubbelbestemming Leiding- Riool.

Klimaatadaptatie

De gemeente is ondertekenaar van het Convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland, waarin is opgenomen dat deze netwerkpartijen het overeengekomene willen borgen in het beleid van de betrokken overheden en het meenemen in hun bouwprojecten. Als gevolg van klimaatverandering neemt namelijk de kans op weersextremen toe. Om knelpunten te beperken en te zorgen dat Den Haag in 2050 bestand is tegen neerslag, droogte en hitte is de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig vastgesteld (RIS 308745). Het geeft de ambities en eisen aan ten behoeve van de verschillende thema's en stelt een integrale aanpak voor.

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend en biedt geen ruimte voor nieuwe planologische ontwikkelingen.

Op basis van de klimaatatlas Den Haag (https://denhaag.klimaatatlas.net) is het gebied van Deelplan 20 (Het Hof) het meest kwetsbare deel van het plangebied. Bij 70 mm/h regenval komt de noordhoek, de verbinding richting het centrale gebied, voorts de rand langs Plas van Reef, het gedeelte waar vergunningsvrij gebouwd mag worden, gedeeltelijk onder water liggen. Het noordwest deel van TNO gebied en de locatie van het benzinepompstation is ook kwetsbaar, vooral op gebiedsdelen waar nog niet is bebouwd. Verbindingen tussen Leidschenveen en Ypenburg worden onbegaanbaar, Ypenburgse stationsweg en Ypenburgse Boslaan wordt alleen voor calamiteitenverkeer bereikbaar. Dit geldt ook voor een groot deel van Deelplan 20 (Het Hof).

Volgens de kaart “bodemdaling in droge jaren 2018 en 2019” moet men in verschillende delen van het plangebied rekening houden met noemenswaardige bodemdaling (1-3, soms meer dan 3 mm/jaar). De risico van hittestress is in Deelplan 19 (Veen) en op locaties met grote parkeerterreinen het grootst. De bomendekkingsgraad in het plangebied is erg matig, maar juist op het TNO gebied het grootst. Het beschermen van deze robuuste uitgegroeide bomenvoorraad is dus essentieel voor dit stadsdeel.

In het conserverende bestemmingsplan is de mogelijkheid van mitigerende maatregelen beperkt. Er wordt, waar mogelijk, groen toegevoegd (meer dan 2000 m2 in deelplan 20 en smalle stroken, bijvoorbeeld langs Ypenburgse Stationsweg. Aanwezige water in andere bestemmingen wordt, waar nieuwe waterbergingscapaciteit een voorwaarde van vergunningverlening is geweest, eveneens als water bestemd, om hierdoor langdurig aanwezigheid van water te borgen. Bij de bestemmingen wonen- 1 en wonen-3 wordt de regeling van max 50% verharding van de erf uit de vigerende plannen overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0028.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0029.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0030.png"  
Begaanbaarheid
en wateroverlast bij 70 mm/h regen  
Hittestresskaart   Bomendekkingsgraad  

Afbeelding 3.7: kaarten uit Klimaatatlas

3.5.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernomen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 21 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld op het gebied van mobiliteit en economisch vestigingsklimaat . De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV).

Leidend inhoudelijk kader voor de samenwerking in de MRDH is de Strategische Agenda MRDH die iedere bestuursperiode wordt vernieuwd. De meest recente Strategische Agenda is op 26 mei vastgesteld in het Algemeen Bestuur van de MRDH.

De Strategische Agenda beschrijft de gezamenlijke koers van de MRDH-gemeenten voor de periode 2023-2026 gericht op de doelstellingen voor de lange termijn en de voor de MRDH belangrijkste opgaven. Waar de MRDH zich bij de start vooral richtte op het vergroten van de welvaart (1-2% regionale economische groei extra door de samenwerking) wordt de inzet nu, als uitkomst van de sessies met raadsleden en bestuurders, meer gericht op balans tussen welvaart en welzijn (brede welvaart). Benoemd wordt dat de regio wordt geconfronteerd met een scala aan transitieopgaven op het gebied van energie, klimaat, wonen, circulaire economie, et cetera. De agenda benoemt het belang om recht te doen aan de grote actuele onzekerheden door in te zetten op deze transities op een adaptieve wijze. Door in te zetten op een vaste koers, maar tegelijkertijd alert te blijven op de opgaven en veranderingen om ons heen.

De Strategische Agenda 2023-2026 zet vier opgaven centraal voor de komende bestuursperiode, waarop de MRDH vanuit haar kerntaken op wil inzetten:

  • I. Groei van de regio met ongeveer 400.000 inwoners de komende twintig jaar die willen kunnen wonen, werken en recreëren.
  • II. Vernieuwing van de regio door innovatie van economie en mobiliteit stelt nieuwe eisen en biedt nieuwe kansen voor de economie en de mobiliteit.
  • III. Kwaliteit van de regio: de groei van de economie, de bevolking en de mobiliteit moet samengaan met meer kwaliteit en leefbaarheid.
  • IV. Herstel van de regio. De nasleep van de coronacrisis blijft dwingen scherpe keuzes te maken om kwalitatief OV aan te blijven bieden binnen beperkte financiële mogelijkheden.

De bijdrage van de MRDH aan deze opgaven volgt uit de afgesproken taken van de MRDH. De MRDH heeft een rol voor zover deze volgt uit de taken economisch vestigingsklimaat of Vervoersautoriteit. Met de Strategische Agenda 2023-2026 kiezen de gemeenten ervoor om met name voor economie te komen tot meer gerichte aandachtspunten vanuit het perspectief van een economische ontwikkeling die bijdraagt aan de balans tussen welvaart en welzijn. De inzet van de Strategische Agenda is om voor mobiliteit minder eenzijdig te richten op het economisch belang van bereikbaarheid maar ook waarden als inclusieve mobiliteit en bereikbaarheid van groen en recreatie meer aandacht te geven.

De vier bovenstaande opgaven worden geconcretiseerd in zes samenhangende opdrachten voor de komende bestuursperiode.

  • 4. De eerste opdracht 'Investeren in bereikbaarheid om de inwonersgroei in de regio te faciliteren' richt zich op plannen en projecten voor een goede bereikbaarheid in de toekomst.
  • 5. Daarnaast is vernieuwing van de economie (opdracht 2) nodig om de groei op een goede manier te faciliteren. Huidige en toekomstige inwoners moeten een geschikte baan kunnen vinden en bedrijven moeten kunnen innoveren om mee te blijven doen.
  • 6. Opdracht 3 gaat over actieve en collectieve vormen van mobiliteit om nu en in de toekomst de bereikbaarheid te verbeteren en verduurzamen.
  • 7. Ruimte in de regio om te wonen en werken is schaars. Daarom zet de Strategische Agenda extra in op het beter benutten van de beschikbare ruimte voor werken en stimuleren van functiemenging (opdracht 4).
  • 8. Een goede kwaliteit van het huidige vervoerssysteem zoals op vervoersknooppunten en van de te verlenen ov-concessies is essentieel voor de huidige bereikbaarheid van de regio en de doorontwikkeling. Opdracht 5 gaat dus over de basis op orde.
  • 9. Tot slot is er een speciale omstandigheid: Openbaar Vervoer (OV) en de nadelige effecten van corona (inhoudelijk en financieel) op het OV in de metropoolregio (opdracht 6).

Voor iedere opdracht geeft de Strategische Agenda aan wat de regionale inzet is, wat de beoogde resultaten zijn, wat daarbij de rol van de MRDH en andere partijen is en welke middelen worden ingezet.

Tot slot gaat de Strategische Agenda in op de implementatie. Hier spreken de gemeenten in de Metropoolregio af om het regionale beleid van de Strategische Agenda mee te nemen in het lokale beleid, worden principes voor fasering en prioritering benoemd en wordt beschreven welke instrumenten de MRDH in kan zetten om de doelen te realiseren. Een van deze instrumenten is om vanuit de MRDH een pool van experts voor regionale projecten in te stellen.

Uiteindelijk beoogt de MRDH met deze strategische agenda het economische vestigingsklimaat te versterken en de bereikbaarheid te verbeteren, zodat de inwoners van de MRDH zich makkelijk kunnen verplaatsen voor wonen, werken en recreëren en een goede passende baan kunnen vinden. Concrete projecten als het versterken van de MBO- en HBO-campussen en de ondersteuning van Leven Lang ontwikkelen, om te zorgen voor een kwalitatief goed geschoolde beroepsbevolking. Dit draagt bij aan de economie van de hele regio en de opleidingskansen voor jongeren, zowel praktisch als theoretisch georiënteerd.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Nota Mobiliteit (RIS180762)

Den Haag wil groeien en aantrekkelijker worden als stad om in te wonen, te werken en te leven. Dit gaat gepaard met het stimuleren van ruimtelijke ontwikkelingen op strategische locaties en met groei van de mobiliteit.

De Haagse Nota Mobiliteit beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Den Haag streeft naar een duurzaam bereikbare stad.

Discussienota Haagse Mobiliteitsagenda 2017 (RIS 297140)

De discussienotitie Haagse Mobiliteitsagenda is bedoeld als basis voor een discussie over de koers van het verkeers- en vervoersbeleid richting het jaar 2040.

Aanleiding voor deze agenda is het gegeven dat de mobiliteit in onze stad snel verandert en dat talrijke nieuwe ontwikkelingen aanstaande zijn. De bevolking groeit stevig en verandert ook van samenstelling. De economie en de werkgelegenheid zijn in transitie en de technologie ontwikkelt zich in hoog tempo. Consumentenvoorkeuren verschuiven. Duurzaamheid en klimaatdoelstellingen komen meer centraal te staan. De eisen die we daarom moeten en willen stellen aan het verkeer en vervoer veranderen mee of zijn in elk geval aan heroverweging toe.

In deze agenda zijn een vijftal hoofdkeuzes die om een nadere discussie vergen:

1. Ruimte maken. De openbare ruimte in de stad is schaars. Hoe daarmee om te gaan en te zorgen dat de verschillende functies in de verdichtende stad toch voldoende ruimte kunnen vinden?

2. Vraag en aanbod parkeren beter in balans. Auto's staan een groot deel van de tijd stil en nemen dan vaak openbare ruimte in om te kunnen parkeren. Is het mogelijk dit anders en beter te organiseren?

3. Ruim baan voor de fiets. De fiets is populair. Dat is goed nieuws want de fiets is milieuvriendelijk, neemt weinig ruimte in en is goed voor de gezondheid. Hoe kunnen we dit succes verder uitbouwen en in goede banen leiden?

4. Schaalsprong openbaar vervoer. Goed openbaar vervoer is noodzakelijk om Den Haag bereikbaar te houden. Vanwege de ruimtelijke schaalvergroting neemt de behoefte aan snelle directe regionale verbindingen toe. Binnen de stad moet het openbaar vervoer op een aantal hoofdassen versneld worden. Ook vernieuwing van het ontsluitende openbaar vervoer is aan de orde.

5. Meer ruimte voor innovatie en experiment. Hoe kan Den Haag inspelen op nieuwe technologische ontwikkelingen ? En hoe kunnen initiatieven vanuit de stad aangemoedigd en gefaciliteerd worden?

Binnen het mobiliteitsbeleid is de Strategie mobiliteitstransitie Den Haag 2022 - 2040 (RIS310664) leidend. Binnen de strategie wordt ingegaan op de vraag: "Welke keuzes moeten we maken voor een bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig Den Haag in 2040?" Voor het beantwoorden van die vraag is het uitwerken van een toekomstlijn voor iedere modaliteit niet meer voldoende. De strategie is daarom opgezet aan de hand van de volgende vier thema's:
" De compacte stad.
" De menselijke maat.
" Stadsvriendelijke vervoerswijzen.
" De regionale context en mobiliteitshubs.


In het navolgende wordt op elk ingegaan. Vanuit deze thema's volgen strategische keuzes omtrent de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem. Verder staat in de strategie een gebiedsgerichte aanpak centraal. Waar de strategie geen antwoord geeft op een vraagstuk, geldt de Haagse Nota Mobiliteit of een recenter aangenomen beleidsstuk omtrent het onderwerp. Eerst wordt ingegaan op het regionaal beleid.

De compacte stad

Bij het ontwikkelen van de openbare ruimte staat ''de compacte stad'' centraal. Dit richt zich op nabijheid van bestemmingen, waarbij belangrijke voorzieningen lopend en fietsend bereikbaar zijn. Bij het ontwerpen van de openbare ruimte wordt het 'STOMP-principe' toegepast voor prioritering van vervoerswijzen:

Prioriteit wordt gegeven aan de voetganger en fietser.

Gevolgd door het ov, deelmobiliteit.

En privéauto.

De prioriteit die wordt gegeven aan de fiets (naast lopen) en het openbaar vervoer wordt verder uitgewerkt binnen de Fietsstrategie Den Haag 2040 (RIS302960) en de Schaalsprong OV (RIS303479). Binnen de fietsstrategie wordt aangegeven dat vanwege de voordelen van fietsen (gezond, ruimte-efficiënt, e-bikes ook geschikt voor langere afstanden), zal worden ingezet op de groei van het fietsgebruik. Dit wordt gefaciliteerd door het realiseren van aantrekkelijke fietsroutes, gemakkelijke fietsparkeervoorzieningen en een veilig fietsmilieu. De schaalsprong OV kent twee pijlers:

  • 1. Een mobiliteitssysteem dat toekomstbestendig, gedifferentieerd en passend bij de vraag is.
  • 2. Een stad gericht op OV met centrale, dragende lijnen (Koningscorridor, Leyenburgcorridor en de Oude Lijn).

De nadere uitwerking en concretisering van de schaalsprong OV gebeurt middels de vaststelling van acht uitgangspunten:

  • 1. Investeren in snelheid en kwaliteit op hoofdassen van het OV-systeem.
  • 2. Versterken combinatie OV, fietsen en lopen.
  • 3. Verstelijking en combinatie OV, fietsen en lopen gaan hand in hand.
  • 4. Investeren in aantrekkelijkheid OV.
  • 5. OV-aanbod aansluiten op vervoersbehoefte.
  • 6. Efficiënter gebruik van middelen.
  • 7. Betaalbaar OV voor alle reizigers.
  • 8. Doe het samen!

Met de inzet op lopen, fietsen en het openbaar vervoer wordt getracht de toename van het aantal verplaatsingen op te vangen zonder een toename van autoverkeer. Langzaam verkeer met weinig ruimteclaim krijgt voorrang waarbij rekening wordt gehouden met de hoofdroutes van de verschillende vervoerswijzen en de nood- en hulpdiensten. Door de stad zo compact mogelijk te organiseren ontstaan:

  • Betere reistijden, meer verkeersveiligheid en meer comfort voor lopers, fietsers en gebruikers van het openbaar vervoer;
  • Korte afstanden tot voorzieningen voor dagelijkse levensbehoeften;
  • Efficiënter gebruik van de bestaande ruimte, onder meer met logistieke mobiliteitshubs en efficiëntere laad- en lostijden en bevoorrading van horeca en detailhandel.
  • Gebruik van deelmobiliteit om ruimte te maken in de openbare ruimte en de parkeerbehoefte te verlagen.

Met deze uitgangspunten blijft er aandacht voor de specifieke omstandigheden in een wijk of buurt en de mensen die er gebruik van maken. Verder is er een benadering van mobiliteitsnetwerken die geschikt is voor zowel het kruispuntniveau als netwerkniveau voor alle vervoerswijzen en de hele regio, met als doel de bereikbaarheid in de breedste zin te verbeteren.

De menselijke maat

Bij de doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem is het van belang dat álle Hagenaars gebruik kunnen maken van het systeem. Hierdoor ontstaat brede welvaart en welzijn voor alle inwoners van de stad. Hiervoor is het van belang dat:

Vervoer fysiek toegankelijk is (denk aan de toegankelijkheid van trottoirs, trams en ov-haltes);

Het verkeer een veilige inrichting heeft;

  • Te voorzien in laagdrempelige mobiliteit rekening houdend met voertuigbezit en vaardigheden die toegang verlenen tot het mobiliteitssysteem. Daarnaast moet financiële draagkracht niet worden vergeten.

Bereikbaarheid kan worden verbeterd door een verschuiving 'van bezit naar gebruik' van voertuigen. In zowel projecten als beleid wordt gekozen voor een doelgroep- en gebiedsgerichte aanpak. Om maatwerk te kunnen bieden, spelen participatie, onderzoek en monitoring een belangrijke rol. Duurzame vormen van mobiliteit worden gestimuleerd, denk aan het gebruiksvriendelijker maken van deelmobiliteit, fietsen en openbaar vervoer.

Stadsvriendelijke vervoerswijzen

Bij dit thema staan duurzaamheid, verkeersveiligheid en de druk van het mobiliteitssysteem op de openbare ruimte in Den Haag centraal. In het navolgende wordt op elk ingegaan:

  • Duurzaamheid: er wordt ingezet op schone en stille mobiliteit, onder andere met een goede laadinfrastructuur. De nadruk ligt hierbij op voertuigen die veel door de stad rijden (taxi's, vuilniswagens, bedrijfswagens). Om materiaal (en tevens ruimte) te besparen wordt ingezet op mobiliteit als dienstverlening in plaats van bezig (Mobility as a Service). Daarnaast is het zaak dat er nieuwe faciliteiten komen voor duurzame- en waar mogelijk kleinschaligere bevoorrading. Ook wordt er ingezet op het collectief inzamelen van bedrijfsafval.
  • Verkeersveiligheid: dit is een topprioriteit en wordt daarom leidend in situaties waar keuzes moeten worden gemaakt.
  • Druk op de openbare ruimte: door in te zetten op deelmobiliteit, parkeren op eigen terrein en het spreiden van mobiliteit over de dag, wordt getracht de druk op de openbare ruimte zo beperkt mogelijk te houden.

Invulling aan het beleid omtrent verkeersveiligheid gebeurt middels de Verkeersveiligheidsstrategie (RIS305028) waarvan het uitgangspunt 0 verkeerslachtoffers is. Er wordt ingezet op het verbeteren van de infrastructuur én het stimuleren van verkeersveilig gedrag. Er is gekozen voor een proactieve, risicogestuurde aanpak wat inhoudt dat daar waar risico's hoog zijn, meer actie wordt ondernomen. Ongeacht of dit in het verleden heeft geleid tot slachtoffers. In het streven naar 0 verkeersslachtoffers wordt ingezet op zes thema's:

  • Veilige infrastructuur voor fietser en voetganger: waar dit ten koste gaat van gemotoriseerde wegen speelt veiligheid de zwaarste rol in de afweging.
  • Veilige snelheden: in straten met gemengd verkeer wordt 30 km/uur de norm.
  • Verkeersveilig gedrag aanleren.
  • Ongewenst verkeersgedrag afleren.
  • Veilige voertuigen stimuleren: ook via wet en regelgeving.
  • Monitoring en onderzoek.

Hoe om te gaan met het spanningsveld tussen binnenstedelijke ontwikkeling, verkeersveiligheid en kwaliteit en snelheid van het ov en nood- en hulpdiensten wordt uiteengezet in het Afwegingskader Snelheidsregimes Den Haag (RIS309478).

De regionale context en mobiliteitshubs

Dit thema focust zich op de integratie van mobiliteitshubs in het mobiliteitssysteem. Dit is vooral van belang voor de schaalsprong van het ov, vooral als het gaat om het gebruik van openbaar vervoer in de compacte stad. Daarnaast is er focus op mobiliteit in de regionale context. Een aantal strategische keuzes worden gemaakt:

  • Voor gehele Haagse regio wordt onderzocht waar realisatie van ov-hubs, P+Rhubs, buurthubs en logistieke hubs kansrijk zijn. Het is wenselijk dat deze hubs zoveel mogelijk inpandig worden gerealiseerd bij gebiedsontwikkelingen.
  • Het netwerk van metropolitane fietsroutes die verbindingen leggen met de belangrijkste economische centra in de regio worden doorontwikkeld.
  • Er wordt ingezet op goede bereikbaarheid met lightrail, metro, tram, trein en (snelle) busverbindingen door middel van een schaalsprong van het openbaar vervoer en een internationaal treinnetwerk.
  • Het mobiliteitsaanbod van buurthubs wordt in overleg met deelaanbieders en bewoners samengesteld.

Mobiliteitsgebieden en innovatie

Bij de doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem is het van belang rekening te houden met verschillende mobiliteitsgebieden. Dit omdat Den Haag bestaat uit buurten en wijken met een eigen identiteit, en dus een eigen vraag naar een bepaalde indeling van het mobiliteitssysteem. Met de volgende gebieden kan met maatwerk het systeem worden ontwikkeld:

  • 1. Centrummilieus: dit zijn aantrekkelijke stedelijke omgevingen met veel interactie en functiemenging. Voornamelijk ingericht op lopen, fietsen en ov.
  • 2. De vooroorlogse stadswijken: Dit zijn aantrekkelijke groene stedelijke omgevingen, met veel ruimte voor wonen en verblijf.
  • 3. De naoorlogse stadswijken: Hier wordt ingezet op het verbeteren van bereikbaarheid met duurzame (keten)mobiliteit.
  • 4. De regio: samen met buur- en regiogemeenten wordt gewerkt aan mobiliteit en stedelijke verdichting, met aandacht voor wederzijdse bouwopgaven, bereikbaarheidsvraagstukken en spreiding van voorzieningen.

Voor het een succesvolle mobiliteitstransitie is het van belang met een innovatieve blik te kijken naar mobiliteit. Het concept Smart Mobility staat hierin centraal en het beleid hiervoor wordt uiteengezet in de Smart Mobility Visie (RIS306913). De Haagse definitie van Smart Mobility luidt: ''Het slim inzetten van zowel innovatieve technieken als slimme mobiliteitsoplossingen en data b? het realiseren van belangr?ke beleidsopgaven op het gebied van mobiliteit''. Smart Mobility is geen doel op zich maar kan een bijdrage leveren aan maatschappelijke doelen. De visie is afgestemd op drie pijlers van mobiliteit met ieder zijn eigen ontwikkelrichtingen:

  • Fysieke en digitale infrastructuur: ontwikkelrichtingen zijn een flexibele fysieke infrastructuur, data-gedreven systemen om te kunnen sturen capaciteit en beschikbaarheid en betrouwbare digitale infrastructuur met het oog op status van wegen en sporen.
  • Mobiliteitsoplossingen: ontwikkelrichtingen zijn versterking van het openbaar vervoernetwerk en de komst van nieuwe private vervoersvormen.
  • De Haagse Reizigers: ontwikkelrichtingen zijn een wijkgerichte bottom-up aanpak en een loketfunctie voor burgers met mobiliteitsoplossingen.

