direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westergouwe fase 3b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Het voorliggende plangebied Westergouwe fase 3b ligt ten zuidwesten van het stadscentrum Gouda en ten noorden van de kern Moordrecht en maakt deel uit van de nieuwbouwwijk Westergouwe. De stedenbouwkundige opzet van Westergouwe gaat uit van circa 4.400 woningen in een wijk met een veelheid aan verschillende woonmilieus.

De woningbouwopgave van Gouda is niet alleen gebaseerd op de autonome bevolkingsgroei van de gemeente zelf, maar vloeit ook voort uit de taakstelling die Gouda als centrumgemeente heeft om de verstedelijking uit de regio op te vangen. Daartoe is het bestemmingsplan 'Westergouwe' (onherroepelijk 29 juni 2011) opgesteld, waarin de beoogde ontwikkelingen voor een hoogwaardig woongebied met voorzieningen en een groen-blauwe zone planologisch-juridisch mogelijk werden gemaakt.

Het bestemmingsplan 'Westergouwe' is een globaal, uit te werken plan. Het plan is in 2015 uitgewerkt ten behoeve van deelgebied Westergouwe-1. Voor deelgebied Westergouwe-2 bleek dat het bestemmingsplan 'Westergouwe' al geen passend kader meer was. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de noodzakelijke inpassing van de zogenaamde BAL-leiding (Bergambachtleiding) enerzijds en een aangepast ontwerp van de hoofdinfrastructuur anderzijds. In 2016 leidde dit inzicht tot de vaststelling van het bestemmingsplan 'Westergouwe fase 2'.

Op 28 oktober 2020 is het bestemmingsplan 'Westergouwe fase 3' vastgesteld. In dit bestemmingsplan wordt de bouw van Westergouwe fase 3 mogelijk gemaakt. Fase 3 bestaat uit een deel dat ten westen ligt van Westergouwe-2 (Westergouwe-III West) en de afronding van Westergouwe Eiland II.

Masterplan Westergouwe 2.0 Toekomstbestendig en Veerkrachtig! (vastgesteld)

Oorspronkelijk ligt aan de planvorming voor de nieuwe wijk het Masterplan 'Waterstad Westergouwe 2005' ten grondslag. Sinds de vaststelling van dat Masterplan is er op ruimtelijk gebied veel veranderd. Zo is er een volwaardige afrit op de A20 gekomen, is de Moordrechtboog gerealiseerd, met een rechtstreekse verbinding naar Zoetermeer-Den Haag en is een grootschalige groenzone geïntroduceerd met de inpassing van de bestaande drinkwaterleiding (BAL-leiding). Daarnaast is de woningmarkt ingrijpend veranderd en is, na de voltooiing van Nesselande, Westergouwe meer onder de invloedssfeer van de Rotterdamse woningmarkt gekomen. Onder invloed van deze factoren zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de wijk herijkt. De uitkomsten zijn neergelegd in een update van het Masterplan 'Westergouwe 2005'. De raad heeft in 2022 ingestemd met deze geactualiseerde stedenbouwkundige visie, het 'Masterplan Westergouwe 2.0.'

Deze update van het masterplan beschrijft de gevolgen van de nieuwe inzichten voor de opzet van de wijk , het programmatische kader en de fasering van Westergouwe. Daarmee vormt dat plan de basis voor ruimtelijke plannen die ten behoeve van de nieuwe woonwijk worden vastgesteld, waartoe ook het onderhavige bestemmingsplan behoort. De woongebieden van Westergouwe fase 3 zijn stedenbouwkundig en programmatisch afgerond. Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van Westergouwe fase 3b, gelegen ten westen en zuiden van Westergouwe III West.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Westergouwe ligt in de zuidoosthoek van de Zuidplaspolder, aan de westkant van Gouda. De Zuidplaspolder is omgeven door een ringdijk en een ringvaart. Westergouwe wordt aan de noord- en westzijde begrensd door provinciale wegen, te weten de N207 en de N457. Aan de zuidoostzijde ligt de ringdijk langs de Ringvaart van de Zuidplaspolder. De zuidwestgrens van het te ontwikkelen gebied Westergouwe valt samen met de noordoever van de watergang Vijfde Tocht.

Westergouwe-3b sluit aan de oost- en noordzijde aan op Westergouwe fase 3a. Aan de noordzijde wordt het begrensd door Provinciale weg N207 en aan de zuidzijde door de BAL-zone. Het plangebied is circa 9,3 hectare groot en omvat 458 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0001.png"

Ligging Westergouwe fase 3 in Gouda

Ofschoon de beide gebiedsdelen van fase 3b niet op elkaar aansluiten, is er niettemin aanleiding om beide delen in dit bestemmingsplan mee te nemen. Dit wordt ingegeven door het huidige stadium van de gebiedsontwikkeling en de exploitatie van Westergouwe. Beide delen sluiten aan op fase 3 en vormen feitelijk de afronding van deze fase. Hier kan snel opgehoogd en gebouwd worden. De wens bestaat dit nog onder het regime van de Wet ruimtelijke ordening te regelen. Zo is er tijd genoeg om (in 2025) een nieuw omgevingsrechtelijk kader voor Westergouwe vast te stellen, als de onzekerheden rond inhoud en inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn weggenomen.

Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in het gebied Westergouwe fase 3b. De huidige juridische regeling van deze gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Westergouwe'. Dit bestemmingsplan is op 30 augustus 2008 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld en op 29 juni 2011 onherroepelijk geworden. De betreffende gronden in Westergouwe 3b hebben de volgende bestemmingen:

  • Groen (G);
  • Gemengd-Uit te werken (GD-U);
  • Verkeer-Verblijf (V-V);
  • Water (WA);
  • Woongebied-Uit te werken (W-U).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0002.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Westergouwe

Binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het stedenbouwkundig plan niet mogelijk. Dit wordt voornamelijk ingegeven door de keuze om de BAL-leiding niet te verplaatsen, maar juist te handhaven en de daarbij behorende gronden in te zetten als structurerend element in de vorm van een centrale groene corridor. Deze fundamentele heroriëntatie heeft ook gevolgen voor de interne en externe wijkontsluitingsstructuren, die niet inpasbaar zijn binnen de geldende planologische kaders.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan 'Westergouwe fase 3b' bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting verklaart de ruimtelijke keuzes en bestemmingen. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard.

In deze toelichting is in de Inleiding (hoofdstuk 1) de aanleiding tot het opstellen van dit bestemmingsplan en de ligging van het plangebied uiteengezet. Hoofdstuk 2 behandelt de context van de omgeving door een beknopte beschrijving van de gebiedskenmerken. Hoofdstuk 3 beschrijft de stedenbouwkundige uitgangspunten en doelstellingen voor het plangebied en gaat in op de belangrijkste programmatische aspecten, zoals het woningbouwprogramma, de waterhuishouding en duurzaamheid. Hoofdstuk 4 vormt een uiteenzetting van het voor dit bestemmingsplan relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de verschillende bestemmingen. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedscontext

2.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad.

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad. Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig volgt ook Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van de Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Rotterdam en Den Haag op te vangen. De uitbreiding in de polders vraagt grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daar staat tegenover dat de laatste stadsuitbreidingen wel hebben gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei. Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.

2.2 Plangebied Westergouwe en fase 3b

Hemelsbreed gemeten ligt het overgrote deel van de locatie Westergouwe op een afstand van circa 2 tot 3 km ten zuidwesten van het stadscentrum. Westergouwe wordt ontwikkeld buiten de contouren van de Provinciale weg, het Gouwekanaal en de Ringvaart die tot voor kort de westkant van de stad begrensden. Door de ligging aan de Provinciale weg vormt Westergouwe voor veel mensen de 'eerste ontmoeting' met Gouda. Met de nieuwe aansluiting op de A20 neemt de betekenis van Westergouwe als visitekaartje van Gouda verder toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0003.png"

Projectgebied Westergouwe (geel kader) en deelgebied fase 3b (rood kader)

De orthogonale structuur van het open polderlandschap is nu nog kenmerkend voor een groot deel van Westergouwe. Met de drooglegging is de polder systematisch ingedeeld, met een stelsel van noord-zuid en oost-west gerichte tochten en vaarten. De tochten liggen steeds op 400 meter afstand van elkaar. Tussen de tochten ligt een regelmatig patroon van sloten (40 meter uit elkaar), waardoor binnen een grotere blokstructuur een stelselmatige strokenverkaveling is ontstaan. Het stedenbouwkundig plan laat de orthogonale structuur grotendeels los en kiest voor een meer organische landschapsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0004.png"

Hoofdopzet Westergouwe, bron: Stedenbouwkundig plan Deel-I versie 2.6

Momenteel is fase 3b onbebouwd (zie de afbeelding). In afwachting van zijn eindbestemming is het gebied hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgrond (grasland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie fase 3b

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Doel van het plan

Dit bestemmingsplan heeft als doel om fase 3b van Westergouwe mogelijk te maken. Het bestemmingsplan biedt een zo flexibel mogelijk kader voor de toekomstige inrichting. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan geen verdergaande beperkingen aan de toekomstige bebouwing en functies stelt dan strikt genomen noodzakelijk om een toekomstbestendige woonwijk te garanderen. Waar mogelijk wordt aan de woningbouwontwikkelaars keuzeruimte gelaten met betrekking tot aantallen, positionering en typologieën van woningen.

3.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De realisatie van fase 3b is gebaseerd op de hoofdopzet van Westergouwe, die hier in kort bestek wordt beschreven, alvorens in paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige uitgangspunten van fase 3b. Hoofdopzet Westergouwe:

  • waterhuishoudkundige opzet: drie peilgebieden;
  • hoofdontsluitingsstructuur Westergouwe: twee aansluitingen voor autoverkeer op de Provincialeweg en een lusvormige hoofdopzet tussen deze twee ontsluitingspunten;
  • groen raamwerk in het deel van Westergouwe ten westen van de Moordrechtse tocht met vier belangrijke structurerende elementen;
  • opzet Westergouwe met een open structuur aan de binnenkant (de Polderkamer) en een stevige meer stadse omranding;
  • een rijkheid aan woonmilieus met een eigen uniek karakter en mix van kwaliteiten;
  • kloppende Hart van de Westergouwe, centraal gelegen, waarin de commerciële voorzieningen zijn samengebracht.

Het deel van Westergouwe ten westen van de Moordrechtse tocht bevat vier structurerende elementen die tezamen het groene raamwerk van Westergouwe vormen: de BAL-zone, de GroenBlauwe zone en de twee groene assen. Omdat deze structurende elementen de context vormen voor de opzet van fase 3b, worden ze in deze paragraaf nader toegelicht.

BAL-zone
Dwars door Westergouwe loopt de zone van de Bergambachtleiding van Dunea voor drinkwater (BAL-zone). Deze loopt als belangrijke groenzone door geheel Westergouwe, van de GroenBlauwe zone tot aan de Oost Ringdijk. Het laatste stuk van de BAL-leiding in Westergouwe komt onder de Westergouweplas te liggen. De BAL-zone is een langgerekte landschappelijke structuur die als zodanig niet zal worden opgehoogd, omdat geen verstoring van de bodem in de nabijheid van de leiding mag plaatsvinden. De BAL-zone heeft daardoor de kwaliteiten van het bestaande poldermaaiveld als vertrekpunt. De BAL-zone krijgt een natuurlijk en ruw karakter. In de BAL-zone wordt een wandelpad (fiets te gast) meegenomen dat de mogelijkheid geeft om vanuit alle, op de BAL-zone aangesloten woonbuurten, naar het hart van de wijk te wandelen zonder ook maar een straat te hoeven kruisen. In het kader van de ontwikkeling van fase 2 is een aanvang gemaakt met de nadere uitwerking van de plannen voor het deel van de BAL-zone dat aansluit op fase 2 en op het westelijke deel van fase 3. In fase 2 is begonnen met het inrichten van de BAL-zone. Integraal onderdeel van de herinrichting vormt de begrazing in de BAL-zone door schapen. Begrazing door schapen in de BAL-zone wordt doorgezet in fase 3.

GroenBlauwe zone
Aan de zuidwestzijde wordt Westergouwe begrensd door de GroenBlauwe zone, een waterrijk natuur- en recreatiegebied van 45 ha, met tal van recreatiemogelijkheden voor de bewoners van Westergouwe.

De GroenBlauwe zone omvat een natuurspeelplaats, een visvijver, een uitkijktoren en broedschuren voor beschermde vogelsoorten. Door een stelsel van wandel- en fietspaden en vlonderbruggen is 55% van het gebied toegankelijk. Het andere deel is natuur- en stiltegebied.

