Plan: | Veenweg - Meervalsingel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0303HVeenwegMvs-50VA |
Op het terrein achter op het perceel Veenweg 188 (Leidschenveen) worden zes kavels voor woningbouw door zelfrealisatoren uitgegeven (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1: voorgenomen KO-ontwikkeling achter Veenweg 188
Het plangebied ligt in de wijk Leidscheveen en wordt begrensd door het perceel Veenweg 188 (noord-west zijde), de woningen aan de Stekelbaarssingel (noord-oost zijde), de Meervalsingel (zuid-oost zijde) en de groenstrook grenzend aan de Zoetermeerse Rijweg (zuid-west zijde). Zie kaart 1.1 voor de exacte begrenzing van het plangebied en kaart 1.2 voor de ligging van het plangebied in Leidschenveen.
kaart 1.1: begrenzing plangebied
kaart 1.2: ligging van het plangebied in Leidschenveen
Het plangebied ligt in bestemmingsplan Leidschenveen (vastgesteld op 25-11 1996 en goedgekeurd op 24-6 1997). Het perceel heeft in dit plan de bestemming 'wonen- en linten, eengezinshuizen type EA'. Verder heeft de locatie de aanduiding 'aan en/of bijgebouwen toegestaan'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Leidschenveen ter plaatse van Veenweg 188
Het bestemmingsplan Leidschenveen geeft aan dat maximaal één woning per bouwkavel mag worden gebouwd. De ontwikkeling van zes woningen past dan ook niet binnen de bestemming.
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
Voor de ontwikkeling van de zes kavels zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
Nota van uitgangspunten
Kavelpaspoort Veenweg
De woning wordt voor ten minste 50% voorzien van een kap met een maximale nokhoogte van 12 meter en een maximale goothoogte van 7 meter. Figuur 2.1 geeft een impresse van de invulling van de KO-kavels.
Figuur 2.1: impressie ontwikkeling KO-kavels
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein en conform het gemeentelijk parkeerbeleid. Een garage wordt niet gerekend tot een auto-opstelplaats.
Om de zes kavels te bereiken moet een weg worden aangelegd . Deze weg wordt aangelegd door de gemeente. Een deel van deze weg blijft gemeente-eigendom en het grootste deel wordt als gezamenlijk terrein aan de kopers van de kavels uitgegeven, zie figuur 2.2.
Figuur 2.2: Inrichting openbare ruimte
De openbare ruimte en het gezamenlijke terrein wordt aangelegd door de gemeente. De verharding wordt uitgevoerd in gebakken klinkers. Na aanleg van het gezamenlijk eigen terrein (met riolering en nutsvoorzieningen) wordt dit overgedragen aan de kavelgerechtigden.
De kwaliteit van de openbare ruimte sluit aan op die van de directe omgeving. Er komt extra verlichting langs het fietspad langs de kavels.
Tussen de kavels en het fietspad wordt een haag aangelegd door de gemeente. Deze haag ligt in de openbare ruimte en wordt aan de kant van het fietspad onderhouden door de gemeente. Het beheer en onderhoud van het aangelegde gezamenlijk eigen terrein én van het talud en de beschoeiing langs het gezamenlijk eigen terrein is voor de toekomstige kavelgerechtigden . De eigenaar van de kavel aan de sloot dient het talud en de beschoeiing aan zijn/haar kavel zelf te onderhouden.
De naastgelegen sloot is van de gemeente Den Haag De sloot zelf en de duiker worden onderhouden door Dienst Stadsbeheer Riolering en Waterbeheersing.
Cultureel erfgoed en Archeologie, Water, de milieutechnische aspecten Geluid, Externe Veiligheid, Luchtkwaliteit en Bodem en Flora- en fauna vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van de zes woningen.
Zie voor een volledige verantwoording paragraaf 4.2 voor het aspect Cultureel erfgoed en Archeologie, paragraaf 4.5 voor het aspect Water, paragraaf 5.3 voor het aspect Externe Veiligheid, paragraaf 5.4 voor het aspect Geluid, paragraaf 5.5 voor het aspect Luchtkwaliteit, paragraaf 5.6 voor Flora- en fauna en paragraaf 5.7 voor het aspect Bodem.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Het plangebied ligt in een landschap dat, ingeklemd door grootschalige infrastructuur, nog sterk gekarakteriseerd wordt door de ontstaansgeschiedenis en het agrarisch gebruik.
Op de in het gebied aanwezige wad- en kwelderafzettingen kwamen rond 3500 voor Christus. de oudste strandwallen en duinen tot ontwikkeling. Achter en tussen de strandwallen werden via openingen in het kustsysteem marine sedimenten afgezet (afzettingen van Calc). Door de vorming van nieuwe strandwallen steeds verder in westelijke richting, de zeespiegelstijging en de stijgende grondwaterspiegel ontstond in dit gebied een moeras waar zicht het Hollandveen kon ontwikkelen. Deze veen groei is doorgegaan tot halverwege het 1ste millennium voor Christus.
Leidscheveen maakt deel uit van het oorspronkelijke veengebied. Door de vervening vanaf de 16e tot de 19e eeuw ontstonden veenplassen ter weerszijden van de Veenweg. Deze zijn in de 19e eeuw drooggelegd. Hierdoor ontstond in Leidschenveen het kenmerkende reliëf van de diep gelegen droogmakerijen/polders en de enkele meters hoger gelegen (restveen)rug van de Veenweg met bestaande, vaak oudere bebouwing. De hooggelegen Veenwegwaterring langs de Veenweg vormt een bijzonder element in de waterhuishouding van het gebied.
De polders zijn op een rationele wijze ingericht en verkaveld. Het zuidoost-noordwest gerichte slotenpatroon sluit min of meer haaks aan op weteringen en poldervaarten. Door dit occupatie patroon is het plangebied verbonden met het omringende polderlandschap van Noordorp en Ypenburg dat evenals Leidschenveen deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Delftland.
Afbeelding 3.1 geeft een impressie van de verkaveling langs de Veenweg rond 1850.
Afbeelding 3.1: historische kaart van ca. 1850 (bron: gemeente Den Haag, 2004)
De Veenweg is een eeuwenoude ontginningsas. Waarschijnlijk stamt hij uit de periode 1000-1300 na Christus toen de Graven van Holland het ontginnen van woeste en moerassige gronden gingen stimuleren. Ter ontwatering werd haaks op de Veenweg een stelsel van sloten gegraven. Waarschijnlijk is op deze percelen eerst geakkerd. Het ontwateren van het veen zorgde al snel voor oxidatie- en dus inklinking. Dit proces werd door de beakkering nog eens versneld. Daardoor ging de bodem in de loop van de tijd dalen. Dat vergrootte de vochtigheid van de grond. Men moest de akkerbouw opgeven. Het land kon alleen nog dienst doen als weiland voor het vee. Daarnaast werd turf gestoken.Op geringe afstand van de Veenweg zijn aan beide zijden grote plassen ontstaan. In de loop van de 19e eeuw werden de door het vervenen ontstane meren en plassen drooggemalen. Ook in het plangebied was dit het geval. Rond het midden van de 19e eeuw was het gebied ten zuiden van de Veenweg weer weiland geworden. Vanaf die tijd is het gebied vooral weiland gebleven of tot kassengebied getransformeerd.
Meer informatie over de ontstaansgeschiedenis is te vinden in het Haags gemeentearchief.