Uitvoeringsprogramma Verkeersveiligheid 2023-2026 (RIS313812)

Met het uitvoeringsprogramma verkeersveiligheid 2023-2026 wordt ingezet op een proactieve, risicogestuurde aanpak ter bevordering van de verkeersveiligheid in de stad. Het programma is een uitwerking van de nota 'Kiezen voor verkeersveiligheid, verkeersveiligheidsstrategie Den Haag 2030'.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.4.2 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0032.png"

Afbeelding 3.8: Streefbeeld openbaar vervoernetwerk (Bron: Haagse Nota Mobiliteit, 2011)

Uit oogpunt van het plangebied zijn de volgende geplande ontwikkelingen van belang:

  • 1. Verbreding A4 Haaglanden: de geplande ontwikkeling is bij Ruimtelijk Beleid van het Rijk is beschreven. Als meekoppelkans wordt ruimte geborgd in het bestemmingspslan aan een ontbrekende stuk van de fietspad langs A4.
  • 2. Koningscorridor - HOV: Hoogwaardige openbaar vervoer zal het plangebied op lange termijn met de binnenstad. Deze wordt langs de bestaande gebied spoorwegen gelegd. Voorkeurtracé staat nog niet vast.
  • 3. Tramremise op GAVI kavel: parallel met de voorbereiding van het bestemmingsplan is de voorbereiding van een NvU voor een nieuwe tramremise van start gegaan. Invloed op het plangebied van dit bestemmingsplan wordt in de verkenningsfase van het project nader onderzocht. De verbinding tussen de tramremise en tramline 19 zal het plangebied van dit bestemmingsplan kruisen.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0033.png"

Afbeelding 3.9: Hoofdstructuur wegen uit de Haagse Nota Mobiliteit

Het plangebied is begrensd door A4 Haaglanden en A12. Deze wegen zijn belangrijke (inter)nationale verbindingen, A4 speelt op regionaal niveau eveneens belangrijke rol. In het bestemmingsplan wordt met de verbreding van A4 Haaglanden rekening gehouden. Het plangebied is gekruist door de stedelijke hoofdweg Ypenburgse stationsweg en Ypenburgse boslaan. De laatste is tegelijk onderdeel van de ecologische verbindingszone, ruimte biedt voor de fiets hoofdnetwerk en voor tramlijn 19.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

In 2019 is de Fietsstrategie 2040 - Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0034.png"

Afbeelding 3.10: Fietsroute netwerk (Bron: Ruime baan voor de fiets)

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Bovenstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

Langs het plangebied loopt een sterfietsroute die het station Ypenburg verbindt met Binnenstad Den Haag. De Ypenburgse stationweg en Ypenburgse boslaan zijn onderdeel van de hoofdfietsnetwerk. Langs de Guldenpad is een verbinding met het hoofdnetwerkelement langs de A4. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om het nog ontbrekende deel hiervan te realiseren.

Parkeren

De parkeerstrategie 2021-2030 (RIS308711) is de paraplu voor de verschillende andere beleidsplannen gericht op parkeren. De strategie bestaat uit een vijftal uitgangspunten:

  • 1. De beschikbare fysieke ruimte wordt leidend in het parkeerbeleid. Dit komt tot uitdrukking in parkeernormen en waar nodig komt er een maximering van het aantal uit te geven vergunningen. Als in een gebied waar al parkeerregulering geldt de parkeerdruk hoger is dan 90%, wordt een rem gezet op nieuwe vergunningen
  • 2. Bij het besluit tot invoering van parkeerregulering wordt gestreefd naar draagvlak in het gebied waar dat wordt ingevoerd, maar ook veiligheid en leefbaarheid zijn essentieel
  • 3. In een gebied waar grootschalige ontwikkelingen gaan plaatsvinden die aanzienlijke negatieve gevolgen zullen hebben voor de parkeerdruk kan, om dit te voorkomen, door het college van B&W besloten worden deze ontwikkeling gepaard te laten gaan met de invoering of uitbreiding van parkeerregulering. Het gaat hierbij voornamelijk om de Binckhorst en Zuidwest.
  • 4. Bij nieuwbouw- en herontwikkelingen is parkeren op eigen terrein (POET) leidend en wordt grote terughoudendheid betracht in het verstrekken van parkeervergunningen.
  • 5. Nader onderzoek vindt plaats naar juridisch en financiële regelingen die het mogelijk kunnen maken bij te dragen aan initiatieven voor het bouwen of verbeteren van parkeergarages in combinatie met het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte in de omgeving van de parkeervoorziening.

In aanvulling op deze uitgangspunten, geldt in zijn algemeenheid dat (door bewoners) gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, denk aan realisatie van ondergrondse restafvalcontainers, groen of fietsparkeervoorzieningen, niet mogen vervallen vanwege de parkeerdruk. Voor het toetsen van initiatieven aan parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de Regeling Autoparkeernomen Den Haag 2021 (RIS309547) en de Nota parkeernormen CID en Binckhorst Den Haag 2020 (RIS306160). Voor fietsparkeernormen gelden de Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016 (294386).

Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

In de gebruiksregels is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen te veel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot wijzigingen ten aanzien van de bestaande regeling. In het Hof (Deelplan 20) zijn de kavelpaspoorten als uitgangspunt genomen, bij de ontwikkelingen die met een projectbesluit en omgevingsvergunning zijn verleend (Hofdbadtoren, Bioscoop) is het parkeren daarin voorzien.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest ervoor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen worden zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving.
  • Regionaal is de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting. Sinds zomer 2019 is dit inmiddels op rijksniveau voorgeschreven.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2022

De afgelopen jaren vormden de Woonvisie (RIS 296833), de Woonagenda 2020-2023 (RIS305711) en de Nota voorraadbeleid Den Haag 2021 (RIS311091) de basis voor het woonbeleid van de gemeente Den Haag. In deze verschillende beleidsdocumenten zijn voor de middellange termijn de ontwikkelingen op de woningmarkt geschetst en de maatregelen benoemd die noodzakelijk zijn gelet op de toenemende druk op de Haagse woningmarkt. Op grond van de Woningwet (wetswijziging uit januari 2022 van artikel 42) en een wijziging van de Huisvestingswet 2014 (voorgesteld artikel 6, vierde lid Huisvestingswet 2014) zijn gemeenten verplicht om een Woonvisie vast te stellen voor ten hoogste de eerst volgende vijf kalenderjaren. In de Woonvisie wordt het gemeentelijke woonbeleid opgenomen, dat ten grondslag ligt aan onder andere de prestatieafspraken en de Huisvestingsverordening Den Haag.

In de commissiebrief Aanpak actualisering woonbeleid: woonvisie/woonagenda (RIS313200) is aangegeven dat de gemeente Den Haag momenteel een Woonvisie heeft die volgens bovengenoemde wetgeving vanaf 2023 niet langer kan dienen ter onderbouwing van het woonbeleid. De huidige Woonvisie is immers in 2017 vastgesteld. Ook de termijn van de Woonagenda loopt per januari 2023 af, aangezien deze is vastgesteld voor de periode tot 2023. Om te kunnen voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt het huidige woonbeleid, dat momenteel nog bestaat uit drie afzonderlijke beleidsdocumenten (Woonvisie (RIS 296833), Woonagenda 2020-2023 (RIS305711) en Nota voorraadbeleid Den Haag 2021 (RIS311091)) beleidsneutraal samengevoegd in één beleidsdocument. Deze bundeling van het bestaande beleid wordt de Woonvisie Den Haag 2022 genoemd. In dit nieuw vast te stellen beleidsdocument is geen nieuw beleid geformuleerd.

Met deze bundeling van bestaande beleidsdocumenten en de verlenging van het bestaande woonbeleid kan de gemeente Den Haag met ingang van 1 januari 2023 voldoen aan de nieuwe (wettechnische) eisen vanuit de Woningwet en Huisvestingswet 2014.

Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad
  • 20% middeldure huurwoningen (€710-900 euro, prijspeil 2017)
  • En een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

Ypenburg is via warmtenet verwarmd. Warmtekrachtcentrale van het stadsdeel zit binnen het plangebied. Op dezelfde locatie is het plaatsen van geothermie in voorbereiding die het gas zou vervangen. Deze ontwikkeling wordt echter in het bestemmingsplan niet meegenomen. Het wordt via een andere planologische procedure gerealiseerd.

Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.

Belangrijke elementen zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.8.7);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.

Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee;

Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw;

Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.

Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.

Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag. Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

Voorraadbeleid

De bevolkingsgroei heeft gevolgen voor de bestaande woningvoorraad in Den Haag. Er is een tekort aan woningen, maar ook de leefbaarheid staat onder druk. Hoewel het bijbouwen van woningen op lange termijn verlichting biedt, is het eveneens belangrijk dat we de bestaande woningvoorraad optimaal benutten en beschermen. In de nota is vastgelegd welke regels gesteld worden aan het gebruik van de Haagse woningvoorraad. Den Haag is een grote stad en groeit verder, daarom is er een noodzaak tot beleid dat voorziet in een balans tussen goed gebruik van woningen en de leefbaarheid in de stad.


Kamerbewoning
Kamerbewoning betreft het omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandig gebruik door meerdere huishoudens. In Den Haag is een omzettingsvergunning nodig voor kamerbewoning vanaf drie personen. Dit is geregeld via de Huisvestingsverordening. In het bestemmingsplan worden hiervoor geen specifieke regels opgenomen, het plan regelt wel waar het gebruik wonen is toegestaan, maar niet het aantal huishoudens.



Toeristische verhuur van woonruimte
Met de introductie van de Wet toeristische verhuur van woonruimte is een registratienummer, nachtencriterium, meldplicht en vergunning specifiek gericht op toeristische verhuur mogelijk. Er is een vergunningplicht ingevoerd voor toeristische verhuur in Den Haag. Met een vergunning gericht op toeristische verhuur worden oneigenlijk gebruik van woonruimte en daarmee samenhangende negatieve effecten op de Haagse woningmarkt en de leefbaarheid voorkomen en worden veiligheid van woonruimte en een gelijk speelveld voor aanbieders van andere toeristische accommodaties geborgd.


Toeristische verhuur zonder vergunning, ontheffing of vrijstelling is verboden in Den Haag. Toeristische verhuur kan in verschillende vormen plaatsvinden. Iedere vorm kent een eigen set aan maatregelen (zie hieronder). Er kan altijd maar één vorm van toeristische verhuur plaatsvinden in een woonruimte.


1. Vakantieverhuur

Voor vakantieverhuur is een vergunning voor toeristische verhuur vereist. Daaraan wordt een aantal voorwaarden en voorschriften verbonden, zoals de aanvrager heeft hoofdverblijf op het adres waar de aanvraag op toeziet, de aanvrager moet beschikken over een geldig registratienummer dat vermeld moet worden bij de aanvraag en gebruikt dient te worden bij adverteren, een woning mag maximaal 30 nachten per kalenderjaar verhuurd worden verspreid over maximaal 5 verhuringen en voor elke verhuring moet de verhuurder vooraf het aantal nachten digitaal melden aan de gemeente. De vergunning wordt voor een termijn van drie jaar verstrekt.

Op basis van het bestemmingsplan is het gebruik gericht op wonen.Het (voor een kortere tijd) verhuren is niet direct strijdig, wel als het een langdurig/vast karakter krijgt.


2. Pied-à-terre

Wanneer men een woonruimte huurt zonder zich op het adres van die woning als bewoner in te schrijven, valt dit gebruik van pied-à-terre onder toeristische verhuur. Het beperken van gebruik als
pied-à-terre ziet vooral toe op het behouden van de schaarse woningvoorraad. Het in gebruik geven
van een woning voor toeristische verhuur zonder vergunning is in beginsel absoluut verboden, maar
voor het in gebruik geven als pied-à-terre kan een ontheffing worden aangevraagd. Hiervoor gelden
voorwaarden zoals dat de aanvrager moet beschikken over een geldig registratienummer, dat in de
woning niemand staat ingeschreven in het BRP en dat de woning geen goedkope woning mag zijn
(wegens schaarste in dat segment). De ontheffing is aan de huurovereenkomst gebonden en alleen de
huurder en eventuele leden van diens duurzaam gemeenschappelijk huishouden mogen gebruik
maken van de pied-à-terre.


3. Bed & Breakfast

Bij deze vorm van toeristische verhuur is de bewoner gedurende de verhuring van een (deel) van de woning zelf ook aanwezig in de woning. Het gebruik van Bed & Breakfast is vrijgesteld van het verbod op toeristische verhuur indien het bestemmingsplan dit mogelijk maakt. In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van een bed & breakfast binnen een woonfunctie, met dien verstande dat dit geen onevenredige aantasting van de leefomgeving met zich mee brengt.


Een Bed & Breakfast exploiteren door de bewoner(s) van een woning is onder voorwaarden toegestaan in Den Haag:
Gasten logeren in een kamer bij u thuis.
U serveert de gast alleen ontbijt.
U schenkt geen alcohol tegen betaling.
Er mogen maximaal 4 personen per keer overnachten.
De gasten maken gebruik van de aanwezige sanitaire voorzieningen.
De hoofdbestemming van de woning blijft wonen.
U houdt een nachtregister bij.
Uw woning moet brandveilig zijn.
U betaalt toeristenbelasting aan de gemeente.


4. Short Stay

Onder short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies voor een periode tot maximaal vier aaneengesloten maanden. Als een huurder ergens meerdere weken of maanden verblijft, zonder zich daar te vestigen als bewoner en in te schrijven in de BRP valt dit onder de definitie van de Wet toeristische verhuur van woonruimte. Het kortdurend verblijf van personen, die zich wel inschrijven in woningen, valt niet onder de definitie van toeristische verhuur. Uit een sterke wisseling van inschrijvingen in de BRP kan ook blijken, dat een woning niet gebruikt wordt om in te wonen. Beide vormen van short stay worden in Den Haag niet toegestaan, omdat de woning dan niet gebruikt wordt om in te wonen (strijdig gebruik).


Woningonttrekking


Woningonttrekking (geheel of gedeeltelijk) zonder onttrekkingsvergunning is verboden in Den Haag. Op basis van de Huisvestingsverordening is hiervoor een vergunning vereist. Daarnaast is het in strijd met het bestemmingsplan als de woning alleen bestemd is voor "wonen".


Bouwkundig splitsen


Het verschil met kamerbewoning is dat er bij bouwkundig splitsen vanuit één zelfstandige woning, meerdere zelfstandige woningen worden gecreëerd. Voor het bouwkundig splitsen is altijd een woningvormingsvergunning en een omgevingsvergunning voor de verbouwing verplicht.


Het beleid voor bouwkundig splitsen is met de nota niet veranderd. In paragraaf Bouwkundig splitsen wordt hier nader op ingegaan.


Samenvoegen van woningen
Een bijzondere vorm van woningonttrekking is het samenvoegen van woningen. Hierdoor verdwijnen twee (of meer) kleinere zelfstandige woningen en ontstaat er één grotere zelfstandige woning. Er is geen aanleiding het huidige beleid op samenvoegen aan te passen. Het toevoegen van grotere woningen, door het samenvoegen van kleinere woningen, is in de huidige Haagse woningmarkt wenselijk. Het bestemmingsplan bevat geen regeling die het samenvoegen van woningen belemmerd.

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe woon ontwikkelingsmogelijkheden geboden.

3.7.3 Doorbraakplan huisvesting zorgdoelgroepen en statushouders

Veel mensen hebben het moeilijk op de Haagse woningmarkt. Met name in het betaalbare segment moeten inwoners lang zoeken naar – of wachten op – een woning. Er wordt met man en macht gewerkt om het tekort aan woningen in te lopen. Het college pleegt extra inzet op de huisvesting van zorgdoelgroepen en statushouders (RIS308570). Door een stapeling aan rijksregelgeving en -beleid is het tekort aan huisvesting voor deze groepen enorm opgelopen de afgelopen tijd. Dit komt onder andere door de verdubbeling van de taakstelling statushouders, de extramuralisering van de GGZ en decentralisatie van beschermd wonen. Ook hebben we te maken met een toename van dak- en thuisloosheid de afgelopen jaren. In combinatie met een beperkte sturing vanuit het Rijk op de woningmarkt en bouwopgave, heeft dit ertoe geleid dat de huisvestingsopgave van zorgdoelgroepen en statushouders niet meer op een reguliere manier opgevangen kan worden.

De gemeente neemt nu haar verantwoordelijkheid om dit huisvestingstekort op een evenwichtige en verantwoorde manier in te lopen. Dat kan niet in één keer. Wel kunnen we nu een stevige eerste stap zetten door een aantal locaties in Den Haag te presenteren waar we op korte termijn voor deze doelgroepen woonplekken willen realiseren. In het plan is ook een overzicht van bestaande projecten opgenomen

Om het huisvesten van zorgdoelgroepen en statushouders zorgvuldig in te passen in de stad zijn in het doorbraakplan een aantal uitgangspunten geformuleerd:

  • 4. woonoplossingen zijn het liefst structureel, maar tijdelijk kan ook.
  • 5. spreiding van locaties over de stad;
  • 6. we zetten in op kleinschalige locaties;
  • 7. bij gedeelde woningen huisvesten we niet meer dan 6 personen per woning;
  • 8. we mixen doelgroepen, waarbij we uitgaan van maximaal 50% bewoners die begeleiding ontvangen met andere doelgroepen;
  • 9. we zorgen voor begeleiding waarbij de geleerde lessen uit eerdere (grootschalige) projecten zullen worden meegenomen.
3.7.4 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'Werkwoningen in de Haagse regio' (Commissiebrief - 2000; RIS 72582) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast en niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

3.7.5 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

Op 15 maart 2019 is de Woonagenda 2019-2023 vastgesteld. In deze agenda staat het stedelijk beleid met betrekking tot bouwkundig splitsen.


De regels voor bouwkundig splitsen zijn strenger geworden. In een groot aantal gebieden in Den Haag is bouwkundig splitsen niet meer mogelijk. In een beperkt aantal gebieden is bouwkundig splitsen onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk. De regels voor bouwkundig splitsen zijn uitgewerkt in de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 die per 1 juli 2019 van kracht is.


Binnen het plangebied geldt een verbod op bouwkundig splitsen, dit is opgenomen in de algemene bouwregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0035.jpg"

Afbeelding 3.11: Gebieden waar bouwkundig splitsen in Den Haag onder voorwaarden mogelijk is (bron: Woonagenda 2020-2023)

3.7.6 Dakopbouwen en kapverdiepingen

Algemeen

De gemeente Den Haag stimuleert dakopbouwontwikkelingen (beleid inzake dakopbouwen met maatwerktoetsingskader, RIS 180461, 2011), omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes (wooncomfort burgers);
  • het een alternatief is voor verhuizen naar een grotere woning elders waardoor de sociale structuur minder onder druk komt te staan. Hierdoor kunnen middeninkomens in de stad behouden blijven.
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).

Hierbij is het de bedoeling dat een dakopbouw niet leidt tot meer splitsingsaanvragen. De gemeente hanteert een algeheel splitsingsverbod van woningen, welke ook in dit plan is vastgelegd in Artikel 23 van de regels.

Dakopbouwen (extra bouwlaag)

De gemeente Den Haag tracht in het beginsel bij de opmaak van een bestemmingsplan op verantwoorde locaties dakopbouwen mogelijk maken omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes;
  • het een alternatief alternatief vormt voor het verhuizen naar een grotere woning elders. Hierdoor komt de sociale structuur minder onder druk te staan;
  • het middeninkomens vasthoudt;
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).

Concreet worden bij de afweging van een dakopbouw de volgende stappen doorlopen:

1. Inventarisatie van twee- en drielaagse platte bebouwing en bestaande planologische rechten uit het vigerende bestemmingsplan. Woningen met een duidelijke kapconstructie of gootlijn aan de straatzijde en bebouwing die al minimaal vier bouwlagen hoog is, komen niet in aanmerking voor een dakopbouw.

2. Stedenbouwkundige afweging over de wenselijkheid van een dakopbouw.

  • Straatprofielen: het betreffende straatprofiel moet voldoende ruim bemeten zijn om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen. Hierbij speelt enerzijds de lichtinval en de bezonning van de gevels een rol, maar ook de verhoudingen tussen straatbreedte en hoogte van de omliggende bebouwing (minimale verhouding straat - gevelwand ongeveer 1:1).
  • Binnenterreinen: het betreffende binnenterrein moet voldoende maat hebben om ophoging van de aanliggende bebouwing mogelijk te maken. Hierbij spelen met name lichtinval en de mate van bezonning van de gevels een rol.
  • Hoogte stedelijke omgeving: hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? De behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij twee of drie bouwlagen in de bestaande situatie.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte);
  • Ensemblewaarde: Hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak, maar is niet bepalend voor het al dan niet toestaan van een dakopbouw.
  • Woontypologie: Een dakopbouw is niet bovenop elke woontypologie planologisch voorstelbaar. De gemeente heeft de dakopbouwregeling getroffen om bewoners van kleinere woningen uitbreidingsmogelijkheden te geven, waardoor bewoners (vaak gezinnen) in de stad kunnen blijven wonen en de sociale structuur behouden blijft. Dit is vooral van toepassing bij meergezinswoningen (vaak portiekwoningen) of kleine eengezinswoningen (twee lagen). Voor ruimere, vaak drielaagse, eengezinswoningen geldt dit daarentegen niet. Het geven van extra ruimte voor zulke eengezinswoningen levert, vanwege de beperkte verwachting aan initiatieven, snel fragmentatie op (sporadisch dakopbouw). Daarnaast levert het een planologisch risico op tot meer toekomstige splitsingen (ook ongewenst).

3. Noodzaak tot bezonningsonderzoek. Hierbij moeten in de omgeving de panden voldoen aan de Haagse bezonningsnorm.

4. Stedenbouwkundige beoordeling waar dakopbouwen mogelijk zijn.

5. Vertaling naar het bestemmingsplan

Binnen het plan Ypenburg A12 zone wordt, op basis van de hierboven beschreven stappen, geen ruimte geboden aan dakopbouwen. Concreet heeft dit te maken met dat de stedenbouwkundige opzet en de architectuur van de appartementengebouwen en de eengezinswoningen zeer uniform en samenhangend van aard zijn, waardoor deze niet geschikt zijn voor incidentele 'pandsgewijze' dakopbouwen. In het geval er collectief, door bijvoorbeeld een VvE, gekozen wordt voor een uniforme dakopbouw bovenop het volledige bestaande gebouw, is dit eventueel middels een uitgebreide vergunningsvraag te overwegen. Dit geldt echter enkel onder voorwaarde dat het niet de ensembleachtige stedenbouwkundige structuur en de hieraan verwante hoogteopbouw aantast. Daarnaast dient er bijzonder veel rekening gehouden te worden met de bestaande architectuur en de bezonning van het omliggende gebied (Haagse Bezonningsnorm).

3.8 Economie

3.8.1 Algemeen
3.8.1.1 Economische Visie Den Haag+ 2030 - brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;

2. een veerkrachtige economische structuur;

3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;

4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.

Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.

Uitvoeringsagenda

Iedere 4 jaar wordt een nieuwe economische uitvoeringsagenda opgesteld. De huidige Economische Uitvoeringsagenda beslaat de periode 2023-2026 (RIS315458). Deze agenda dient als spoorboekje voor de komende vier jaar en bevat een overzicht van beleid, concrete acties en middelen.