Twee groene assen
Westergouwe kent twee belangrijke groene assen. De eerste is de as die fase 2 in tweeën deelt en die doorloopt tot aan de GroenBlauwe zone. Deze as wordt het Polderpark genoemd. Deze as kruist met de BAL-zone en met de noordelijke- en zuidelijke hoofdontsluitingsweg. De as krijgt net als de BAL-zone een natuurlijk karakter.

De tweede, diagonale, groene as ligt opgespannen tussen de grote bocht in de Provincialeweg en de knik in de zuidelijke rand van Westergouwe. Deze diagonale as kruist net als de eerste as de BAL-zone en de noordelijke en zuidelijke hoofdontsluitingsweg. De tweede groene as, die we diagonale as noemen, loopt door het Westelijke deel van WG-III heen en krijgt daarin gestalte als een parkzone (campusachtig) waarin wordt gewoond, waarin ruimte is voor maatschappelijke voorzieningen en het scholencluster van de wijk zal worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0006.png" Structurerende elementen Westergouwe, bron: Stedenbouwkundig plan Deel-I versie 2.6

3.3 Ruimtelijke hoofdopzet

Fase 3b (westelijk deel)
Fase 3b sluit aan de oostzijde aan op Westergouwe fase 3, aan de noordzijde wordt het begrensd door de N207 en aan de westzijde door de N457. Fase 3b is 9,3 hectare groot en omvat 458 woningen.

Vanaf de Eurotonde loopt de Burgemeester van Dijkesingel diagonaal door het plangebied, richting Westergouwe fase 3. De woonmilieus rondom de Burgemeester van Dijkesingel maken deel uit van de robuuste omranding van de wijk. Hier wordt uitgegaan van een wat meer stedelijke invulling. Ten zuiden van de Burgemeester van Dijkesingel liggen woonmilieus die horen bij de dorpse Polderkamer van de wijk. Dit deel (waaronder het zuidelijke deel van fase 3b) is zeer sterk verweven met het groene raamwerk: aan de zuidzijde ligt de BAL-zone en centraal door dit deel loopt de diagonale as. De verschillende woonmilieus worden helder omkaderd door het groene raamwerk en door ruim bemeten watergangen die zorgen voor samenhang en mooie doorzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0007.png"

Tekening van de structurerende groene en blauwe elementen in WG-III.B met de dooradering vanuit het groene raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0008.png"

Vogelvluchtimpressie westelijk deel fase 3, inclusief fase 3b

Woonmilieus
In fase 3b wordt een aantal woonmilieus onderscheiden (zie onderstaande afbeelding).


Stadswonen II
Het woonmilieu Stadswonen II maakt deel uit van de stevige buitenrand van Westergouwe. Dit woonmilieu ligt opgespannen tussen de hoofdontsluitingsweg en de provinciale weg. De woonmilieus krijgen een ontspannen, maar toch stads karakter waarin grondgebonden woningen hier en daar worden afgewisseld met appartementenblokken.


Landschappelijk wonen
Het woonmilieu Landelijk wonen maakt deel uit van het noordelijk deel van de Polderkamer. Het woonmilieu wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de hoofdontsluitingsweg en aan de zuidzijde door de BAL-zone. Het woonmilieu krijgt een dorps en landelijk karakter met geknikte straten met informele groenruimtes.


afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0009.png"

Afbeelding Woonmilieus

3.4 Planaspecten

3.4.1 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma voor fase 3b ligt niet vast. Dit bestemmingsplan legt dan ook geen exacte verkaveling vast. Daarmee ontstaat ruimte om in te spelen op de actuele marktvraag. Er wordt op dit moment beoogd om een mix aan prijscategorieën te bouwen, zowel koop- als huurwoningen. De huurwoningen worden in de sociale en de vrije sector gerealiseerd, waarvan een deel in de categorie middelduur.

3.4.2 Verkeer en parkeren

Hoofd- en secundaire ontsluiting
Fase 3b wordt ontsloten via de Burgemeester van Dijkesingel. De opzet van de hoofdontsluitingsweg met twee vrij liggende rijbanen in combinatie met middenberm en zijbermen, zoals deze is gerealiseerd in fase 2 en gepland in fase 3, wordt doorgezet in fase 3b.

Ter plekke van fase 3 kent de hoofdontsluitingsweg een asymmetrisch profiel. Aan de noordzijde sluit de weg direct aan op de aansluitende woonmilieus. Aan de zuidzijde, de zijde van de Polderkamer, worden de daar gelegen woonmilieus begrensd door een watergang die met de Burgemeester van Dijkesingel meeloopt tot de uiteindelijke aansluiting op de zuidelijke hoofdontsluitingsweg van de wijk. In het westelijke deel van fase 3 maakt de hoofdontsluitingsweg twee keer een bocht, vanaf fase 2 gezien wordt er vrijwel direct na de watergang tussen fase 2 en fase 3 een bocht ingezet waarna de hoofdontsluitingsweg iets zuidelijker gelegen doorloopt in oost-westelijke richting (parallel aan de Provincialeweg). De tweede bocht ligt precies in het hart van de diagonale as. Deze bocht loopt als het ware mee met de bocht in de N207 en N457.

De ontmoeting van de hoofdontsluitingsweg met de diagonale as vormt een cruciaal punt in de totale opzet van Westergouwe. Hier komen de belangrijkste structurerende elementen van de wijk samen op één punt: de hoofdontsluitinglus, het groene raamwerk en het kloppende hart van de wijk.

De buurtwegen die de verschillende buurten ontsluiten takken aan op de hoofdontsluitingsweg.

Het plangebied van Westergouwe fase 3 wordt, via de hoofdontsluitingsweg (Burgemeester van Dijkesingel), ontsloten op de N207, ter hoogte van de Eurotonde. De Burgermeester van Dijkesingel wordt tevens aangetakt op de N457. Deze twee aansluitpunten én de bestaande 'Weegje-rotonde' op de kruising van N457 en N207 worden aangelegd / omgevormd naar kruispunten met verkeerslichten, waarmee de doorstroming wordt bevorderd. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0010.png"

Afbeelding Verkeersstructuur

Langzaam verkeer en informele routes
Er lopen verschillende informele routes door het westelijk deel van fase 3. De informele routes vormen samen een aaneengesloten netwerk dat de bewoners de mogelijkheid geeft om, zonder daarvoor aangewezen te zijn op de hoofdontsluitingsweg, van buurt naar buurt te wandelen. De informele wandelroutes vallen voor een belangrijk deel samen met het groene raamwerk van Westergouwe. In aanvulling hierop is er een aantal informele routes dat niet samenvalt met het groene raamwerk, maar daar wel mee verbonden is.

Aan de noordzijde van fase 3b wordt een fietsbrug over het water gerealiseerd. Die sluit aan op het fietspad richting Waddinxveen en Moordrecht en in de toekomst op de fietsverbinding naar het station van Gouda, over het Gouwekanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0011.png"

Afbeelding Langzaam verkeer en informele routes

Parkeren
In 2008 is tussen de gemeente Gouda en haar samenwerkingspartners VolkerWessels Vastgoed en Heijmans Vastgoed vastgelegd (SOK Westergouwe, 2008) dat de normen uit het Goudse Parkeer-beleidsplan uit 2005 van toepassing zullen zijn bij de ontwikkeling van Westergouwe. De wijze waarop in het stedenbouwkundig plan Westergouwe 3 is omgegaan met het parkeren wijkt hier op onderdelen van af. In de raadsvergadering van 29 januari 2020 heeft de Goudse gemeenteraad aangegeven (amendement 'voorkomen parkeeroverlast') dat gemotiveerde afwijking van vastgestelde parkeerkaders mogelijk is en dat de raad in dat geval – voorafgaand aan de ruimtelijke procedure – een kader op het punt van parkeren vaststelt.

In het stedenbouwkundig plan wordt een dergelijk kader beschreven. De tekst uit het stedenbouwkundig plan wordt hieronder herhaald, als onderbouwing van de parkeernormering in dit bestemmingsplan.

Een geïntegreerd mobiliteitsconcept
In de afgelopen 15 jaar heeft het zuiver rekenkundig toepassen van (generieke) parkeernormen plaatsgemaakt voor een benadering waarbij parkeren een onderdeel vormt van een geïntegreerde mobiliteitsvisie. In een geïntegreerde mobiliteitsvisie is het aanbod aan parkeerplaatsen nog steeds passend bij het autobezit en -gebruik. Maar in een geïntegreerde mobiliteitsvisie komt daar veel meer bij kijken dan alleen maar het vaststellen van generieke parkeernormen.

In een geïntegreerde mobiliteitsvisie is ruimte voor differentiatie, afhankelijk van specifieke kenmerken van de locatie en doelgroep (soms zelfs tot op gebouwniveau). Zeker in WG-III waar stevig ingezet wordt op een zo breed en uiteenlopend mogelijk pallet aan doelgroepen en leefstijlen, inkomensniveaus en woningtypes, is het rekenkundig voorspellen van het autobezit en -gebruik uitsluitend op basis van de gemiddelde oppervlak of prijs van een woning, simpelweg te grofmazig. WG-III heeft dan ook behoefte aan minder generieke parkeernormen die recht doen aan de grote mate van differentiatie die WG-III kent aan doelgroepen en leefstijlen, inkomensniveaus en woningtypes. Om die reden worden in de parkeernormen in WG-III zeven verschillende woningtypes en doelgroepen onderscheiden i.p.v. vijf in het parkeerbeleidsplan uit 2005.

Ontmoediging en verleiding
In een geïntegreerde mobiliteitsvisie kunnen naast het bieden van goede en veilige fietsverbindingen en het bieden van goede OV-mogelijkheden, parkeren en parkeernormen gericht ingezet worden als middelen om autobezit en -gebruik te Ontmoedigen, en als middelen om te sturen op de leefbaarheid van wijken en buurten.

In de woonmilieus Parkwonen en Stadswonen-II is bewust gekozen voor een stedenbouwkundige opzet waarbij de leefbaarheid, en de kwaliteit en bruikbaarheid van de openbare ruimte, voorop staat. Autobezit en -gebruik nemen hier een minder prominente plek in. Deze expliciete ontwerpkeuze voor een autoluw woonmilieu weerspiegelt zich in een verlaagde parkeernorm voor de specifieke woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen. In de toekomstige branding en verkoop van deze woonmilieus zal duidelijk worden gecommuniceerd dat deze woonmilieus een minder voor de hand liggende keus zijn voor de koper die persé twee auto's voor de deur wil hebben staan.

In een geïntegreerde mobiliteitsvisie is de auto slecht één van de mogelijke verkeermodaliteiten en dient de aanwezigheid en het gebruik van openbaar vervoer, de fietsbereikbaarheid en een mogelijk aanbod aan gedeelde auto's, scooters en fietsen te worden betrokken.

Helaas moet Westergouwe het (voorlopig) nog zonder de nabijheid van een NS-station stellen en dat heeft ontegenzeggelijk een invloed op het potentiele autogebruik. Daar staat tegenover dat Westergouwe vanaf de oplevering van de eerste woningen over een min of meer directe busverbinding naar het NS-station beschikt en dat reizigers vanaf daar eenvoudig en snel toegang hebben tot grote delen van het land. Daar komt bij dat Gouda een echte fietsstad is en – ondanks dat een nog snellere fietsverbinding wenselijk is – de fietsafstand van Westergouwe tot het stadshart beperkt is.

De gemeente Gouda zal zich de komende jaren dus moeten blijven inzetten voor de komst van een NS-station en de realisatie van een snellere fietsverbinding naar het stadshart. Maar er zijn ook andere manieren om bewoners te verleiden af te zien van een (2e) autobezit. In de autoluwe woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen zal een flankerende mobiliteitsarrangement worden aangeboden als voordelig alternatief voor het (2e) autobezit. De gemeente en de Vof Westergouwe zullen gezamenlijk de coördinatie en inkoop van een mobiliteitsarrangement op zich nemen voor de woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen waarmee direct bij aanvang van bewoning, deelauto's (en zo mogelijk elektrische fietsen en scooters) beschikbaar zijn voor de bewoners van die woonmilieus.

