Plan: | Ypenburg Warmtekrachtcentrale |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0254HYpwarmcntrl-50VA |
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:
Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit (zoals hierboven omschreven) en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een dergelijke “activiteit”.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Relevant voor toetsing van de externe veiligheid op een locatie zijn de begrippen plaatsgebonden risico, groepsrisico, de 1%-letaliteitsafstand en 100%-letaliteitsafstand. en het invloedsgebied zijn als volgt gedefinieerd:
De kans per jaar dat een persoon die onafgebroken, onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Cumulatieve kans dat een groep van tenminste N (aantal dodelijke slachtoffers) personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, of als rechtstreeks gevolg van een vliegtuigongeval.
Bij het PR is het dus niet van belang of er daadwerkelijk personen op die bepaalde locatie aanwezig zijn. Voor het GR geldt dat in een gebied waar zich geen personen bevinden het GR gelijk aan nul is. Voor het GR geldt dat hoe meer slachtoffers bij een ongeval in één keer kunnen vallen hoe lager (strenger) de norm. Grote slachtoffer-aantallen geven namelijk meer kans op maatschappelijke ontwrichting.
De afstand tot de locatie waar een onbeschermde persoon een kans van 1% op overlijden heeft, gegeven het risicoscenario en de weerklasse. De effectafstand van een activiteit met gevaarlijke stoffen of het vervoer van gevaarlijke stoffen is normaliter de afstand tot de 1%-letaliteitsgrens.
Voor LPG-tankstations wordt het invloedsgebied bepaald door de effectafstand 100%-letaliteit. Voor een inrichting waar explosieven worden opgeslagen (TNO-complex) gelden de A-, B- en C-zones volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgeleid van ruitbreuk en matige schade aan gebouwen, respectievelijk 0,03 bar en 0,1 bar piekoverdruk).
Dit is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico tot de grens waarop de letaliteit van die personen 1% is.
Risicovolle inrichtingen
Het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid in relatie tot risicovolle inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit worden normen gegeven ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 1 × 10-6 (1/1.000.000) per jaar mogen zich geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen en winkelcomplexen) bevinden; het betreft hier een grenswaarde.
Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld kleinere kantoorgebouwen en bedrijfsgebouwen) dient deze waarde als richtwaarde en mag hier in geval van zwaarwegende economische en/of maatschappelijke belangen van afgeweken worden.
Figuur 5: Oriëntatiewaarde ter beoordeling van het groepsrisico
Voor het groepsrisico van zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten, al dan niet geprojecteerd, wordt voor inrichtingen een oriëntatiewaarde van 1 × 10-3/N2 per jaar voorgeschreven (deze lijn is weergegeven in bovenstaande figuur), waarbij N het aantal dodelijke slachtoffers is. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen wordt een oriëntatiewaarde van 1 × 10-2/N2 voorgeschreven. Concreet betekent dit voor inrichtingen een cumulatieve kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 (kans 1/100.000) per jaar, met de cumulatieve kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar. Dit groepsrisico wordt vaak weergegeven als een zogenaamde fN-curve.
Aangezien sprake is van een oriëntatiewaarde is overschrijding hiervan mogelijk. Wel dient elke toename van het groepsrisico verantwoord te worden. Onderdeel van de verantwoording kunnen zijn het treffen van risico- en effectreducerende maatregelen.
Vervoer
Het toetsingskader voor vervoer over weg, spoor en water wordt beschreven in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (circulaire). Hierin wordt aansluiting gezocht bij het Bevi. De geformuleerde criteria (plaatsgebonden risico en groepsrisico) zijn derhalve grotendeels gelijk aan die zoals beschreven in het Bevi.
Voor vervoer wordt het groepsrisico echter uitgedrukt per kilometer transportroute waarbij de oriëntatiewaarde een factor 10 hoger ligt dan voor inrichtingen het geval is.
Belangrijk gegeven voor het kwantificeren van de risico's ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de vervoersgegevens en prognoses ten aanzien van de ontwikkeling hiervan. Om spanningen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid beheersbaar te maken wordt momenteel het Basisnet ontwikkeld. Het Basisnet is onderverdeeld in de modaliteiten spoor, weg en water. Het Basisnet bevindt zich momenteel in een afrondende fase en zal naar verwachting op 1 juli 2014 van kracht worden. Wettelijke verankering van de in het Basisnet vast te leggen toetsingscriteria zal plaatsvinden middels het in voorbereiding zijnde Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dat de circulaire zal vervangen.
Buisleidingen
Het toetsingskader voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing en de bijbehorende Regeling. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Bij vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt rekening gehouden met een grenswaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico. Indien dit de vestiging van een beperkt kwetsbaar object betreft geldt het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als richtwaarde.
Het groepsrisico per kilometer buisleiding wordt vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar (de oriëntatiewaarde, zie ook figuur 5).
Indien het groepsrisico kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde is, of minder dan 10% toeneemt, mits de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, zijn maatregelen ter beperking van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding op en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden. Verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde indien het te realiseren (beperkt)kwetsbare object buiten het invloedsgebied gelegen is.
Ten behoeve van het onderhoud van de buisleidingen geldt een belemmeringenstrook van ten minste vier meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding (tot 40 bar is deze afstand 4 m (zie Regeling externe veiligheid buisleidingen)).
Omgeving
Over de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied geeft de risicokaart van de provincie Zuid-Holland informatie, zie figuur 6.