In de uitvoeringsagenda is aangesloten op de 4 pijlers uit de economische visie:

1. Attractieve Stad

2. Structuurversterking

3. Excellent ondernemersklimaat

4. Ruimte voor bedrijvigheid

Met deze uitvoeringsagenda wordt het huidig economisch beleid doorgezet en wordt specifieke prioriteit gegeven aan:

  • 10. een doorbraak in de realisatie van meer en goede werklocaties, door bestaande ruimte beter te benutten en nieuwe plekken te realiseren;
  • 11. een beter ondernemingsklimaat voor het mkb, door de gemeentebrede dienstverlening te verbeteren en startende en snelgroeiende bedrijven te ondersteunen;
  • 12. ontwikkeling van het bedrijfsleven in kansrijke sectoren, met een betere aansluiting tussen onderwijs, arbeidsmarkt en economie.

Daarnaast blijft er ingezet worden op een duurzame toekomstgerichte economie, met een belangrijke plek voor de circulaire economie en bedrijven en instellingen die werkzaam zijn op het terrein van vrede, recht en veiligheid.

Conclusie

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is in lijn met de economische visie.

3.8.2 Bedrijven
3.8.2.1 Regionaal en provinciaal bedrijventerreinenbeleid

De regionale productie en werkgelegenheid is voor ruim een kwart aangewezen op bedrijventerrein. Behoud en uitbouw van dit segment van de economie van Haaglanden vraagt dus ook voor de toekomst om een gevarieerd aanbod aan ruimte.

De regionale bedrijventerreinenstrategie bevat naast de ruimtelijk-economische programmering van de regionale bedrijventerreinen ook een afspraak over compensatie van verlies van binnenstedelijk bedrijventerrein. De Haagse bedrijventerreinen Fruitweg, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Uitenhagestraat zijn opgenomen in de categorie “Herstructurering ten behoeve van behoud van bedrijventerreinfunctie”. Binckhorst is opgenomen in de categorie “Transformatie naar gemengd gebied” (p. 148). Transformatie kan alleen plaatsvinden bij voldoende compensatie van bedrijfsruimte elders in de gemeente en/of regio. Aantasting van het huidige areaal bedrijventerrein wordt onderworpen aan een “nut-en noodzaakanalyse” met als insteek “nee, tenzij”. (p. 145)

Deze aanvullingen zijn opgenomen in het regionaal structuur plan (RSP). Over Scheveningen Haven is in de tekst van het RSP opgenomen dat gezien het specifieke karakter het te transformeren zeehaventerrein in Scheveningen Haven gecompenseerd kan worden in de Rijnmond.
Het RSP geldt als een structuurvisie, zoals is omschreven in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Het provinciale beleid heeft een bedrijventerreinkaart vastgesteld met aangewezen gebieden voor bedrijventerreinen. Hier gelden de volgende spelregels voor:

  • 1. nieuwe bestemmingen voor bedrijventerreinen zijn pas mogelijk als aangetoond is dat er behoefte is;
  • 2. nieuwe bestemmingen voor (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen zijn niet mogelijk. Woonwerkeenheden mogen alleen onder strenge voorwaarden op delen van bedrijventerreinen en
  • 3. de hoogst mogelijk milieucategorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten moet mogelijk zijn op bestemmingen voor bedrijventerreinen. Alleen onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden.

Het bedrijventerrein deelplan-24 Ypenburg maakt hier onderdeel van uit. Dit gebied is ontwikkeld met bedrijvigheid en kantoren. In dit bestemmingsplan is een bestemming kantoor opgenomen voor zelfstandige kantoren en een bedrijfsbestemming waarmee bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.1 zijn toegestaan en tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg.

3.8.2.2 Stedelijk bedrijventerreinenbeleid

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de werkgelegenheid binnen de gemeente Den Haag. Van de ruim 255.000 arbeidsplaatsen in de stad bevinden er zich ruim 34.000 op de bedrijventerreinen, hetgeen neerkomt op ruim 13% van de totale werkgelegenheid (op 1 januari 2014).

Het beleid van de gemeente Den Haag (Bedrijventerreinwnstrategie Den Haag 2005 - 2020 RIS127026) is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan de stad in de stad zelf te faciliteren. Hiervoor zijn de bedrijventerreinen Uitenhagestraat, Laakhaven-Centraal en een gedeelte van de Binckhorst (tot 2020) aangewezen. Voor de niet direct aan de stad gebonden bedrijvigheid zijn de bedrijventerreinen Forepark-Middenweg, de bedrijfslocaties in de wijk Ypenburg, Westvlietweg I, II en III, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Scheveningen-Haven aangewezen. Deze gebieden fungeren als opvang voor bedrijven die niet makkelijk zijn te mengen met andere functies zoals wonen.

De toenemende leegstand van vooral kantoorpanden op de bedrijventerreinen zorgt voor minder activiteiten en voor troosteloze plekken op de bedrijventerreinen. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om op de bedrijventerreinen te komen tot meer menging van functies. Het mengen moet wel op een dusdanige wijze gebeuren dat de verschillende functies elkaar niet in de weg staan. Om de bestaande bedrijventerreinen vitaal te houden wordt niet alleen aandacht besteed aan functiewijziging, maar ook aan herstructurering ten behoeve van het behoud van de bedrijvenbestemming.

3.8.2.3 Bedrijfshuisvestingsstrategie

Vanwege het tekort aan bedrijfsruimte is een overkoepelende strategie nodig voor bedrijfshuisvesting. Hiervoor is de Bedrijfshuisvestingstrategie (RIS303177) opgesteld die de raad in 2019 heeft aangenomen.


Den Haag groeit hard. Met een leegstandspercentage van rond de 1% is het bijna onmogelijk voor de grote groep kleine ondernemers in de stad om geschikte bedrijfshuisvesting te vinden. Binnen de bredere ontwikkeling van stad is het van belang om voldoende ruimte te creëren en te behouden voor bedrijven, zodat Den Haag een diverse economie houdt met een inclusieve arbeidsmarkt en duurzaam aantrekkelijk is voor ondernemers. Oók voor de zogenaamde stadsverzorgende bedrijvigheid als het midden- en kleinbedrijf, groothandel, automotive, print, media, kleinschalige productie, verhuur, autobedrijven en opslag. Die ambitie is ook duidelijk verwoord in de Bedrijfshuisvestingstrategie (RIS303177) die de raad in 2019 heeft aangenomen. Het tekort aan bedrijfsruimte vraagt om een overkoepelende strategie voor bedrijfshuisvesting. Er zijn hierbij drie doelstellingen:


1. Economische groei stimuleren door het toevoegen van geschikte bedrijfshuisvesting;
a) Tot 175.000 m² op bestaande terreinen;
b) 50.000 m² in de wijken;
c) Onderzoek naar mogelijkheden op de Vlietzone;
d) Regionale samenwerking op het gebied van gezamenlijke marketing, promotie, schuifruimte en programmering.


2. Bijdragen aan de verstedelijkingsopgave door functiemenging, in de stad;


3. Bijdragen aan de duurzaamheidsopgave van de stad door het verduurzamen van bedrijfshuisvesting te stimuleren.

In de nota is beleidsmatig vastgelegd dat de gemeente op locaties met bestemming bedrijf en gemengd zeer terughoudend omgaat met transformatie van panden of delen van panden die geschikt zijn voor bedrijfsfuncties naar andere bestemmingen.

Bestaande bestemde bedrijvigheid en toegelaten bedrijvigheid in bestemming Gemengd- 2, Gemengd- 3 en er plaatse van de aanduiding "Gemengd" binnen de bestemming Wonen-1 wordt gecontinueerd in het plan.

3.8.2.4 Functiemengingsstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingsstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

Het beleid van de gemeente Den Haag is gericht op het realiseren en instandhouden van kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid verspreid over de stad. Dit beleid is neergelegd in het Actieprogramma Kleinschalige Bedrijfsruimte uit 2011 en in 2017 geactualiseerd (RIS181978). Het ondersteunen en faciliteren van beginnende en kleinschalige bedrijvigheid vormt de kern van het economische beleid in de wijken.

Vanwege het tekort aan bedrijfsruimte is een overkoepelende strategie nodig voor bedrijfshuisvesting. Hiervoor is de Bedrijfshuisvestingstrategie (RIS303177) opgesteld die de raad in 2019 heeft aangenomen.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging in de bijlagen.

In de Venen (Deelplan 19) en in Het Hof (Deelplan 20) kunnen bedrijven van categorie A en B zich vestigen.

3.8.2.5 Nota motorbrandstofverkooppunten

Veranderingen in de brandstoffenmarkt en de keuze om de woningbouw- en werkgelegenheidsopgave binnenstedelijk vorm te geven, hebben gevolgen voor tankstations in de stad. De stedelijke ontwikkelambities en stringentere milieueisen zorgen voor een toename van de ruimtedruk. Voor het functioneren van de stad is het van belang dat het aanbod van brandstof niet te veel uit de pas loopt met de vraag. Een voldoende aanbod van motorbrandstofverkooppunten stadsbreed blijft een voorwaarde.

De Nota motorbrandstofverkooppunten (RIS170330) voorziet in een afstemming tussen ontwikkelingen in de markt en het gewenste toekomstbeeld van de stad. De ruimtelijke visie beoogt een intensivering van het ruimtegebruik en een afname van het ruimtebeslag voor motorbrandstofverkooppunten in gebieden met een hoge ruimtedruk, gecombineerd met mogelijkheden voor schaalvergroting op plekken waar de ruimtedruk minder groot is.

3.8.2.6 Bestuurlijk Woon-Werkakkoord

De provincie Zuid-Holland heeft met de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk het Woon-werkakkoord - 'Durf te kiezen'- afgesloten (RIS311248). Deze overeenkomst sluit aan op het woon-werkakkoord light (30 maart 2021).


Vanwege de grote vraag naar woningen worden woningen onder meer gebouwd op plaatsen waar tot nu toe bedrijven stonden of waar leegstaande bedrijventerreinen waren. Ruimte voor bedrijven blijft nodig voor de economie en werkgelegenheid. In het akkoord staan daarom ook afspraken hoe de partijen willen omgaan met het vinden van ruimte voor bedrijven die passen bij het regionale vestigingsbeleid. De verdere samenwerking tussen de partijen is vastgelegd in het akkoord.

3.8.3 Detailhandel
3.8.3.1 Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra

Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:

  • Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
  • Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidschenhage;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De 'te optimaliseren centra' nemen een prominente positie binnen de structuur in en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De omvang van het winkelareaal in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen te veel in omvang toegenomen in relatie tot hun verzorgingsfunctie maar missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra.

Het winkelbestand in deze centra zou bij voorkeur niet moeten uitbreiden en zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities moeten nastreven. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum, waarbij de provincie via het Actieplan detailhandel Zuid-Holland en het Actieprogramma Slim Ruimtegebruik ondersteuning kan bieden.

Overige centra

De overige centra vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van de kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging.


Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen

Ruimtelijke ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard gaan, worden in de toelichting op het bestemmingsplan onderbouwd via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit in het verzorgingsgebied, alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel primair binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland en wordt zo nodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. Voor de binnensteden van Rotterdam en Den Haag ligt de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland vanwege eerdergenoemde redenen op 4000 m2 bvo.

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, beoordeelt de provincie de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

In de Verordening Ruimte zijn PDV-locaties (Perifere Detailhandelsvestigingen) aangeduid voor grootschalige woongerelateerde detailhandel. Tuincentra en bouwmarkten kunnen onder voorwaarden op bedrijventerreinen gehuisvest worden. Binnen Zuid-Holland zijn 2 Grootschalige Detailhandelsvestingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van de Haagse Megastores.

Met dit bestemmingsplan wordt planologisch geen nieuwe detailhandel toegestaan.

3.8.3.2 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.

Het door het Stadsgewest Haaglanden in november 2013 vastgestelde Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 blijft uitgangspunt voor het beleid in de regio.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'. Met dit bestemmingsplan wordt geen dergelijk initiatief mogelijk gemaakt.

3.8.3.3 Gemeentelijk beleid

De Kadernota detailhandel Den Haag "De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal" (RIS 300626) is in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.

Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.

  • De kadernota
  • WebGIS voor de hoofdwinkelstructuur
  • De meest recente detailhandelsmonitor en het actieprogramma
  • De ladder voor duurzame verstedelijking (provinciaal en gemeentelijk)

In het plangebied bevindt zich geen winkelconcentratie die deel uitmaakt van het hoofdwinkelstructuur van Den Haag. Voor dit gebied geldt het beleid voor stationsomgevingen. Overeenkomstig het beleid is het bestemmingsplan terughoudend met het toelaten van detailhandel: bestaande vestigingen kunnen blijven maar geen toename wordt toegestaan. In het bestemmingsplan Ypenburg A4-A12 wordt detailhandel in gemengd gebied toegelaten conform de plannen en vergunningen die in het plan opgenomen worden. In geval van vergunningen worden de vergunde functies als uitgangspunt genomen. Het oppervlak van mogelijke detailhandel groeit niet ten opzichte van bestaande plannen. Ladder onderzoek is dus niet nodig.

Ambulante handel

In de nota Markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 “De straat verdient het: handel in de buitenruimte” (zie RIS283882) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel. Straathandel zorgt voor reuring en dynamiek op straat, verhoogt de aantrekkelijkheid van de stad voor bewoners en bezoekers en schept werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De uitwerking van deze nota is in de Markt- en Straathandelsverordening vastgelegd.

Doel van de Verordening straathandel Den Haag 2017 (RIS 295091) is het stimuleren van economische activiteiten, het bieden van een gelijk speelveld, kansen aan zittende en nieuwe ondernemers, het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners, het corrigeren van in het verleden ontstane scheefgroei en het realiseren van een straatbeeld dat past bij de dynamiek van een grote stad.

In het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is ambulante handel met inachtneming van het gestelde in de Verordening straathandel Den Haag 2017 toegestaan.

3.8.4 Horeca
3.8.4.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Het Uitwerkingsplan Horeca Den Haag 2021-2023 (RIS308628) is een uitwerking van de Horecavisie 2016 (RIS 299645) en het vervolg op het Uitwerkingsplan Horeca 2016-2019.

Het bevat een korte samenvatting van de Horecavisie 2016 en een overzicht van ander actueel beleid dat direct samenhangt met horeca. Er wordt tevens ingegaan op een aantal trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de Haagse horeca. Ook het woon-, leef- en ondernemingsklimaat wordt besproken. Het plan bevat een overzicht van de voortgang en resultaten van de acties uit het Uitwerkingsplan Horeca 2016-2019 en concrete acties voor de komende jaren.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.

Overeenkomstig het beleid is het bestemmingsplan terughoudend met het toelaten van horeca: bestaande vestigingen kunnen blijven maar geen toename wordt toegestaan. Met uitzondering van bestaande middelzware horeca slecht lichte horeca is toegestaan. Op station Ypenburg kan horeca, conform beleid en binnen de in het bestemmingsplan bepaalde kaders, zich vestigen.

Terrassenbeleid per 1 maart 2023 Gemeente Den Haag (RIS314505)

In maart 2020 is er een commissiebrief (RIS304798) met een toelichting op de regels voor het terrassenbeleid verzonden. Een week erna begon de coronapandemie. In mei 2020 zijn vervolgens tijdelijke versoepelingen ingevoerd om ondernemers letterlijk de ruimte te geven om te kunnen ondernemen in tijden van de coronapandemie. De gemeente bood de ondernemers, om voldoende invulling te geven aan de 1,5 meter maatregel, de mogelijkheid om maximaal 25% meer ruimte in te nemen. Buiten de hoofdwinkelstructuur en in de winter werd ook de mogelijkheid geboden om parkeerplaatsterrassen te exploiteren. De tijdelijke versoepelingen eindigen, zoals aangegeven in de commissiebrief Terrassen in de zomer 2022 en winter 2022/2023 (RIS311448) op 28 februari 2023.

Het eindigen van de tijdelijke versoepelingen is tevens een moment om een aantal wijzigingen aan te brengen in het terrassenbeleid, zoals dat in maart 2020 was vastgesteld. Deze aanpassingen zijn tot stand gekomen in overleg met de branche. De bijstelling van het terrassenbeleid zal per 1 maart 2023 in werking treden. Om de ondernemers voldoende tijd te geven om hun terras en/of hun terrasvergunning aan te passen, worden ondernemers vanaf 1 maart 2023 geattendeerd op de situaties die niet voldoen. Vanaf 1 juli 2023 zal handhavend worden opgetreden. In de tussengelegen periode (1 maart 2023-1 juli 2023) wijst de gemeente de ondernemers op de regels.

3.8.4.2 Hotelbeleid

In de Economische Visie Den Haag+ 2030 als kadernota (RIS303550) zijn de strategische en tactische doelen vastgesteld voor de Haagse economie. Eén van de vier strategische doelen van het economische beleid is gericht op het werken aan een aantrekkelijke stad. De bezoekerseconomie, en de hotelsector als onderdeel daarvan, leveren een belangrijke bijdrage aan het hoge voorzieningenniveau en de economische bloei van de stad. De coronacrisis heeft begin 2020 een abrupt einde gemaakt aan het verblijfsbezoek. Het binnenlandse en buitenlandse toerisme is tijdens de crisis tot stilstand gekomen, (internationale) zakenreizen zijn geannuleerd en congressen zijn uitgesteld.

Het ‘Haags Hotelbeleid 2021' geeft onder meer aan dat de huidige planvoorraad beperkt wordt tot een plancapaciteit van 1.000 hotelkamers. In beginsel wordt geen medewerking verleend aan noodzakelijke bestemmingsplanwijzigingen en/of afwijkingsprocedures ten behoeve van nieuwe hotelinitiatieven, totdat de Haagse hotelmarkt zich heeft hersteld uit de coronacrisis en er 1,675 miljoen overnachtingen in één kalenderjaar zijn behaald.

In het plangebied bevinden zich geen hotels en er worden geen nieuwe hotelbestemmingen toegevoegd.

3.8.5 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.

Bestaande zelfstandige kantoren in het plangebied zijn als zodanig bestemd.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Onderwijs

Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkelkansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar meer kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren van onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende en toekomstbestendige schoolgebouwen.

Onderwijshuisvesting

Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs bieden de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) en het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020 – 2030 (RIS304176) het richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit die toekomstbestendig is (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties) op toegankelijke plekken. Hierdoor wordt met een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad een goed onderwijsaanbod mogelijk gemaakt. Nieuwe schoolgebouwen worden, in aansluiting op de toenemende behoefte aan onderwijshuisvesting in de stad, gerealiseerd op basis van een goede afstemming van vraag en aanbod.

Kinderopvang

Met het raadsvoorstel van 24 april 2014 (rv 45, RIS 271202-140408) heeft de raad besloten om bij nieuwbouw van schoolgebouwen waar gewenst en mogelijk tegelijkertijd rendabel (vervangende) nieuwbouw te realiseren van accommodaties voor kinderopvang. Den Haag streeft ernaar om kinderopvangcentra in, of direct nabij, scholen in stand te houden en, indien dit nodig blijkt, verder uit te breiden. De samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang in kindcentra neemt steeds meer toe en zal intensiever worden. De gemeente kan hierin een faciliterende rol spelen.

In de Nota Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag (RIS85329) staan de (stedenbouwkundige) voorwaarden waaraan locaties voor nieuwe kindercentra (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen) moeten voldoen om deze centra ruimtelijk in te kunnen passen in de stad. Deze nota vormt, op het punt van de kinderopvang, de grondslag voor nieuwe bestemmingsplannen en de onderbouwing voor de toepassing van afwijkingen van het geldende bestemmingsplan.

In het plangebied is alleen een bestaande onderwijsinstelling opgenomen in De Venen, Speciaal Basisonderwijs 't Avontuur. Deze is als Gemengd-2 gebied bestemd en als educatieve voorziening aangewezen. Verder bevindt zich een kinderopvang in het westelijke kopstuk van de voorzieningenplint (langs Goolandweg).

3.9.2 Welzijn en zorg

Het Beleidsplan Zorg, Jeugd en Volksgezondheid ''Gezond en Veerkrachtig'' Den Haag 2019-2022 (RIS303812) vervangt het eerder beleid 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162).

Het beleid beschrijft Den Haag als een stad waar iedereen erbij hoort en zelfstandig mee kan doen in de eigen wijk en in de stad. De juiste ondersteuning en hulp is toegankelijk, betaalbaar, dicht bij huis en tijdig. Informatie, advies, hulp en ondersteuning vinden zoveel mogelijk in de wijk plaats. We zetten in op een verschuiving van (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning bij een instelling, naar brede passende ondersteuning in de eigen leefomgeving.

In 2018 zijn het Centrum Jeugd en Gezin, de Wmo-uitvoeringsorganisatie en het Centraal Coördinatiepunt samengevoegd tot één wijkgerichte organisatie Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning (JMO). Alle inwoners van 0 tot 100+ jaar kunnen hier terecht voor alle hulp en ondersteuning, inclusief de periodieke onderzoeken voor kinderen, voor vragen over jeugdgezondheidszorg, opvoeding en jeugdhulp.

Voor inwoners in een kwetsbare positie komt er een basisinfrastructuur van het Haagse welzijn, waar zij terechtkunnen voor informatie over alle voorzieningen in de wijk, voor vragen over welzijn en ondersteuning. Deze ondersteuning wordt geboden vanuit de Servicepunten XL. Aan de hand van de kenmerken van de wijk wordt een aantal Servicepunten XL doorontwikkeld.

Het brede kader van dit nieuwe beleidsplan maakt het mogelijk om het Beleidsplan Jeugd 2018-2020 'Haagse jeugd samen aan zet' (RIS298573) hieraan te verbinden. Met dit beleidsplan wordt voldaan aan de wettelijke verplichting zoals die is verwoord in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet én de Wet publieke gezondheid.

Actieprogramma seniorvriendelijk Den Haag (RIS307178)

Den Haag is voor alle Hagenaars, jong en oud. Het aantal Haagse senioren zal de komende jaren blijven toenemen, van bijna 80.000 senioren in 2019 naar 120.000 senioren in 2040. Dit betekent dat de stad verandert. Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft de gemeente de taak senioren te ondersteunen bij het zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen. Ook hebben we vanuit de Wet publieke gezondheid een taak op het gebied van preventie als het gaat om de gezondheid van senioren. De kapstok voor dit actieprogramma is het beleidsplan 'Gezond & Veerkrachtig, Zorg, Jeugd en Volksgezondheid 2019 - 2022' (RIS 303812). Met dit actieprogramma dragen we bij aan één van de thema's uit dit beleidsplan: 'Langer thuis wonen'.