Maatschappelijke trends
Tot slot wordt in een geïntegreerde mobiliteitsvisie gekeken naar maatschappelijke trends die van invloed kunnen zijn op het toekomstige mobiliteitsgedrag omdat parkeerplaatsen immers niet alleen worden aangelegd voor vandaag en morgen. Zo lijkt onderzoek te wijzen in de richting dat voor jongere generaties de auto veel minder dan voorheen “het heilige koetje” is, en dat milieubewustzijn en matiging van de individuele CO2 footprint voor velen een prioriteit is geworden. Als de ontwikkeling van de kosten van autobezit mede in ogenschouw worden genomen dan lijkt het voor de hand te liggen dat het autobezit en -gebruik op de (middel)lange termijn eerder een neerwaartse dan een opwaartse trend zal vertonen, wat op zijn beurt het geloof en vertrouwen in de in WG-III gehanteerde mobiliteitsvisie en parkeernormen versterkt.

Parkeernormen
Ingevolge het van toepassing zijnde Parkeerbeleidsplan 2005 zijn de parkeernormen in Westergouwe o.a. afhankelijk van de prijscategorie van de woningen met twee bijzondere categorieën voor bejaardenwoningen en jongerenwoningen. De definitie van de prijscategorieën wordt bij de start van elk deelplan bepaald.

In WG-III wordt voor goedkope woningen uitgegaan van een prijsniveau onder de € 325.000,- v.o.n. Voor middel-dure woningen wordt uitgegaan van een prijsniveau tussen de € 325.000,- en € 375.000,- en bij dure woningen van een prijsniveau boven de € 375.000,- v.o.n.

Onder toepassing van het bovenstaande zijn in het Parkeerbeleidsplan 2005 de navolgende parkeernormen (inclusief aandeel bezoekers) opgenomen:

  • I. Duur 2,0 pp
  • II. Middelduur 1,8 pp
  • III. Goedkoop 1,6 pp
  • IV. Service-, bejaarden-, aanleunwoning 0,6 pp
  • V. Studenten-, jongeren woning 0,6 pp

Voor de bovenstaande categorieën I t/m IV gelden de volgende definities:

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0012.png"

Parkeerplaatsen op eigen terrein tellen niet volledig mee. Voor parkeren op eigen terrein gelden de volgende rekenregels:

  • enkele parkeerplaats op eigen terrein: telt als 1,0 parkeerplaats;
  • toegewezen parkeerplaats in parkeergarage of op een privéterrein: telt als 1,0 parkeerplaats;
  • dubbele parkeerplaats naast elkaar: telt als 1,8 parkeerplaats;
  • dubbele parkeerplaats achter elkaar: telt als 1,3 parkeerplaats.

Toetsing normen
Om te toetsen in hoeverre de normen uit het Goudse Parkeerbeleidsplan 2005 overeenkomen met de feitelijke parkeerbehoefte, heeft het Projectbureau Westergouwe de situatie rondom de Corona-crisis aangegrepen om driemaal een parkeertelling uit te voeren in het tot op heden gerealiseerde deel van Westergouwe. Deze parkeertellingen zijn uitgevoerd op woensdag 21 april 2020 (21:00-22:00), Zaterdag 30 mei (18:00-19:00) en dinsdag 2 juni (22:00-23:00). Tijdens die tellingen was een “intelligente lockdown” van kracht waardoor de aanwezigheid van bezoekers van/naar Westergouwe (zeker gelet op het tijdstip waarop de telling is uitgevoerd) nagenoeg geheel buiten beschouwing kon blijven. Deze situatie komt overeen met wat het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek Verkeerstechniek (CROW) de typische “nachtsituatie” noemt” (100% bewoners aanwezig, 0% bezoekers).

Het gemiddeld van deze uitgevoerde tellingen leverde het volgende beeld op betreffende het daadwerkelijke gebruik van de ca. 729 parkeerplaatsen (inclusief op eigen-erf) in WG-I in de “nachtsituatie”:

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0013.png"

Zoals bovenstaande laat zien is in alle woonmilieus in WG-I aanzienlijke leegstand geconstateerd. Bij het vaststellen van parkeernormen gaat het CROW normaliter echter niet uit van deze zogenaamde “nachtsituatie” (100% bewoners aanwezig, 0% bezoekers), maar wordt de doordeweekse avond (90% bewoners aanwezig, 80% bezoekers aanwezig) als maatgevende situatie aangenomen. Daarvoor gecorrigeerd bedraagt de werkelijk geconstateerde parkeerbehoefte zodoende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0014.png"

Als we het werkelijk gebruik van de parkeerplaatsen in WG-I vervolgens afzetten tegen de woning- en prijscategorieën in de 6 weergegeven woonmilieus, dan resulteert dit in de navolgende, reële parkeernormen voor WG-III:

  • Duur 2,00 pp
  • Duur (rijwoning & appartement) 1,85 pp
  • Middelduur 1,65 pp
  • Goedkoop (koop) 1,60 pp
  • Goedkoop (sociale huur) 1,35 pp (N.B.: in afwijking van WGIII is voor WGIIIb een norm van 1,0 opgenomen, in aansluiting op provinciale regelgeving).
  • Service-, bejaarden-, aanleunwoning 0,60 pp
  • Studenten-, jongeren woning 0,60 pp

De woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen zijn bewust opgezet en ontworpen als autoluwe woonmilieus. In Stadswonen-II vertaalt dit zich o.a. in autoluwe en parkeerluwe woonstraten en in Parkwonen vertaalt dit zich zelfs in het volledig ontoegankelijk zijn van de Parkzone voor gemotoriseerd verkeer. Gemeente en Vof Westergouwe hebben bovendien afspraken gemaakt over het actief communiceren over het autoluwe karakter van deze woonmilieus. Kortom; diegene die besluiten om in deze woonmilieus te gaan wonen maken een bewuste keuze om te gaan wonen in een woonmilieu waar eigen autobezit wordt ontmoedigd en waar de auto uit het straatbeeld is teruggedrongen.

De keuze om autobezit en -gebruik te ontmoedigen in de woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen, zou ondergraven worden als een onverkort groot aantal parkeerplaatsen zou worden gerealiseerd. Specifiek voor de autoluwe woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen geldt daarom een parkeernorm van 1,3 per woning.

In het op de verbeelding weergegeven gebied met de functieaanduiding 'overige zone - autoluw woongebied' geldt een norm van 1,3 parkeerplaats voor alle hierboven genoemde woningen, doch uitsluitend indien en voor zover ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders wordt aangetoond dat:

  • in promotie naar en verkoop of verhuur aan potentiële kopers of huurders, expliciet is gemaakt, in woord en/of geschrift, dat de betreffende woningen in een autoluw milieu worden gerealiseerd;
  • in de huurovereenkomst of koopakte een bepaling is opgenomen met de strekking dat de bewoner zich bewust is dat gehuurd/gekocht wordt in een autoluw woonmilieu, en dat de bewoner de voordelen en beperkingen van het wonen in een autoluw woonmilieu onderkent. Een dergelijke bepaling dient in de bewuste huurovereenkomsten vermeld te blijven en in koopaktes met een kettingbeding te worden doorgelegd naar opvolgende kopers en als zodanig notarieel te worden vastgelegd (geciteerd) in de betreffende notariële akten van levering.

Parkeerplaatsen in openbaar gebied in fase 3b

Uitgaande van de bovengenoemde parkeernormen voor WG-III is op basis van een voor fase 3b opgestelde proefverkaveling berekend hoeveel parkeerplaatsen in fase 3b in het openbare gebied zullen worden aangelegd:

Parkeerplaatsen per woonmilieu
Stadswonen 493

Landschappelijk wonen 77

Totaal 570

Welke van deze openbare parkeerplaatsen mogen worden toegerekend aan de onderscheiden bouwenveloppen, is vastgelegd in het dashboard van de desbetreffende bouwenveloppe (zie het stedenbouwkundig plan). Hoeveel additionele parkeerplaatsen de ontwikkelaars van de diverse bouwenveloppes vervolgens zelf nog dienen te realiseren is vanzelfsprekend afhankelijk van het uiteindelijke vastgoedprogramma dat wordt gerealiseerd.

Een integraal mobiliteitsconcept
Het door de vastgoedontwikkelaars aan te bieden mobiliteitsarrangement moet erop gericht zijn te garanderen dat direct bij aanvang van bewoning, deelauto's (en zo mogelijk elektrische fietsen en scooters) beschikbaar zijn voor de bewoners van de woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen. Omdat deze woonmilieus door diverse vastgoedontwikkelaars zullen worden ontwikkeld en het mobiliteitsarrangement zo naadloos en gebruiksvriendelijk mogelijk moet zijn, zullen de gemeente en de Vof Westergouwe de coördinatie en inkoop van het mobiliteitsarrangement voor de woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen gezamenlijk op zich nemen en faciliteren, en vervolgens doorbelasten aan vastgoedontwikkelaars van bouwplots in die woonmilieus die niet aan de opgelegde parkeernorm kunnen voldoen.

Rekenregel: Iedere deelauto vervangt vijf reguliere parkeerplaatsen (en neemt zelf weer één van die vijf plaatsen in beslag).

Denkbaar is dat deelauto's ook elders in WG-III wordt ingezet. Daarmee moet het mogelijk zijn om bijvoorbeeld te voorkomen dat huishoudens een tweede auto aanschaffen. Buiten de woonmilieus Stadswonen-II en Parkwonen wordt vooralsnog niet geanticipeerd op de inzet van deelauto's. Het is echter mogelijk dat dit later bij de uitvoering of na de uitvoering toch vorm krijgt. Ruimte voor parkeren en groen in de straat zijn dan uitwisselbaar, al naar gelang het succes van de deelauto. Ervaringscijfers uit het land laten zien dat een succesvol deelauto-concept tot ongeveer 20% van het bewonersaandeel in de parkeernorm kan overnemen. De hier gewenste flexibiliteit in de parkeernormering kan door het college van burgemeester en wethouders via ontheffing worden geregeld (met een jaarlijkse rapportage aan de raad zoals door de raad besloten).

3.4.3 Groen- en speelvoorzieningen

Fase 3b is verankerd met het groene raamwerk van Westergouwe. Aan de zuidzijde grenst het aan de BAL-zone, daarnaast loopt de tweede groene diagonale as midden door het noordelijk deel van fase 3b heen.

In WG III worden verschillende speelplekken aangelegd voor diverse leeftijdsgroepen. Op het snijpunt van de diagonale parkzone met de Burgemeester van Dijkesingel worden bij de school speelvoorzieningen gemaakt, die ook buiten schooltijd toegankelijk zijn. De BAL-zone aan de zuidzijde wordt ingericht met natuurlijke speelaanleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0015.png"

Afbeelding groenstructuur

3.4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de Zuidplaspolder, een droogmakerij uit de eerste helft van de 19e eeuw. Vanaf de Middeleeuwen is dit gebied deels verveend. Anders dan in bijvoorbeeld Haarlemmermeer is het gebied niet volledig, tot op het onderliggend zandpakket, verveend, maar is er een in dikte wisselende veenlaag achtergebleven. Toen begonnen werd met de droogmaking bestond het gebied overwegend uit veenplassen en veenmoeras. Om de polder is een ringvaart met een ringdijk aangelegd. De ringvaart vormt een karakteristieke begrenzing van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0016.png"

Zicht op de ringvaart vanaf de brug Tweede Moordrechtse Tiendweg

De polder is met een stelsel van vaarten, tochten en sloten mathematisch ingericht, waarbij de Vijfde Tocht en de Moordrechtse Tocht de twee belangrijkste tochten zijn. Door deze inrichting ontstond de kenmerkende orthogonale structuur. Deze elementen zijn typerend voor het huidige landschap.

Het bestaande polderlandschap zal door de realisatie van Westergouwe verdwijnen. De keuze is gemaakt om het bestaande verkavelingspatroon niet terug te brengen, alhoewel een deel daarvan wel zichtbaar zal zijn in de ligging van watergangen en wegen. Het laten liggen van de BAL-leiding, met zijn vloeiende vorm en de noodzaak veel water en groen in de wijk aan te leggen maakten het logischer de wijk een eigen nieuwe structuur mee te geven en niet persé het oude landschap weer terug aan te leggen.

De voormalige Moordrechtse Tiendweg en de Moordrechtse Veenweg hebben tot aan de inpoldering in 1839 bestaan. Deze wegen kunnen worden gezien als een relict van het oude veenontginningslandschap, dat hier voor de grootschalige afgraving van het veen bestond. Langs deze twee kades was in de 17e eeuw een lang lint van bebouwing aanwezig. De voormalige Tiendweg volgt niet de loop van het huidige pad. Archeologisch onderzoek rondom de Tiendweg heeft geen vindplaatsen van historische bebouwing of gebruik opgeleverd. Daardoor is de oorspronkelijke ligging van de Tiendweg ook niet te achterhalen. Om die reden is al bij het bestemmingsplan Westergouwe in 2008 besloten om de Tiendweg niet meer op te nemen in de verdere planvorming.