De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo’n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldregels. Handreiking erfgoed en ruimte en de publicatie 'Cultureel erfgoed en ruimte, gebieds- en ontwikkelingsgerichte erfgoedzorg in de ruimtelijke ordening'.
Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:
Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Veenweg - Meervalsingel aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Veenweg - Meervalsingel is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:
De bestaande bebouwing langs de Veenweg is zeer divers van functie en kwaliteit. Karakteristieke boerderijen worden afgewisseld door bedrijven, luxe villa's en geschakelde en vrijstaande woningen. Er is langs de Veenweg over een grote lengte van sprake van vrijwel aaneengesloten lintbebouwing. Mede door de slechte bodem zijn de afgelopen decinia vele boerderijen vervangen door nieuwbouw, bestaande uit vrijstaande woningen en schuren.
Afbeelding 3.2 geeft een indruk van de bebouwing langs het oude lint van de Veenweg.
Afbeelding 3.2: bebouwing langs de Veenweg (bron: gemeente Den Haag, 2010)
Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen. Zie hiervoor de lijst Monumentale bomen 2013 en bijbehorende Kaart monumentale bomen bij de toelichting van dit plan.
Het plangebied Veenweg - Meervalsingel maakt geen onderdeel van een Rijksbeschermd stadsgezicht.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.
Het bestemmingsplangebied is volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag gelegen in een gebied met een opeenvolging van bodemlagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizende jaren voor Christus afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake was van overstromingen, vele eeuwen moerassig bleef.
Tot in de middeleeuwen bleef het veen doorgroeien, maar werd daarna geëxploiteerd als bron voor brandstof. Aan weerszijden van de Veenweg werd in steeds grotere hoeveelheden veen gedolven, via de Veenweg vond de turf zijn weg naar huishoudens en werkplaatsen.
Langs de Veenweg en op het oorspronkelijke veen zijn, mogelijk al vanaf de late middeleeuwen, huizen en werkplaatsen gebouwd. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar op de kaart van Het hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 door de cartograaf Cruquius.
Daar waar het veen is afgegraven, is eventueel aanwezige archeologie reeds lang geleden verdwenen. Onderzoek door de gemeente Den Haag heeft uitgewezen dat archeologische vindplaatsen binnen het plangebied niet te verwachten zijn. Voor het plangebied is daarom geen dubbelbestemming opgenomen.
De Veenwegzoom bestaat uit twee van elkaar te onderscheiden delen:
- het kerngebied van de Veenweg (het lint);
- het achterliggende land (deschakels).
Figuur 3.3: lint en schakels (bron: gemeente Den Haag, 2010)
Aan het lint liggen boerderijen en woningen waarvan sommigen met een historisch karakter. Het totale beeld levert naast een grote verscheidenheid aan uitstraling, gebouwtypologien, afmetingen en uitvoering ook een overwegend landelijk agrarisch karakter op. Het ontleent dit karakter aan de overwegend zeer ruime kavels, de aard van de beplanting van de erven en de boerderrijen.
De schakels liggen tussen het historische lint en de woonbuurten van Waterland en Rietwijk. Het maaiveld van de schakels ligt laag ten opzichte van de Veenweg. De schakels onderscheiden zich zowel van het lint als de woonbuurten door verschillen in morfologie, de bebouwingsrichting, de typologie en architectuur. De bebouwing in de schakels manifesteerd zich als herkenbare clusters in een korrelgrootte die ligt tussen de vrijstaande panden van de lintbebouwing en de blokbebouwing van de woonbuurten.
De zichtlijnen verschillen van elkaar. Het zijn op cruciale plaatsen de lange lijnen die de samenhang met heel Leidschenveen laten zien en op andere plekken kortere lijnen naar aangrenzende woonbuurten, zie figuur 3.4.
Figuur 3.4: beeldbepalende zichtlijnen vanaf de Veenweg (bron: gemeente Den Haag, 2010)
Het plangebied bestaat uit het achtererf van Veenweg 188 waarop de zes kavels mogelijk gemaakt worden.
Figuur 3.5: plangebied bestemmingsplan Veenweg Meervalsingel (Bron: gemeente Den Haag, 2015)
Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2500m2.. Het terrein waarop de zes vrijstaande woningen geprojecteerd zijn maakt onderdeel uit van de schakels.
De Veenweg is in het verkeerscirculatieplan en langzaam verkeersroute op stedelijke en regionale schaal. De bebouwing in de hele Veenwegzoom is voor langzaam verkeer altijd vanaf de Veenweg bereikbaar. Dat wil zeggendat de bebouwing in het lint zowel met de auto als voor langzaam verkeer vanaf de Veenweg bereikbaar is en dat de schakels aleen voor langzaam verkeer vanaf het lint te bereiken zijn. De schakels zijn met de auto allleen bereikbaar vanuit de woongebieden van Waterland en Dijken, bepaalde historische uitzonderingen daargelaten. Figuur 3.6 geeft inzicht in de verkeerstructuur en de ontsluitingssituatie van de Veenweg.
Figuur 3.6: verkeersystemen en ontsluitingssituatie Veenweg (gemeente Den Haag, 2010)
Conform het verkeercirculatieplan is het plangebied met de auto bereikbaar via de woongebieden van Waterland en De Velden. De zes woningen worden via de Meervalsingel ontsloten.
Er wordt aangesloten op de bestaande openbaar vervoer voorzieningen.
Er wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur voor langzaam verkeer. De ontsluiting van de kavels voor langzaamverkeer vindt plaats via de Meervalsingel.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt op basis van het gemeentelijke parkeerbeleid bepaald.
Het plangebied is een braakliggend, voormalig agrarisch erf. In het plangebied komen geen groenstructuren of bomenrijen voor. Langs de watergang staan enkele schietwilgen.
Tussen het plangebied en de Meervalsingel ligt een watergang. Deze watergang maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Er komt in het plangebied zelf geen water voor.
Het perceel maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. In 2007 heeft een bodemsanering plaatsgevonden. Er zijn geen ondergrondse tanks op het perceel aanwezig.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Wel is riolering en drainage aanwezig waarmee bij de ontwikkeling rekening gehouden zal moeten worden.
Tussen 1980 en 2000 is het perceel gebruikt door een varkershouderij. De varkensstallen zijn niet meer aanwezig. Op het perceel is alleen nog de voormalige bedrijfswoning aanwezig (Veenweg 188). De kavel waarop deze woning ligt is gesplitst in enerzijds een kavel georienteerd op- en gelegen aan de Veenweg en anderzijds de kavel waarop de zes kavels komen, die georienteerd is op- en ontsloten wordt vanaf de Meervalsingel.
Ten behoeve van de uitwerking van het bestemmingsplan Leidschenveen is in 2004 het stedenbouwkundige toetsingskader Veenweg(zone) opgesteld. Het toetsingskader is in 2010 geactualiseerd middels het document Stedenbouwkundig toetsingskader Veenweg Leidschenveen (aanvulling versie 2004). In deze paragraaf worden de stedenbouwkundige kaders benoemd zoals opgenomen in deze documenten. Voor de KO ontwikkeling in het plangebied Veenweg - Meervalsingel (kavel 1 - 6) is een kavelpaspoort opgesteld. De stedenbouwkundige kaders die hierin opgenomen zijn worden benoemd in paragraaf.
In de Nota van Uitgangspunten Veenweg (RIS 281761) zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven voor de ontwikkeling van de zes kavels.