Figuur 6: Risicokaart plangebied en omgeving (bron: www.risicokaart.nl)
Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied is sprake van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen die nader dienen te worden beschouwd. Over de nabijgelegen rijksweg A4 (gelegen op circa 170 meter van het plangebied) en de A12 (gelegen op circa 500 meter) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de nabijheid vindt ook transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en door een buisleiding plaats. Volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 31 juli 2012 behoeft, voor de niet in bijlage 4 genoemde spoorwegen, het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze spoorwegen worden vervoerd niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico. Dit is het geval voor de spoorbanen gelegen op Haags grondgebied.
In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding A517-KR-019 en 020 van de Gasunie. Deze leiding heeft een werkdruk van 67 bar en een diameter van 30 inch. Hierbij hoort een inventarisatieafstand van 400 meter.
In opdracht van het Stadsgewest Haaglanden heeft adviesbureau AVIV het groepsrisico van alle buisleidingen in de regio bepaald (bestaande situatie). In onderstaande figuur zijn de grenzen van de 1%-letaliteit contour aangegeven. Uit dat onderzoek blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Aangezien de warmtekrachtcentrale op afstand gemonitord/bediend wordt, neemt de populatie in het plangebied niet toe. Gelet op artikel 12, lid 3, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen, is een verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour bedraagt voor elk van deze buisleidingen 0 meter. Derhalve vormen deze leidingen geen belemmeringen voor de uitbreiding van de warmtekrachtcentrale.
Figuur 7: 1%-letaliteit contour nabijgelegen buisleidingen aangegeven (Bron: AVIV en Stadsgewest Haaglanden)
Op grond van de circulaire moet gebruik worden gemaakt van de Handleiding Risicoanalyse transport (concept van 1 november 2011). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. Voor het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse reiken de afstanden soms verder dan 200 meter. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven
Tabel 1: Invloedsgebied per stofcategorie voor de modaliteit weg
Stofcategorie | Invloedsgebied (m) | ||
LF1 | Brandbare vloeistoffen | 45 | |
LF2 | Brandbare vloeistoffen | 45 | |
GF3 | Brandbare gassen | 355 | |
LT1 | Giftige vloeistoffen | 730 | |
LT2 | Giftige vloeistoffen | 880 |
Aangezien zich vrijwel geen mensen in het plangebied bevinden en dit door het nieuwe bestemmingsplan ook niet wijzigt is een nader onderzoek naar het groepsrisico op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de Handleiding Risicoanalyse Transport, niet noodzakelijk.
In de omgeving van het plangebied zijn geen LPG-tankstations, propaantanks of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen.
In de nabijheid is een TNO-vestiging gelegen alwaar explosieven worden opgeslagen. Op de risicokaart worden alleen die defensie-inrichtingen getoond waar buiten het hek beperkingen gelden aan het ruimtegebruik. Deze beperkingen gelden binnen bepaalde veiligheidszones: er mogen daarbinnen bijvoorbeeld geen woningen worden gebouwd of wegen aangelegd. Om elk terrein zijn drie zones (A, B en C) vastgesteld; hoe dichterbij het militaire terrein, hoe strenger de regels. Het plangebied is deels binnen zone B gelegen. Aldaar is geen bebouwing toegestaan waarin zich personen kunnen bevinden, met uitzondering van kortstondig verblijf. Deze beperking geldt ook voor gebouwen met een hoge infrastructurele waarde, zoals telefoon- en elektriciteitscentrales, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen. Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in voornoemde aspecten. Het betreft een inrichting die op afstand gemonitord/bediend wordt. De aanwezigheid van mensen in de inrichting (populatie) speelt derhalve vanuit het aspect externe veiligheid een ondergeschikte rol. Het deel van het gebouw dat binnen de B-zone is gelegen bestaat voornamelijk uit steenachtig materiaal en is voldoende bestand tegen de mechanische effecten van, bij een explosie vrijkomende, brokstukken zodat de werking van de centrale in geval van een calamiteit bij TNO voldoende is gewaarborgd. In het kader van externe veiligheid is derhalve voornamelijk het effect van de inrichting op de omgeving beschouwd en wordt niet verder ingegaan op het effect van de omgeving op de inrichting.
Binnen de inrichting
Binnen de inrichting worden slechts kleine hoeveelheden (gevaarlijke) stoffen opgeslagen. Het betreft smeerolie voor de motoren en het aanwezige aardgas dat voor de diverse installaties wordt aangevoerd met behulp van gasleidingen. Smeerolie is als niet gevaarlijk geclassificeerd volgens de EU-regelgeving en heeft dus geen extern veiligheidsrisico tot gevolg. Bij de opslag wordt wel rekening gehouden met de mogelijke bodemrisico's (zie ook paragraaf 4.9).
Het aardgas, benodigd voor de ketels en de gasmotoren, wordt met een druk van 8 bar, een maximaal debiet van 8800 Nm3/h en een diameter van 150 mm binnen de inrichting gebracht. Binnen de inrichting wordt het gas verder gereduceerd naar een werkdruk van circa 150 mbar in een buisleiding van 200 mm met behulp van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk. De WKC betreft een IPPC-inrichting, maar voor het reduceerstation wordt aangesloten bij het Activiteitenbesluit milieubeheer. Conform het Activiteitenbesluit betreft het een gasdrukmeet- en regelstation categorie C, aangezien de inlaatzijdige werkdruk kleiner is dan 100 bar. Met betrekking tot de opstelplaats van het reduceerstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten dient een afstand van respectievelijk 15 en 4 meter in acht te worden genomen (omdat het debiet minder dan 40.000 m3 per uur bedraagt). Vanwege de afstand van circa 650 meter tot de meest nabijgelegen woningen wordt ruimschoots voldaan aan de conform het Activiteitenbesluit vereiste veiligheidsafstand 15 meter geldend voor kwetsbare objecten.
Resumerend kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de WKC, zoals deze mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.