Archeologie
Binnen het plangebied van fase 3b Westergouwe liggen volgens de Archeologische Basiskaart drie archeologische ABK-zones. Deze zijn in onderstaande figuur afgebeeld binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Westergouwe fase 3b met de volgende aanduidingen:

  • A1 en A2; met hoge archeologische verwachtingswaarde (ABK-waarde 4). Volgens de VFLO is het verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die in de archeologische basiskaart van bijlage III en IV is aangewezen als locatie met een hoge verwachting, vanaf 0,5 m onder maaiveld, tenzij:
  • a. deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen;
  • b. deze werkzaamheden niet dieper gaan dan 0,5 m onder het maaiveld.

  • B; met hoge archeologische verwachtingswaarde (ABK-waarde 5). Het is verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die in de archeologische basiskaart van bijlage III en IV is aangewezen als locatie met een lage verwachting l, tenzij:
  • a. deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen;
  • b. deze werkzaamheden niet dieper gaan dan 2 m onder maaiveld.

 

  • C; met lage archeologische verwachtingswaarde (ABK-waarde 6). Het is verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die in de archeologische basiskaart van bijlage III en IV is aangewezen als locatie met een lage verwachting l, tenzij:
  • a. deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 10.000 m² betreffen;
  • b. deze werkzaamheden niet dieper gaan dan 0,5 m onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0017.png"

Afbeelding archeologische verwachtingswaarden plangebied

Paleogeografische ontwikkeling
Rond 6300 tot 5200 v.Chr. liep ter hoogte van het plangebied een tak van het Benschop-riviersysteem. Dit systeem vormde de hoofdtak van de Rijn op dat moment. De rivierloop heeft een meanderend verloop en mondt uit in de delta. De tak van het Benschop-systeem binnen het plangebied wordt de Gouderak stroomgordel genoemd. De crevasse, oever- en komafzettingen van de Gouderakstroomgordel liggen op 2 m diepte in het zuidoostelijke deel van binnen het plangebied ter hoogte van vindplaats 3. Rond 5200 v.Chr. verschuift de hoofdafvoer van het Rijnwater naar de huidige loop van de Oude Rijn. Hierdoor neemt de rivieractiviteit van de Benschop-stroomgordel af en ontstaat er een Veengebied. Vanaf 4100 tot en met 2500 v.Chr. vormt zich aan de noordzijde van het plangebied een kweldersysteem. In dit deelgebied ontstond een geul met aan weerszijden daarvan licht zandige oevers. Hierdoor is ook tegenwoordig aan het maaiveld nog steeds een hoogteverschil zichtbaar van circa een halve meter. Deze afzettingen dateren van 4100 - 2500 v.Chr.

Na 2500 v.Chr. verlandden de kwelders en ontstond een veengebied. Dit veen bestaat uit een afwisseling van elzenbroekveen en rietveen. Het rietveen is gevormd in ondiepe, vaak uitgestrekte waterplassen meteen diepte tot maximaal 2 m. De elzenbroekbossen groeiden op de iets hoger gelegen, maar eveneens natte, gebieden. Een elzenbroekbos is zeer gevoelig voor grote (>20 cm) schommelingen in de oppervlaktewaterstand. Als gevolg van een veranderende rivierafvoer maken de elzenbroekbossen in de komgebieden vanaf de Late Bronstijd langzamerhand plaats voor riet- en zeggevenen. In het veenkomen fijn gelamineerde, zwak siltige, kalkarme kleilagen voor. Deze kleilagen zijn aan de basis en aande top humeus. Rond de jaartelling ontstaat ten zuiden van het plangebied de rivier de Hollandse IJssel. De ten noordenvan het plangebied gelegen rivier de Gouwe is vanuit deze rivier ontstaan onder invloed van stuwing vanuit zee. De rivier de Gouwe wordt gezien als een perimariene crevasse, een zoetwater getijdenkreek.

Vanaf de 10e of 11e eeuw vinden grootschalige veenontginningen plaats. Hierbij wordt het elzenbroekveen verstoord tot plaatselijk meer dan 2 m onder maaiveld. De mate van verstoring varieert van enkele geoxideerde donkere vlekken in het veen tot een pakket opgebouwd zand, klei, puin en veenresten. De kleilagen betreffen komafzettingen die tijdens perioden van hoogwater vanuit verafgelegen riviersystemen zijn afgezet. Het veen is aan de top van oorsprong afgedekt geweest met een dun kleidek dat is afgezet vanuit de Hollandse IJssel.

De informatie over de stroomgordel in de ondergrond van het onderzoeksgebied, alsmede de datering was afkomstig uit de toen meest recente stroomgordelkaart (Berendsen & Stouthamer, 2001) . In 2012 is een update van deze kaart gepubliceerd (Cohen & Stouthamer, 2012) , waarin de Gouderakstroomgordel een oudere datering heeft gekregen, namelijk van circa 6950 voor Chr. tot circa 5950 v.Chr. Bovendien is op de kaart van Cohen en Stouthamer binnen Westergouwe nog een andere stroomgordel aangegeven die samensmelt met de Gouderak stroomgordel. Dit betreft de Zuidplasstroomgordel die actief was vanaf circa 5950 v.Chr. tot circa 5400 v.Chr. (C-14 dateringen uit Cohen en Stouthamer gekalibreerd met behulp van OxCal 4.4). De actieve fase van de Zuidplas stroomgordel, die ook deel uitmaakt van het Benschop riviersysteem valt eveneens binnen het laat mesolithicum.

Geologische opbouw
Het plangebied Westergouwe maakt deel uit van het westelijke rivierengebied. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrenst door de Hollandse IJssel. Deze rivier is rond het begin van de jaartelling ontstaan. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Gouwe die wordt gezien als een perimariene crevasse, een zoetwater getijdenkreek die is ontstaan vanuit de Hollandse IJssel onder invloed van stuwing vanuit zee. In de diepere ondergrond van het zuidoostelijke deel van het plangebied bevinden zich crevasse-, oever- en komafzettingen van de Gouderakse stroomgordel. Deze afzettingen bevinden zich in dit deelgebied tot 2 m onder het huidige maaiveld. De Gouderakse meandergordel is actief geweest tot circa 5200 v.Chr. Ongeveer gelijktijdig bevond het noordoostelijke deelgebied zich aan de rand van een kweldergebied, waarbij in dit deelgebied een geul ontstond met aan weerszijden daarvan licht zandige oevers, die tegenwoordig aan het maaiveld circa een halve meter hoger zijn dan de restgeul en het overige aangrenzende gebied, en daardoor duidelijk zichtbaar zijn. De datering van de afzettingen is 4100 - 2500 v.Chr. Nadien heeft zich in het gebied (beide deelgebieden) veen gevormd. Het veen is aan de top van oorsprong afgedekt geweest met een dun kleidek dat is afgezet vanuit de Hollandse IJssel. Het gehele pakket afzettingen betreft komafzettingen. De venige afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Nieuwkoop, de kleiige rivierafzettingen tot de Formatie van Echteld. De kwelderafzettingen behoren tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer.

Archeologisch onderzoek
Gebied A1
In het kader van de Milieueffectrapportage (MER) voor het totale plangebied Westergouwe is gestart met een tweetal archeologisch onderzoeken (Van Dasselaar 2005. Verkennend archeologisch onderzoek 'Westergouwe' te Gouda en Moordrecht. ArcheoMedia Rapport A04-042-Z, Nieuwerkerk aan den IJssel. Van Dasselaar 2007. Archeologisch onderzoek Westergouda te Gouda, deelgebied 1. Inventariserend veldonderzoek met waarderende boringen. ArcheoMedia Rapport A05-397-J,Nieuwerkerk aan den IJssel).

Vervolgens is in de destijds zo genoemde deelgebieden 3a en 3c, waar woonmilieu Stadswonen II nu deel van uitmaakt, aanvullend booronderzoek verricht. In Deelgebied 3c is onderzoek verricht naar verwachte bewoningsresten van Neolithische bewoning op een restgeul (Van Dasselaar 2007 Archeologisch onderzoek Westergouwe te Gouda deelgebied 3. Inventariserend veldonderzoek met boringen. ArcheoMedia Rapport A05-398-I, Nieuwerkerk aan den IJssel. Van Dasselaar 2009 Archeologisch onderzoek Westergouwe deelgebied 3 te Gouda. Inventariserend veldonderzoek met boringen. ArcheoMedia Rapport A07-172-I). In deelgebied 3a, gelegen in woonmilieu Landschappelijk wonen, is onderzoek verricht naar archeologische bewoningssporen uit de periode 10e - 19e eeuw op het restveen.

In het woonmilieu Stadswonen II is vervolgens een proefsleuf gegraven (Alma en Torremans 2010. Gouda Westergouwe-deelgebied 3: een vroege vindplaats op de crevasse. Een Inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. ADCArcheoProjecten Rapport 2552). Het onderzoek richtte zich op zogenoemde vindplaats 1, een Calais-geul uit de periode 4100 - 2500 v.Chr. Het proefsleuvenonderzoek van één proefsleuf moest uit wijzen wat de ligging ervan is en of menselijke bewoningssporen aanwezig waren. Op basis van het vooronderzoek was vastgesteld dat aan de noordzijde van het plangebied een stroomgordel aanwezig is. Ter hoogte van de stroomgordel werden enkele houtskoollagen opgeboord die mogelijk een antropogene achtergrond hebben. Eventuele vindplaatsen op deze stroomgordel zouden, gezien de datering van de afzettingen waar zij zich op bevinden (4100 - 2500 v.Chr.), kunnen dateren uit het Neolithicum. Tot dusverre waren nog geen harde aanwijzingen voor vindplaats(en). De eventuele aard van een vindplaats was daarmee niet bekend. Op basis van de eerder uitgevoerde vooronderzoeken lag een extractiekamp het meest voor de hand. De te verwachten sporen waren bewonings- of gebruikssporen als paalsporen, kuilen, haardkuilen, waterkuilen of -putten, resten van hekwerkjes et cetera. Het onderzoek was er voornamelijk op gericht om door middel van de profielopbouw en botanisch onderzoek vast te stellen of er mogelijk sprake is geweest van vindplaatsen uit het Neolithicum.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek, bestaande uit één proefsleuf is de top van de restgeul aangesneden, evenals de oeverwal en komafzetting. De proefsleuf had een lengte van circa 36 m en een breedte van 2 m. Het vlak is aangelegd op 6,4 tot 6,6 m –NAP (circa 0,8 tot 1 m onder maaiveld). De sleuf had een noord-zuid oriëntatie en lag daarmee haaks op de veronderstelde Calais-geul. In de proefsleuf werden geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen die wijzen op menselijke activiteiten. Wel is er een pollenonderzoek uitgevoerd naar de bovenste vulling van de restgeul. De conservering en de concentratie aan pollen was zeer goed. Het pollenonderzoek bracht aan het licht dat cultuurgewassen ontbreken, wat lijkt te bevestigen dat de restgeul uit het Vroege Neolithicum of Laat-Mesolithicum dateert. Wel zijn er op basis van het pollen aanwijzingen voor de aanwezigheid van open, voedselrijke, geroerde grond. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn voor betreding door de mens in de omgeving van de restgeul.

Gezien het ontbreken van archeologische indicatoren wordt in het archeologisch onderzoeksrapport van 2010 geadviseerd om in dit deel geen archeologisch vervolgonderzoek te laten plaatsvinden en het vrij te geven voor verdere planontwikkeling.

Gebied A2
In het plangebied Landschappelijk wonen ligt overwegend een lage verwachtingswaarde (ABK-waarde 6) en in het zuidelijk deel een hoge verwachtingswaarde. In 2019 uitgevoerd AHN onderzoek toont echter aan dat de zuidelijke zone precies samenvalt met de BergAmbachtLeiding (BAL) die door het gebied loopt. Een eventueel hoogteverschil op deze plek kan daarmee onmogelijk wijzen op een archeologisch waardevolle afzetting, omdat die dan bij de aanleg van de BAL-leiding al weggegraven zou zijn. Meer voor de hand liggend is de conclusie dat het hoogteverschil door de moderne leiding wordt veroorzaakt. Bij de toekomstige actualisatie van de Archeologische Basiskaart zal de “hoge verwachting” worden verwijderd.

Gebied B
Gebied B maakt onderdeel uit van een grotere archeologische vindplaats, waarvan maar een heel klein deel in het plangebied van Westergouwe fase 3b is gelegen. In 2022 is hier archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de planvoorbereiding voor Westergouwe IV. Burgemeester en wethouders hebben voor dit gebied een selectiebesluit. Dit besluit impliceert dat ophoging zonder verdere beperking mogelijk is, maar archeologievriendelijk bouwen wordt voorgeschreven.