Bij het zwembad het Hofbad zijn welzijnsvoorzieningen (met uitzondering van geluidgevoelige functies) als medegebruik toegestaan.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur en ontspanning

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente -evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Voor de bestemming Cultuur en ontspanning is nog steeds het Leisurebeleid van 2005-2010 leidend (RIS 127847A). Hierin is het Locatieprofiel van de A12 Zone bepaald. Het beleid zet zich hierin voor grootschalige attracties zoals multiplexbioscoop, kinder/familieattractie, evenementen/topsporthal, fitness/sportvoorzieningen voor een breed doelgroep. Locatie kan op de langere termijn wellicht mogelijkheden bieden voor een grootschalig, integraal vrijetijdscluster. Wat de bioscoop betreft geeft het beleid beperkt mogelijkheid voor ondersteunende functies (bv. horeca) of, als alternatief, voor een "sterk concept". Strategie toerisme 2020-2025 biedt mogelijkheid voor "stand alone" leisure rond het ADO-stadion.

Beleidskader Kunst en Cultuur 2025 - 2028 (RIS315711) en Cultuurvisie Den Haag 2033 (RIS315069), Nota Culturele Broedplaatsen 2021-2024 (RIS306134) en Kunst en Cultuur 2021-2024 “Zee aan mogelijkheden'' (RIS302961).

Het Beleidskader Kunst en Cultuur 2025-2028 (hierna te noemen Beleidskader 2025-2028) geeft voor de beleidsperiode 2025-2028 de beleidag 2033 (RIS315069) heeft geschetst. De beleidsdoelstellingen van het beleidskader zijn daarmee afgeleid van de pijlers van de Cultuurvisie Den Haag 2033. De beleidsdoelen van het Beleidskader 2025-2028 zijn:

  • een veelzijdig en kwalitatief hoogwaardig cultuuraanbod;
  • een vitale, weerbare en duurzame cultuursector;
  • diversiteit en inclusie;
  • cultuureducatie;
  • een levendig makersklimaat.

Hierbij geldt dat de artistieke waarde van kunst en cultuur de basis vormt van het Haagse cultuurbeleid. Het in stand houden van een divers aanbod van een hoog artistiek niveau voor een breed publiek is en blijft essentieel.

Broedplaatsen dragen bij aan de versterking en vernieuwing van de cultuur- en kunstsector in Den Haag. Broedplaatsen tonen het belang van (en ruimte voor) experiment aan en laten zien dat dit kan leiden tot de voedingsbodem voor een (verdere) ontwikkeling en versterking van de sector. Het broedplaatsenbeleid raakt daarmee alle kunstdisciplines en is dus een belangrijk onderdeel van de culturele infrastructuur in Den Haag. De Nota Culturele Broedplaatsen 2021-2024 (RIS306134) is de uitwerking van het onderdeel broedplaatsen in het Beleidskader Kunst en Cultuur 2021-2024 “Zee aan mogelijkheden'' (RIS302961).

Integraal Huisvestingsplan (IHP) Cultuur en bibliotheken (RIS311896)

Een sterke culturele en creatieve sector is van essentiële waarde voor een open, veelzijdige en verbonden stad. Van belang is dat voorzieningen voor cultuur en bibliotheken toegankelijk zijn voor iedereen, want cultuur is hét middel om een bredere kijk op de wereld te bieden. Wie met cultuur in aanraking komt, leert buiten de eigen leefwereld te treden. De meest diverse stad van Nederland, waar 180 nationaliteiten wonen, vraagt om een culturele sector die deze diversiteit weerspiegelt en een goede cultuur infrastructuur die aansluit op de behoefte van de inwoners, het publiek, de makers en de Haagse culturele instellingen. De stad verandert en de stad groeit. Als gemeente zijn we verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de culturele faciliteiten. Daarom is het van belang om het geheel te bezien, de staat van de bestaande portefeuille (ruimtelijk/functioneel/kwaliteit-technisch) te beschouwen, trends en ontwikkelingen te kennen en nieuwe investeringen in aansluiting bij de groei te plannen. Dit gebeurd in het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Cultuur en bibliotheken (RIS311896). Daarmee krijgen we grip op de opgave om de culturele voorzieningen op niveau te houden en in gelijke tred met de woningbouwproductie het cultuuraanbod mee te laten groeien. sdoelstellingen, de richtlijnen voor de beoordeling door de Adviescommissie Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2025-2028 (hierna te noemen Adviescommissie 2025-2028) en het financieel kader weer. Dit Beleidskader 2025-2028 is de eerste vierjarige uitwerking van het tienjarenperspectief dat de gemeente Den Haag in de onlangs uitgebrachte Cultuurvisie Den Ha

Evenementenbeleid Den Haag 2024– 2026 (RIS316059) en Beleidsregel locatiebeleid evenementen Den Haag 2022 (RIS311558)

Evenementen en festivals zijn van grote betekenis voor Den Haag. Zij geven de stad dynamiek, bieden inwoners een aantrekkelijke invulling van hun vrije tijd en bepalen de mate van aantrekkelijkheid voor wonen en werken. Evenementen trekken daarnaast bezoekers die zorgen voor bestedingen in de lokale economie en dragen bij aan de versterking van het imago van Den Haag als aantrekkelijke stad. Ook kunnen evenementen onze sport- en cultuurparticipatie stimuleren en een rol spelen bij gebiedsontwikkeling, aangezien evenementen gebieden op de kaart zetten en kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid van die gebieden. Tenslotte dragen evenementen bij aan inclusie, omdat inwoners zich kunnen herkennen in de evenementen en zich daarmee verbonden voelen.

De huidige ambities van de gemeente ten aanzien van publieksevenementen zijn verwoord in de nota “Evenementen in Den Haag” (RIS180583), de motie Ondersteuning promotie kleinschalige evenementen (RIS182123), de commissiebrief Grootschalige Publieksevenementen (RIS283920) en een tweetal moties over duurzaamheidscriteria bij evenementen (RIS299249 en RIS302901).

Om de ambitie van een aantrekkelijke (evenementen)stad met een gevarieerd aanbod van evenementen die waardevol zijn voor de stad waar te maken en het basisaanbod op niveau te houden, wordt voortaan uitgegaan van 3 categorieën evenementen: beeldbepalende evenementen, nationale vieringen en overige (grootschalige en kleinschalige) evenementen.

Het gaat over de evenementen die publiek toegankelijk zijn, economische spin-off voor de stad opleveren en een bijdrage leveren aan de profilering van Den Haag als een aantrekkelijke stad. Het evenementenbeleid is gericht op subsidiering en acquisitie van passende evenementen. Dit heeft directe samenhang met ander gemeentelijk beleid. De beleidskaders Kunst en Cultuur 2021 - 2024 (RIS303961), Kunst en Cultuur 2025 - 2028 (RIS315711), de nieuwe Cultuurvisie Den Haag 2033 (RIS315069) en de Sportnota 2015 - 2030 (RIS283153) zijn richtinggevend voor de inhoudelijke afweging over welke culturele festivals en sportevenementen in onze stad kunnen plaatsvinden. Het locatiebeleid (RIS311558) richt zich op de fysieke aspecten van locaties in de openbare ruimte waar de publieksevenementen plaatsvinden. Het evenementenbeleid en het locatiebeleid vullen elkaar aan. Het locatiebeleid is immers ook van toepassing op evenementen die geen subsidie van de gemeente ontvangen en is er om een goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid te behouden.  

In dit bestemmingsplan is de verleende vergunning voor de bioscoop verwerkt.

Bij het zwembad het Hofbad is verenigingsleven als medegebruik toegestaan.

3.11 Sport en recreatie

Sportnota: Den Haag sportief in beweging 2015 - 2030 (RIS283153), Haags Sportakkoord 2020-2022 (RIS 306192) en Integraal Huisvestingsplan (IHP) Sport (RIS311895)

De maatschappelijke kracht van sport optimaal benutten en stimuleren: dat is wat Den Haag beoogd. Want sport verbindt mensen door het plezier, passie en de energie die verbonden is met sport. Het is deze intrinsieke waarde die sport maakt tot een van de krachtigste middelen om de gehele Haagse samenleving te vitaliseren en te verbinden, op tal van vlakken. Sport opent deuren. Door middel van sport kunnen mensen hun talenten ontplooien en in contact komen met nieuwe werelden, groepen en mogelijkheden. Met sport bouwen we bruggen tussen 'het veen en het zand'. We zorgen dat 'het veen' profiteert van de kracht van 'het zand' en vice versa. Want “sport has the power to change the world”, zoals Nelson Mandela ooit zei. Sport biedt bij uitstek kansen om mensen, groepen en organisaties te verenigen en bruggen te slaan tussen min of meer gescheiden werelden. Sport inspireert, spreekt innovatieve vermogens aan en heeft positieve effecten op de leefbaarheid, de band van bewoners met elkaar, het gezondheidsniveau, de economie en de profilering van de stad. Sport is, kortom, cruciaal voor de kwaliteit van leven in Den Haag.

Sport moet aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar zijn voor alle Hagenaars; een leven lang. Het gaat er om dat dagelijks bewegen en regelmatig sporten een vanzelfsprekendheid wordt voor alle Hagenaars. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners: jong en oud, man en vrouw, Hagenaars met en zonder migranten achtergrond, vitaal en kwetsbaar, valide en invalide, homo en hetero. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen. En ook dat er, vanuit de sport, nadrukkelijk aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, verbanden, organisaties en maatschappelijke doelen. Om dit vergezicht 2015-2030 mogelijk te maken, moeten inspanningen geleverd worden via zeven tactische bouwstenen.

Het Haags Sportakkoord 2020-2022 (RIS 306192) is de Haagse vertaling van het Nationaal Sportakkoord. Het Nationaal Sportakkoord is in juni 2018 ondertekend door de minister voor Sport, de Vereniging Sport en Gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en NOC*NSF. Deze partijen hebben de ambities geformuleerd om de kracht van sport de komende periode nog beter te benutten. In het Haags Sportakkoord staan de belangrijkste uitdagingen en ambities waar Den Haag de komende periode voor staat. Het akkoord vertaalt de hoofddoelstelling uit de lange termijnvisie en uit de landelijke ambities naar het Haagse hier en nu.

In het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Sport (RIS311895) wordt beoogd bij te dragen om een aantrekkelijke stad te zijn en te blijven voor sporters. Sporters in alle soorten en maten: van een eerste judoles voor het jonge kind tot loopvoetbal voor senioren, van urban runner tot tophockeyspeler en van korfballer tot bootcamp deelnemer. Dit vraagt om een goede sportinfrastructuur met zwembaden, sporthallen, sportvelden en een sport- en beweegvriendelijke openbare ruimte die aansluit bij de behoefte. De gemeente is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de sportfaciliteiten en wil daar op een verstandige wijze regie op voeren, in aansluiting op de voorziene groei van de stad en veranderende sportbehoefte. In dit IHP Sport is op basis van analyses en trends en ontwikkelingen bekeken hoe het aanbod aan sportvoorzieningen kwalitatief en kwantitatief kan blijven voldoen aan de huidige en toekomstige vraag. Het is van belang om het geheel te bezien, de staat van onderhoud te beschouwen, trends en ontwikkelingen te kennen en nieuwe investeringen in aansluiting bij de groei van de stad te plannen. Dit doen we in dit IHP Sport. Doel hiervan is om grip op de opgave te krijgen, zodat sportfaciliteiten aansluiten bij de huidige vraag en deze in gelijke tred met de woningbouwproductie, mee te laten groeien.

Binnen de bestemming Sport is het zwembad Hofbad opgenomen. In de bestemming Gemengd- 1 en Gemengd-2 zijn sportvoorzieningen in de plinten mogelijk.

Voor de Plas van Reef is de bestemming Recreatie opgenomen, conform het bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp, vastgesteld op 26-02-1998.

Naast recreatieve doeleinden, zijn tevens sportvoorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming groen zijn twee aanduidingen opgenomen waarbinnen een sportveld is toegestaan.

3.11.1 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden speelvoorzieningen toegestaan onder een algemene gebruiksregel. Via een algemene bouwregel is opgenomen dat een speelvoorziening maximaal 4 meter hoog mag zijn.

3.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.12.1 Duurzame leefomgeving: algemeen

In de nota Eyeline-Skyline (RIS298448) zijn randvoorwaarden opgenomen voor wat betreft duurzaamheid. De volgende passage is ook voor projecten onder de 50 meter van toepassing:

  • BREEAM-NL minimaal 4 sterren (excellent);
  • of GPR Gebouw van minimaal 8 voor de thema's: milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde; voor energie geldt een score van 9;
  • Gasloos bouwen;
  • Voor het thema energie (energieneutraal) is bij voorkeur een 10 gewenst, en de overige thema's behoren minimaal een 8 te scoren.
3.12.2 Duurzaamheidsbeleid

De Nota Duurzaamheid “Schone energie in een groene stad” (RIS301829) beschrijft op hoofdlijnen hoe Den Haag de energievoorziening, leefomgeving, mobiliteit en het grondstoffengebruik toekomstbestendig wil maken. Voor de A12 zone betekent dit dat er op gebouw- en gebiedsniveau maatregelen getroffen moeten worden. Voor de verschillende thema's (energie, groen, water, mobiliteit, circulariteit etc) zijn specifieke beleidsnota's opgesteld. In volgorde van de Nota Duurzaamheid wordt de betekenis van die beleidsnota's voor de A12 zone onderstaand beschreven.

Het team Duurzame Leefomgeving (S&P) is beschikbaar voor advies op projectniveau. Het Haags Duurzaamheidsteam toetst in het voorlopig ontwerp of een initiatief aan het vigerende gemeentelijke beleid (eisen) voldoet en adviseert over mogelijke verbeterpunten.

3.12.3 Duurzame energievoorziening

Transitievisie warmte (TVW) (RIS313867)

De Transitievisie warmte (TVW) van de Gemeente Den Haag is het laatste beleidskader voor de energietransitie in de stad (RIS313867, vastgesteld in januari 2023). De TVW heeft als doel het bereiken van 30% energiebesparing op warmte in 2030 en het overstappen naar schone energie voor de helft van de stad. Het geeft aan de ambities voor warmtebesparing en overstap naar schone energie voor 2030 en de voorkeur voor de warmteoplossing per buurt. Er wordt momenteel gewerkt aan het aanvullen van deze TVW met een bronnenstrategie voor dit jaar (2023) en routekaarten per buurt. De TVW is ook de basis voor de uitvoeringsplannen die vanaf 2023 worden voorbereid op wijkniveau.

Regionale energiestrategie (RES) 1.0

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat decentrale overheden samen met maatschappelijke partners, netbeheerders, bedrijven en waar mogelijk inwoners een Regionale Energie Strategie (RES) opstellen. De RES dient minimaal betrekking te hebben op grootschalige projecten voor de productie van duurzame elektriciteit (wind en zon op land) en een Regionale Structuur Warmte (RSW) voor de gebouwde omgeving met bijbehorende infrastructuur en opslagsystemen. Nederland heeft de doelstelling om in 2030 de helft minder CO2 uitstoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot zelfs met 95% zijn afgenomen. Deze nationale doelstelling is vastgelegd in het Klimaatakkoord. In de RES vertaalt de energieregio Rotterdam Den Haag de afspraken uit het Klimaatakkoord in regionale ambities en oplossingsrichtingen. Daarmee draagt de regio bij aan de doelstelling uit het Klimaatakkoord om de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen op te schalen: in 2030 moeten de 30 regio's op land 35 TWh elektriciteit produceren. De inzet van de regio Rotterdam Den Haag is 2,8 – 3,2 TWh bij te dragen aan de nationale doelstelling. De RES is een strategie voor de regio en brengt de plannen van decentrale overheden bij elkaar. De RES wordt gebruikt om lokaal beleid en plannen verder uit te werken en in verbinding te brengen met de (inter)nationale opgave. Hoe dat gebeurt bepaalt iedere partij zelf. De RES 1.0 Rotterdam Den Haag is een regionale invulling van de (inter)nationale CO2- en energiedoelen. Het is een tussenstap naar een vrijwel CO2-vrije samenleving met een betaalbare, betrouwbare, veilige en schone energievoorziening voor iedereen.

De RES is het proces om gezamenlijk met alle partijen de energietransitie vorm te geven. Het uiteindelijke doel is niet de RES uitvoeren maar een vrijwel fossielvrije energievoorziening voor iedereen in de regio. Veel in de RES 1.0 komt voort uit of sluit aan bij lokale plannen, zoals voor Den Haag het Stedelijk Energieplan (RIS306869). De RES 1.0 en het Stedelijk Energieplan geven weer inzichten voor de uitwerking van de Transitievisie Warmte. Onderstaande figuur laat de samenhang zien tussen de verschillende documenten, die in het kader van de energietransitie worden ontwikkeld. Het Stedelijk Energieplan staat daarin centraal.

Stedelijk Energieplan (SEP) 

Het Stedelijk Energieplan (RIS306869) geeft richting aan de regierol die Den Haag als gemeente toegewezen heeft gekregen in het landelijk Klimaatakkoord (2019). Het is een ambitiedocument met een langetermijn visie op de Haagse energietransitie. Het geeft richting aan de middellange termijn, en bevat concrete acties voor de korte termijn.

De normen voor Bijna Energieneutraal Gebouwen (BENG) zijn in januari 2021 van kracht geworden. De BENG-methodiek vloeit voort uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive), die is gericht op het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen in de Europese Unie. BENG staat dan ook voor: Bijna Energieneutrale Gebouwen. BENG 1 stelt eisen aan de maximaal benodigde hoeveelheid energie voor het verwarmen en koelen van een gebouw. BENG 2 stelt eisen aan de maximale hoeveelheid primair fossiele brandstof die nodig is voor het verwarmen, koelen en ventileren van een gebouw en het bereiden van warmtapwater. De eisen van BENG 3 hebben betrekking op het minimum aandeel van hernieuwbare energie als percentage van het totale energiegebruik. De gemeente heeft de wens om strengere normen vast te stellen in bepaalde gebieden (BENG-norm (RIS307424)). Dit is nog niet opgenomen in nieuw beleid.

WarmtelinQ Rijswijk - Leiden

WarmtelinQ Rijswijk – Leiden is een voornemen van WarmtelinQ B.V., een onderdeel van de Gasunie. Dit project omvat de aanleg van een ondergrondse warmtetransportleiding en bestaat uit een aanvoer- en retourleiding van circa 20 kilometer tussen Rijswijk en Leiden. Door de warmtetransportleiding wordt het mogelijk om het bestaande warmtenet in Leiden en nieuwe lokale warmtenetten te voeden met restwarmte uit het Rotterdamse havengebied en eventuele nieuw aan te sluiten lokale bronnen. De leiding maakt deel uit van het regionale warmtetransportsysteem dat een belangrijke rol gaat vervullen in de transitie naar een betaalbare, betrouwbare en duurzame warmtevoorziening in dit deel van Zuid-Holland.

Op 16 mei 2023 hebben Gedeputeerde Staten het voorontwerp Provinciaal Inpassingsplan (PIP) en het strategisch deel van het plan voor de Milieu Effect Rapportage (plan MER) vastgesteld. Daarmee is er een voorkeursalternatief voor het tracé tussen Rijswijk en Leiden dat in de komende tijd verder wordt onderzocht. Op 10 mei 2023 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de Provinciale Coördinatieregeling (PCR) en de aanlandlocatie van WarmtelinQ bij het warmteoverdrachtstation in Leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0036.png"

Uitsnede plankaart voorontwerp PIP

Dit bestemmingsplan regelt niet de transportleiding. Dit geschiedt door de Provincie Zuid Holland middels het Provinciaal Inpassingsplan (provinciaal bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan staat hier los van. Tezijnertijd zal het PIP het gemeentelijk bestemmingsplan overrulen.

3.12.4 Duurzame leefomgeving: Natuur

Agenda Groen voor de Stad (RIS294705)

In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning, imago en ontwikkeling.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. De uitdaging voor de ontwikkeling van de A12 zone bestaat erin om de verdichting te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de A12 zone verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken. Elke (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijzen: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden. Voor de A12 zone betekent dit:

• De (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag;

• Inzetten op het beleidskader Natuurinclusief bouwen.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur SGH (RIS300506)

De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt. Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De begrenzing van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur is bestuurlijk vastgesteld.

In paragraaf 3.4 Groen is hier nader op ingegaan.

Nota Stadsnatuur (RIS305824)

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden. Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn.

Den Haag kent een uitgebreid netwerk aan ecologische verbindingszones als onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Hierbij wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen, ecologisch beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding hiervan. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht en de ecologische functie gecompenseerd worden.

Vuistregels biotopen als hulpmiddel bij groene inrichting van A12 zone

De inrichting draagt bij aan de functionaliteit van de aanwezige ecologische verbindingszones door te streven naar een optimale inrichting op basis van de vuistregels voor biotopen uit de Nota Stadsnatuur en gelden de uitgangspunten gesteld voor wijk- en buurtgroen. Voor de vuistregels is een handreiking beschikbaar.

Functionele ecologische verbindingszones

Een goed werkende ecologische verbindingszone moet een geschikt leefgebied voor veel verschillende diersoorten vormen. Alleen zo kunnen dieren zich tussen groengebieden verplaatsen. Naast een optimale inrichting met inheemse planten, struiken, geleidelijke overgangen en voldoende zonnige plekjes zijn ook voldoende rust en de biotoopgrootte van belang. Ecologische verbindingszones moeten dus voldoende breed zijn. In een stedelijke omgeving hanteren we als uitgangspunt een minimum van 20 meter, een norm van 30 meter en een ambitie van 50 meter of meer. Bij eventuele (her) inrichting van ecologische verbindingszones (zoals de zone langs de Goo-wetering) gelden de uitgangpunten en specifieke vuistregels voor biotopen opgenomen in de Nota Stadsnatuur.

Natuurkansenscan

De Natuurkansenscan is opgenomen in bijlage 6 van de Nota Stadsnatuur (RIS3058240). Wat betekent dit voor de A12 zone? Bij de omvorming van de openbare ruimte stellen we een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan beoordeeld op het gebied van stadsnatuur. Natuurinclusief denken én werken wordt zo steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel van het ontwerpproces. Het ontwerp van de A12 zone dient hier rekening mee te houden.

Boomonderzoek en compensatieverplichting

Bij ontwikkelingen in de A12 zone dient een bomenonderzoek plaats te vinden. Hieruit blijkt tevens de mogelijke compensatieplicht. In de planning moet ook rekening worden gehouden met de procedure rondom een kapvergunning.

Natuurinclusief bouwen (RIS288182)

Groen- en natuurinclusief bouwen helpt om de stad groen en gezond te houden. Conform het raadsbesluit over Natuurinclusief bouwen (inclusief evaluatie van het puntensysteem) (RIS288182; RIS309253) en de Nota Haagse hoogbouw Eyeline en Skyline (RIS298448) is een puntensysteem ontwikkeld, dat dient als instrument voor het bevorderen van groen- en natuurinclusief bouwen in Den Haag. Er liggen kansen om gebouwen in de zone natuurinclusief uit te voeren. Conform het raadsbesluit over Natuurinclusief bouwen zal het college van B&W bevorderen dat uitgangspunten voor Natuurinclusief bouwen (RIS288182; RIS309253) opgenomen worden bij gemeentelijke bouwinitiatieven (eigen grond). In de Bijlage wordt ingegaan op het puntensysteem die voor de grootschalige ontwikkeling van de A12 zone van toepassing is. De gemeente ziet toe of de ontwikkeling aan dit puntensysteem voldoet.

