direct naar inhoud van 4.3 Externe veiligheid
Plan: Mariahoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0244GMariahoeve-50VA

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit). Of hiervan sprake is, wordt in de volgende paragrafen uitgewerkt.

4.3.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het uitgangspunt is dat er een verplichting geldt om het groepsrisico mee te wegen en te verantwoorden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het invloedsgebied van een geprojecteerde of bestaande buisleiding.

In het plangebied liggen de aardgastransportleidingen W-514-016 en W-514-018 van de Gasunie. De eerste buisleiding heeft een diameter van 406 mm en een werkdruk van 40 bar. De tweede buisleiding is een vertakking van de eerste buisleiding naar de brandweerkazerne en heeft een diameter van 2 inch en een werkdruk van 40 bar.

Volgens bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010 is voor bovengenoemde buisleidingen sprake van een invloedsgebied van 170 m (1% letaliteitszone).

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt.

Aangezien de buisleidingen in het plangebied liggen, is het eerste criterium niet van toepassing.

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour van de aardgastransportleiding (10-6 per jaar) ligt op de leiding zelf. Op de leiding is geen bebouwing gelegen en op basis van dit bestemmingsplan wordt dit ook niet mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voldaan aan de normen die in het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden gesteld ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

In opdracht van het Stadsgewest Haaglanden heeft adviesbureau AVIV BV in 2011 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor alle buisleidingen in de regio. Het groepsrisico ter plaatse van de leiding W-514-016 is circa 0,25 maal de oriëntatiewaarde (bestaande situatie). Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het Nationaal populatiebestand groepsrisicoberekeningen. De gegevens staan in het rapport Kwantitatieve Riscicoanalyse Den Haag02.

In het invloedsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Toename van het groepsrisico als gevolg van dit bestemmingsplan is derhalve niet aan de orde. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk. In het plan is wel een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen die in het invloedsgebied is gelegen. In paragraaf 4.3.6 wordt hier nader op ingegaan.

4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de transportas is gesitueerd.

Het plangebied ligt op grote afstand van snelwegen en de Route gevaarlijke stoffen (Binckhorstlaan en de Benoordenhoutseweg). Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.

Alle wegen in beheer bij het Rijk en de provincie Zuid-Holland zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De N14 (Noordelijke Randweg) ligt binnen 200 m van het plangebied (noordzijde). De N14 bestaat echter uit een aaneenschakeling van tunnels. De N14 wordt daarom ook aangeduid als de Sijtwendetunnel.

Volgens artikel 3, tabel 1, van hoofdstuk II van bijlage 2 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (bekend als de VLG) behoort de Sijtwendetunnel tot categorie C (aanwijzing opgenomen in de Staatscourant van 7 januari 2010, nr. 276). Het is verboden om de gevaarlijke stoffen vermeld in voornoemde tabel door de tunnel te vervoeren. Dit betekent dat LPG-tankwagens geen gebruik van de N14 mogen maken. Tevens is het verboden om stationaire drukhouders die zijn vrijgesteld ingevolge randnummer 1.1.3.2 die mengsels van koolwaterstoffen met UN-nummer 1965 hebben bevat (butaan en propaan), door de Sijtwendetunnel te vervoeren.

Het vervoer van benzine en dieselolie in tankwagens is wel toegestaan.

De Sijtwendetunnel moet volgens de VLG worden aangeduid met verkeersbord C22, bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Onder het bord wordt een onderbord geplaatst waarop de categorie van de tunnel wordt aangegeven.

Voor externe veiligheid is LPG de maatgevende stof binnen het Stadsgewest Haaglanden. Nu het vervoer van deze stof niet is toegestaan, is het groepsrisico ter hoogte van de plangrens nihil. Er is geen 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour.

4.3.4 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de transportas is gesitueerd. Het plan grenst aan het baanvak Den Haag-Leiden.

Op dit spoortraject (baanvak 67) vindt geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Onder bijzondere omstandigheden (omleidingen als gevolg van een calamiteit op een ander baanvak) is het vervoer van gevaarlijke stoffen met behulp van ketelwagens mogelijk (omleidingscenario).

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft adviesbureau AVIV BV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het hierboven omschreven omleidingscenario.