Gebied C
Omdat inmiddels veel bekend is over de archeologische betekenis van Westergouwe en waar deze zich precies lokaliseert, is de aanduiding “lage verwachting” in de ABK niet langer nodig. Deze zal worden verwijderd bij de eerstvolgende herziening van de ABK.

Conclusie
De voorbereidende werkzaamheden (conditionering en grondverbetering) in plangebied Westergouwe fase 3b kunnen zonder archeologische beperkingen worden uitgevoerd. In een deel van het gebied zal archeologievriendelijk worden gebouwd (de technische details daarvan worden nader uitgewerkt).

3.4.5 Waterhuishouding

De manier waarop met water wordt omgegaan is vanaf het begin van de planvorming Westergouwe een belangrijk onderwerp geweest. Water speelt dan ook in het ontwerp van de wijk een centrale rol. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn daarom, voortbouwend op de al vastgestelde beleidskaders, uitgangspunten vastgesteld. De verantwoording van deze uitgangspunten is uitgebreid te lezen in Bijlage 7 Waterparagraaf Westergouwe fase 3 bij deze toelichting. Hierin is tevens verslag gedaan van het watertoetsoverleg.

In essentie worden de volgende maatregelen doorgevoerd:

  • het waterpeil wordt opgezet tot NAP -6,00 m;
  • een deel van het gebied blijft onderdeel van het bestaande peilgebied op NAP -6,37/-6,48 m;
  • tussen de peilgebieden wordt een waterscheiding aangebracht;
  • de vloerpeilen worden aangelegd op NAP -4,70 m in het peilgebied Tuinen en Grachten;
  • de vloerpeilen worden aangelegd op NAP -4,20 in het peilgebied Bolwerk;
  • een deel van de bestaande watergangen wordt gedempt, waarbij het verlies aan berging volledig wordt gecompenseerd;
  • de hoeveelheid te realiseren oppervlaktewater is conform hetgeen is afgesproken in het addendum op het waterhuishoudkundig plan voor Westergouwe.
  • oppervlaktewater in deelgebied Bolwerk wordt gerealiseerd door vergroting van de Westergouweplas.
  • het hemelwater wordt in de huidige en toekomstige situatie via oppervlaktewater afgevoerd; Hemelwater dat afstroomt van vervuilde oppervlakken ondergaat een voorzuivering;
  • voor de waterkwaliteit worden maatregelen genomen als uitwerking van de ambities uit het waterhuishoudingsplan. In de waterstaatszone van de regionale kering vinden geen werkzaamheden plaats.

Vergunningen
Overleg over vergunningen vindt in het kader van de realisatie van Westergouwe doorlopend plaats.

Waterveiligheid

In het geldende bestemmingsplan Westergouwe is veel aandacht besteed aan overstromingsscenario's en de manier waarop daarmee rekening moest worden gehouden bij de aanleg van Westergouwe. Een leidend uitgangspunt was daarbij dat het vloerpeil van de nieuwe woningen gelijk moest zijn aan het verwachte inundatiepeil bij een onverhoopte dijkdoorbraak van de Hollandsche IJssel. Dit uitgangspunt wordt onverkort voortgezet in het onderhavige bestemmingsplan.

De aanpak van het dijkvak Oosteinde Moordrecht maakte deel uit het van het eerste Hoogwaterbeschermingsprogramma 2014-2019. De versterking van dit dijkvak is inmiddels voltooid.

3.4.6 Duurzaamheid

De inzet voor duurzaamheid in Westergouwe, fase 3, richt zich op de volgende aspecten:

Biodiversiteit
In Westergouwe wordt gestreefd naar maximalisatie van ecologische waarden om op deze manier een gezonde leefomgeving te creëren voor de mens maar ook voor flora en fauna. Het doel is maken van een kleurrijke klimaatadaptieve wijk en een duurzame leefomgeving. Dit gaat door alle niveaus van de wijk heen: van de privé tuin tot de GroenBlauwe zone.

Voor de tweede fase van Westergouwe is in samenwerking met een comité van aanbeveling gewerkt aan een ecologische aanscherping van het inrichtingsplan. Deze aanscherping is verwoord in het ecologisch addendum. De principes uit het ecologisch addendum worden doorgezet in fase 3 en de nog komende fases, waaronder fase 3b. Hieronder wordt een aantal van de principes op een rij gezet:

  • Er wordt gekozen voor streekeigen bomen, heesters en kruiden die in verschillende seizoenen bloeien. Dit levert een aantrekkelijk seizoenbeeld op maar is bovendien goed voor het insectenleven in de wijk.
  • In de straten wordt gekozen voor een gevarieerd assortiment aan bomen. Dit zorgt voor het vergroten van de biodiversiteit en maakt de kans op boomziektes kleiner doordat gelijke bomen nooit direct naast elkaar staan.
  • De groenvakken worden extensief beheerd en worden ingezaaid met kruidenmengsels. In de hoofdontsluitingswegen worden daarnaast bollen geplant die aantrekkelijk zijn voor bijen.
  • De BAL-zone wordt ingericht met insectrijke vegetatie die het gebied aantrekkelijk maken voor dwergvleermuizen en scholeksters. De vegetatie bestaat uit bloemrijke grasmengsels en opgaande, inheemse, struiken en bomen. In de BAL-zone worden foerageerplekken, verblijfsplaatsen voor kraamkolonie, paarplaatsen en winterverblijven opgenomen voor dwergvleermuizen. Om de dwergvleermuizen in de schemering en de nacht niet te storen wordt er in de BAL-zone uitgegaan van amberkleurig licht.
  • Er wordt ingezet op groene tuinen en groene erfafscheidingen. Groene tuinen dragen bij aan het verminderen van hittestress en zorgen voor een kleurvolle, insectrijke wijk. Dit gebeurt door groene erfafscheidingen voor te schrijven en vast te leggen in koopovereenkomsten. Bij oplevering worden tuinen grotendeels voorzien van aarde in plaats van zand om daarmee een groene tuin te stimuleren.

Energie
Vanaf 2021 moeten alle nieuw te bouwen woningen vrijwel energieneutraal zijn. Hierop voorsorterend werd er in fase 2 al geen gas meer aangelegd en werd circa de helft van de woningen uitgevoerd als een zogenaamde 'nul-op-de-meter woning'. In fase 3 en fase 3b wordt dit voortgezet.

De benodigde maatregelen om te komen tot vrijwel energie neutrale woningen kunnen individueel (per woning) worden getroffen, collectieve maatregelen behoren echter ook tot de mogelijkheden. Denk hierbij aan collectieve WKO systemen, warmtenetten en aan zonnecentrales.

Klimaatadaptieve stedenbouw
Door veel groenelementen in de wijk te verwerken (bomenrijen, groenstroken, natuurvriendelijke oevers) ontstaat buffering van hemelwater maar wordt ook in koeling voorzien in warme periodes. Door (platte) daken en (blinde) gevels te voorzien van vegetatie wordt eveneens een bijdrage geleverd aan klimaatadaptatie.

Het regenwater in Westergouwe wordt afgekoppeld en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. Regenwater wordt zoveel als mogelijk boven het maaiveld afgevoerd van de verharding naar aansluitende groenstroken. Straatkolken worden zoveel als mogelijk voorkomen. Parkeerplaatsen worden voorzien van een open water passerende bestrating.

Hittestress
In Westergouwe worden veel bomen en andere groenelementen zoals waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en bloembermen toegepast. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress. Naast het groen in de openbare ruimte worden groene tuinen en groene erfafscheidingen gestimuleerd. Er wordt daarnaast ook gezorgd voor circulerend (stromend) water door de wijk door het toepassen van watertrappen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het beleid van Rijk, Provincie en Gemeente vormt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Dit beleidskader is daarom in dit hoofdstuk, voor zover relevant, uitgewerkt. Steeds wordt aangegeven hoe het plan past binnen de verschillende beleidskaders.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Het Rijk heeft op 11 september 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

Tot 2025 zullen er nog circa 500.000 huishoudens bijkomen die allemaal een plek moeten krijgen. De trek naar de stad zal de komende decennia aanhouden, waar dus een groot deel van de vraag plaatsvindt. Dat betekent dat we de huidige steden moeten verdichten. Het Rijk wil iedereen de mogelijkheid bieden om betaalbaar in de stad te wonen, zonder dat dit de kwaliteit, leefbaarheid en identiteit van onze steden wezenlijk aantast.

Natuurlijk geldt deze uitdaging niet alleen voor de grote steden. Een groot deel van de woningvraag komt de komende periode van ouderen en jonge gezinnen, die soms voorkeur hebben voor een (grondgebonden) woning in een middelgrote of kleine gemeente. Ook daar zal een deel van de woningbehoefte moeten worden gerealiseerd, en ook daar geldt dat dit niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Met nieuwe stedenbouwkundige concepten kunnen we woonmilieus creëren die prettiger zijn om in te leven dan nu, ook al wonen er meer mensen. Er is genoeg ruimte voor dergelijke nieuwe stedelijke gebieden, bijvoorbeeld rondom mobiliteitsknooppunten en aan de randen van de bestaande bebouwde omgeving, waar wonen, werk en voorzieningen samenkomen.

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Toetsing planvoornemen
De NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt;

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan de stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaan stedelijk gebied, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Is er sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen betreft de realisatie van nieuwe woningen in nieuwbouwwijk Westergouwe. Het geldende bestemmingsplan 'Westergouwe' bevat de uit te werken bestemmingen Wonen en Gemengd. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 458. Binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het beoogde plan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader voor de realisatie van Masterplan Westergouwe 2.0. De ladder voor duurzame verstedelijking geldt krachtens jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2016:489) niet voor bestemmingsplannen waarin nieuwe ontwikkelingen die nog niet zijn gerealiseerd zijn, worden herbestemd (onbenutte planologische mogelijkheden). Het vigerende bestemmingsplan bevat een uitwerkingsplicht voor wonen en kantoren en biedt daarmee een planologisch onbenutte mogelijkheid.

Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer woningen dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Gelet hierop neemt de bebouwingsdichtheid niet toe. Er kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderbouwing nodig is.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland, vastgesteld op 20 februari 2019. Op 2 februari 2022 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland - Herziening 2021 en de Omgevingsverordening Zuid-Holland - herziening 2021 vastgesteld. De herziening heeft betrekking op meerdere onderwerpen. De belangrijkste onderwerpen zijn: ruimtelijke kwaliteit, bedrijventerreinen, grote ruimtevragers, optimalisatie woningbouwplannen, sociaal en betaalbaar wonen, molenbiotopen, bos en bomen, gezond en veilig, externe veiligheid, recreatiewoningen, mobiliteit, boom- en sierteeltgebied Boskoop en grote buitenstedelijke bouwlocaties.

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het plangebied ligt grotendeels buiten het aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied. Een gedeelte van het plangebied valt binnen bestaand stads- en dorpsgebied. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening Zuid-Holland een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In de Omgevingsvisie wordt tevens ruimte geboden om stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden in het landelijk gebied te laten plaatsvinden, in aansluiting op bestaande stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten.

Het plangebied ligt niet binnen een ander relevant aangewezen gebied in de Omgevingsvisie zoals een gebied met een bepaalde beschermingscategorie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Relevant voor het planvoornemen zijn de regels aangaande stedelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit. In artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening zijn de regels aangaande stedelijke ontwikkelingen opgenomen en in artikel 6.9 zijn de regels aangaande ruimtelijke kwaliteit opgenomen. 

Artikel 6.10 stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte (Westergouwe is één van die locaties).

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing planvoornemen
Voorgenomen woningbouw vindt voor een deel plaats in het bestaande stads- en dorpsgebied. Het grootste gedeelte van de geplande woningbouw valt buiten bestaand stads- en dorpsgebied, maar wel in aansluiting op het bestaand stads- en dorpsgebied. Ook is Westergouwe opgenomen op de zogenoemde "3 hectare kaart" met grootschalige bouwlocaties. Voor het mogelijk maken van deze ruimtelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2. Op de Kwaliteitskaart van de provincie worden richtpunten beschreven om rekening te kunnen houden met de bestaande kenmerken en waarden van het plangebied.

Veen
Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.