De toekomstige woningen vormen een zelfstandig cluster rond een gezamenlijk terrein en maken de reeks clusters aan de Meervalsingel 'af'. De woningen zijn met hun voordeuren gesitueerd aan de gezamenlijke toegangsweg, de tuinen grenzen aan naastgelegen tuinen of aan de fietsroute tussen Veenweg en de Vissenbuurt.
De kavels voor de toekomstige woningen variëren van circa 290 m2 tot 400m2.
In het kavelpaspoort voor de KO-ontwikkeling zijn voor de kavels de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen:
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 6.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel raakt geen van de belangen die in de structuurvisie worden afgewogen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt (zes vrijstaande eengezinswoningen) is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Er zijn in het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel geen projecten van Rijksbelang (volgens het Barro) aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:
Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.
Samenhang tussen visie, programma's en verordening
De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.
Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.
De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing aan provinciaal beleid
Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De zes woningen passen binnen de woningbouwopgave van Den Haag. De opgave voor de periode 2010 - 2020 bestaat uit centrum(hoog)stedelijke milieus en groenstedelijke milieus (bron: Woonvisie gemeente Den Haag RIS167788c). Binnen het afronden van de vinexopgave ligt een opgave om in de periode 2010- 2020 4.000 woningen toe te voegen. Met de zes woningen die op de locatie Veenweg mogelijk gemaakt worden, wordt een bijdrage aan deze opgave geleverd.
De ruimtelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van een kleinschalige, gebiedseigen ontwikkeling die aansluit op de kenmerken van het gebied. De ontwikkeling is gelegen in een woonwijk, waarbij in de directe omgeving van het plangebied voornamelijk eengezinswoningen staan die een zelfde uitstraling hebben als de woningen die in het plangebied komen (woningen met twee bouwlagen met een kap).
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Het bestemmingsplan Veenweg maakt binnen bestaand stedelijk gebied, op een voor groenstedelijk- en suburbaan woonmilieu geschikte locatie, de bouw van zes vrijstaande eengezinswoniningen mogelijk.
Dit sluit aan op de ambitie uit het RSP om woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren en om de locaties waar ruimte is om dergelijke woonmilieus te realiseren zo goed mogelijk in te zetten.
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel is gelet op het bovenstaande in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).
Het gemeentelijk beleid uiteengezet in de structuurvisie is onder andere gericht op het maken van een kwaliteitssprong en verdere ontwikkeling van de stad. Er zal in de periode tot 2020 een groot aantal woningen gebouwd moeten worden, onder andere om de doorstroming op gang te brengen en om te kunnen voorzien in een gevarieerd aanbod van woningen.
Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Rv 98 november 2014; RIS 276321) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen.
De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.
De gemeente zet in op nieuwe duurzame groei. Voorheen lag het accent van de investeringen op gebouwen. Nu gaat het ook om investeringen in de buitenruimte en de bereikbaarheid van de stad. Enkele gebieden bieden specifieke kansen voor werkgelegenheid en ondernemerschap. De zogeheten kerngebieden. Het gaat om de Binckhorst, het Centraal Station, Hollands Spoor, Laan van NOI, de Haagse kust, de Internationale Zone, Spuikwartier en de Leyweg. In andere gebieden vervult de gemeente een faciliterende rol en nodigt zij anderen uit om in Den Haag te investeren.
Wonen in Den Haag
Den Haag is in trek als woonstad. Alle bevolkingsprognoses voorspellen een bevolkingsgroei tot 2040. Daarmee stijgt ook de vraag naar woningen. Dat betekent accommoderen van de vraag uit de stad. Zodat een evenwichtige bevolkingsgroei wordt bereikt. Niet alle stadsdelen groeien even hard. Het accommoderen van de groei vraagt om maatwerk. Naar verhouding groeit de bevolking van het stadsdeel Laak tot 2020 het meest (+7,0%), gevolgd door het stadsdeel Haagse Hout (+5,3%), stadsdeel Loosduinen (+5,4%), stadsdeel Scheveningen (+4,9%) en stadsdeel Escamp (+4,1%). De bevolking van het stadsdeel Centrum neemt tot 2020 slechts beperkt toe (+0,7%), terwijl de bevolking in het stadsdeel Leidschenveen/Ypenburg na jaren van onstuimige groei de komende jaren licht in omvang daalt (-0,5%).
Op basis van de bevolkingsprognoses is ook een analyse gemaakt van de vraag naar woningen. Berekend is dat het om 600 tot 1.500 woningen per jaar gaat, waarbij er een grote vraag is naar grondgebonden woningen.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen.
Gelet op de ligging van het plangebied van bestemmingsplan Veenweg (in een suburbane- groenstedelijke omgeving) is de Agenda voor de Haagse Verdichting niet van toepassing. In het bestemmingsplan wordt geen regeling opgenomen waarmee een extra bouwlaag of dakopbouwen mogelijk gemaakt wordt.
Voor kleinschalig opdrachtgeverschap geldt dat de te bouwen woningen welstandsvrij zijn. Wel is de excessenregeling van kracht.
De Tweede Kamer heeft in november 2009 ingestemd met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.
Het plangebied Veenweg - Meervalsingel maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan.
Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie voor onze leefomgeving, vanaf 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) atlas opgesteld: een kaart met overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland.
De provincie wil deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland opgesteld.
De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie (paragraaf 5.7.4). Zo zijn op de Kwaliteitskaart van de structuurvisie de topgebieden en kroonjuwelen voor cultureel erfgoed aangegeven. Daarnaast geeft de Provinciale Structuurvisie ook algemene richtlijnen voor archeologie, molenbiotopen en landgoederen. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.
Het plangebied behoort niet tot een van de zestien topgebieden. Het provinciaal beleid met betrekking tot het aspect cultuurhistorie is niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht en in het plangebied komt geen beeldbepalende bebouwing voor. Het gemeentelijk beleid met betrekking tot cultuurhistorisch erfgoed is niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Er komen in het plangebied geen monumentale gebouwen voor.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Veenweg-Meervalsingel.
Het plangebied Veenweg-Meervalsingel ligt in een zone zonder archeologische verwachting (zie verder paragraaf 4.3.2). In het bestemmingsplan is daarom geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Dat betekent dat de gemeente Den Haag geen voorwaarden vanuit de archeologische monumentenzorg verbindt aan vergunningplichtige activiteiten waarbij een bodemverstoring optreedt.
Wel is de wettelijke meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988): wanneer bij grondwerkzaamheden toch archeologische sporen of resten aan het licht komen, dan dient dit per omgaande te worden gemeld bij het bevoegd gezag (de afdeling Archeologie).
De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (Rv 162 - 2005; RIS 129360) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:
Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:
Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.
In de nota zijn een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofd Structuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen.
Figuur 3.1: Stedelijk groene Hoofdstructuur
De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.
De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag is beschreven in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450). Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De Stedelijke Ecologische hoofdstructuur is opgenomen op kaart (RIS 151912). De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
De kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren worden grotendeels bepaald door inrichting, gebruik en beheer. Daarom ligt daarop het accent.