Wet natuurbescherming flora en fauna

De A12 zone is op dit moment een grotendeels groen terrein, in de loop der jaren zijn natuurwaarden ontstaan, waaronder wettelijk beschermde natuurwaarden. Den Haag kent een lange traditie van vleermuisonderzoek. De A12 zone is aangemerkt als belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Vleermuizen en hun leefgebied zijn beschermd conform de Wet natuurbescherming. Ecologisch onderzoek naar de functie van dit gebied is noodzakelijk. Het behoud van het gebied als vleermuisfoerageergebied (donkerte) inclusief ecologische verbetering hiervan is noodzakelijk De combinatie van ontwikkelingen is een risico vanuit de Wet natuurbescherming. Er is sprake van een cumulatie effect. De beschikbare achtergrondinformatie t.a.v. vleermuizen vanuit de gemeente is te vinden via www.kaartendenhaag.nl onder natuur en milieu. Directe link: https://arcg.is/1KivG40. Voor de A12 zone geldt:

• Belangrijke gebieden voor vleermuizen dienen dan ook in stand gehouden te worden.

• Het gaat hierbij zowel om behoud van areaal als om het behoud van donkerte.

• De eventuele (negatieve) effecten van ontwikkelingen in de A12 zone op vleermuizen en andere beschermde natuurwaarden moet ecologisch onderzocht worden.

• De mogelijke impact moet te allen tijde worden verzacht door maximaal in te zetten op vergroening van het terrein en de impact van verlichting zo klein mogelijk te houden (door heel gericht te verlichten).

Uitgangspunten voor verlichting zijn opgenomen in de Richtlijn Licht op Natuur RIS298658 https://denhaag.raadsinformatie.nl.

Stikstofdepositie

Er dient te worden aangetoond dat de bijdrage aan de stikstofdepositie in de gebruiksfase kleiner is dan 0,00 mol/ha/ jr. Bij een hogere bijdrage aan de stikstofdepositie is toetsing aan provinciaal beleid en overleg met team Groen van de Omgevingsdienst Haaglanden noodzakelijk. Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Met deze Wet worden, conform artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming, de gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van bepaalde bouwactiviteiten buiten beschouwing gelaten voor de Wnb-vergunningplicht. Deze vrijstelling voor de realisatiefase heeft alleen betrekking op stikstofdepositie. Voor andere onderdelen van de Wet natuurbescherming (zoals bijvoorbeeld soorten), geldt mogelijk nog wel vergunningplicht. Hiervoor blijft het beoordelingskader ongewijzigd.

3.12.5 Duurzame leefomgeving: Klimaatbestemdig

De omgang met de groei van de stad en met de klimaatverandering dient volgens de Kadernota gepaard te gaan met de ambitie om een gezonde, aangename leefomgeving te creëren. Dit vraagt een maximale inzet op

  • Klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en
  • Een sterke vooruitgang in milieukwaliteit.

In het navolgende wordt op elk ingegaan.

Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud.

  • 6. De aan te leggen groenvoorzieningen in de stad zullen aan kwaliteitseisen moeten voldoen, zodat zij toekomstbestendig worden.
  • 7. In intensiveringsgebieden zullen zij in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groenvoorzieningen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, aanbieden plekken voor rust en ontspanning).

Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, een aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Daar hoort ook een afgewogen gebruik en beheer van ondergrond bij.

De Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) biedt ontwerpprincipes om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten. Wateroverlast en de schade die daardoor veroorzaakt wordt zijn per locatie te analyseren middels de stresstesten in de klimaatatlas. De sponswerking van de stad moet vergroot worden om de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Dat wordt bereikt middels het vasthouden - bergen - infiltreren en/of hergebruiken of - eventueel vertraagd afvoeren van hemelwater. Oplossingsrichtingen zijn sterk afhankelijk van lokale omstandigheden zoals grondwaterstanden en typen ondergrond (zand of veen). Een oplossing vraagt daarmee altijd om maatwerk.

Het rapport Haagse Hitte (RIS299474) toont het hitte eiland en de overlast in Den Haag aan.

  • Naast maatregelen op en aan gebouwen die gericht zijn op het buitenhouden van de zomerse zon of verkoeling (zonwering, overstekken, groene daken, verticaal groen, geveltuintjes) bieden;
  • Bomen schaduw en verkoeling in de zomer;
  • Bij het bomenbeheer zal klimaatbestendigheid een randvoorwaarde gaan vormen.

Voor Den Haag zijn de effecten van droogte onderzocht in een Droogtestudie (RIS306855). De studie geeft aan dat verschillende delen van de stad kwetsbaar kunnen zijn voor diverse effecten van droogte. Droogte wordt beperkt door de maximale sponswerking in de stad te benutten door oplossingen in

  • Groenvoorzieningen;
  • Bodembuffers;
  • Wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem.

3.12.6 Duurzame leefomgeving: Milieuaspecten

Milieuzonering (lucht- en geluidkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. In artikel 5.16 van de Wm is vastgelegd dat voor een plan dat niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd hoeft te worden en het plan doorgang kan vinden. Met andere woorden, draagt een project niet of niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering. De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel 'niet in betekenende mate' (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM-projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit zal middels een berekening uitgevoerd moeten worden.

Schone Lucht Akkoord 2020 (RIS304354), Aanpak Schoon Vervoer (RIS 303606 en Milieuzones Den Haag 2020 (RIS305702)

Gemeente Den Haag heeft als ambitie om een mooie, leefbare en duurzame stad te zijn. Schone lucht is hier een belangrijk onderdeel van. Samenwerking met andere partijen is daarbij essentieel.

In samenwerking met de Rijksoverheid, Provincies en andere gemeenten is het Schone Lucht Akkoord opgesteld. Dit is een samenwerkingsovereenkomst om de luchtkwaliteit te verbeteren. Er wordt gezamenlijk ingezet op schonere lucht met als streefdoel de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Den Haag is dit akkoord aangegaan. Het Schone Lucht Akkoord is nauw verweven met andere beleidsdoelen zoals de verduurzaming van verkeer en de klimaatdoelstellingen. Ook draagt het Schone Lucht Akkoord bij aan de reductie van stikstof en heeft daarmee een positief effect op het verminderen van stikstofdepositie.

Om de luchtkwaliteit te verbeteren, brengt Den Haag de maatregelen in uit de Aanpak Schoon Vervoer (RIS 303606). In de Aanpak schoon vervoer (oktober 2019, RIS303606) is op hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente de vervuilende uitstoot van voertuigen in Den Haag wil terugdringen. Onderdeel van de aanpak is het instellen van een milieuzone voor dieselauto's en op termijn een nul-emissiezone (Milieuzones Den Haag 2020 (RIS305702).

Geluid

De Wetgeluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn onder andere aangewezen woningen. De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.

Beleidsnotitie “Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder” (RIS179917)

De Wet geluidhinder kent een stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor omgevingslawaai. Overschrijding van de maximale grenswaarden is niet toegestaan, overschrijding van de voorkeursgrenswaarden kan onder voorwaarden wel worden toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan hiervoor ontheffing verlenen en een hogere waarde vaststellen mits aan bepaalde voorwaarden (de criteria voor ontheffing) wordt voldaan. In zijn algemeenheid kan een hogere waarde alleen worden verleend als maatregelen om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen onvoldoende doeltreffend zijn, of als de maatregelen op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren stuiten. Om ervoor te zorgen dat ook in hoogbelaste woningen een leefbare woonsituatie blijft bestaan, worden in het Haags beleid hogere waarden aanvullende voorwaarden gesteld, zoals:

  • 8. een geluidsgevoelig object beschikt over tenminste 1 geluidsluwe gevel of een gelijkwaardige oplossing;
  • 9. een dove gevel betreft geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder;
  • 10. de gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt maximaal 69,5 dB.

In het algemeen vindt de uitwerking van het hogere waarden beleid plaats als er sprake is van een redelijk gedetailleerd stedenbouwkundig ontwerp. Een geluidsluwe gevel is niet in alle situaties zonder meer haalbaar. Per locatiespecifiek bouwplan dient naar een technisch haalbare en uitvoerbare uitwerking te worden gezocht. Dit onderzoek is een opgave die initiatiefnemers van een ontwikkeling in een vroegtijdig stadium moeten verrichten. De eis van de geluidsluwe gevel stelt in het algemeen bijzondere, concrete eisen aan de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp.

In alle gevallen waarbij er voor een bouwplan een hogere waarde wordt vastgesteld dient het geluidsniveau binnen in geluidsgevoelige ruimten te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 daar aan stelt.

Voor transformatie van kantoren naar woonbestemmingen kunnen ten opzichte van de eisen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de eisen van geluidwering en binnenniveau afwijkende eisen worden gesteld. Deze eisen kunnen in nader overleg met de gemeente op basis van het gemeentelijk beleid met betrekking tot transitie van kantoren naar woonfuncties nader worden ingevuld.

Beleid hogere grenswaarden Wet geluidshinder (RIS179918)

Een directe doorwerking van de plandrempel van 68 dB als maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting leidt voor bouw- en bestemmingsplannen in hoogbelaste gebieden echter tot ongewenste knelpunten en een blokkade voor deze plannen. Om tegemoet te komen aan plannen in hoogbelaste gebieden wordt de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting gesteld op 69,5 dB. Dit is in overeenstemming met de wettelijke lijn die onder andere ook bij wegreconstructies en industrielawaai wordt gehanteerd en waarbij de zogenaamde 'akoestische herkenbaarheid' een belangrijk criterium is. Een toename van de geluidsbelasting met 1,5 dB wordt vanuit de optiek van 'akoestische herkenbaarheid' als niet significant gezien, omdat dit nèt hoorbaar is. Een toename van meer dan 1,5 dB wordt als extra hinder ervaren

Actieplan Geluid 2021-2023 (RIS308264)

In de Wet geluidhinder is voorgeschreven dat er op basis van de geluidskaarten een actieplan geluid moet worden opgesteld. Deze verplichting komt voort uit de implementatie van Europese wetgeving nu in de Wet geluidhinder.

Het actieplan geluid heeft op dit moment wettelijk de status van beleidsdocument en dient te gaan over prioritaire problemen en is met name gericht op de aanwezige wegen en planologische situatie op de peildatum voor de geluidkartering en het actieplan (dat 1 keer per 5 jaar wordt vastgesteld; de eerstvolgende herijking is in 2017/2018). Onder de Omgevingswet wordt het actieplan een verplicht programma.

Van een prioritair probleem is sprake als er een relevante grenswaarde wordt overschreden. In de Wet geluidhinder is het begrip relevante grenswaarde vertaald als plandrempel. Voor het actieplan kiest Den Haag voor de aanpak van de meest urgente knelpunten. Urgente knelpunten zijn situaties waar een plandrempel van 68 dB wordt overschreden. Dit is de bovengrens uit de Wet geluidhinder (binnenstedelijk) waarbij woningbouw onder voorwaarden kan worden toegestaan. Deze waarde ligt boven de streefwaarde voor sanering (60 dB).

Doelstelling van het actieplan is dat het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden niet toeneemt en zo mogelijk afneemt. In de praktijk vertaalt zich dit in de verplichting om bij nieuwe ontwikkelingen ook het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden (evenals de wijzigingen daarin) in beeld te brengen. Hinder en ernstige hinder treedt op bij geluidsniveaus boven de 53 dB (wegverkeerslawaai) en 55 dB(A) industrielwaai, als deze in overeenstemming met de ministeriële Regeling omgevingslawaai wordt vastgesteld. De kans op slaapverstoring treedt op bij niveaus boven de 48 dB (wegverkeerslawaai) en 50 dB(A) (industrielawaai) op de gevel. Door het toepassen van voldoende geluidwering (voldoen aan de eisen vanuit het Bouwbesluit 2012) zal voor nieuwe woningen de kans op slaapverstoring worden beperkt.

In het kader van grootschalige gebiedsontwikkelingen wordt de toe-/afname van het (potentieel) aantal gehinderden meestal in beeld gebracht via een (al dan niet verplichte) milieueffectrapportage (MER). De verandering wordt daarbij afgezet tegen de situatie die optreedt bij autonome ontwikkeling (de referentiesituatie). Tevens moet daarbij worden ingegaan op mogelijke maatregelen met als streven het niet laten toenemen en zo mogelijk afnemen van het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden, om zoveel mogelijk te voorkomen dat ongewenste nieuwe geluidhindersituaties ontstaan.

In het kader van de organische ontwikkelingen die binnen het omgevingsplan mogelijk worden gemaakt is het op voorhand niet mogelijk het aantal (ernstig) gehinderden en slaapverstoorden te bepalen. Omdat de plan- en beleidsregels doelvoorschriften stellen met betrekking het toelaatbare binnenniveau in geluidsgevoelige vertrekken en daarnaast woningen een geluidsluwe gevel dienen te hebben, zal het aantal slaapverstoorden niet in een relevante mate toenemen. Een eventuele verandering in het aantal (ernstig) gehinderden laat zich op voorhand niet kwantificeren. Binnen de toetsing van vergunningaanvragen en de periodieke monitoring is dat wel mogelijk.

Industrie- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen. De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot: een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie. In de A12 zone is op dit moment al lawaai van wegverkeer en spoorwegen aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt dit betrokken in geluidsonderzoeken.

Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van Wet bodembescherming (Wbb) inwerking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

• het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;

• het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;

• het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/ of sanering heeft plaatsgebonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. De noodzaak van onderzoek is afhankelijk van het plan. Wanneer de bodem wordt geroerd of grond wordt verzet, bijvoorbeeld voor een nieuwe fundering is bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het indienen van een plan moet er dus voldoende inzicht zijn in eventuele verontreiniging en/of opslag van gevaarlijke stoffen ter plaatse. De op de gevels betreffende onderzoeken moeten van recente aard zijn. Het advies aan de initiatiefnemer is om de onderzoeken in een vroeg stadium te laten toetsen door het bevoegd gezag. Het plan wordt ook getoetst aan de Bouwverordening. Bij functiewijziging of herindeling van de functies zal dit ook consequenties kunnen hebben voor de Wet Milieubeheer.

Nota Bodembeheer gemeente Den Haag 2013-2023 (RIS260571)

De Nota Bodembeheer gemeente Den Haag 2013-2023 (RIS260571) gaat over het hergebruikbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Den Haag. Het richt zich op werkzaamheden in licht verontreinigde grond en het hergebruik van deze grond. De Nota Bodembeheer gaat niet over ernstig vervuilde grond en het saneren van spoedlocaties.

In de Nota Bodembeheer gemeente Den Haag 2013-2023 is geformuleerde gebiedsspecifieke beleid geformuleerd waarbij als uitgangspunten wordt gehanteerd dat:

  • 11. bij het hergebruiken van grond de kwaliteit van de bodem op het Haagse grondgebied als geheel niet verslechterd, het zogenaamde standstillprincipe;
  • 12. er geen risico voor mens en milieu optreedt als gevolg van de uitvoering van dit besluit;
  • 13. grond die wordt toegepast in de duinstrook en in waardevolle natuurgebieden (Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur) moet altijd zijn gekeurd, als schoon zijn beoordeeld en dezelfde fysische en chemische kwaliteit hebben als de ontvangende bodem;
  • 14. grond van het 'vroeg gebouwd gebied rondom het centrum' voorafgaand aan hergebruik in andere gebieden altijd moet zijn gekeurd en alleen binnen het gebied zonder keuring mag worden hergebruikt; waarmee wordt voldaan aan het standstillprincipe binnen het gemeentelijke grondgebied;
    en dat de volgende aspecten omvat: voor grond met een geringe verhoging van PCB wordt een van het Besluit bodemkwaliteit afwijkende norm gehanteerd;
  • 15. voor gebieden met de bodemfunctie Wonen of Industrie wordt mogelijk gemaakt dat licht verontreinigde grond ook op een locatie in een ander gebiedsdeel van Den Haag dan daar waar het is ontgraven, kan worden hergebruikt zonder dat daarbij de kwaliteit van de bodem op het grondgebied van Den Haag als geheel verslechtert.

Daarnaast zijn de regels voor onverdachte locaties voor graafwerkzaamheden dieper dan 2 meter beneden het maaiveld en tijdelijke uitname van grond aangepast.

Er zijn aanwijzingen dat in de A12 zone grond vervuild is met Japanse duizendknoop c.q. verschillende haarden van de Japanse duizendknoop aanwezig zijn. Dit is een zeer invasieve exotische plantensoort die, voorafgaand aan het bouwrijp maken, verwijderd moet worden. Het plangebied of projectlocatie moet daarom worden geïnventariseerd op de aanwezigheid van Japanse duizendknoop, inclusief eventuele sanering. Sanering en monitoring neemt al snel twee jaar in beslag. Verspreiding van de plantensoort door bijvoorbeeld vergraven/maaien/verplaatsen etc. moet te allen tijde worden voorkomen.

Lichthinder

Een A12 zone is ook gedurende een deel van de nacht in bedrijf. Bij plannen moet een onderzoek uitgevoerd worden met betrekking tot lichthinder waarbij getoetst dient te worden aan de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde. Daarbij dient rekening te worden gehouden met zowel omwonenden als fauna (vleermuizen).

Waterhuishouding, waterkwaliteit en waterveiligheid

De waterschappen stellen hun eigen Watervisie op. Uitgangspunt is dat deze Watervisies betrokken worden in de omgevingsvisies van gemeenten. Voor Den Haag is de Watervisie van het Hoogheemraadschap van Delfland van belang. Deze visie bevat kaarten met specifieke informatie per gebied. Ze laten voor acht typische gebieden de opgaven zien die met water te maken hebben. Per gebied zijn vervolgens twee tot vier toekomstperspectieven uitgewerkt. Deze laten mogelijke richtingen zien waarin het gebied zich in de (verre) toekomst kan ontwikkelen. Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Het initiatief dient rekening te houden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De bouw van de A12 zone leidt tot een toename van verharding en daarmee versnelde afstroming van regenwater naar het watersysteem. Voor ontwikkelingen geldt een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van deze voorziening. Het vertrekpunt voor de A12 zone is dat de waterbergingsopgave op eigen terrein opgelost wordt. Dit geldt ook voor de aan meervoudig ruimtegebruik gekoppelde waterbergingsopgave.

Beheer en onderhoud

Klimaatbestendig ontwerpen met water betekent: toekomstbestendig waterkwaliteitsbeheer en impliceert ook het waterkwaliteitsbeheer ten behoeve van toekomstig programma. De waterstructuur voor de GAVI-kavel wordt gefaseerd uitgevoerd. De ontwikkeling van de A12 zone dient rekening te houden met het beheer en onderhoud van de bestaande en toekomstige waterstructuur. De watergangen en keringen dienen bereikbaar te zijn voor onderhoud. Voor de A12 zone dient een klimaatbestendig ontwerp opgesteld te worden. Het waterbeheer en watermanagement dient nader uitgewerkt te worden. Dit impliceert een ontwerp waarin de hele (afval) waterketen en de afvoer van water in beeld gebracht wordt.

3.12.7 Duurzame leefomgeving: Mobiliteit

Den Haag zet in de Kadernota op een schoon en efficiënt mobiliteitssysteem. Hiervoor is een verandering van dit mobiliteitssysteem noodzakelijk: de mobiliteitstransitie, welke is vastgelegd middels de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664).

De strategie is opgebouwd uit de volgende vier thema's.

  • 16. De compacte stad;
  • 17. De menselijke maat;
  • 18. Stadsvriendelijke vervoerswijzen;
  • 19. De regionale context.

Binnen het thema 'stadsvriendelijke vervoerswijzen' wordt ingegaan op duurzame mobiliteit. Hierin staan duurzame mobiliteitsoplossingen centraal die zo min mogelijk schade brengen aan mens en milieu, en die ten dienste staan van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betekent onder andere dat wordt uitgegaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-OV-MaaS-Privéauto.

Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen wordt in de eerste plaats gekozen voor de voetganger en fietser, gevolgd door het openbaar vervoer, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, openbaar vervoer en auto de uitkomst. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag. Om de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem te bewaken, zijn zes doelstellingen voor mobiliteit geformuleerd, waaronder schone mobiliteit; er wordt ingezet op een klimaatneutrale stad in 2030 en op emissievrije mobiliteit. Dat wordt gedaan door

  • de realisatie van schoner vervoer;
  • het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen ;
  • door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden;
  • daarnaast wordt gestreefd naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en doelgroepenvervoer.

Luchtvervuiling heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid van onze inwoners en bezoekers. In Den Haag wordt daarom gestreefd de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie voor luchtkwaliteit na. In de Aanpak schoon vervoer (RIS303606) wordt daarom versneld ingezet op schonere voertuigen voor een gezondere lucht. De inrichting van (de omgeving van) gebouwen kan hier actief aan bijdragen door ruimte te reserveren en voorzieningen te treffen voor bijvoorbeeld (deel)fietsen en laadpunten voor elektrische voertuigen. Om de luchtkwaliteit in het centrum te verbeteren kent Den Haag diverse milieuzones. Deze gelden onder andere voor vrachtverkeer, bussen, dieselauto's en oude brommers en worden stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 2025 moet alle logistiek in de binnenstad emissieloos plaatsvinden (Milieu Zones Den Haag RIS305702).

3.12.8 Duurzaam materiaalgebruik

Zoals een transitie nodig is in de energievoorziening, zo is ook een transitie nodig in het omgaan met grondstoffen en materialen. Met innovatieve bouwtechnologieën, het stimuleren van de deeleconomie, het repareren en uiteindelijk hergebruiken van onderdelen of de grondstoffen beperken we het gebruik van kostbare grondstoffen en voorkomen we het ontstaan van afval. Dit is een verandering op alle niveaus, van wereld tot woonwijk en van productie tot gebruik. Bij het ontwerp van de gebouwen en omgeving kan gebruik gemaakt worden van bestaande bouwmaterialen. Door in het ontwerp rekening te houden met toekomstig hergebruik zijn bouwdelen en -elementen later beter inzetbaar. Een materialenpaspoort biedt inzicht in de herbruikbaarheid van de gebruikte materialen in gebouwen en omgeving.

Het inzetten op een circulaire economie voor Den Haag belangrijk is om de werkgelegenheid in de stad te stimuleren, te komen tot minder CO2-uitstoot en beschikbare grondstoffen efficiënt in te zetten. Den Haag is het Nationaal Grondstoffenakkoord (RIS296148) aangegaan.