Droogmakerijen (veen):

  • Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas. In het zuiden van de Zuidplaspolder is nog veen aanwezig in de ondergrond. Dit wordt het restveengebied genoemd. De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is hier over het algemeen goed bewaard gebleven. Deze verkaveling is kleiner en het gebied is grotendeels in gebruik als weiland. Hierdoor ontstaat een zeer kenmerkende gradiënt in de Zuidplaspolder van grotere kavels en akkerbouw op de kleigronden in het noorden naar kleinere kavels en weideland op de veengronden in het zuiden. Een deel van het restveengebied is benoemd tot knikpuntgebied. Hier zal op termijn het waterpeil niet langer verlaagd gaan worden. Het accent zal hier daarom verschuiven naar recreatie en natuur.

Ambities restveengebied:

  • inzet op een duurzame waterhuishouding;
  • behoud van de kenmerkende verkavelingsstructuur en het open karakter;
  • accentverschuiving naar agrarische verbreding, natuur en recreatie.

Ambities OV-panorama:

  • het uitzicht op het landschap handhaven door ontwikkelingen evenwijdig aan het spoor te beperken. Bebouwen en opgaande beplanting beperken en zichtlijnen handhaven dan wel versterken.
  • Daar waar geluidbeperkende maatregelen eventueel noodzakelijk zijn, worden transparante geluidsschermen toegepast.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In het gebied worden woningen gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling betreft een transformatie van onbebouwde landbouwgronden. Het gebied valt niet binnen een door de provincie beschreven beschermingscategorie. Het bestaande polderlandschap zal door de realisatie van Westergouwe verdwijnen. De typische vergezichten en het open landschap verdwijnen grotendeels. Wel zal de structuur van de wegen en watergangen deels aansluiting vinden bij de oorspronkelijke landschapsstructuren (kavelrichtingen en slootpatronen). Daarnaast loopt er door de inpassing van de BAL-leiding dwars door Westergouwe een brede, lager gelegen groene zone waarin geen bebouwing wordt gerealiseerd en ook geen grondverbetering wordt toegepast. De bestaande polder komt hierdoor als een groen hart midden in de wijk te liggen. Op die manier blijft de polder beleefbaar.

Zie voor de bescherming van water en bodem, paragraaf 3.4.5 en 5.1.6.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Woon(zorg)visie

Op 31 augustus 2021 is de Woon(zorg)visie door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze woonvisie zet de gemeente de koers uit voor het regulier wonen en zorggerelateerd wonen in Gouda. In de Woonzorgvisie wordt o.a. ingegaan op de huidige en toekomstige woningvoorraad.

  • afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0018.png"

In de Verstedelijkingsagenda Gouda is verkend dat er tot en met 2040 nog 8.500 woningen kunnen worden gebouwd in de stad. In Westergouwe worden nog ruim 3.000 woningen gebouwd. Westergouwe is een uitleglocatie, waarin uiteenlopende woonmilieus worden ontwikkeld en aandacht is voor een inclusieve wijk.

4.3.2 Nota Cultuurhistorie

In deze nota wordt het uitvoeringsbeleid beschreven dat de gemeente heeft op het gebied van zowel de bovengrondse als de ondergrondse cultuurhistorie.

Wat de ondergrondse cultuurhistorie betreft staat er een lijst in met onderwerpen waar bij verstoring van het bodemarchief aandacht aan moet worden besteed. Op de Archeologische Basiskaart 2011 staat aangegeven welke gebieden in Gouda archeologisch interessant (zouden kunnen) zijn en op welke wijze hiermee omgegaan dient te worden.

Wat de bovengrondse cultuurhistorie betreft, wordt hierin de basis gelegd voor de diverse beleidsrichtlijnen en -reglementen. Deze zijn aan de Nota Cultuurhistorie toegevoegd als bijlagen en worden wanneer nodig door B&W bijgesteld/geactualiseerd.

In paragraaf 3.4.4 is hier nader op ingegaan.

4.3.3 Welstandsbeleid 2020

Het toetsen van bouwplannen aan 'redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op basis van de Goudse welstandsnota. De nota wordt regelmatig geëvalueerd en aangepast. De aangepaste meest recente versie heet: Welstandsbeleid 2020. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang van de ruimtelijke kwaliteit door de lokale overheid. Waarbij de individuele vrijheid van de burger wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid en ruimtelijk kwaliteit van de leefomgeving als algemene waarde. De welstandsnota bestaat uit drie delen:

  • A. Deel A heeft betrekking op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de beleidsuitgangspunten voor het welstandsbeleid (de algemene toetsingscriteria).
  • B. Deel B bevat een meer specifieke uitwerking van deel A per deelgebied en/of categorie. Hier bevinden zich naast de gebiedsbeschrijvingen ook de beschrijvingen van veel voorkomende stijlen/stijlperiodes.
  • C. Deel C bevat de praktische uitwerking van deel B met de concrete welstandscriteria voor de verschillende toetsingsniveaus: regulier toezicht, beperkt toezicht en toezichtsvrij.

Toetsing planvoornemen

De definitieve bouwplannen worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het Welstandsbeleid 2020. In paragraaf 2.5 van de Welstandsnota is opgenomen dat voor grote stedelijke ontwikkelingen een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld, dat als toetsingskader voor de Welstand functioneert. Voor fase 3 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (deel II van het stedenbouwkundig plan). Dat geldt onverkort ook voor dit bestemmingsplan.

4.3.4 Structuurvisie Groen

Het doel van de Structuurvisie Groen is vergroten van de leefbaarheid door een toename van openbaar groen; het doel vanuit klimaatadaptatie is het bevorderen van maatregelen om de capaciteit van waterberging te vergroten, en wateroverlast en hittestress te verminderen.

Gouda vindt het daarom belangrijk dat er in het algemeen voldoende groen in de stad beschikbaar is. Uitgangspunt is dat bouwende partijen het aanwezige groen behouden en ook nieuw groen aanleggen. De structuurvisie richt zich in hoofdzaak op openbaar gebied en niet op particuliere tuinen. Maar de tuinen vormen gezamenlijk wel een groot deel van de stad, dat verhard of groen kan zijn. Gouda heeft zich daarom aangesloten bij de landelijke organisatie Operatie Steenbreek. Deze is gericht op het stimuleren en faciliteren van meer groen op particulier terrein, met name de tuinen bij woonhuizen. Daarvoor werkt de gemeente samen met meerdere organisaties, zoals Instituut Voor Natuureducatie, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Groei&Bloei en de woningcorporaties.

Indien een projectontwikkelaar aanwezig groen niet behoudt of onvoldoende nieuw groen aanlegt, moet er financieel gecompenseerd worden door storting van een bijdrage in het Groenfonds. Met de financiën uit dit fonds kan op een andere plek alsnog openbaar groen worden aangelegd.

In de structuurvisie zijn de volgende beleidsregels geformuleerd:

  • 1. Eerste beleidsregel: De oppervlakte bestaand openbaar groen en water, en het aantal bestaande bomen worden ten minste behouden.
  • 2. Tweede beleidsregel: Bij planontwikkelingen dient een oppervlakte ter grootte van ten minste 15% van het totale projectgebied openbaar groen te worden.
  • 3. Derde beleidsregel: Als het niet haalbaar blijkt om binnen het projectgebied de vereiste 15% openbaar groen te ontwikkelen, dan is het mogelijk:
    • a. binnen het projectgebied compenserende maatregelen te treffen tot maximaal 50% van de opgave voor openbaar groen;
    • b. de opgave voor openbaar groen te realiseren op andere locaties in dezelfde wijk als waarin het projectgebied ligt. Het te realiseren openbaar groen buiten het projectgebied dient binnen een jaar na oplevering van het projectgebied te zijn aangelegd. Zijn er compenserende maatregelen mogelijk tot maximaal 50% van de opgave voor openbaar groen.
  • 4. Vierde beleidsregel: Voor iedere niet gerealiseerde of gecompenseerde vierkante meter openbaar groen is een compensatiebijdrage aan de gemeente verschuldigd van € 250 per m2 (prijspeil 2019). Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de Grond-, weg- en waterbouwindex uit het Meerjarenperspectief Grondexploitaties.
  • 5. Vijfde beleidsregel: Het college heeft de bevoegdheid te besluiten tot ontheffing of afwijking van de beleidsregels 2, 3 en 4, indien toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Toetsing planvoornemen
In paragraaf 3.4.3 wordt het aspect groen nader toegelicht. De basale regel dat ieder planvoornemen ten minste 15% groen moet bevatten moet uiteraard op het niveau van heel Westergouwe worden toegepast. Een indicatie voor het groene karakter van fase 3b is dat in het westelijk deel van Westergouwe fase 3 ongeveer 22% groen wordt gerealiseerd.

4.3.5 Verkeerscirculatieplan

Op 6 mei 2021 is het Verkeerscirculatieplan vastgesteld door de gemeenteraad. Dit verkeerscirculatieplan vormt een uitwerking van het Mobiliteitsplan Gouda 2017-2026.

Het verkeerscirculatieplan werkt toe naar een stip op de horizon. Het gewenste lange termijn perspectief bestaat uit de volgende wensbeelden:

  • voetganger centraal;
  • versterken structuren voor de fietser;
  • ruimte voor regionaal en lokaal OV;
  • autoverkeer gebundeld langs de randen van de stad;
  • per vervoerwijze: wandelen, fietsen, OV, auto, vrachtverkeer

Het verkeerscirculatieplan bestaat in hoofdlijnen uit 10 clusters van maatregelen, die gezamenlijk bijdragen aan het gewenste lange termijn perspectief:

  • 1. Verbeteren randweg N207-Zuidwestelijke Randweg.
  • 2. Verbeteren stedelijke randweg Van Reenensingel-Goudse Houtsingel-Goverwellesingel met voorrangspleinen met oversteeklichten.
  • 3. 'Het nieuwe 30', instelling verkeerslichten meer inrichten op oversteekbaarheid.
  • 4. Vereenvoudigen Kleiwegplein met meer verblijfsruimte en groen.
  • 5. Pilot Autoluwe Nieuwe Veerstal met shared space, verbeteren fietsroute Rotterdamseweg-Westergouwe.
  • 6. Verbeteren verblijfskwaliteit Blekerssingel-Fluwelensingel.
  • 7. Visueel versmallen Bodegraafsestraatweg.
  • 8. Verbeteren verblijfskwaliteit Joubertstraat-Zwarteweg.
  • 9. Eénrichtingscarré Thorbeckelaan-Statensingel-Graaf Florisweg, fietsstraat Graaf Florisweg.
  • 10. Verbeteren verblijfskwaliteit en groen in de binnenstad, anders omgaan met parkeren in en rond de autoluwe binnenstad.

Toetsing planvoornemen
In de paragrafen 3.4.2 wordt het aspect verkeer nader toegelicht.

4.3.6 Omgevingsvisie

In februari 2022 is de Omgevingsvisie van Gouda vastgesteld. In de omgevingsvisie staat hoe de gemeenteraad wil dat de stad er in de toekomst uitziet. De Omgevingsvisie voor Gouda bevat het gemeentelijke beleid over de leefomgeving. Het beleid op rijks- en provinciaal niveau ligt hieraan ten grondslag. De leefomgeving is de ruimte waarin we wonen, werken, elkaar ontmoeten en recreëren. Het gaat om de wijken en buurten, maar ook het winkelcentrum en het park. In de omgevingsvisie staan de plannen voor de leefomgeving voor de lange termijn (tot en met 2040) en welke strategische keuzes de gemeente daarbij maakt. De ontwikkelingen in de gemeente Gouda die door de omgevingsvisie en de daarmee samenhangende planvorming tot stand zullen komen moeten zoveel mogelijk voldoen aan gestelde visie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0019.png"

In de visie wordt ingegaan op vier uitgangspunten voor Westergouwe.

Inclusiviteit voorop in Westergouwe
Westergouwe is de jongste wijk van Gouda, en is inmiddels deels gerealiseerd. De start van de bouw vond plaats in het zuiden, vlakbij de oeververbinding met Gouda, bij het Sluiseiland. Westergouwe moet de meest inclusieve wijk van Gouda worden.

Daarom zijn de volgende maatregelen genomen:

  • bij het ontwerp van de wijk zijn geschikte plekken gezocht voor specifieke woondoelgroepen
  • er is een centraal Integraal KindCentrum (IKC) voor de hele wijk ontworpen, met daarbij ook sportvoorzieningen die multifunctioneel gebruikt kunnen worden
  • speelplaatsen en aantrekkelijk groen zijn altijd ‘om de hoek’ aanwezig.

Er worden zoveel mogelijk condities gecreëerd die ertoe gaan leiden dat Westergouwe een gemeenschap wordt.