Het plangebied grenst aan de bestaande ecologische verbindigszone (zone Leidschenveen) en ligt in de nabijheid van een nieuwe stedelijke ecologische verbindingszone, zie figuur 3.2
Figuur 3.2 Stedelijke ecologische verbindingszones zone Leidschenveen nabij het plangebied
Karakteristiek
Leidschenveen is een woonwijk in ontwikkeling en ligt aan twee zijden ingesloten tussen snelwegen. Aangezien de wijk relatief jong is, is het openbaar groen ook nog niet volledig ontwikkeld. In de loop van de tijd zal er echter een steeds ‘volwassenere’ indruk ontstaan. Leidschenveen ligt afgezonderd van de rest van Den Haag door de snelwegen. Het vormt de verbinding tussen Den Haag en de omliggende gemeenten. Aan de zuidkant ligt in Zoetermeer het Westerpark. Er is een directe verbinding met het omringende poldergebied: De Nieuwe Driemanspolder en de Polder van Nootdorp.
Ambitieniveau
Het groen in Leidschenveen is nog in ontwikkeling, maar heeft goede mogelijkheden om een aantrekkelijke natte/droge verbinding te worden. Het optimaal functioneren van de zone is van belang voor de verbinding van Den Haag met het buitengebied. Er is een aantal wegen dat de verbindingszone onderbreekt en een barrière vormt voor diersoorten. Door aanpassingen in de structuur kan een groot aantal van deze hindernissen verdwijnen. Daarom is een aantal aanvullende structuren aangegeven voor de stedelijke ecologische hoofdstructuur.
Streefbeelden
Leidschenveen vormt een natte en droge verbinding tussen Den Haag en het buitengebied. Lijnvormige elementen zoals oevers en bloemrijke grasbermen langs watergangen met een goede waterkwaliteit vormen een belangrijk onderdeel van de zone. Deze worden aangevuld met plas-draszones, rietkragen, poelen en struweel dat schuil- en nestgelegenheid biedt. Doeltypen en doelsoorten zijn aangegeven in bijlage I.
Inrichtingseisen
De inrichting moet voorzien in schuilplekken en tijdelijke verblijfplaatsen voor de doelsoorten. Voorts is aandacht nodig voor een goede waterverbinding. De belangrijkste uitgangspunten voor het functioneren als ecologische verbinding zijn de volgende:
Conclusie
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel maakt de ontwikkeling van 6 vrijstaande woningen mogelijk op de kavel achter Veenweg 188. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten het gebied dat aangewezen is als stedelijke ecologische verbindingszone. Door middel van een haag wordt een scheiding gemaakt tussen de privé tuinen en de ecologische verbindingszone (openbaar gebied). Het aspect Stedelijke ecologische verbindingszones vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Behoudenswaardige bomen
Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (Rv 97 - 2010; RIS 174540). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen.
Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag zie bijlage 1 en 2 bij deze toelichting.
Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.
De aanwezigheid van volwassen bomen maakt een leefomgeving aantrekkelijker, aldus het initiatiefvoorstel inzake behoudenswaardige bomen in Den Haag. Zo dempen bomen extreme temperaturen, halen ze schadelijke stoffen uit de lucht, maken ze bij hoogbouw valwinden onschadelijk enz. Het voorstel (Rv 104 - 2011; RIS 166340) is uitgewerkt in de “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen.
Het plangebied is een braakliggend, voormalig agrarsch erf. In het plangebied staan langs de watergang enkele schietwilgen.
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud van groen(beleving) in wijken.
In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht een vergunningsvrije regeling te geven voor het bouwen.
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen mogelijk op grote, groene kavels varierend in grootte van 270m2 tot 459m2. De woning is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Kavels 1 t/m 5 mogen voor 35% bebouwd worden, kavels 6 voor 46% (ter compensatie voor het vrij van bebouwing houden van het talud langs de watergang). De ontwikkeling op de kavels sluit aan op het beleid van groen(beleving) in wijken.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 4.4.2)
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 4.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (Rv 147 - 2010; RIS 176551). Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.
Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.
Binnen het plangebied zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone van een waterkering.
Waterkwantiteit
Ten opzichte van het bouwplan uit 2011, waar het Hoogheemraadschap destijds mee ingestemd heeft, maakt bestemmingsplan Veenweg 2011 geen toename van bebouwing mogelijk.
Feitelijk ligt de locatie al meerdere jaren braak. De waterhuishouding zal met de beoogde bebouwing en inrichting van het maaiveld verslechteren. Dit wordt gecompenseerd door ter plaatse van de ontsluitingsweg 270m2 waterdoorlatende verharding aan te brengen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen en het plan maakt geen onderdeel uit van een (gemeentelijke) ecologische verbindingszone.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Conclusie
De aspecten waterkwaliteit en waterkwantiteit vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
Er vinden geen activiteiten plaats in, op, boven of onder een oppervlaktewaterlichaam, waardoor er geen Watervergunning aangevraagd hoeft te worden.
De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van het Stadsgewest Haaglanden bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.
Relatie regionaal beleid met de ontwikkeling in het plangebied
De ontwikkeling van de zes woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, vindt plaats in een gebied dat goed ontsloten is met het openbaar vervoer. Daarnaast grenst het plangebied aan langzaamverkeersroutes. Door de ligging van het plangebied is gebruik van openbaar vervoer en de fiets een goed alternatief voor gebruik van de auto. Hiermee wordt aangesloten op de ambities uit de Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den
Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan als bijlage bij de regels opgenomen.
In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.
Relatie gemeentelijk verkeersbeleid met de voorgenomnen ontwikkeling
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen mogelijk. Door per woning twee parkeerplaatsen op eigen terein aan te leggen, wordt aangesloten op de uitgangspunten uit het gemeentelijk parkeerbeleid.
Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.
Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.
Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.
Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.
Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.
Woningbouwopgave
De prioriteit binnen de woningbouwopgave ligt bij het toevoegen van de milieus waar een grote uitbreidingsvraag naar is. Dat zijn vooral de centrum(hoog)stedelijke milieus en de groenstedelijke milieus (bron: Woonvisie gemeente Den Haag RIS167788c).
Binnen het afronden van de vinexopgave ligt nog een opgave om in de periode 2010- 2020 4.000 woningen toe te voegen. Zie figuur 3.3.
Figuur 3.3: Globale woningbouwprogrammering in aantallen 2010- 2020 (bron: Woonvisie gemeente Den Haag)
De opgave voor Leidschenveen (een suburbaan milieu) is het vooral een kwestie van ‘afronden’ en de laatste huizen bouwen in de Haagse VINEX-locaties.
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel maakt de bouw van zes vrijstaande woningen mogelijk. Deze ontwikkeling sluit aan op de prioriteiten uit het woonbeleid, omdat er sprake van het toevoegen van woningen binnen een groenstedelijke milieu. Met het toevoegen van de zes woningen wordt eveneens een bijdrage geleverd aan het realiseren van de opgave om voor 2020 4.000 woningen binnen Vinexlocaties en via kleine projecten te realiseren.
Den Haag maakt het duurzaam
De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.
Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.
Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'
Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)
De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.
Met name de aspecten duurzaam bouwen en GPR beleid spelen bij de ontwikkeling van de zes woningen een rol.
Duurzaam bouwen in Den Haag
Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook zijn per 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.
GPR beleid
GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).
Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.
Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
EPC, Rc en GPR-waarden worden niet geborgd en zijn niet afdwingbaar via het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er bij de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan in een vroegtijdig stadium rekening wordt gehouden met dit beleid, omdat dit kan leiden tot keuzen die van invloed zijn op de (steden)bouwkundige uitwerking en ruimtelijke invulling van de plannen.
Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Veenweg - Meervalsingel.
Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:
De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang.
Thema | Ambitie Gebiedstype Wonen |
Bodem | Extra |
Externe veiligheid | Maximaal |
Geluid | Maximaal |
Lucht | Extra |
Mobiliteit | Extra |
Schoon | Extra |
Water | Extra |
Natuur | Extra |
Klimaat | Maximaal |
In onderstaande tabel is aangegeven wat dit betekend voor de verschillende milieuthema's.
Thema | Welk ambitietype? | Kwalitatieve uitwerking | |
Bodem | Extra | In 2007 heeft heeft er een bodemsanering plaatsgevonden. De bodem is voldoende schoon voor de beoogde functie Wonen. | |
Externe veiligheid | Maximaal | Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen. Er vindt op de Rijksweg A4, op ongeveer 1100 meter en op de Rijksweg A13, op ongeveer 1300 meter, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van LPG-tankstations. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven met een extern veiligheidsrisico gevestigd. Te nemen maatregelen zijn: - afschakelbare ventilatie - voorbereiding interne organisatie - risicocommunicatie Deze maatregelen worden niet met het bestemmingsplan geregeld. |
|
Geluid | Maximaal | In opdracht van de Gemeente Den Haag is door DPA Cauberg-Huygen in het kader van een herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van woningen aan de Veenweg in Den Haag een akoestisch onderzoek verricht. De planlocatie is gelegen binnen de geluidzone van de Zoetermeerse Rijweg, de Pijlkruidveld, de Meervalsingel en de Emmy Belinfantedreef. De Madeliefveld/ Veenweg, Stekelbaarssingel en de Goudkarpersingel liggen in een 30 km/uur zone en zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel onderzocht. - Ten gevolge van de Zoetermeerse Rijweg (50 km/uur) (54 dB na aftrek) vinden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaats maar niet van de maximale ontheffingswaarde. - Ten gevolge van de Pijlkruidveld, Meervalsingel en de Emmy Belinfantedreef (50 km/uur) vinden geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde. - De geluidbelasting t.g.v. de Madeliefveld/Veenweg (50 km/uur) bedraagt maximaal 49 dB. Dit zou een overschrijding zijn van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde. - De overige 30 km/uur wegen hebben geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. - Toepassen van Dunne Deklagen B op de Zoetermeerse Rijweg en een geluidscherm langs de Zoetermeerse Rijweg zijn financieel niet doelmatig. - Alle kavels beschikken over een geluidluwe gevel conform het gemeentelijk beleid. - De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 59 dB voor aftrek en is aanvaardbaar conform het gemeentelijk beleid. - Er zijn hogere waarden aangevraagd en verleend. |
|
Lucht | Extra | De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. | |
Mobiliteit | Extra | De parkeernormen zijn volgens de Nota parkeernormen. Er wordt op eigen terrein 1 parkeerplaats per 160m2 bruto vloeroppervlak aangelegd. | |
Schoon | Extra | In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat Leidscheveen, de wijk waar het plangebied bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel deel van uitmaakt, wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit. |
|
Water | Extra | Door het toepassen van waterdoorlatende bestrating ter plaatse van de ontsluitingsweg wordt extra waterberging gerealiseerd. | |
Natuur | Extra | In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura 2000-gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszone die aan het plangebied grenst blijft vrij van bebouwing. De ontsluitingsweg is ruim gedimentioneerd ten behoeve van het bouwverkeer. Na realisatie van alle woningen wordt langs de watergang groen aangelegd. | |
Klimaat | Maximaal | De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015. De woningen worden conform de eisen die voor energiezuinigheid gelden gebouwd. |
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.
Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.
Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt (zes vrijstaande woningen), hoeft er geen milieueffectrapport opgesteld te worden.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Onderzoek en conclusie
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn en bedrijven gelegen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn, zie figuur 4.1 (het plangebied is met de rode circel aangegeven). Op ongeveer 350 meter afstand ligt een zwembad en op ongeveer 1250 meter een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg.
Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied of in de directe omgeving geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Figuur 4.1: uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
In opdracht van de gemeente Den Haag is door DPA Cauberg-Huygen akoestisch onderzoek verricht (d.d. 25 januari 2016, referentie 20151555-02). In deze paragraaf worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie Bijlage 5.
Geluidbronnen
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een spoorweg of rijksweg. Er ligt wel een spoor op ca. 300 meter (aan de zuidwest zijde) maar de zone van dit spoor bedraagt slechts 100 m omdat het geluidproductieplafond slechts 46-47 dB bedraagt.
Wel ligt het plangebied binnen de zones van de volgende stedelijke 50 km/u wegen:
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal 30 km/u wegen rondom het plan gebied onderzocht worden ten behoeve van de cumulatieve geluidbelastingen. Het gaat hierbij om de volgende wegen:
Er zijn geen bedrijven in de buurt die door de komst van de woningen belemmerd kunnen worden. Onderzoek naar industrielawaai is daarom niet nodig.
Resultaten akoestisch onderzoek
Zoetermeerse Rijweg
Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 54 dB bedraagt op de perceelgrens aan de zuidwestkant bij kavel 1 en 52 dB op de gevels vanwege de Zoetermeerse Rijweg. Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) maar niet van de maximale te verlenen ontheffingswaarde (63 dB). Voor de geluidbelastingen t.g.v. de Zoetermeerse Rijweg zijn er contouren gegenereerd waarop te zien hoe de geluidbelasting verloopt op het voorterrein.
Pijlkruidveld (inclusief tramverkeer)
Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 45 dB bedraagt op de perceelgrens aan de noordwestkant bij het voorterrein vanwege de Pijlkruidveld. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
Meervalsingel
Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 42 dB bedraagt op de perceelgrens aan de zuidoostkant bij het achterterrein vanwege de Meervalsingel. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
Emmy Belinfantedreef
Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 45 dB bedraagt op de perceelgrens aan de zuidwestkant vanwege de Emmy Belinfantedreef. Er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
Madeliefveld/Veenweg (30 km/uur)
Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) 49 dB bedraagt op de perceelgrens aan de noordwestkant bij het voorterrein vanwege de Madeliefveld/Veenweg.
Overige 30 km/uur wegen
De geluidbelasting vanwege de overige omliggende 30 km/uur wegen is lager 48 dB.
Gecumuleerde geluidbelasting
De gecumuleerde geluidbelasting voor aftrek op de gevels bedraagt maximaal 59 dB (54 na aftrek) op de perceelgrens aan de zuidwestkant bij kavel 1.
Conclusie
Procedure hogere waarden
Omdat de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, wordt parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder doorlopen.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel maakt de bouw van zes woningen mogelijk. Het project blijft ruim onder de getalsmatige grens van 1.500 woningen bij één ontsluitigsweg.
Met betrekking tot fijn stof PM10 blijkt dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. Gelet op de omvang van de ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, zal de planbijdrage kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3 zijn. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.
Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. Gelet op de omvang van de ontwikkeling, het bestemmingsplan maakt zes vrijstaande woningen mogelijk, zal de bijdrage kleiner dan [1,2] µg/m3 zijn.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.
Het plangebied ligt niet in beschermd natuurgebied (Natura 2000-gebied en het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen EHS)). De afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) bedraagt circa 7 kilometer.