Omdat de bouwsector grote impact heeft op materiaal- en grondstoffengebruik en daarmee een belangrijke rol speelt in de transitie naar een circulaire economie, neemt Den Haag deel aan de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen (RIS306949), welke bij zal dragen aan de invulling van de doelstelling om tot een circulaire economie te komen.

De Aanpak Grondstoffentransitie (RIS305827)is erop gericht afval als grondstof te gebruiken en bij de juiste bedrijven terecht te laten komen zodat zoveel mogelijk gebruikswaarde en economische waarde behouden blijft.

In hoofdstuk 4 van Programmabrief 2022 (RIS 309860) is de ambitie verwoordt dat bewoners en ondernemers in de stad hun dagelijkse producten zoveel mogelijk hergebruiken. Afval wordt daarbij als secundaire grondstof beschouwd waaruit weer nieuwe producten gemaakt kunnen worden. Deze transitie draagt daarmee niet alleen bij aan een schone stad, het draagt bij aan een duurzame stad waarin wij ons grondstoffengebruik in de stad verminderen. De aanpak van de transitie krijgt vorm in het Grondstoffenplan.

Alles wat we nu weggooien, kan de grondstof zijn voor iets nieuws. In Grondstoffenplan Den Haag: van afval naar grondstoffen (RIS310285) wordt uiteen gezet wat daarvoor nodig is. Dit Grondstoffenplan vormt onderdeel van de grondstoffentransitie die momenteel in beweging is. Dit biedt uitdagingen maar juist ook kansen voor de stad Den Haag. Zo daagt deze transitie ons uit om op een nieuwe manier te kijken naar produceren, consumeren en het afval dat hieruit voortkomt. Maar het biedt ons als stad ook de kans om de afvalinzameling- sortering, en verwerking te verduurzamen, circulair ondernemen te stimuleren en in te zetten op sociale arbeid. Dit Grondstoffenplan zet een stap naar een nieuwe manier van denken over afval, namelijk als iets dat we kunnen hergebruiken als grondstof. Dat is de essentie van dit plan.

3.13 Overig sectoraal beleid

In het plangebied zijn ook functies aanwezig waarvoor apart beleid is geformuleerd om nieuwe vestiging zo veel mogelijk te voorkomen. De bestaande vestigingen mogen worden voortgezet op grond van de beleidsstukken die hieronder worden behandeld.

3.13.1 Paraplubestemmingsplan Seksinrichtingen

Ten tijde van het van Kracht zijn van het bordeelverbod werden seksinrichtingen (o.a. prostitutie-inrichting, erotische massagesalon, seksclub en escortbedrijf) voor het grootste deel van de gemeente Den Haag gereguleerd door een tweetal Leefmilieuverordeningen: Oude Centrum en Stationsbuurt (1992) en Recreatie-inrichtingen c.a. (1994). Na de afschaffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000 werd de regeling aangepast en opgenomen in het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003). Hiermee is aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling over seksinrichtingen toegevoegd.

In het bestemmingsplan wordt geen seksinrichting toegestaan.

3.13.2 Paraplubestemmingsplan Detailhandel Vuurwerk

In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (vastgesteld d.d. 25 november 2004, onherroepelijk d.d. 27-09-2005) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Dit paraplubestemmingsplan geldt als overkoepelend bestemmingsplan voor het grondgebied van Den Haag.

De Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk reguleert verder vestigingen waar opslag van vuurwerk tot 10.000 kg is toegestaan. Deze vestigingen komen in het plangebied niet voor. Omdat deze vestigingen, mede vanwege de hoge woondichtheid van het gebied niet gewenst zijn, maakt het bestemmingsplan deze vestigingen niet mogelijk.

3.13.3 Belwinkels

In het plangebied is geen belwinkel toegestaan.

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Natura 2000 gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0037.png"

Afbeelding 4.1: deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal 

Conclusie

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan waarbij ruimtelijke ontwikkelingen die gedurende de planperiode zijn vergund zijn verwerkt in deze actualisering en nieuw beleid wordt opgenomen. Voor een volledige beschrijving van deze ontwikkelingen wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat een deel van bestaande gastransportleiding parallel aan de Spoorlijn onder het viaduct door, een paar meter verlegd kan worden. Er is een vormvrije - m.e.r. gemaakt ten behoeve hiervan gemaakt. Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De aanmeldnotitie is in bijlage 2 opgenomen

Daarnaast wordt de geplande verlegging met enkele meters van een ondergrondse hoogspanningsverbinding (150 kiloVolt) mogelijk gemaakt. Er is hierbij een vormvrije - m.e.r. gemaakt. Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De aanmeldnotitie is in bijlage 1 opgenomen

Binnen het plangebied is geen Natura-2000 gebied aanwezig. Gelet op het feit dat er geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkelingsprojecten, is er geen aanleiding voor een separate vormvrije - m.e.r.- aanvraag (aanmeldingsnotitie) en beoordeling.

De fysieke leefomgevingsaspecten voor dit bestemmingsplan worden in de hierna volgende paragrafen beschreven.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 3. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 4. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 5. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 6. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 7. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan.

Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan vervoer van gevaarlijke stoffen over weg plaats en er zijn buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met name over de snelweg A4 langs de bioscoop die mogelijk is gemaakt via een uitgebreide Wabo procedure en bij Deelplan 19. Het groepsrisico is in het kader van deelplan 19 reeds beschouwd in het kader van het voorgaande bestemmingsplan en in de verleende vergunning van de bioscoop.

  • Toelichting Verlegging Gastransportleiding W-536-06 Spoorlaan

Rijkswaterstaat heeft plannen om de Rijksweg A4 en het Prins-Clausplein te reconstrueren. Ter plaatse van het Pins-Clausplein ligt de bestaande gastransportleiding W-536-06 parallel aan de Spoorlaan onder het viaduct door. Bij de reconstructie van het Prins-Clausplein vindt herpositionering van de huidige steunpilaren plaats waardoor de bestaande gastransportleiding niet op de huidige locatie behouden kan blijven. Derhalve dient de gastransportleiding W-536-06 over een lengte van circa 120 meter verlegd te worden om ruimte te creëren voor de nieuw te plaatsen steunpilaren. Op onderstaande afbeelding is de bestaande ligging van de gastransportleiding met rood weergegeven en de nieuwe ligging na verlegging met een paarse stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0038.png"

De W-536-06 betreft een gastransportleiding met een werkdruk van 40 bar die conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) in relatie met de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb) met een dubbelbestemming van 4 meter aan weerszijden opgenomen dient te worden in een bestemmingsplan. Het verleggen van de gastransportleiding leidt ertoe dat deze buiten de huidige dubbelbestemming 'Leiding-Gas' komt te liggen.


Binnen dit bestemmingsplan wordt daarom de bestaande dubbelbestemming 'Leiding-Gas' ter plaatse van de verlegging opgerekt tot 4 meter aan weerszijden van de nieuwe beoogde leidingligging om in het bestemmingsplan ruimte te creëren voor de verlegging van de gastransportleiding. Hierbij blijft de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' aan weerszijden van de bestaande gastransportleiding in tact omdat de verleggingswerkzaamheden vooralsnog pas in 2023 voorzien zijn. Hiermee blijft de bescherming van de bestaande gastransportleiding geborgd.

Verlegging van de ondergrondse 150kV verbinding

Binnen het plangebied is voor de ondergronds 150 kV-verbinding (transporteren elektriciteit), inclusief beschermingszone de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen. Hiermee is de bescherming van de bestaande ondergrondse hoogspanningsleiding geborgd.

Ondergrondse hoogspanningsverbindingen vallen niet onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De verlegging van de ondergrondse hoogspanningsverbinding leidt daarmee niet tot risico's ten aanzien van externe veiligheid.

Munitieopslagplaats

"Ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - munitie b" is het oprichten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet toegestaan". De zones zijn opgenomen in de verbeelding en de bijbehorende bescherming is geborgd in artikel 33.5 van de planregels.

"Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie c' is het oprichten van bouwwerken met vlies- en gordijngevelconstructies of bouwerken met grote glasoppervlakten waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt niet toegestaan. De zones zijn opgenomen in de verbeelding en de bijbehorende bescherming is geborgd in artikel 33.7 van de planregels.

Met dit bestemmingsplan worden de bestemmingen conserverend overgenomen en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig echter worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in de nabijheid hiervan. Met lawaai van railverkeer hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden. Dit geld ook voor wegverkeerslawaai.

Conclusie

In het plangebied Ypenburg A4/A12 zone worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Derhalve is toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder niet aan de orde.

De ondergrondse 150kV verbinding en het verleggen van de gastransportleiding produceert geen geluid en is geen geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. In de aanlegfase wordt wel tijdelijk geluid geproduceerd door het aanwezige materieel. Tijdens de aanleg van de verbindingen is de aannemer gehouden aan de voorschriften uit de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag.

Industrielawaai (warmtekrachtcentrale)

Rondom WKC Ypenburg is een geluidzone ex artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh) vastgesteld. De situering van de zone is weergegeven in onderstaand figuur.



afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0039.jpg"
Op 16 februari 2012 zijn door middel van (bron)gerichte geluidmetingen de relevante geluidbronnen van WKC Ypenburg geïnventariseerd en is in overleg met Eneco de representatieve bedrijfssituatie vastgesteld. Aan de hand van de vastgestelde geluidproductie is een akoestisch rekenmodel opgesteld en is de geluidbelasting ter hoogte van de zonegrens berekend.


Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter hoogte van de zonegrens ten gevolge van de representatieve bedrijfssituatie van WKC Ypenburg maximaal 37 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt (overeenkomend met 47 dB(A) etmaalwaarde). Voorgesteld wordt deze berekende geluidbelasting in de te verlenen omgevingsvergunning op te nemen. Ten gevolge van de inzet van een tijdelijke stookinstallatie neemt de geluidbelasting op de zonegrens met maximaal 2 dB toe tot 49 dB(A)-etmaalwaarde. De zonegrens blijft hiermee gerespecteerd.


Thans bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woningen (> 600 m afstand) bedraagt circa 27 dB(A) in zowel de dag-, avond- en nachtperiode.


De geluidbronnen van WKC Ypenburg geven geen aanleiding tot het optreden van maximale geluidniveaus (LAmax) in de woonomgeving die significant hoger zijn dan het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Zonder verdere berekening kan gesteld worden dat, indien wordt voldaan aan de voorgestelde grenswaarden ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, tevens wordt voldaan aan de voorgestelde grenswaarden ten aanzien van het maximale geluidniveau (zie hoofdstuk 2 van rapport FA 20080-1-RA-002 d.d. 23 juni 2015 door Peutz. Bijlage 3 van de toelichting).

De geluidszone warmtekrachtcentrale is geregeld in regel 33.7 

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Conclusie  

Ten aanzien van de ondergrondse 150kV verbinding en het verleggen van de gastransportleiding is gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. In de beheerfase vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase en de beheerfase is dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit gelden er daarom geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan en kan onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege blijven. Zie de bijlagen 2 en 1 van de verrichtte onderzoeken hierbij.

4.6 Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

De kortste afstand tussen het plangebied en een Natura2000-gebied bedraagt ca 7,5 kilometer. Er zijn derhalve geen significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied te verwachten ten gevolge van onderhavig conserverend bestemmingsplan.

4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Om het nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging wordt geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 , geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

4.6.3 Soortenbescherming

Verder heeft de Wnb de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Foerageergebied vleermuizen

In Den Haag wordt al meer dan 20 jaar onderzoek gedaan naar de verspreiding van vleermuizen. Het geheel is weergegeven op onderstaande kaart. Een groot deel van het plangebied is onderdeel van het netwerk van foerageergebieden die van groot belang zijn voor vleermuizen. Vleermuizen, hun verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden zijn beschermd conform de Wet natuurbescherming. Gezien de (potentiële) ontwikkelingen op de GAVI-kavel en omgeving zijn mogelijk cumulatieve negatieve effecten voor vleermuizen te verwachten en zal de functie van het gebied in zijn geheel ecologisch onderzocht moeten worden. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zijn randvoorwaarden verbonden aan eventuele ontwikkelingen (schaalgrootte, natuurinclusief, beperking verlichting etc.). Deze ontwikkelingen worden niet met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

4.6.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

Er is geen dergelijk bos binnen het plangebied gelegen.

4.6.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

4.6.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 - in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

4.6.7 Betekenis natuurbescherming voor dit plangebied

Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan.

Het plandeel Het Hof (Deelplan 20), vormt samen met de omgeving van de Plas van Reef, het groengebied van TNO en de groenstructuur langs de watergangen een belangrijk gegeven. Het groen omzoomt de Plas. Tussen de GAVI kavel en de Molensloot is de aanwezige ecologische verbindingszone op de verbeelding en bijbehorende bepaling geborgd in artikel 33.1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Overige zone - ecologische verbindingszone" zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone, één en andere met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke groene hoofdstructuur, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Daarnaast maakt het tracé van tramlijne 19 vanaf de hoek Guldenlaan en Ypenburgse stationsweg onderdeel uit van de ecologische verbindingszone, evenals de strook groen langs het Hofbad, de Hofbadtoren en de Ypenburgse Boslaan. Deze zijn voorzien van een bestemming Verkeer- Verbijfsgebied met een gebiedsaanduiding ecologische verbindingszone. Hiermee wordt geborgd dat bij herinrichting de ecologische waarden niet geschaad worden.

In de omgeving van het plandeel het Hof (Deelplan 20) worden drie verschillende groengebieden aangelegd, waarvan twee gelegen zijn aan de Molensloot. Deze worden ingericht als groene speelvoorzieningen. De andere plek ligt in het hart van de nieuwe buurt. De groene speelplaats langs de Molenvliet is gerealiseerd op gronden die voorheen voorzien waren van de bestemming Verkeer- Verblijfsgebied (nu Groen) daarmee wordt het groenoppervlak in het plangebied met ongeveer 2700 m2 vergroot.

De Fregatsingelzone is de smalle bufferruimte tussen stadsdeel Ypenburg in Den Haag, een recentelijk in de polder ontwikkeld woongebied, en de oude lintbebouwing langs de Veenweg in Pijnacker-Nootdorp. Het gebied maakt onderdeel uit van de groene rand van dijken en tussenboezems dat om deelgebied 19 (De Caaien) heen ligt. De Fregatsingelzone bestaat uit een smal deel en een breed deel. Beoogd werd hier woningbouw te ontwikkelen. Door nieuwe inzichten en ramingen en uit nadere studie blijkt door de aanwezige dijk en de bijbehorende eisen van Delfland het niet mogelijk is het smalle deel van het gebied rendabel tot ontwikkeling te brengen is. Dit heeft ertoe geleidt dat het smalle deel wat eerder de bestemming Wonen- 3 had in Deelplan 19 nu zal worden ingericht als openbare ruimte en een bestemming Groen krijgt.

Ten behoeve van de verlegging van de ondergrondse 150kV verbinding is een verkennend natuuronderzoek (Verkennend natuuronderzoek reconstructie Haaglanden A4 te Den Haag, Sweco, 21 juni 2022, referentie NL22-648800269-26499 ) uitgevoerd. Zie bijlage 4 Uit dit onderzoek blijkt dat er geen negatieve gevolgen voor het aspect natuurbescherming te verwachten zijn als gevolg van de verlegging van de 150kV verbinding, wel moeten de in het onderzoek genoemde maatregelen in acht worden genomen.

Ten behoeve van de verlegging van de gasleiding W-536-06 ter hoogte van de Spoorlaan te Den Haag is een verkennend natuuronderzoek (Natuurtoets Verlegging W-536-06 ter hoogte van de Spoorlaan Den Haag, WSP, 28 februari 2022, referentie SOL018029FF-A) uitgevoerd. Zie bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen negatieve gevolgen voor het aspect natuurbescherming te verwachten zijn als gevolg van de verlegging van de 150kV verbinding, wel moeten de in het onderzoek genoemde maatregelen in acht worden genomen.

4.7 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • d. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • e. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • f. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik voor bedrijvigheid, woongebied, openbare weg en openbaar groen. Binnen het plangebied en in de directe omgeving hebben diverse bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad) en er zijn diverse (voormalige) ondergrondse brandstoftanks bekend. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Het plangebied ligt in stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone Leidschenveen, Ypenburg en Wateringseveld en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) in zone overige ondergrond.


Niet alle locaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Ten behoeve van de verlegging van de ondergrondse 150kV verbinding is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Verkennend bodemonderzoek A4 Haaglanden, Sweco, 29 juni 2022, referentie NL22-648800269-27170) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het verleggen van de ondergrondse hoogspanningsverbinding en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan de voorgenomen werkzaamheden.

Ten behoeve van de verlegging van de gasleiding W-536-06 ter hoogte van de Spoorlaan te Den Haag is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Verkennend bodemonderzoek, N.V De Nederlandse Gasunie, 31 januari 2022, referentie OL018929MK-A -Definitief- Verkennend onderzoek W536-06 te Den Haag) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het verleggen van de gasleiding W-536-06 ter hoogte van de Spoorlaan te Den Haag en er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan de voorgenomen werkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2worden het plan en ontwikkelingen beschreven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Ypenburg A12 zone vormt het planologisch-juridisch bindende kader voor het toelaatbaar gebruik van de gronden binnen het plangebied, dit is vastgelegd op de digitale verbeelding (behorende bij dit bestemmingsplan en in de regels. Het bestemmingsplan Ypenburg A12 zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. Hierin zijn deels de bestaande rechten uit de hiervoor genoemde bestaande bestemmingsplannen overgenomen en deels de bestaande situatie (op basis van uitgevoerde inventarisaties, luchtfoto's, hoogte kaarten etc.), alsmede tussentijds verleende vergunningen. In dit bestemmingsplan is het bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp van 1998, Ypenburg Nootdorp, 1e herziening van de 2e herziening Deelplan 19, het bestemmingsplan Ypenburg - Deelplan 20 van 2017, Ypenburg-Nootdorp 3de herziening Deelplan 26 en de parapluherziening fietsparkeren van 2018 opgenomen.

In het plangebied zijn in het verleden een aantal projectbesluiten en omgevingsvergunningen verleend die in het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone zijn opgenomen. De gerelateerde wateropgave, waar dit effect heeft op het bestemmingsplan, is bij de betreffende ontwikkelingen beschreven. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:

  • Guldenlaan snelwegzijde dit betreft een plan voor een bioscoopcomplex. (A)
  • Guldenlaan snelwegzijde dit betreft een plan voor kantoren. (B)
  • Laan van Leidschenveen dit betreft een brug over de weg (C)
  • Ypenburgse Stationsweg naast het Hofbad, een plan voor een appartementencomplex.(D)
  • Dagpauwooglaan dit betreft kavels aan de watergang. (E)
  • Vlinderhof dit betreft de vrije kavels. (F)
  • Vuurvlinderlaan en Koolwitjelaan appartementen (G)
  • Valutapad dit betreft laboratoria voor TNO (H)
  • Ypenburgse Stationsweg Fast Ned station (I)
  • Verlegging Gastransportleiding W-536-06 Spoorlaan
  • Bestemmingswijziging van de bestemning Wonen-3 in een bestemming Groen bij de Fregatsingelzone Deelplan 19
  • Verlegging van de ondergrondse 150kV verbinding

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0040.png"

Afbeelding 5.1: Bestemmingsplan Ypenburg A12 zone

Actueel wordt onderzocht of in de toekomst een geothermielocatie naast de bestaande warmtekrachtcentrale mogelijk gemaakt zal worden. Op termijn zal hierdoor de wijk Ypenburg van aardwarmte worden voorzien. Hiervoor zal een omgevingsvergunning voorbereidt worden. Daarnaast kan in de toekomst de ontwikkeling rond de GAVI kavel gaan spelen. Toekomstige ontwikkelingen op GAVI kavel kunnen invloed hebben op de groenstructuur en de Infrastructuur.

Zodra de haalbaarheid van de plannen is aangetoond, kan middels een separate procedure medewerking worden verleend.

Verleende projectbesluiten en (ontwerp)omgevingsvergunningen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen:

5.2.1 Guldenlaan bioscopencomplex (A)

Op de kavel naast de Guldenlaan, het Guldenpad is een initiatief ingediend voor een multiplex-bioscoop met bijbehorende voorzieningen waaronder horeca en met parkeren op eigen terrein in een gebouwde voorziening. Het project wordt ontwikkeld door bioscoopbedrijf Euroscoop. Het bioscopencomplex wordt tegen de bestaande parkeergarage en kantoorbebouwing aangebouwd. Hierdoor sluit de openbare ruimte en de buitenruimte op het hoger gelegen maaiveld aan bij de buitenruimte van de kantoren. De bioscoop kenmerkt zich door zijn lang gerekt volume die parallel aan de snelweg is gepositioneerd. Het complex bevindt zich in aanbouw en telt meer dan 2000 zitplaatsen, verdeeld over vijf verdiepingen en tien zalen. De hoofdentree van de bioscoop ligt op de eerste verdieping waar de horeca zich bevindt.

Voor autoverkeer is het bioscopencomplex bereikbaar via de Guldenlaan die vanaf de Laan van Leidschenveen ontsloten wordt. De entree van de parkeergarage bevindt zich op maaiveld aan de Guldenlaan. Via het vrij liggend fietspad langs de Guldenlaan is het bioscopencomplex en de horeca ook bereikbaar voor fietsers. Voetgangers kunnen het complex vanaf het station Den Haag Ypenburg via de brug over de Laan van Leidschenveen bereiken.

De compensatie voor waterberging voor de bioscoop is aangelegd in de vorm van open water. Het water is opgenomen in de legger van het waterschap. Dit wordt tevens in het bestemmingsplan als water bestemd en is daarmee geborgd op de verbeelding en regels.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0041.png"

5.2.2 Guldenlaan kantoren (B)

Op de kavel naast de Guldenlaan, het Guldenpad zijn twee initiatieven gerealiseerd voor kantoren met parkeren op eigen terrein in een gebouwde voorziening onder een verhoogd maaiveld. De kantoren zijn ontwikkeld voor KPMG en de Hartstichting. De kantoren spelen in op de omgeving en gaan een relatie aan met de Plas van Reef. De bebouwing van de hartstichting en KPMG vormen een accentbebouwing een kleinere korrel, die complementair is aan de bebouwing van de bioscoop.