Groene en waterrijke leefomgeving
Westergouwe ligt in een laaggelegen gebied; in plaats van tegen het water te vechten, is het omarmd in het ontwerp voor de wijk: water en groen vormen de dragers van de stedenbouwkundige structuur, en bieden kwaliteit aan de leefomgeving. Een sterke relatie met het groengebied ten westen van de wijk (gemeente Zuidplas) biedt de bewoners goede recreatieve mogelijkheden, net als het polderpark in de Oostpolder.

Verkeersoplossingen Westergouwe
De nieuwbouwwijk Westergouwe ligt dicht bij de A12 en A20. Dit maakt het verleidelijk voor nieuwe bewoners om voor woon-werkverkeer de auto te gebruiken. Dezelfde routes naar de snelweg worden ook intensief gebruikt door autoverkeer uit andere Goudse wijken en omliggende kernen en bedrijfstransport. De samenkomende verkeersstromen zorgen op de N207 en N457 voor veel oponthoud, waardoor geheel Gouda-West in de spits moeilijk bereikbaar is. In samenwerking met de provincie Zuid-Holland worden deze knelpunten de komende jaren aangepakt. Het bieden van efficiënte en duurzame alternatieven voor de auto moet voorkomen dat de druk op Gouda-West blijft toenemen. Nieuwe en verbeterde doorfietsroutes tussen Gouda, Rotterdam en Den Haag worden verbonden met de wijk Westergouwe. In samenwerking met de regiogemeenten wordt ingezet op een aanbod van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV), waarbij de Gouweknoop als OV-knooppunt fungeert. Hiervan profiteren de inwoners van Westergouwe, Zuidplaspolder (gemeente Zuidplas) en het bedrijventerrein Gouwepark.

Versterken relatie met de rest van Gouda
De bestaande verbindingen met de rest van de stad worden verstevigd, door onderweg waar mogelijk en gewenst levendige functies toe te voegen zodat deze routes sociaal veiliger worden. Indien mogelijk wordt de band met de stad nog met nieuwe verbindingen versterkt.

4.3.7 Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

  • 1. Omvang
  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 m, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk.

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

In paragraaf 3.4.4 wordt het aspect archeologie nader toegelicht.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

5.1.1 Geluid
5.1.1.1 Industrielawaai

Industrielawaai is in Westergouwe niet aan de orde. In het plangebied liggen geen vastgestelde geluidscontoeren voor industrielawaai.

5.1.1.2 Railverkeer en wegverkeer

Westergouwe fase 3b ligt in de geluidszone van verschillende spoorlijnen. Daarom is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek naar de geluidsbelasting ten gevolge van spoorweglawaai binnen fase III-b noodzakelijk. Ook ligt het plangebied in de wettelijk vastgestelde geluidzones van een aantal wegen. Binnen die geluidzones is onderzoek verplicht naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de te bouwen woningen.

Door Econsultancy is onderzoek gedaan naar rail- en wegverkeerslawaai (rapportnummer 19943.001, 20 oktober 2022) (Bijlage 1). Hieruit blijkt dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig is. Vanwege Burgermeester van Dijkesingel, N207 (Noord Ringdijk), N457, en de spoorweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Dit onderzoek wordt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen meegenomen.

Voor de woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB voor wegverkeer en/of meer dan 60 dB voor railverkeer dient een geluidluwe gevel gerealiseerd te worden en indien van toepassing moeten de buitenruimte aan de geluidluwe gevel gesitueerd te worden.

5.1.2 Luchtkwaliteit
5.1.2.1 Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

5.1.2.2 Onderzoek

Er is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd voor Westergouwe fase 3 welke is opgenomen in Bijlage 2. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van 458 woningen. De resultaten uit het onderzoek voor Westergouwe fase 3 kunnen worden toegepast op het bestemmingsplan Westergouwe fase 3b.

5.1.2.3 Resultaten en conclusie

In onderstaande tabellen zijn de rekenresultaten voor de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en

PM2,5 alsmede het berekende aantal overschrijdingen voor NO2 en PM10 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0020.png"

Tabel: Hoogste concentraties NO2 , PM10 en PM 2,5 in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0021.png"

Tabel: Hoogste aantal overschrijdingen NO2 en PM10 in het plangebied

Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voldoen aan de wettelijke grenswaarden. Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de uurgemiddelde NO2 concentratie van 200 µg/m3 is 0 en blijft daarmee onder het wettelijke maximum van 18. Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de 24-uurgemiddelde PM10 concentratie van 50 µg /m3 blijft met 7 keer ruim onder het wettelijke maximum van 35. Uit de bovenstaande tabellen blijkt eveneens dat de advieswaarde van de WHO voor PM10 niet wordt overschreden. De advieswaarde van de WHO voor PM2,5 wordt met 1,01 ƒÊg/m3 net overschreden.

Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor de luchtkwaliteit uitgebracht. De nieuwe WHO advieswaarde voor PM10 bedraagt 15 µg/m3 en voor PM2,5 is het 5 µg/m3. De advieswaarde van de WHO voor PM10 wordt met 3,5 µg/m3 overschreden en de advieswaarde voor PM2,5 wordt met 6,03 µg/m3 overschreden. De invloed van de gemeente Gouda op deze waarden is zeer beperkt. Projecten van gemeenten kunnen namelijk niet tot slechts beperkt invloed uitoefenen op het voldoen aan de WHO advieswaarden. Alleen door maatregelen op nationale of internationale schaal kan een vergaande daling van de concentratieniveaus tot onder de WHO advieswaarde worden bereikt. Een voorbeeld betreft de initiatieven in het Schone Lucht Akkoord.

5.1.2.4 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Aldus wordt de realisatie van het bouwplan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht. Verder blijkt dat de nieuwe advieswaarde van de WHO voor PM10 wordt overschreden met 3,5 µg/m3 . De advieswaarde van de WHO voor PM2,5 wordt met 6,03 µg/m3 overschreden. De invloed van de gemeente Gouda op deze waarden is zeer beperkt.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
5.1.3.1 Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeld 10 m (cat. 1), 30 m (cat. 2), 50 m (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 m (cat. 1), 30 m (cat. 2), 50 m (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

5.1.3.2 Onderzoek en resultaten conserverend deel

Uit het onderzoek naar bedrijvigheid in de omgeving van de geplande woonwijk Westergouwe is naar voren gekomen, dat voor het veehouderijbedrijf aan de Provincialeweg 5 vanwege de geurregelgeving een afstand van 100 m moet worden aangehouden tussen de stallen van het agrarisch bedrijf en toekomstige woningbouw in de plangebieden.

Op onderstaande afbeelding is een deel van het plangebied, het veehoudersbedrijf ten noordwesten van het plangebied en de bijhorende milieucontour weergegeven. Aan deze afstand wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0022.jpg"

De milieucontour van de Provincialeweg 5 (100 meter, oranje) met de dichtstbij gelegen woningen en appartementgebouwen in het verkavelingsplan (blauw)

Daarnaast is gebleken dat de bedrijven op de industrieterreinen door de geprojecteerde woonbebouwing niet in hun bedrijvigheid zullen worden beperkt vanwege de grote afstand. De woonbebouwing wordt daarbij buiten de geluidszones gerealiseerd. Aangrenzend aan het plangebied zijn verder geen bedrijven gelegen. Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.1.4 Externe veiligheid
5.1.4.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

5.1.4.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Westergouwe Fase III' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de 'Visie Externe Veiligheid 2009-2013' van de gemeente Gouda betrokken. Voor het gehele plangebied is in 2006 een verantwoording opgesteld ('Verantwoording EV Bestemmingsplan Westergouwe', Arcadis, 2 februari 2006, kenmerk 110623/CE6/004/000437), zie Bijlage 3 Verantwoording EV Bestemmingsplan Westergouwe. Dit document is als basis gebruikt voor dit onderzoek. Sinds 2006 zijn er echter de nodige ontwikkelingen geweest (wet- en regelgeving en beleid). Deze ontwikkelingen zijn in dit onderzoek uiteraard meegenomen. De resultaten uit het onderzoek voor Westergouwe fase 3 kunnen worden toegepast op voorliggend bestemmingsplan voor naastgelegen gronden van fase 3b.

5.1.4.3 Resultaten

Inrichtingen
Provincialeweg nummer 30a heeft een grote propaantank. De propaantank zal worden verwijderd bij uitvoering van het bestemmingsplan. Verder zijn er binnen en nabij het plangebied geen EV relevante inrichtingen gelegen.

Transport over de weg
A20
Ten westen van het plangebied, op een afstand van ongeveer 750 m, is de A20 gelegen. Gezien deze afstand is alleen het toxisch scenario relevant. Zoals in de visie EV van Gouda is vermeld dient de mechanische ventilatie met één druk op de knop uitgeschakeld te kunnen worden (bij nieuwbouw). Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0023.png"

Ligging plangebied t.o.v. EV risicobronnen

N207
Het plangebied van fase 3 b is direct aan de provinciale weg (N207) gelegen. Over de provinciale weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Hetzelfde geldt voor de N457  (tussen rotonde grenzend aan het plangebied en op/afrit A20 Gouda-West/Moordrecht. Het gaat om brandbare vloeistoffen (benzine, diesel) en brandbare gassen (LPG, propaan) en enkele transporten toxische stoffen. Door de ODMH is daarom een indicatieve berekening (met conservatieve aannames) uitgevoerd en hieruit blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied (rekening houdend met de ontwikkeling van geheel Westergouwe) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

In de Visie EV van de gemeente Gouda zijn er voor provinciale wegen 2 zones aangegeven (0 - 30 m en daarbuiten). Binnen 30 m van de weg gelden er beperkingen voor de ruimtelijke ordening. Het plangebied is voor een klein deel binnen 30 m van de weg gelegen (zie bovenstaande afbeelding). Hierbinnen zal echter geen bebouwing plaatsvinden. Hiermee wordt voldaan aan het beleidskader. Wel is het plan binnen de wettelijk zone van 200 m van deze weg gelegen en moet het groepsrisico worden verantwoord (zie paragraaf 5.1.4.4).

Transport over het spoor
Ten westen van het plangebied, op ongeveer 200 m, is de spoorlijn Rotterdam - Gouda gelegen. Uit de berekeningen ten behoeve van het Basisnet Spoor blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het gehele plan Westergouwe is in deze berekeningen reeds meegenomen. Net als bij de A20 geldt dat toxisch scenario relevant is. Zoals in de visie EV van Gouda is vermeld dient de mechanische ventilatie met één druk op de knop uitgeschakeld te kunnen worden (bij nieuwbouw). Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.

Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport per buisleiding
Ten zuidwesten van het plangebied is op ruim 450 m afstand een brandstofleiding gelegen. Door deze leiding worden geen K1 vloeistoffen meer vervoerd. Deze leiding is dus niet meer relevant in het kader van externe veiligheid.

5.1.4.4 Conclusie en verantwoording groepsrisico

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, buisleidingen en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.

De volgende risicobron is relevant voor het plangebied:

  • Provinciale weg N207;

Het plaatsgebonden risico in verband met de N207 vormt geen belemmering voor het plangebied.

Het groepsrisico in verband het transport van gevaarlijke stoffen over de Provinciale weg is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (rekening houdend met de ontwikkelingen binnen het gehele plangebied Westergouwe).

De provincie Zuid-Holland geeft in haar 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (januari 2015) aan dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijke plannen te kunnen verantwoorden. Om te voldoen aan het provinciale beleid moet dus extra aandacht worden besteed aan de realisatie van de bluswatervoorzieningen en het overschrijden van de zorgnorm van 8 minuten aanrijtijd.

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 17 oktober 2022 advies uitgebracht over de fysieke veiligheid omtrent voorliggend bestemmingsplan op de nieuwe woonwijk in Gouda. Dit advies is meegenomen in de maatregelen die genomen worden voor het plangebied.

Samenvatting maatregelen:

Hele plangebied:

  • Vluchtwegen van de weg af;
  • Bij inrichting plangebied voldoen aan praktijkrichtlijnen bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (tevens vereist van uit Bouwbesluit). De bereikbaarheid van het gehele Westergouw voor de brandweer (incl. calamiteitenroutes) wordt door middel van een tekening afgestemd met de Veiligheidsregio;
  • De projectie van de brandkranen, bluswaterwinvoorziening inclusief de gereserveerde opstelplaat van het brandweervoertuig te realiseren en dit voor te leggen aan de brandweer;
  • Aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen bij de bouw meenemen ten behoeve van een sneller alarmering bij een beginnende brand;
  • Nagaan of de huidige zorgvoorzieningen volstaan met de komst van de nieuwe wijk en haar bewoners;
  • Nieuwe gebouwen voorzien van ventilatie die met één druk op de knop kan worden uitgeschakeld (als verplichting opgenomen in artikel 4.124 lid 4 van het 'Besluit Bouwwerken Leefomgeving' onder de Omgevingswet). Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bouwregels van de bestemming 'Wonen';
  • Nutsvoorzieningen beschermen tegen uitval als gevolg van overstromingen.