Externe effecten van stikstof(deposito) in het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide worden uitgesloten, omdat de beoogde verkeerstoename door zes bouwblokken zeer beperkt blijft en het Natura 2000-gebied ruim verder van het plangebied af liggen dan de 3 kilometer die op basis van het stikstofmodeleringsprogramma AERIUS wettelijk is vastgelegd als maximale afstand. De afstand tot het meest nabij gelegen deel van het Nationaal Natuurnetwerk bedraagt circa 2,5 kilometer. Effecten hierop worden uitgesloten, omdat er door de bestemmingsplanwijziging geen fysieke aantasting en versnippering plaatsvindt en geen waarden worden geschaad.
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur, zoals opgenomen in het gemeentelijke groenbeleidsplan, ligt op ruime afstand van het plangebied (900 meter). Gezien de aard van de ontwikkeling, de beperkte invloedsfeer en/of de afstand tot de Stedelijke Groene Hoofdstructuur, worden effecten op de Stedelijke Hoofdstructuur uitgesloten.
In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.
Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de 'bebouwde kom Boswet'.
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
In opdracht van de gemeente Den Haag heeft TAUW onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de realisatie van de woningbouw in het plangebied (TAUW, Notitie Quickscan flora en fauna, kenmerk N001-1235178JNA-agv-V02-NL). In deze paragraaf wordt een samenvatting van de resulataten gegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Flora
Op basis van globale verpreidingsgegevens kunnen brede orchis, gele helmbloem, klein glaskruid, steenbreekvaren, tongvaren, veldsalie, vleeskleurige orchis in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Tijdens het veldbezoek is geconstateerd dat door de afwezigheid van (geschikte standplaatsen voor) beschermde vaatplanten binnen het plangebied een negatief effect op beschermde flora wordt uitgesloten.
Grondgebonden zoogdieren
Op basis van globale verspreidingsgegevens kan alleen de eekhoorn in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Gezien de geïsoleerde ligging van het plangebied in het stedelijk gebied en de afwezigheid van nesten wordt de aanwezigheid van eekhoorn uitgesloten. Een negatief effect op alle beschermde grondgebonden zoogdieren wordt uitgesloten.
Vleermuizen
Op basis van globale verspreidingsgegevens kunnen gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Door het ontbreken van geschikte verblijfplaatsen binnen het plangebied, wordt een negatief effect op verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten.
De omgeving van het plangebied is geschikt bevonden als foerageergebied en/of als vliegroute voor vleermuizen. Van een negatief effect op foerageergebied en vliegroutes is geen sprake, omdat de sloot behouden blijft. Daarnaast voorziet de omgeving in meer dan voldoende groen en water om te kunnen voorzien in vliegroutes en fourageergebied.
Vogels
Door het ontbreken van geschikte nestlocaties wordt een negatief effect op vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie uitgesloten. Door de aanwezige ruigtes wordt voorzien in broedplaatsen voor diverse algemene broedvogels. Bij werkzaamheden in het broedseizoen (globaal van medio maart tot medio augustus) kunnen (nesten van) broendende vogels worden verstoord. Zodoende moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of als een ter zake deskundige heeft vastgesteld dat zich geen broedende vogels bevinden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden.
Reptielen en amfibieën
Op basis van verspreidingsgegevens kan alleen rugstreeppad in of in de omgeving van het plangebied voorkomen. De ligging van het plangebied is geïsoleerd ten opzichte van het huidige voorkomen, waardoor kolonisatie op korte termijn uitgesloten wordt. Een negatief effect op reptielen en amfibieën wordt uitgesloten.
Vissen
Op basis van verspreidingsgegevens kunnen kleine modderkruiper en bittervoorn in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Er worden echter geen werkzaamheden aan watergangen verricht, waardoor een negatief effect op vissen wordt uitgesloten.
Libellen en dagvlinders
Op basis van verpreidingsgegevens worden binnen of nabij het plangebied geen beschermde libellen of dagvlinders verwacht. Gezien het karakter van de ingreep en de afwezigheid van geschikte biotoop, is geen sprake van een negatief effect op beschermde libellen en dagvlinders.
Overige ongewervelden
Op basis van verspreidingsgegevens kan platte schijfhoren in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Het plangebied en directe omgeving voorzien niet in een geschikte habitat en/of bevat geen geschikte (landschaps)elementen voor deze soort. Negatieve effecten op overige ongewervelden worden dan ook uitgesloten.
Het plangebied ligt naast een reeds gerealiseerde Stedelijke Ecologische Verbindingszone. Het plangebied wordt gescheiden van deze verbindingszone door een fietspad, die reeds verlicht wordt door straatlantaarns. Ter hoogte van het plangebied is een speeltuin aanwezig.
Het voornemen bevat geen werkzaamheden die uitgevoerd worden in de verbindingszone. Externe effecten als gevolg van verstoring door geluid en licht zijn uitgesloten als gevolg van het huidige gebruik van de verbindingszone. Bovendien is langs het overgrote deel van de zone reeds bebouwing aanwezig, waardoor de soorten die de zone gebruiken reeds een vorm van gewenning hebben ondergaan. Permanente en tijdelijke effecte van het voornemen op de verbindingszone zijn daarom uitgesloten. De functionaliteit van de verbindingszone wordt niet aangetast.
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Op en in de direct omgeving van het plangebied hebben geen bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Wel zijn in dit voormalig agrarisch gebied sloten gedempt en is (puinhoudend) ophoogmateriaal aangebracht bij het bouwrijp maken. Er zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend.
In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij is in het plangebied één geval van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Dit geval, op de locatie Veenweg 188, betrof een verontreiniging met zware metalen (koper, kwik, lood en zink) en PAK in de bovengrond tot circa 1 m-maaiveld. Deze verontreiniging is gesaneerd en op deze locatie geldt geen gebruiksbeperking. De beschikking bodemsanering, kenmerk 8210013/SB2008/8535, is opgenomen als bijlage bij deze toelichting, zie Bijlage 3 beschikking bodemsanering.
Uit de beschikking blijkt dat de sanering heeft plaatsgevonden conform het bepaalde bij of krachtens artikel 38 Wbb. Uit de beschikking blijkt verder dat de bodem geschikt is gemaakt voor het voorgenomen gebruik, zijnde wonen met tuin. Op het terrein hebben sindsdien geen activiteiten meer plaatsgevonden.
Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) in zone B8 ligt en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Binnen deze regels zijn de bestemmingen Tuin (Artikel 3) en Wonen (Artikel 5) opgenomen. In de bestemming Wonen is bepaald dat de woningen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden. Aan- en uitbouwen mogen buiten het bouwvlak gebouwd worden. Verder is opgenomen dat het bouwperceel voor maximaal 35% bebouwd mogen worden, tenzij dit op de verbeelding anders is aangegeven.
In de bestemming Tuin is bepaald dat deze deze gronden alleen bestemd zijn voor groenvoorzieningen, niet zijnde achtererfgebied zoals bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht. Het bouwen van bouwwerken is op deze gronden niet mogelijk.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 9.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 9. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Artikel 10 Overgangsrecht: De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Artikel 11 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel'
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, juncto 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan Veenweg maakt de bouw van zes woningen mogelijk.