De gerelateerde wateropgave is volgens de planbeschrijving grotendeels in Ypenburg-Nootdorp, 1e herziening van de 2e herziening (Deelplan 19) gerealiseerd, deels is sprake geweest van 2x 800 m2 wateroppervlak binnen het gebied van Ypenburg-Nootdorp, 3e herziening (Deelplan 26). Deze is op basis van de omgevingsvergunning van het bioscoopcomplex weer aangepast. De wateropgave in verband met de bioscoopcomplex is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland, op basis van de legger in het plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0042.png"

5.2.3 Laan van Leidschenveen brug (C)

De Laan van Leidschenveen vormt de verbinding tussen de stadsdelen Ypenburg en Leidschenveen. Op de Laan van Leidschenveen bevindt zich de OV halte voor de tram. De weg vormt een barrière tussen de deelgebieden die langs de snelweg A12 liggen. Om de bereikbaarheid van de kantoren mogelijk te maken is een voetgangersbrug over de Laan van Leidschenveen gerealiseerd. Aan de voet van de voetgangersbrug bij de aanlanding op het stationsplein bevindt zich een lift. Voor deze projecten is een omgevingsvergunning verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0043.png"

5.2.4 Ypenburgse Stationsweg Hofbadtoren (D)

Momenteel wordt een initiatief ontwikkeld op de kavel naast het Hofbad. Hierbij gaat het om het realiseren van een woningbouwtoren met appartementen. De erfontsluiting vanaf de Dagpauwooglaan wordt in het plan opgenomen. Het programma omvat sociale woningbouw met een maximale bouwhoogte van 70 meter. Het plan wordt ontwikkeld door Staedion. Voor de woontoren die naast het Hofbad is gerealiseerd, is een omgevingsvergunning afgegeven omdat de positie van de bebouwing en de bereikbaarheid van de locatie gewijzigd is. Daarnaast is een afwijking van de parkeernorm voor deze specifieke doelgroep mogelijk gemaakt.

Aangezien voor de woontoren reeds in het vigerende bestemmingsplan Ypenburg Deelplan 20 een woonbestemming is opgenomen, ontstaat hier geen nieuwe wateropgave. Voor deze projecten is een omgevingsvergunning verleend en zijn gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0044.png"

5.2.5 Dagpauwooglaan kavels aan de watergang (E)

Het plan omvat eengezinswoningen die gerealiseerd worden door particulieren. De kavel aan de Dagpauwooglaan zijn gewijzigd ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan Deelplan 20. Langs de Dagpauwooglaan worden grondgebonden woningen met een tuin aan het water gerealiseerd. Hierdoor is de langzaam-verkeersroute aan de watergang komen te vervallen en bevinden zich nu de tuinen van de grondgebonden woningen aan deze zijde, hier mogen geen hoofdgebouwen gerealiseerd worden. De langzaam-verkeersverbinding ligt aan de woonwijkzijde. Voor de woningen aan Dagpauwooglaan zijn omgevingsvergunningen afgegeven aangezien enkele woningen een uitbouw aan de achterzijde of een erker aan de voorzijde realiseren. De hiermee wegbestemde groene zone is ruim gecompenseerd binnen dit plangebied. Binnen Het Hof (Deelplan 20) is groen toegevoegd. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Overige zone - ecologische verbindingszone" zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone. Verder wordt de specifieke gebruiksregel die voor bestemmingen Wonen-1 en Wonen-3 geldt, in het nieuwe bestemmingsplan zonder aanpassing overgenomen. De gronden die zijn gelegen voor de voorgevelrooilijn, grenzend aan de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat, mogen voor niet meer dan 50% verhard worden.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0045.png"

5.2.6 Vlinderhof vrije kavels (F)

Deze stedenbouwkundige eenheid kent grotendeels een ontwikkeling op basis van kleinschalig opdrachtgeverschap. De omgevingsvergunningen die afgegeven zijn hebben betrekking op de derde bouwlaag voor enkele woningen in het hart van het plan. Hierdoor is het totaal woningoppervlak van de eengezinswoningen verruimd. Voor de woningen is een omgevingsvergunning afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0046.png"

5.2.7 Vuurvlinderlaan en Koolwitjelaan appartementen (G)

Op de hoeken aan de Vuurvlinderlaan en de Koolwitjelaan worden de appartementen gewijzigd gerealiseerd. Aan de Vuurvlinderlaan is ingestemd met een minder brede toegang tot het binnenterrein en een diepere bebouwing. Aan de Koolwitjelaan is de ingang verplaatst.

De begrenzing van de bestemming is hiermee niet gewijzigd. Een extra wateropgave is hierin niet van toepassing. Voor de appartementen is een omgevingsvergunning afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0047.png"

5.2.8 Valutapad laboratoria TNO (H)

Het gebied van TNO beslaat 360.485 m2 (36 ha) en is gelegen naast de snelweg A4. Ten oosten ligt de buurt Morgenweide en ten zuiden Bosweide. Aan de noordzijde ligt de warmtekrachtcentrale, GAVI-kavel en Plas van Reef.

TNO is vanaf 1939 gesitueerd op militair vliegveld Ypenburg. In 1991 is TNO Protection gestart. In de loop van de jaren is de woonwijk Ypenburg om TNO heen gebouwd en is de omgeving sterk verstedelijkt. Voor de nabijgelegen GAVI-kavel en omgeving zijn ontwikkelingen voorzien. Het gebied is in zijn geheel onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag.

Op 30 juni 2011 is er intentieovereenkomst gesloten tussen TNO en de gemeente Den Haag inzake de locaties TNO Ypenburg en TNO Waalsdorperweg, met als doel afspraken vast te leggen over de betreffende locaties. De intentieovereenkomst uit 2011 is in 2018 door partijen beëindigd omdat TNO locatie Ypenburg voor eigen gebruik wenst te behouden. In juni 2023 is er een nieuwe overeenkomst getekend met TNO. Het doel van deze overeenkomst is dat de gemeente het eerste recht van koop heeft (voor de duur van 10 jaar) op locatie Ypenburg als TNO besluit om te gaan verhuizen. In 2019 is een groot deel van de Defensie en Veiligheid werkzaamheden verhuisd van Rijswijk naar nieuwe faciliteiten op Ypenburg. Op 23 mei 2019 werden die nieuwe faciliteiten officieel geopend. In 2025 staat het laatste gedeelte van de verhuizing gepland van de Defensie en Veiligheid werkzaamheden.

Het gebied van TNO dat gelegen is in Ypenburg is ecologisch waardevol en maakt onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Daarnaast ligt het in een sterk verstedelijkt gebied. Om die redenen wordt op dit moment in overleg met partijen onderzocht wat de mogelijkheden en consequenties zijn om de huidige vergunde bebouwing als maximum bebouwingsoppervlak te hanteren. Indien dit aan de orde is kan daarmee bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0048.png"

5.2.9 Ypenburgse Stationsweg Fast Ned station (I)

Langs de Ypenburgse Stationsweg, naast het station Ypenburg, ligt een kavel die nog niet is ontwikkeld. Tijdelijk is hier een Park en Ride voorziening gerealiseerd. Op deze kavel wordt nader onderzocht of een gebouwde Park en Ride voorziening, kantoren of woningen mogelijk kunnen zijn. Op de kavel is een laadstation op het parkeerterrein van de P&R voorziening mogelijk gemaakt. Het initiatief omvat een eenlaagse bebouwing, een dak met een laadpunt.

Aangezien hier sprake is van een reeds verhardoppervlak, ontstaat hiermee geen nieuwe wateropgave. Het laadstation is middels een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0049.png"

Toelichting Verlegging Gastransportleiding W-536-06 Spoorlaan

Rijkswaterstaat heeft plannen om de Rijksweg A4 en het Prins-Clausplein te reconstrueren. Ter plaatse van het Pins-Clausplein ligt de bestaande gastransportleiding W-536-06 parallel aan de Spoorlaan onder het viaduct door. Bij de reconstructie van het Prins-Clausplein vindt herpositionering van de huidige steunpilaren plaats waardoor de bestaande gastransportleiding niet op de huidige locatie behouden kan blijven. Derhalve dient de gastransportleiding W-536-06 over een lengte van circa 120 meter verlegd te worden om ruimte te creëren voor de nieuw te plaatsen steunpilaren. Op onderstaande afbeelding is de bestaande ligging van de gastransportleiding met rood weergegeven en de nieuwe ligging na verlegging met een paarse stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0050.png"

De W-536-06 betreft een gastransportleiding met een werkdruk van 40 bar die conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) in relatie met de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb) met een dubbelbestemming van 4 meter aan weerszijden opgenomen dient te worden in een bestemmingsplan. Het verleggen van de gastransportleiding leidt ertoe dat deze buiten de huidige dubbelbestemming 'Leiding-Gas' komt te liggen.

Binnen dit bestemmingsplan wordt daarom de bestaande dubbelbestemming 'Leiding-Gas' ter plaatse van de verlegging opgerekt tot 4 meter aan weerszijden van de nieuwe beoogde leidingligging om in het bestemmingsplan ruimte te creëren voor de verlegging van de gastransportleiding. Hierbij blijft de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' aan weerszijden van de bestaande gastransportleiding in tact omdat de verleggingswerkzaamheden vooralsnog pas in 2023 voorzien zijn. Hiermee blijft de bescherming van de bestaande gastransportleiding geborgd.

Bestemmingswijziging van de bestemning Wonen-3 in een bestemming Groen bij de Fregatsingelzone Deelplan 19

De Fregatsingelzone is onderdeel van Vlek V in deelplan 19 en wordt omsloten door de gemeentegrens met Pijnacker-Nootdorp (Gooland), de Fregatsingel, de Molensloot en het Regionale kantoor van de Politie Haaglanden. De locatie is momenteel braakliggend terrein in eigendom van de gemeente Den Haag en heeft een woningbouwbestemming Wonen-3. De Fregatsingelzone is de smalle bufferruimte tussen stadsdeel Ypenburg in Den Haag, een recentelijk in de polder ontwikkeld woongebied, en de oude lintbebouwing langs de Veenweg in Pijnacker-Nootdorp. Het gebied maakt onderdeel uit van de groene rand van dijken en tussenboezems dat om deelgebied 19 (De Caaien) heen ligt. De Fregatsingelzone bestaat uit een smal deel en een breed deel. Over de gehele zone loopt een waterkering van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Beoogd werd hier woningbouw te ontwikkelen. Zie hiervoor het collegebesluit ten aanzien van de partiële herziening projectdocument A12-zone Ypenburg van 29 november 2011 (RIS 181916), voor wat betreft Deelplan 19. Er zouden 34 woningen gerealiseerd worden maar de huidige marktsituatie noopt om de ontwikkelingen opnieuw te bezien. Door nieuwe inzichten en ramingen en uit nadere studie blijkt door de aanwezige dijk en de bijbehorende eisen van Delfland het niet mogelijk is het smalle deel van het gebied rendabel tot ontwikkeling te brengen is. Het nieuwe programma bood een bijstelling van het woningbouwprogramma naar 22 woningen in 'Kleinschalig Opdrachtgeverschap en deels inrichting' als openbare ruimte. Zo werd een kader gegeven dat beter aansloot op de vraag en dat op kort termijn tot ontwikkeling kon worden gebracht. Dit heeft ertoe geleidt dat het smalle deel wat eerder de bestemming Wonen- 3 had in Deelplan 19 nu zal worden ingericht als openbare ruimte en een bestemming Groen krijgt. De verdere uitwerking is beschreven in de partiële herziening projectdocument Deelplan 19 (Fregatsingelzone), Ypenburg, A12-zone ZZ-27. Dit is door het college van burgemeester en wethouders aangenomen op 19 november 2013 te Den Haag (RIS 267843).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0051.jpg"

Verlegging van de ondergrondse 150kV verbinding

De verlegging van de al aanwezige ondergrondse 150kV verbinding hangt samen met de geplande reconstructie van de A4. Hierbij wordt de A4 verbreed in zuidoostelijke richting. Om dit mogelijk te maken, heeft Rijkswaterstaat een aantal netbeheerders verzocht de aanwezige kabels en leidingen te verleggen. De ondergrondse 150kV hoogspanningsverbinding tussen Voorburg en Wateringen dient daarom over een lengte van circa 800 meter te worden verlegd in zuidoostelijke richting. Netbeheerder TenneT heeft de gemeente Den Haag verzocht om het verlegde tracé planologisch te borgen door middel van een dubbelbestemming. Overige delen van deze verbinding zijn reeds voorzien van een dergelijke dubbelbestemming.

5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.3.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.3.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 3. In het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de ladder voor duurzame verstelijking op het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone niet van toepassing is  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone maakt geen uitbreiding van detailhandel mogelijk.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad houdt voor Ypenburg A12 Zone in dat invulling wordt gegeven aan:  
Verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;   In verband met de ruime wettelijke regeling voor het vergunningvrij bouwen van aan- en bijgebouwen is er in dit plan geen regeling (meer) opgenomen.  
Cultureel erfgoed    
Cultuur historische waarde    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf Archeologie). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 en 2 is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Water  
Waterhuishouding   De aanwezige watergangen in het plangebied hebben de bestemming Water gekregen.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Groene waarden) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   De bescherming van de als zodanig aangewezen Stedelijke Groene Hoofdstructuur is geregeld door middel van dubbelbestemming Waarde - Ecologie en een gebiedsaanduiding Overige zone - ecologische verbindingszone in artikel 33.1 en op de verbeelding.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer - Railverkeer is gericht op spoorwegvoorzieningen, waaronder trein- en tramsporen met bovenleidingen en perrons ten behoeve van het spoor- en railverkeer. De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen, waaronder de Ypenburgse stationsweg. De bestemming Verkeer - Straat ziet op doorgaande straten in het plangebied. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat(30 km/uur verblijfsstraten) en binnen Verkeer - Verblijfsgebied is alleen langzaam verkeer toegestaan (voet- en fietspaden).  
Het parkeerbeleid gaat in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In bijlage 3, 4 en 5 van de regels is het parkeerbeleid van gemeente Den Haag opgenomen. Omdat de komende jaren de mobiliteit en het autobezit blijven toenemen, zal de parkeerbehoefte en de druk daarvan op de openbare ruimte niet minder worden. Hiervoor is gericht beleid nodig. De Parkeernormen zijn aan de orde bij nieuw- en verbouw van vastgoed. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd toetst de gemeente of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waaronder of er in voldoende mate wordt voorzien in parkeercapaciteit ten behoeve van het bouwplan. De parkeerbehoefte geeft aan welke parkeercapaciteit er in theorie beschikbaar moet zijn binnen (of in de omgeving van) het bouwplan. Aan de hand daarvan wordt de parkeereis opgesteld, waarin wordt aangegeven welk aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd dient te worden. Deze parkeereis is juridisch bindend.  
Wonen  
Splitsen   Op 14 maart 2019 heeft de raad in de Woonagenda 2019 – 2023 bepaald dat bouwkundig splitsen nog maar in een beperkt aantal buurten in Den Haag wordt toegestaan. Het nieuwe beleid is per 1 juli 2019 in de huisvestingsverordening opgenomen.In het plangebied Ypenburg A12 Zone is bouwkundig splitsen niet toegestaan (zie ook artikel 31 onder j).  
Economie  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Detailhandel in gemengd gebied toegelaten conform de plannen en vergunningen die in het plan opgenomen worden. In geval van vergunningen worden de vergunde functies als uitgangspunt genomen. De oppervlak van mogelijke detailhandel groeit niet ten opzichte van bestaande plannen.  
Horeca
 
Binnen de bestemming Gemengd-1 is horeca in de categorie licht toegestaan en via een aanduiding middelzwaar.
Binnen de bestemming Groen is een aanduiding 'gemengd' opgenomen waar onder andere lichte horeca is toegestaan.
Binnen de bestemming Verkeer-Railverkeer is ter plaatse van de functieaanduiding "openbaar vervoersstation" tevens een openbaar vervoersstation met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, waaronder lichte horeca.
Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning is horeca in de categorieën licht en middelzwaar toegestaan.
Verder kan er in het plangebied sprake zijn van aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca, zoals bij het zwembad Hofbad  
Kantoren
 
Bestaande zelfstandige kantoren worden bestemd. Voor kantoorruimte bij een bedrijf geldt max 50% vloeroppervlak als onderdeel van een bedrijf met als maximum 1000 m2.  
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Binnen de bestemming Gemengd -2 en Gemengd-3 worden bedrijven in de categorie A en B toegestaan. Daarnaast worden ter plaatse van de aanduiding "gemengd" binnen de bestemmingen Wonen-1 ook bedrijven in de categorie A en B mogelijk gemaakt op de begane grond. Het gaat hierbij om activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone zijn in Gemengd - 1 Gemengd - 2 en Gemengd - 3 en Maatschappelijk zijn bestemmingen voor maatschappelijke doeleinden en voorzieningen gedefinieerd. Er wordt een onderscheid gemaakt in medisch en zorg, onderwijs en openbare voorzieningen. In Maatschappelijk - Explosieven en Munitie is een eigen toegespitste bestemming toegekend bestemd voor kantoor- en onderzoeksdoeleinden ten behoeve van defensie en aan defensie gelieerde instellingen met bijbehorende voorzieningen alsmede voor een helikopterlandingsplaats.  
Sport en recreatie  
Sport   De bestaande sportvoorziening (het Hofbad) is in het bestemmingsplan opgenomen en voorzien van de
bestemming Sport.  
Recreatie   Deze bestemming is opgenomen voor de Plas van Reef. Op basis van dit plan is recreatie, sport, water en groen mogelijk. Tevens geluidswerende voorzieningen. Er rust hier een gebiedsaanduiding Overige zone - ecologische verbindingszone in artikel 33.1 
 
Overig   Bepaalde functies (verkoop van vuurwerk, seksinrichtingen) zijn niet aanwezig in het plangebied. Wel is het algemene beleid ten aanzien van deze functies in de algemene regels van dit plan verwerkt.  

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels Artikel 1 Begrippen en lichten de begrippen toe die in de regel Artikel 2 Wijze van meten is voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 29) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel Artikel 30 tot en met Artikel 35) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 36 Overgangsrecht, de slotregel in Artikel 37 Slotregel
5.4.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De op de plankaart voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de bestemming "Bedrijf" is tevens een 'specifieke vorm van bedrijf-1' toegekend aan de Warmtekrachtcentrale Ypenburg, bestemd voor een nutsbedrijf, waaronder wordt begrepen een warmtekrachtcentrale met een thermisch inputvermogen van niet meer dan 85 MWth. Tevens is een functieaanduiding opgenomen voor "verkooppunt motorbrandstoffen" (vmb) zonder lpg.

Artikel 4 Cultuur en Ontspanning

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bioscoop die met een uitgebreide wabo vergunning is mogelijk gemaakt. Daarnaast is horeca in de categorieën licht en middelzwaar toegestaan en een parkeergarage.

Artikel 5 Gemengd - 1

De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, gestapelde woningbouw, alsmede eengezinswoningen (daaronder wonen met zorg inbegrepen), zakelijke dienstverlening met publieksfunctie en horeca in de categorieën I met bijbehorende bijgebouwen, ontsluitingswegen en –paden, al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen, groen- en verkeersvoorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" (h<2) is tevens bestemd voor horeca in de categorie middelzwaar van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van horeca-categorieën als opgenomen in bijlage 1 van de regels, met een maximum van 1 vestiging toegestaan.

Artikel 6 Gemengd - 2

De voor ‘gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor educatieve voorzieningen zoals een kinderopvang, detailhandel (exclusief dagelijkse voorzieningen), gestapelde woningbouw, zakelijke dienstverlening met bijbehorende bijgebouwen, ontsluitingswegen en –paden, al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen, groen- en verkeersvoorzieningen. Tevens zijn geluidsschermen toegestaan en sportvoorzieningen in de plint.

Artikel 7 Gemengd - 3

De bestemming Gemengd is toegekend aan de gronden die zullen worden verkocht ten behoeve van de realisatie van kleinschalige bedrijven. Aangezien dit in het woongebied is gelegen, zijn alleen bedrijven in de categorieën A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging toegestaan. Daarnaast is detailhandel toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen en zijn uitsluitend niet zelfstandige kantoren toegestaan. Ook is maatschappelijk toegestaan waaronder uitsluitend wordt begrepen, gezondheidszorg en verenigingsleven. Tenslotte zijn dienstverlenende bedrijven toegestaan.

Artikel 8 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan het openbare groen binnen het plangebied. Onderdeel hiervan is onder andere de Eco-zone langs de Goowetering, die de grens vormt tussen het woongebied in deelplan 20 en de Gavi-kavel. De Fregatsingelzone is de smalle bufferruimte tussen stadsdeel Ypenburg in Den Haag, een recentelijk in de polder ontwikkeld woongebied, en de oude lintbebouwing langs de Veenweg in Pijnacker-Nootdorp. Het gebied maakt onderdeel uit van de groene rand van dijken en tussenboezems dat om deelgebied 19 (De Caaien) heen ligt. De Fregatsingelzone bestaat uit een smaldeel waar een groenzone is voorzien. Over de gehele zone loopt een waterkering van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Daarnaast zijn er nog een aantal functieaanduidingen opgenomen voor een 'parkeerterrein', 'sportveld', en 'gemengd' waaronder wordt verstaan een buurthuis/ontmoetingscentrum ten behoeve van de functies verenigingsleven, dienstverlening en horeca in de categorie licht van de Staat van Horeca-categorieën. In de nabijheid van de Plas van Reef (ter plaatse van de functieaanduiding "kinderboerderij") is het mogelijk om een kinderboederij/dierenweide te realiseren .

Artikel 9 Kantoor

De voor ' Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoor. Voor twee kantoren is reeds een projectbesluitprocedure gevolgd. Voor deze kantoren is een bouwvlak en maximale bouwhoogte opgenomen conform de verleende vergunningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "gezondheidszorg" (gz) is tevens een kliniek en ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" (pg) een parkeergarage toegestaan.

Artikel 10 Maatschappelijk

De op de plankaart voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, voorzieningen in het kader van de handhaving van de openbare orde, met bijbehorende ontsluitingswegen en –paden, al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen, geluidsschermen, groen- en verkeersvoorzieningen,

Artikel 11 Maatschappelijk - Explosieven en Munitie

De bestemming "Maatschappelijk - Explosieven en Munitie" is toegekend aan het deel van het naast de warmtekrachtcentrale gelegen terrein van TNO dat eveneens binnen de geluidszone van de warmtekrachtcentrale is gelegen. De gronden zijn bestemd voor kantoor- en onderzoeksdoeleinden ten behoeve van defensie en aan defensie gelieerde instellingen met bijbehorende voorzieningen alsmede voor een helikopterlandingsplaats met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeergelegenheden, geluidwerende voorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 12 Recreatie

De bestemming ' Recreatie' is bestemd voor recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen in de vorm van sportvelden. Ter wering van het geluid dat afkomstig is van de rijkswegen mogen geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd tot een hoogte van 12 meter. Nachtverblijf en permanente bewoning is niet toegestaan.

Artikel 13 Sport

De bestemming 'Sport' is toegekend aan zwembad het Hofbad. De gronden zijn bestemd voor een zwembad met aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca. Welzijnsvoorzieningen (met uitzondering van geluidgevoelige functies) en verenigingsleven zijn als medegebruik toegestaan. Parkeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

Artikel 14 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Hoofdverkeerswegen bestaan uit wegen welke doorgaande routes voor (on)gemotoriseerd verkeer en openbaar vervoer betreffen en in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken zijn bedoeld. De A12 en Laan van Leidschenveen en het kruispunt met de Ypenburgse Stationsweg hebben de bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg gekregen. Deze bestemming wordt toegekend aan doorgaande wegen. De gronden zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor wijk en stad, openbaar vervoerstroken, parkeerplaatsen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken en voet en fietspaden met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen. Op de gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd, waaronder bruggen.