Voor de verschillende categorieën gevaarlijke stoffen is met het rekenmodel RBM II (versie 1.3) een berekening uitgevoerd met 50 ketelwagens per jaar. Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van baanvak 67 is gelegen, is bij het vaststellen van de populatiegegevens betrokken. De uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn daarmee representatief voor het bestemingsplan Mariahoeve.

Uit het rapport van 17 januari 2012 (kenmerk 112138) blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen het baanvak blijft.

De berekeningen voor stofcategorie C3 (pentaan) en D3 (acrynitril) hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dit wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar.

Het groepsrisico vanwege de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), B3 (chloor) en D4 (acroleïne) is nihil (ver onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde).

Gelet op deze uitkomsten is nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.3.5 Inrichtingen

In het plangebied liggen vier inrichtingen die voor de externe veiligheid van belang zijn:

  • zwembad Overbosch aan het Vlaskamp 1,
  • een gasdrukregel- en meetstation aan de Bezuidenhoutseweg, nabij nr. 429,
  • een gasdrukregel- en meetstation aan de Vlamenburg in groenstrook nabij Hongarenburg,
  • een gasdrukregel- en meetstation aan de Finnenburg tegenover nr. 50.

Voor de gasdrukregel- en meetstations geldt een veiligheidscontour tot kwetsbare objecten van 15 m. Geprojecteerde kwetsbare bestemmingen liggen buiten deze contour. De gasdrukregel-en meetstations maken geen onderdeel uit van het Gasunie netwerk.

Bij het zwembad Overbosch wordt 1.500 liter chloorbleekloog in een tank opgeslagen. Chloorbleekloog is een irriterende, niet giftige stof. Voor opslag van chloorbleekloog gelden geen wettelijke veiligheidsafstanden (PR-contour). Wel moet beoordeeld worden of sprake is van 'verhoogd gevaar' voor de bevolking volgens de Leidraad Risico Inventarisatie, deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS). Op grond van de hoeveelheid opgeslagen vloeistof is de 1%-letaliteitscontour bepaald. In dit geval is de letaliteitsafstand 75 meter. Binnen deze contour worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

4.3.6 Wijzigingsbevoegdheid Schenkzone

De gewenste groei van Den Haag doet een blijvend beroep op ruimte voor wonen. In de toekomstvisie Mariahoeve is deze locatie als een onderzoekslocatie aangewezen voor woningbouw. In de Nota van Uitgangspunten Gebiedsontwikkeling Schenkzone is deze onderzoekslocatie nader uitgewerkt.

Ten behoeve van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor de woningbouwlocatie in de Schenkzone is een quick-scan uitgevoerd naar mogelijke gevolgen op het gebied van externe veiligheid. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd (HA 3285-2-RA-001, Bijlage 17 van de toelichting). In deze quick-scan is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in de directe omgeving. Ook is een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt (HA 3285-3-RA-001, Bijlage 18 van de toelichting).

De conclusie van de quick-scan is dat ten aanzien van de huidige risicovolle activiteiten in de directe omgeving van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied gesteld kan worden dat de plaatsgebonden risico's geen belemmering vormen voor de ruimtelijke planontwikkeling. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een tweetal risicovolle activiteiten zodat de ontwikkeling van het plangebied invloed kan hebben op het groepsrisico. De conclusie in het rapport ten aanzien van het transport gevaarlijke stoffen per weg is inmiddels achterhaald als gevolg van een wijziging in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In aanvulling op het rapport daarom het volgende. Sinds 31 juli 2012 is de gewijzigde Circulaire van kracht geworden. Het bestemmingsplan Mariahoeve ligt in zijn geheel binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A4. De maatgevende stof voor dit deel van de A4 is het vervoer van giftige vloeibare stoffen behorende tot categorie LT3 waarvoor een invloedsgebied van 4 km geldt. Gezien de afstand tot de snelweg heeft dit overigens geen invloed op het groepsrisico. De locatie ligt buiten het invloedsgebied van de N44.Hoewel uit de kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico als gevolg van deze planontwikkeling zal toenemen, zal de planontwikkeling niet leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

In het wijzigingsplan en in de verdere uitwerking op bouwplanniveau zal de zelfredzaamheid van mensen, de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten en de nadere verantwoording van het groepsrisico verder uitgewerkt worden. Doordat de planontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde is het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.