Het kostenverhaal is anderszinds verzekerd. Via gemeentelijke gronduitgifte vindt kostenverhaal plaats. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel is op 9 december 2015 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
1. Provincie Zuid-Holland
2. Ministerie EL&I
3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
4. Hoogheemraadschap van Delfland
5. Dunea
6. Politie Haaglanden
7. Veiligheidsregio Haaglanden
8. Veolia Transport Haaglanden
9. HTM Personenvervoer NV
10. Het bestuur van de Fietsersbond enfb
11. Stedin B.V.
12. TenneT Regio West
13. N.V. Nederlandse Gasunie
14. Omgevingsdienst Haaglanden
15. Metropoolregio Den Haag Rotterdam (MRDH)
16. Bewonersorganisatie Leidschenveen
Van de instanties onder nummer 4, 7, 9 en 14 is een reactie ontvangen.
De instantie onder nummer 9 heeft aangegeven met het concept in te kunnen stemmen. Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.
4. Hoogheemraadschap van Delfland
"In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Veenweg-Meervalsingel in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
Advies
In de waterparagraaf wordt ten onrechte gesteld, dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de waterhuishouding. Wij verzoeken u onderstaande aanpassingen door te voeren voor het thema "Waterkwantiteit" op de verbeelding en in de regels en de toelichting.
Waterkwantiteit
De conclusie, dat er geen sprake is van toename van verharding, delen wij niet. In 2008 is door Delfland ingestemd met het bouwplan voor een kinderdagverblijf van circa 800 m2 met bijbehorende ontsluitingsweg en parkeerplaatsen. In 2011 heeft de gemeente de vergunning hiervoor verleend. Inmiddels is het beleid aangepast. Zoals in de Visie Toekomstbestendig Haags water is opgenomen, gaan wij nu uit van het standstill-beginsel, te weten nieuwe ontwikkelingen dienen zo te worden aangelegd, dat de waterhuishouding niet verslechtert (klimaatverandering). Feitelijk ligt het gebied sinds 2008 braak. Dit is de situatie die is meegenomen in de watersysteemanalyse, die Delfland in 2015 heeft uitgevoerd. Het verharden van een braakliggend terrein betekent een verslechtering van de waterhuishouding, omdat regenwater versneld zal worden afgevoerd.
Wij stellen daarom voor om als uitgangssituatie een denkbeeldige tussensituatie te nemen, bestaande uit het vergunde bouwoppervlak (van 800 m2) en vervolgens de toename van verharding ten opzichte van die tussensituatie te berekenen.
Het plan betreft de bouw van 6 woningen met een totaal bebouwd oppervlak van 806 m2. Dit is vergelijkbaar met het eerder vergunde kinderdagverblijf. De toename bestaat uit:
o een weg van 300 m2;
o circa 120 m2 voor de parkeerplaatsen;
o de verhardingen op eigen terrein (zoals terrassen en vergunningsvrije bouwwerken) .
Wij stellen voor hiervoor 80% van de tuin aan te houden. Wij verzoeken u de oppervlakken inzichtelijk te maken en op basis daarvan met de watersleutel te berekenen, hoeveel compensatie hiervoor nodig is.
De tweede stap is om in de toelichting te beschrijven, hoe deze opgave wordt ingevuld. Dit kan door het graven van open water. Ook is het mogelijk vasthoudmaatregelen te treffen in de weg van het water. Voor vasthoudmaatregelen hebben wij desgewenst een lijstje met uitgangspunten, waarop wij toetsen. De laatste stap is om de compensatie te borgen door deze in de toelichting, in de regels en op de verbeelding te verwerken.
Beheer en onderhoud
De ontsluiting van de 6 woningen is geprojecteerd langs de watergang. Deze watergang heeft aan weerszijden een onderhoudsstrook van minimaal 4 m breed. Deze dient vrijgehouden te worden van obstakels (lantaarnpalen, bomen, struiken en nutsvoorzieningen). Wij verzoeken u bij de inrichting van de ontsluitingsweg hiermee rekening te houden, zie ook onderstaande tekst uit de beleidsregel Dempen en graven.
Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning.
Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief."
Reactie gemeente
In het vigerende bestemmingsplan Leidschenveen heeft het plangebied de bestemming 'wonen- en linten, eengezinshuizen type EA'. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor eengezinshuizen met daarbij behorende tuinen, paden en erven. Het hele perceel mag verhard worden. De voorgenomen ontwikkeling die met bestemmingsplan Veenweg- Meervalsingel mogelijk gemaakt wordt leidt dan ook niet tot een planologische toename van verharding. In de praktijk is er echter sprake van een voormalig erf dat al geruime tijd braak ligt. Feitelijk leidt de ontwikkeling die met bestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel mogelijk gemaakt wordt wel tot een toename van verharding.
In 2011 heeft de gemeente, met instemming van het Hoogheemraadschap, een omgevingsvergunning verleend voor een kinderdagverblijf met een omvang van ongeveer 800m2, waarbij parkeren en spelen ook op het erf plaats zou vinden. De bebouwing die met bestemmingsplan Meervalsingel - Veenweg mogelijk gemaakt wordt bedraagt ongeveer 770m2 (exclusief parkeren en erfinrichting).
Zowel ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan als het in 2011 vergunde kinderdagverblijf is er sprake van een afname van verharding.
Wij realiseren ons dat er feitelijk sprake is van een toename van verharding, omdat het voormalige erf achter Veenweg 188 al geruime tijd braak ligt. Echter, het aanhouden van een verhardingspercentage van 80% voor verharding op eigen terrein vinden wij erg hoog, temeer omdat de parkeerplaatsen apart genoemd worden. Een verhardingspercentage van 60% vinden wij passender. Wanneer wij met dit percentage rekenen komen wij op het volgende:
Oppervlakte plangebied Veenweg - Meervalsingel is 2480m2. Het verhard oppervlak is in de nieuwe situatie is 1946m2 en het onverhard oppervlak is 534m2.
Bebouwingsoppervlak: 770 m2
Gezamenlijk eigen terrein (toegangsweg): 270 m2
Parkeerplaatsen: 120 m2
Tuinen:0,6* restantoppervlakte (1310): 786 m2
Totaal verhard: 1946 m2
In de in vergunde situatie (omgevingsvergunning voor het kinderdagverblijf, oppervlakte plangebied 2480m2) is sprake van 1414 m2 verharding en 786m2 onverhard.
Door de ontsluitingsweg (270m2) uit te voeren met waterdoorlatende bestrating (Aquaflow) is geen watercompensatie nodig (786m2 - 534m2 = 252m2. Er wordt 270m2 waterdoorlatende verharding aangelegd).
De zes kavels in het plangebied worden apart uitgegeven (zogenaamd kleinschalige ontwikkeling). De gemeente legt de infrastructuur en ontsluitingsweg aan, particulieren kopen een kavel en bouwen een woning. Wanneer alle zes de woningen gereed zijn, vervangt de gemeente de tijdelijke bouwstraat door de definitieve toegangsweg en wordt het eigendom van de weg overgedragen aan de bewoners van de zes woningen.
De definitieve bestrating wordt pas aangelegd, nadat de laatste woning opgeleverd wordt. Omdat de gemeente de toegangsweg aanlegt, is gebruik van waterdoorlatende bestrating gegarandeerd.
Beheer en Onderhoud
De sloot, status 'overig water' blijft eenzijdig vanaf de kant bereikbaar voor de jaarlijkse schoonmaakwerkzaamheden en de periodiek noodzakelijke baggerwerkzaamheden (de onderhoudsplicht ligt bij de gemeente). Beide koppen van de sloot zijn toegankelijk. beheer en onderhoud van de sloot zal door de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd worden.
