direct naar inhoud van 4.8 Natuur
Plan: Wijndaelerplantsoen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0199AWndlrplnts-50VA

4.8 Natuur

4.8.1 Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten) is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen).

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden.

Wijndaelerplantsoen maakt geen deel uit van of grenst aan een Natura2000-gebied. Er zijn dan ook geen gevolgen voor het Natura2000-gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet.

4.8.2 Flora- en Faunawet

De op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. Zij legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt zij een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten.

De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats en het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is van juni tot en met september 2006 door Zoogdiervereniging ZZ een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd. Op 12 december 2006 heeft de vereniging een onderzoeksrapport uitgebracht met de volgende conclusies: Het Wijndaelerplantsoen wordt voornamelijk door gewone dwergvleermuizen als foerageergebied gebruikt. Er zijn enkele roepende mannetjes gewone dwergvleermuis waargenomen. Aangezien gewone dwergvleermuizen een voorkeur hebben voor gebouwen is het niet waarschijnlijk dat er paarplaatsen in het plantsoen zijn. Voor overige soorten geldt dat aan de oostkant een paarplek voor ruige dwergvleermuis is vastgesteld, en het Wijndaelerplantsoen niet door de rosse vleermuis en watervleermuis wordt gebruikt, of voor deze laatste soort hooguit incidenteel als jachtgebied.

In geval van bouwwerkzaamheden worden de volgende compenserende maatregelen aanbevolen:

  • Het voor zover mogelijk laten staan van dood hout in de rest van het bos, zodat daar voldoende alternatieven aan holtes zijn waarin de vleermuizen kunnen verblijven;
  • Het beheer zodanig uitvoeren dat het aantal boomholtes gelijk zal blijven over de jaren;
  • Grote oude eiken handhaven;
  • Verbeteren van ecologische verbindingen met andere vleermuisgebieden;
  • Bij nieuwe bebouwing gebruik maken van aangepaste verlichting die zo weinig mogelijk verstoring van vleermuizen veroorzaakt;
  • Bij (her)inrichten van groenvoorzieningen bij de nieuwbouw gebruik maken van planten en struiken die insecten aan trekken, waardoor het gebied aantrekkelijk blijft als foerageergebied voor vleermuizen.
4.8.3 Boswet

De grote groengebieden vallen onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk.

Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

De Boswet is op onderhavig plangebied van toepassing. In paragraaf 5.3 wordt beschreven hoe hiermee wordt omgegaan.

4.8.4 Bomenverordening Den Haag

Volgens de gemeentelijke Bomenverordening 2005 is voor het kappen van bomen een vergunning of een ontheffing nodig. Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning of een ontheffing wordt afgegeven dan wel geweigerd. In de Bomenverordening is een mogelijkheid opgenomen monumentale bomen aan te wijzen.

Er zijn geen bomen die op de 'Lijst monumentale bomen in Den Haag' zijn opgenomen in het bestemmingsplangebied aanwezig.