Artikel 15 Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming ziet toe op spoorwegvoorzieningen, waaronder trein- en tramsporen met bovenleidingen en perrons ten behoeve van het spoor- en railverkeer, perrons, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, wegen, straten en paden ten behoeve van de ontsluiting van wijk en buurt, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "openbaar vervoersstation" tevens voor een openbaar vervoersstation waarbij de gronden en bouwwerken tevens gebruikt mogen worden voor een openbaar vervoersstation met de daarbij behorende voorzieningen zoals kaartverkooppunten, fietsenstallingen, kiosken, horeca in de categorie licht van de bijgevoegde Staat van Horeca-categorieën en detailhandel, met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan detailhandel niet meer mag bedragen dan 200 m2 bvo.

Artikel 16 Verkeer - Straat en Artikel 18 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemmingen zien op straten met doorgaande rijbanen ten behoeve van de ontsluiting die niet voor doorgaand verkeer zijn aangewezen en die met name voor voetgangers en fietsers bestemd zijn.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

De wandelpromenade tussen de kantoren in Prins Willem Alexanderkwartier en het stationsplein voor station Ypenburg hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming is alleen langzaam verkeer toegestaan (voet- en fietspaden). De wandelpromenade tussen de kantoren zal gerealiseerd worden op het dak van de parkeergarage en bevindt zich op een hoogte van ongeveer 3,5 meter boven peil. Binnen de bestemming worden daarom tevens gebouwde parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt via een aanduiding. Verder worden voorzieningen voor het stallen van fietsen mogelijk gemaakt middels een 'specifieke bouwaanduiding - fietsenstalling' bij het station.

Artikel 19 Water

De bestemming "Water" is toegekend aan de bestaande watergang langs de Spoorlaan en singels. De gronden zijn bestemd voor water met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, groen en overige voorzieningen. De Plas van Reef valt niet onder deze bestemming, maar onder de bestemming Recreatie.

Artikel 20 Wonen - 1

De bestemming Wonen- 1 is toegekend aan de woningen met tuinen en erven. Op een aantal kavels mag de begane grond van de woningen gebruikt worden als bedrijfsruimte ten behoeve van kleinschalige bedrijven en/of dienstverlening (categorie A en B). Deze kavels zijn voorzien van de functieaanduiding "gemengd" op de verbeelding.

Artikel 21 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 is toegekend aan drie kavels bestemd voor kleischalige appartementencomplexen ten behoeve van CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap) en aan het Hofbadtoren. De gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde vorm. Bij het Hofbadtoren mag de begane grond gebruikt worden als bedrijfsruimte ten behoeve van kleinschalige bedrijven en/of dienstverlening. Deze kavel is voorzien van de functieaanduiding "gemengd" op de verbeelding.

Artikel 22 Wonen - 3

De voor bestemming Wonen-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande en twee- onder- een-kapwoningen met bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, en parkeergelegenheid. Per kavel mag één vrijstaande woning gerealiseerd worden met een maximum oppervlakte van 200 m2 bvo en een maximum grondoppervlak van 80 m2. Per kavel moeten minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.

Artikel 23 Leiding - Gas

De bestemming "Leiding - Gas" is toegekend aan de buisleiding A517-KR-019 en 020 van de Gasunie. Deze leiding heeft een werkdruk van 67 bar en een diameter van 30 inch. Voor deze leiding geldt daarom een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding.

Tevens de gastransportleiding W-536-06 met een werkdruk van 40 bar die met een dubbelbestemming van 4 meter aan weerszijden is opgenomen, inclusief de verlegging ervan bij het Prins Clausplein.

Artikel 24 Leiding - Hoogspanning (ondergronds)

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse 150 kV-verbinding voor het transporteren van elektriciteit, een en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 26 Waarde - Archeologie 1 

In de betreffende artikelen zijn regels opgenomen om de belangen die betrekking hebben op de dubbelbestemming te beschermen. Het belang van deze dubbelbestemming gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend. Ander gebruik en andere bebouwing is slechts mogelijk als de belangen van de dubbelbestemming zich er niet tegen verzetten.

28 Waarde - Ecologie

De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke groene hoofdstructuur, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

De voor bestemming "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterhuiskundige en/of waterstaatkundige functies, waterlopen, waterberging, waterkering en het behoud, herstel en verbetering van de waterhuishouding één en ander zoals nader bepaald in 29.4 en met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

5.4.3 Algemene Regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 34 

Artikel 32 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 34 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Overgangs- en slotregels

Artikel 36

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 37

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie en aan de uitvoering hiervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen (nieuwe) bouwplannen voorzien, zoals genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarop kostenverhaal mogelijk is. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 30 juli 2020 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijksvastgoedbedrijf
  • 3. Ministerie van Defensie
  • 4. Ministerie van Infrastructuur
  • 5. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 6. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 7. Dunea
  • 8. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 9. Gemeente Pijnacker-Nootdorp
  • 10. GGD Haaglanden
  • 11. Politie Eenheid Den Haag
  • 12. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 13. HTM Personenvervoer N.V.
  • 14. Stedin B.V.
  • 15. TenneT Regio West
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 17. Bewonersplatform Ypenburg Nu

Van de onderstaande instanties zijn reacties ontvangen.

5. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
“Hierbij ontvangt u de reactie in het kader van het vooroverleg van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid op het voorontwerpbestemmingsplan ' Ypenburg A12 zone.”

Na toetsing van uw plan heb ik de volgende opmerkingen gelet op onze belangen.

Rijkswaterstaat is beheerder van de nabij uw plangebied gelegen rijkswegen 'A12/A13/A4' en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer.


Externe veiligheid:

In paragraaf 3.4 van het plan wordt in de 8e en 9e alinea ingegaan op het groepsrisico (GR). De beoordeling en verantwoording daarvan op grond het Bevt ontbreekt evenals verwerking van het advies van de veiligheidsregio. Ik ga er van uit dat bij de verdere uitwerking van het plan dit nog wordt aangevuld.


Reserveringszone hoofdwegennet (Barro)

Hoewel het Barro wel genoemd wordt, worden de Rijksplannen voor de aanpassing/ uitbreiding A4/A13 niet meegenomen in het plan. Terwijl wel aangeven wordt dat grote projecten invloed hebben op het plangebied.

Langs en op het plangebied ligt op grond van het Barro een reserveringszone voor uitbreiding van het hoofdwegennet

Binnen deze vrijwaringszone mag geen wijziging plaatsvinden van de bestemming, ten opzichte van het - op het moment van aanwijzing van de vrijwaringszone - geldende ruimtelijk plan of besluit, voor zover de wijziging de volgende activiteiten of bestemmingen mogelijk maakt:

a. het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, uitgezonderd een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van die wet of een bijbehorend bouwwerk als

bedoeld in bijlage II, artikel 1, eerste lid, bij het Besluit omgevingsrecht;

b. stortplaats voor afvalstoffen;

c. bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
Deze reservering is nodig om de geplande uitbreiding van infrastructuur van nationaal belang (te weten rijksweg 'A13/A4') zonder belemmering mogelijk te maken.

Graag deze reserveringszone opnemen in het plan en aangeven of deze reserveringszone invloed heeft op de ontwikkelingen binnen dit plan.


4.2. milieueffectrapportage

Onder het kopje verkeersbewegingen wordt aangegeven dat tijdens de aanlegfase van het terrein, de boorfase en de afrondingsfase vervoersbewegingen zullen plaats vinden voor de aanvoer van materialen en personen. Hierbij wordt aangegeven dat het wel nodig kan zijn om in overleg met de wegbeheerder specifieke (al dan niet tijdelijke) maatregelen te treffen, zoals aanleg van passeerstroken.

Het is heel belangrijk om hierover in een vroeg stadium contact op te nemen met onze afdeling vergunning verlening (vergunningen.wnz@rws.nl ), zodat in een vroeg stadium beoordeeld kan worden of tijdelijke aanpassingen aan het hoofdwegennet tot de mogelijkheden behoren.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

Reactie

De reactie van Rijkswaterstaat Zuid-Holland wordt voor kennisgeving aangenomen. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

6. Hoogheemraadschap van Delfland
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.


Advies

Wij verzoeken u om onderstaande aanvullingen aan de hand van de thema's 'Waterkwantiteit', 'Waterveiligheid', 'Gezuiverd afvalwater', Beheer en onderhoud' en 'Klimaatadaptatie' op de verbeelding en in de regels en toelichting te verwerken. Paragraaf 5.2.4 kan dan worden ingevuld met een samenvatting van onderstaande aanvullingen.


Waterkwantiteit

In paragraaf 2.3.1.7 'Waterlopen' wordt de Tedingerbroekplas wel genoemd en de Plas van Reef niet. Voorstel: samenvoegen met alinea 2.3.1.9.4 Meren en plassen. Sommige watergangen hebben bij ons een andere benaming, dat kan verwarrend zijn. Is het mogelijk om beide namen te vermelden?

2.4.4 Water. De tekst die nu in deze alinea staat, gaat over de stedelijke groenstructuur. Graag beschrijving van het watersysteem geven: polder met verschillende peilgebieden (dus verschillende waterstanden), waterkeringen en de ligging van de rioolpersleiding. Op onderstaande kaartjes zijn de 4 peilgebieden te zien. Het eerste peilgebied ligt in de Tedingebroekpolder dat afwatert naar het gemaal noordelijk van het plangebied. De onderste 3 peilgebieden liggen in de Polder van Ypenburg en wateren af naar het zuiden.

In paragraaf 5.2 worden twee ontwikkelingen beschreven die leiden tot een toename van verharding en daarmee versnelde afstroming van regenwater naar het watersysteem: een geothermiecentrale en het verruimen van de mogelijkheden voor aan- en bijgebouwen. Voor deze ontwikkelingen geldt mogelijk een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden.

Wij verzoeken u in de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld.

Indien gekozen wordt voor vasthoudmaatregelen buiten het watersysteem, verzoeken wij u aan te tonen dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen wordt voldaan. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.

Waterveiligheid

De zonering van de waterkering is nog niet overal goed op de verbeelding weergegeven. Twee voorbeelden: Noordwestelijk van de Plas van Reef, op de grens met de Gavi-kavel, ontbreekt een deel van de beschermingszone aan de noordzijde van de kering. Bij de bestemming Groen is de dubbelbestemming waterstaatswerk-beschermingszone nu niet leesbaar. Zie onderstaande stukje van de verbeelding als voorbeeld.

Wij verzoeken u de weergave van de waterkering aan te passen conform de legger.Het ruimtebeslag van de waterkering zoals dat is opgenomen in de Legger van Delfland. Een voorbeeld van hoe de arcering wegvalt in het kleurvlak van de bestemming Groen.


Gezuiverd afvalwater

Op de verbeelding ontbreekt nog de ligging van een rioolpersleiding. Wij verzoeken u het leidingtracé weer te geven met zone van 5m breed aan weerszijden van de leiding die met een dubbelbestemming wordt bestemd. Vanuit het belang van volksgezondheid dient de zone vrij te worden gehouden van bebouwing, diepwortelende beplanting ed. zodat de leiding ten alle tijden bereikbaar is.

De leiding dateert uit 2002 en heeft een uitwendige diameter van 1,64 m. De paarse lijn geeft de ligging van de rioolpersleiding weer.


Beheer en onderhoud

Wij verzoeken u te benoemen dat de watergangen en keringen bereikbaar dienen te zijn voor onderhoud en eventuele tewaterlaatplaatsen te bestemmen.

Grondwater

Graag toelichten hoe bij de aanleg van diepe geothermie rekening wordt gehouden met de effecten op het watersysteem inclusief het grondwater (kwantiteit, maar ook kwaliteit).

Klimaatadaptatie. 

Graag de effecten van de klimaatverandering voor het plangebied beschrijven. Bijvoorbeeld aan de hand van de kaarten van de stresstests.

Indien bekend kan hier ook worden beschreven welke maatregelen genomen (kunnen) worden om negatieve effecten te voorkomen.

Voor de ontwikkelingen zal voor de watercompensatie rekening worden gehouden met het toekomstige klimaat rekening, conform het beleid van Delfland.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning-aanvragen.

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”


Reactie

In het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van de geothermie wordt middels een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt.

In het plangebied zijn in het verleden een aantal projectbesluiten en omgevingsvergunningen verleend die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De gerelateerde wateropgave, is bij de betreffende ontwikkelingen beschreven in hoofstuk 5.2.

De opmerkingen betreffende de waterkwantiteit zijn verwerkt in zowel hoofdstuk 3 als hoofdstuk 5 van de toelichting en planverbeelding. Ten aanzien van de opmerking bij de waterveiligheid is de weergave van de waterkering aangepast conform de legger

Op de verbeelding is de ligging van een rioolpersleiding weergeven met met een dubbelbestemming in de regels.

8. Omgevingsdienst Haaglanden

“Het plan is beoordeeld op de volgende thema's:


Geluid
Het bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden opgenomen. Derhalve hoeft geen akoestisch

onderzoek verkeerslawaai te worden uitgevoerd. Het plan stuit niet op bezwaren vanuit de Wet geluidhinder.

Externe Veiligheid
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een geothermiebron naast de warmtecentrale.

Volgens paragraaf 4.3 van de toelichting (Externe veiligheid) is ook een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd ten behoeve van de geothermie. Dit betreft slechts de risico's verbonden aan de winning van aardwarmte. Omdat bij het winnen van aardwarmte ook aardgas vrijkomt, dient dit gas te worden gescheiden. Voor de gasscheider dient separaat een risicoanalyse te worden uitgevoerd.

Op de verbeelding heeft de locatie van de geothermiecentrale de enkelbestemming groen. Op de locatie worden permanente installaties aangebracht (zoals de gasscheider) en tijdelijke installaties die niet eenmalig worden geplaatst, maar om de paar jaar terugkeren. Hiervoor is terreinverharding vereist. De bestemming groen verdraagt zich niet met het beoogde doel.


Bodem
De huidige tekst is slechts deels correct en onvolledig. Wij stellen voor om de bodempassage (paragraaf 4.7) te vervangen door de navolgende tekst.


4.7 Bodemkwaliteit

4.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

4.7.2 Wet bodembescherming

De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt

meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit

van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;

b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;

c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

4.7.3 Situatie in het plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijventerrein, woongebied, openbare weg en openbaar groen. Binnen het plangebied en in de directe omgeving hebben diverse bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad) en er zijn diverse (voormalige) ondergrondse brandstoftanks bekend. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Het plangebied ligt in stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone Leidschenveen,

Ypenburg en Wateringseveld en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) in zone overige ondergrond.

Niet alle locaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Conclusie

De behandelde thema's vormen geen belemmering voor een verdere planvorming. Wij merken overigens op dat in de gebruiksfase tijdelijke installaties geplaatst worden waarbij geluid- en lichthinder kan optreden. Dit vraagstuk is overigens bij de gemeente bekend.”

Reactie

In dit bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De tekstvoorstellen met betrekking tot bodem zijn in hoofstuk 4.7 van de toelichting verwerkt

8. Veiligheidsregio Haaglanden
Het Advies Veiligheidsregio Haaglanden:


Risicobronnen

Het plangebied ligt in de nabijheid van de volgende risicobronnen:

  • Transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A12, A4, A13, knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein


1. Brandbare vloeistoffen;
2. Brandbare gassen;
3. Giftige vloeistoffen;
4. Giftige gassen.

  • Hogedruk aardgastransportbuisleidingen (meerdere)
  • CNG tankstation
  • Gasdrukregelstation
  • Opslag explosieven


De ergst denkbare scenario's voor deze risicobronnen zijn een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas, het volledig vrijkomen van een giftige stof uit een (tank)wagen, een fakkelbrand van een hoge druk aardgastransportleiding of een incident met explosieven. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.


Doordat het bestemmingsplan geen concrete nieuwe ontwikkelingen realiseert waarbij een toename van het aantal personen zal plaatsvinden, nemen de externe veiligheidsrisico's niet direct toe.


De Veiligheidsregio Haaglanden geeft in haar advies aan zich ervan bewust te zijn dat voornamelijk sprake is van een bestaande situatie en houdt daar in haar advies wel rekening mee. Mede met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen (zoals vervangende nieuwbouw) wordt wel een aantal adviezen gegeven. Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
  • Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
  • Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
  • Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
  • Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (maatregelen t.b.v. de hulpverlening)


De bovenstaande maatregelen kunnen een positieve bijdrage leveren aan de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang.


Reactie gemeente: 

Bij de verdere uitwerking van eventuele bouwinitiatieven in het plangebied zal met het advies van de Veiligheidsregio rekening worden gehouden.

13. HTM
“In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerpbestemmingsplan Ypenburg A12 Zone, wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen.

Door dit gebied rijdt tram 19, over de Ypenburgse Stationsweg en aangrenzend aan dit plangebied ligt de GAVI-kavel. Onlangs is door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag besloten om in te stemmen met de verdere uitwerking van een nieuwe tramremise op de GAVI-kavel (DSO/2020.373, RIS306002). Volgens planning zal in Q1 2021 een nota van uitgangspunten hiervoor aan het college worden voorgelegd en de bestemmingsplanprocedure voor de remise opgestart worden.

Voor dít bestemmingsplan is echter van belang hoe de remise aangesloten wordt op de bestaande traminfrastructuur. Er is voor gekozen om in dit plan de GAVI-kavel niet mee te nemen, maar voor de ontsluiting van de nieuwe remise is er wel een relatie. De aansluiting van de nieuwe remise op de sporen van tram 19 ligt namelijk in onderhavig bestemmingsplan. In de Toelichting §3.6.2 is deze relatie ook al aangegeven.

Gelet op het voornemen de remise op korte termijn te realiseren, ruim binnen de looptijd van dit bestemmingsplan, is het wenselijk de ontsluiting ervan op bestaande wegen- en tramnetwerk nu al in dit plan mee te nemen. Graag vraag ik nu al aandacht voor afstemming van beide plannen.

Voorts een opmerking op onderstaande uitsnede van het plangebied: gelet op de plannen voor de Koningscorridor (HOV langs bestaand spoor, zie ook Toelichting §3.6.2) ligt een bestemming Railverkeer (art. 15) voor dit stukje met bestemming Groen hier meer voor de hand. De rest van de strook naast het spoor in het verlengde hiervan heeft namelijk ook al de bestemming Railverkeer. Graag zien we deze bestemming aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0326HYpenA12Zon-40ON_0052.png"

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.”

Reactie

De reactie van HTM wordt voor kennisgeving aangenomen. Het uitwerkingsniveau van het plan tramremise op GAVI kavel is echter nog niet genoeg ver om deze aanpassingen in dit bestemmingsplantraject mee te nemen.

16. N.V. Nederlandse Gasunie
“Naar aanleiding van een publicatie op rulmtelljkeplannen.nl van 31 juli 2020 waarmee bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, is gepubliceerd, hebben wij het plan beoordeeld. Het voorontwerp geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

In het plangebied liggen een 4-tal gastransportleidingen van onze organisatie.

Verbeelding
Ligging niet correct weergegeven. De ligging van de in het plangebied aanwezige gastransportleidingen W-535-05 en W-514-01, nabij het Guldenpad en de Ypenburgse Boslaan, zijn niet correct weergegeven (bijlage 1). Wij verzoeken u om de ligging correct weer te geven.

Wij verzoeken u om een contactpersoon door te geven waar wij de digitale (leiding) gegevens naar toe kunnen mailen. U kunt de digitale gegevens ook zelf aanvragen bij RO West@aasunie.nl.

Te smalle belemmeringenstrook regionale aardgastransportleiding. De door u weergegeven belemmeringenstrook (dubbelbestemming 'Leiding-Gas') nabij het Guldenpad en de Ypenburgse Stationsweg is deels te smal (Bijlage 2), ook de belemmeringenstrook rondom ons afsluiterschema S-6062 Is te smal. De belemmeringenstrook voor regionale aardgastransportleidingen dient wettelijk^ 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding te bedragen en voor de hogedruk aardgastransportleidingen dient deze 5 meter ter weerszijden van de leiding te bedragen. Wij verzoeken u daarom om de belemmeringenstrook te verbreden tot de hierboven genoemde afstand.

Ontwikkeling geothermie nabij aardgastransportleiding
Uit de door u aangeleverde stukken is niet exact te herleiden waar de geothermie boringen gaan plaatsvinden. Wel kunnen wij concluderen dat er zich op het terrein naast de Warmtecentrale van Eneco een hogedruk aardgastransportleiding bevindt. We willen u erop wijzen dat in ieder geval de VELIN voorwaarden van toepassing zijn. Wij zouden graag inzicht willen hebben in de boringen en het eventuele graafwerk van de leiding.

Wij verzoeken u om over de mogelijke consequenties van de voorgestelde ontwikkeling en eventueel te treffen maatregelen in overleg te gaan met onze tracébeheerder, [naam], [telefoonnummer] of [e-mail].

Planregels
Niet opnemen van druk en diameter in bestemmingsomschrijving. Wij verzoeken u in artikel 23.1 de druk en diameter van de leiding niet op te nemen binnen de planregels. Door het niet opnemen van de druk en/of diameter hoeft bij een eventuele wijziging (vergroten diameter of wijzigen druk) geen nieuwe bestemmingsplanprocedure gevolgd te worden. Verder is de kans dat er fouten in de bestemmingsomschrijving staan kleiner. Wij zijn ons overigens bewust dat voorafgaand aan een eventuele wijziging een groepsrisicoberekening gemaakt moet worden, (zie ook bijlage 3: Tekstvoorstel artikel 'Leiding-Gas').

Toelichting.

Onvoldoende aandacht besteed aan externe veiligheid. In de toelichting (hoofdstuk 4.3) is ons inziens onvoldoende aandacht besteed aan de externe veiligheidsaspecten van de aardgastransportleidingen. Op grond van de artikelen 11 en 12 Bevb bent u hiertoe wettelijk verplicht. Wij adviseren u om hier aandacht aan te besteden.


Reactie

De voorgestelde aanpassingen zijn in de toelichting en regels verwerkt.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

Gelijktijdig met het Bro overleg zijn maatschappelijke instanties in en nabij het plangebied gelegen relevante organisaties benaderd genoemd in de Bro lijst.

Tijdens de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan wordt een inloopavond voor bewoners en belanghebbenden georganiseerd. Omwonenden worden middels een huis aan huis brief persoonlijk hiervan op de hoogte gesteld. Het doel van deze avond is met bewoners, gebruikers en belanghebbenden van het plangebied de dialoog aan te gaan over het ontwerp bestemmingsplan Ypenburg A12 Zone. De bewoners worden tijdens deze avond in gelegenheid gesteld vragen te stellen over de actualisatie van het bestemmingsplan waarbij ook de mogelijkheden tot het indienen van een zienswijze wordt besproken.