Wanneer de gekozen oplossing (het aanleggen van 270m2 waterdoorlatende bestrating) ertoe leidt dat er geen extra water hoeft te worden gegraven, lijkt het ons niet nodig om te toetsen aan de beleidsregels voor dempen en graven.
Er is geen sprake van dempen van sloten of het graven van een nieuwe watergang. Doordat er voor watercompensatie wordt gekozen onder de weg door het toepassen van waterdoorlatende bestrating (dus niet door de sloot te verbreden), hoeft er niet getoetst te worden aan de beleidsregels voor dempen en graven.
7. Veiligheidsregio Haaglanden
U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 9 december 2015 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerp bestemmingsplan Veenweg te Den Haag. Hierbij treft u mijn reactie aan.
Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van zes vrijstaande woningen mogelijk gemaakt.
In de notitie 'Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 1.0 van 20 december 2014 (zie bijlage) is de werkwijze beschreven van de VRH voor de ontwikkelingen die in het kader van externe veiligheid door de VRH van een specifiek advies worden voorzien. Deze notitie is afgestemd met de gemeenten.
De ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft, valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op de ontwikkeling geen specifieke advies omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van de rijksweg A4 op ongeveer 1100 meter ten westen van het plangebied en de rijksweg A13 op ongeveer 1300 meter ten zuiden van het plangebied. Voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen zoals deze voor het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen zijn opgenomen in de notitie.
Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. Bij de toetsing op brandveiligheid dient er tevens aandacht besteed te worden aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen. Voor vragen met, betrekking tot brandveiligheid kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl.
Reactie gemeente
In de notitie 'advisering EV- veiligheidsregio Haaglanden' wordt voor ontwikkelingen die binnen het invloedsgebied liggen van transport gevaarlijke stoffen - giftige gassen, de volgende maatregelen voorgesteld:
Deze maatregelen kunnen niet met het bestemmingsplan worden geregeld, waardoor er voor het aspect externe veiligheid geen aanpassingen aan het bestemmingsplan gedaan worden.
9. HTM Personenvervoer
In antwoord op het verzoek om commentaar op het ontwerpbestemmingsplan Veenweg - Meervalsingel, ex art 3.1.1 Bro, kan ik u melden dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Reactie gemeente
De reactie van HTM Personenvervoer wordt voor kennisgeving aangenomen.
14. Omgevingsdienst Haaglanden
De omgevingsdienst Haaglanden vraagt aandacht voor het aspect externe veiligheid, geluid en bodem:
Externe veiligheid
De locatie ligt buiten het invloedsgebied van risicovolle bedrijven en buisleidingen. De locatie ligt ook op meer dan 200 m van rijkswegen. Onderzoek naar het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven. De locatie ligt wel binnen het invloedsgebied van de A4 en de A12 vanwege het transport van giftige gassen over deze wegen. In het kader van de zelfredzaamheid dient hieraan aandacht te worden besteed.
Geluid
Het geluidsrapport is onvoldoende bevonden om bij het bestemmingsplan te worden gevoegd en wel om de navolgende bevindingen:
Volgens onze informatie is de E. Belinfantedreef een zoneplichtige weg. Aangezien de geprojecteerde woningen zijn gelegen binnen de geluidszone van deze weg, dient deze weg in het geluidsonderzoek te worden betrokken.
In tabel 2.2 staat (abusievelijk) de Stenenstraat benoemd.
De aangeleverde verkeersgegevens zijn niet volledig juist of onjuist overgenomen. Volgens onze waarneming bestaat het wegdek van de Meervalsingel uit klinkers. Evenals de Goudkarpersingel. De Stekelbaarssingel heeft een asfalt wegdek en een maximumsnelheidsregime van 50 km/u.
Een afbeelding met kavelnummers, zoals gehanteerd door het adviesbureau, ontbreekt.
Aangezien op de plankaart bouwkavels staan aangegeven gelden, voor de hogere waarden, de geluidsbelastingen ter plaatse van de bouwkavels en niet op de erfgrenzen. Tabel 4.1 dient hierop te worden aangepast.
De afweging voor bron- en overdrachtsmaatregelen is onvoldoende. In onderhavige situatie is een financiële onderbouwing voor zowel geluidsscherm als stil wegdek afdoende. Daarnaast zal nog een 2e bronmaatregel moeten worden beschouwd. De ODH kan bron- en overdrachtsmaatregel eventueel bilateraal met het adviesbureau afstemmen.
Het ingevulde informatie formulier hogere waarden ontbreekt als bijlage bij het rapport.
Het geluidsrapport dient op bovenstaande punten te worden aangepast.
Bodem
Voorgesteld wordt de tekst in de toelichting van het bestemmingsplan te vervangen door onderstaande tekst, voor de delen van het plangebied waar nog geen bodemonderzoek uitgevoerd is, onderzoek te laten uitvoeren en de al uitgevoerde onderzoeken te (laten) actualiseren.
4.7 Bodem
4.7.1 Algemeen
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
4.7.2 Situatie in het plangebied
Op en in de direct omgeving van het plangebied hebben geen bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Wel zijn in dit voormalig agrarisch gebied sloten gedempt en is (puinhoudend) ophoogmateriaal aangebracht bij het bouwrijp maken. Er zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend.
In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij is in het plangebied één geval van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Dit geval, op de locatie Veenweg 188, betrof een verontreiniging met zware metalen (koper, kwik, lood en zink) en PAK in de bovengrond tot circa 1 m-maaiveld. Deze verontreiniging is gesaneerd en op deze locatie geldt geen gebruiksbeperking.
Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden.
Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) in zone B8 ligt en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
Reactie gemeente
Externe veiligheid
De voorgestelde maatregelen worden niet met het bestemmingsplan geregeld, waardoor de reactie van ODH op het aspect externe veiligheid voor kennisgeving wordt aangenomen.
Geluid
Naar aanleiding van de opmerkingen van de ODH op het akoestisch onderzoek, is de Emmy Belifantendreef betrokken in het onderzoek. De resultaten van het aangepaste onderzoek zijn verwerkt en het aangepaste onderzoek is als bijlage opgenomen.
Gelijktijdig aan de bestemmingsplanprocedure wordt er een procedure hogere grenswaarden doorlopen.
Bodem
In 2008 is de bodemgeschiktheid van het plangebied beoordeeld en geschikt gevonden voor het gebruik 'wonen met (moes)tuin. De verklaring bodemgeschiktheid is als Bijlage 4 Beoordeling bodemgeschiktheid bij de toelichting opgenomen. In 2011 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een kinderdagverblijf op de locatie waar nu de zes woningen gerealiseerd worden. Sinds 2011 hebben er geen activiteiten in het plangebied plaatsgevonden.
Voor bestemmingsplannen geldt er geen wettelijke verplichting tot het verlenen van inspraak. Voor dit bestemmingsplan wordt dan ook geen inspraakprocedure doorlopen.
De buurtbewoners zijn op de volgende wijze betrokken: Op 28 april 2015 is een buurtconsulatie gehouden en men is tot 31 mei 2015 in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen.
Naar aanleiding van de reacties uit de buurt is de verkaveling aangepast (er wordt meer afstand aangehouden tussen de nieuw te bouwen woningen en de bestaande woningen aan de Stekelbaarssingel) en is de ontsluiting van het plangebied op de Meervalsingel in het plan opgenomen.