5.1.5 Niet-gesprongen explosieven

Aangezien de mogelijkheid bestaat dat tijdens oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn achtergebleven, is een explosievenonderzoek uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek was het opsporen en verwijderen van (mogelijke) explosieven uit het onderzoeksgebied en daarmee een veilige werkomgeving te creëren voor de uit te voeren werkzaamheden.

In 2019 heeft het onderzoeksbureau het plangebied vrijgegeven van munitie tot 11 m beneden maaiveld, zie Bijlage 4 (Euroradar, 27 maart 2019, kenmerk EU18-019-PVO-03), met uitzondering van een klein deel van het plangebied. Op basis van vooronderzoek (Reas Euro, 2012, geactualiseerd 2021) is geconstateerd dat er een formele verdenking op aanwezigheid van munitie bestaat. De verdenking betreft afwerpmunitie (vliegtuigbom) uit WOII. Indien graaf- en inrichtingswerkzaamheden ter plaatse niet dieper gaan dan de naoorlogsgeroerde lagen, dan zijn geen specifieke maatregelen nodig. Naar verwachting ligt die grens in bouwrijpe situatie na geforceerde zetting op een diepte van NAP -6,3 m.

5.1.6 Bodem
5.1.6.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota Bodembeheer. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het vigerende beleid ten aanzien van PFAS.

Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).

5.1.6.2 Onderzoek

Geofoxx heeft diverse bodemonderzoeken uitgevoerd ten behoeve van het voorbereiden van het bouwrijp maken van fase 3b. Omgevingsdienst Midden-Holland heeft drie onderzoeken beoordeeld (Bijlage 5). Het betreft de volgende bodemonderzoeken:

  • Verkennend asbestonderzoek in bodem Westergouwe fase 4 (WG IV) te Gouda (Geofoxx, projectnummer 20201236/TFIE, d.d. 17 juni 2021);
  • Verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek Westergouwe (weilanden ZW nabij Oost Ringdijk) te Gouda (Geofoxx, projectnummer 20210684/TFIE, d.d. 25 oktober 2021);
  • Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Westergouwe fase 4 (WG IV) te Gouda (Geofoxx, projectnummer 20201236/TFIE, d.d. 2 november 2021).

Geonius heeft verkennend bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer MA200004.047.R01.V2.0, d.d. 19 januari 2021) (Bijlage 6).

5.1.6.3 Resultaten

Ter plaatse van de weilanden aan de Oost Ringdijk zijn in dammetjes verontreinigingen met asbest en spotverontreinigingen met zware metalen en/of PCB aangetoond. Deze spotverontreinigingen zijn ook aangetoond ter plaatse van de percelen in fase 4. Bij deellocatie G (voormalig erf) is sprake van ernstige bodemverontreiniging. Ter plaatse van peilbuis G-b14 moet onderzocht worden of sprake is van een bronverontreiniging.

Ook uit het verkennend bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd door Geonius blijkt dat in de bovengrond, ondergrond en het grondwater licht verhoogte gehalten/concentraties van zware metalen zijn aangetoond. Ook is in het grondwater ter plaatse van peilbuis 031 een sterk verhoogde concentratie van nikkel, matig verhoogde concentratie van kobalt en barium en licht verhoogde concentratie van cadmium aangetoond.

De verontreinigde locaties bevinden zich niet in het plangebied. Er is geen aanleiding om aanvullend bodemonderzoek te doen.

5.1.6.4 Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voldoende is onderzocht en dat de locatie geschikt is voor de toekomstige bestemmingen.

5.1.7 Ecologie
5.1.7.1 Gebiedsbescherming Wet natuurbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Van oppervlakteverlies van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is derhalve geen sprake. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa. 5,3 km afstand van het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Andere gebieden die vallen onder Natura 2000 liggen op grotere afstand (> 10 km) van het plangebied. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0024.png" Afbeelding plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het project, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie Bijlage 10. Hieruit blijkt dat, uitgaande van de door de initiatiefnemer voorgenomen fasering, er geen sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.

5.1.7.2 Soortbescherming Wet natuurbescherming

Vaste rust- en verblijfplaatsen of essentiële leefgebieden (o.a. foerageergebied of vliegroutes) van beschermde soorten (zonder provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen Wet natuurbescherming) of vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet aanwezig in het deelgebied van Westergouwe fase 3b.

In het plangebied kunnen wel diverse broedvogels (met name weidevogels, watervogels en vogels die in verruigd gebied broeden) broeden waarvan het nest alleen beschermd is wanneer dit in gebruik is tijdens het broedseizoen. Op 26 januari 2022 is door Buijs Eco Consult een ecologisch werkprotocol opgesteld voor Westergouwe in 2022 (Bijlage 9). Verstoring van broedende vogels moet voorkomen worden door het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt te maken voor vogels als broedgebied en dit zo te houden tijdens het broedseizoen. Hiermee wordt een conflict met broedende vogels voorkomen. Indien vogels onverhoopt binnen het projectgebied tot broeden komen dienen de werkzaamheden op Westergouwe fase 3b hierop tijdelijk te worden aangepast (tot het broeden van deze soorten daadwerkelijk voorbij is).

Tijdens de ontwikkeling van Westergouwe fase 3b kan het plangebied in potentie geschikt worden als leefgebied voor de rugstreeppad. Hoewel de soort momenteel niet in het plangebied voorkomt, zou die zich in de toekomst mogelijk kunnen vestigen. Hiervoor is door de Omgevingsdienst Haaglanden in 2018 een ontheffing Wet natuurbescherming afgegeven (ODH-2018-00004417). In het ecologisch werkprotocol Westergouwe 2022 zijn voorzorgsmaatregelen opgenomen. Ter voorkoming van de vestiging van de rugstreeppad moet het creëren van voorplantingswater worden voorkomen op de bouwlocaties van Westergouwe fase 3b. Indien de rugstreeppad zich toch onverhoopt vestigt mag deze soort (incl. eieren en larven) met de afgegeven ontheffing worden verplaatst naar het voor de rugstreeppad ingerichte gebied bij de oeverzwaluwwand naast de entree van de Groenblauwe Zone.

Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen plan voor Westergouwe fase 3b niet leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de soortbescherming Wet natuurbescherming wanneer rekening wordt gehouden met broedende vogels. Er zijn vanuit de soortbescherming Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor het vaststellen van het plan.

5.1.7.3 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie onderstaande afbeelding. Er zijn vanuit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Zuid-Holland geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan voor Westergouwe fase 3b ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. In het kader van het eerdere bestemmingsplan voor het gehele plan Westergouwe heeft bovendien reeds compensatie van verlies aan weidevogelgebied plaatsgevonden in de Hoeksche Waard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1110BPWestergouwe3-OB01_0025.png"

Afbeelding plangebied ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

1. Een plan m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk). Bij een plan m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D is er sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiervoor hoeft geen raadpleging plaats te vinden en het besluit hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatcourant. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r..
5.2.2 Onderzoek en resultaten

Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen gekeken. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk, vergeleken met het geldende bestemmingsplan.

Conclusie en advies
Op het bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER of een MER-beoordeling. Een vormvrije MER-beoordeling vindt wel plaats in de vorm van de separate behandeling van de verschillende milieuaspecten.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Feitelijke planopzet

Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO). De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.


Methodiek
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijnen en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkingsbevoegdheden te vinden.


Bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is.


Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.


Bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.


Onderstaand volgt een toelichting op de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijfsgebied, Water, Wonen en Leiding - Ruwwater.

Artikel 3 Groen 

De bestemming Groen is uitsluitend opgenomen voor het groen aan de zuidkant van het plangebied.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is alleen toegekend aan de hoofdontsluitingsweg. Overige wegen zijn toegestaan binnen de bestemming Wonen, voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' en op de gronden gelegen binnen een afstand van 5 m van de aanduiding 'verkeer'.

Artikel 5 Water

De belangrijkste watergangen aan de rand van het gebied hebben de bestemming Water gekregen. Binnen deze bestemming zijn water, kaden en oevers, recreatief medegebruik en groenvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'is een brug ten behoeve van langzaam verkeer toegestaan.

Artikel 6 Wonen

Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn wonen, wegen en voet- en fietspaden, tuinen en erven, parkeervoorziening, groenvoorzieningen en water toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn uitsluitend wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen toegestaan. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om wonen, tuinen en erven tevens toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' mits gelegen binnen een afstand van 5 m van de grens van de aanduiding 'verkeer' en de bodem geschikt is of geschikt gemaakt wordt voor een gebruik ten behoeve van wonen.

De woningen kunnen in principe overal grondgebonden en gestapeld zijn. Op sommige locaties zijn gestapelde woningen niet toegestaan. Dat is met de aanduiding 'gestapeld uitgesloten' op de verbeelding aangegeven. Ook zijn er locaties waar alleen gestapelde woningen zijn toegestaan. Die locaties zijn op de verbeelding aangeduid als 'gestapeld'. Het maximum aantal bouwlagen van hoofdgebouwen is weergegeven op de verbeelding. Als op de verbeelding geen aanduiding voor het aantal bouwlagen is opgenomen geldt de regel dat de maximum bouwhoogte van hoofdgebouwen 12 m is. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 55 m².

Om de locatie, breedte en diepte van vrijstaande, twee-aan-een gebouwde, geschakelde en aaneengebouwde hoofdgebouwen in de beheerfase vast te leggen is in de bouwregels een bevriezingsregeling opgenomen voor herbouw, dan wel vervangende nieuwbouw van een hoofdgebouw. In de bouwregels is bepaald dat herbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, van een vrijstaand, twee-aan-een gebouwd, geschakeld en aaneengebouwd hoofdgebouw uitsluitend toegestaan is ter plaatse van het oorspronkelijke, legaal opgerichte hoofdgebouw. Bij herbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, van een vrijstaand, twee-aan-een gebouwd, geschakeld en aaneengebouwd hoofdgebouw mag de diepte en breedte van het hoofdgebouw niet meer en niet minder bedragen dan de diepte en breedte van het oorspronkelijke, legaal opgerichte hoofdgebouw.

In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning mag alleen worden verleend als de woning niet lager dan -4,7 m NAP wordt gebouwd. Ook zal er in voldoende mate moeten zijn aangetoond dat die woning wordt voorzien van een afsluitbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

Voor de bouw van een geluidsgevoelig gebouw geldt dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen moet vaststaan dat op de gevel(s) van dit gebouw de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit hogere waarden, met inachtneming van de in deze beschikking gestelde voorwaarde(n) en aantallen, niet overschrijdt.

Artikel 7 Leiding - Ruwwater

Binnen de dubbelbestemming Leiding - Ruwwater ligt de zogenaamde BAL-leiding. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Tevens geldt de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.


Kostenverhaal
Voor Westergouwe is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de combinatie Volker Wessels/Heijmans. Zowel de gemeente als de combinatie hebben gronden in het gebied. De kosten voor openbare voorzieningen worden gedeeld. De vastgoedontwikkeling is voor rekening en risico van de afzonderlijke partijen.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg

Voor instanties was er gelegenheid om een vooroverlegreactie te sturen, op basis van het bepaalde in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn 7 vooroverlegreacties op het plan ingediend. Rijkswaterstaat, Provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard en gemeente Waddinxveen hebben geen bezwaar tegen het bestemmingsplan. De reacties van Prorail, de GGD en de Veiligheidsregio zijn hieronder samengevat en van een reactie voorzien.

Prorail:
Het akoestisch onderzoek ontbreekt. Prorail zal het bestemmingsplan in de ontwerpfase beoordelen als het akoestisch onderzoek wordt toegevoegd.

Reactie gemeente:

Het akoestisch onderzoek is toegevoegd aan het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn verwerkt in paragraaf 5.1.1.

GGD:
In het advies wordt benoemd hoe in het voorliggende plan en in de verdere uitwerking aandacht kan worden besteed aan de thema's gezonde woonomgeving, gezonde gebouwen en gezonde mobiliteit en voorzieningen.

Luchtkwaliteit:

  • Vanwege de hoge etmaalintensiteit op de N207 en de N457 adviseert de GGD om een afstand van minstens 50 m aan te houden of geen woningen te bouwen in de eerste lijn.
  • Als dichter bij de weg bouwen toch nodig is adviseert de GGD om woningen dichtbij drukke wegen te voorzien van een toevoer van verse lucht vanuit de meest schone zijde. Realiseer ook permanent bruikbare, goed regelbare, eenvoudig te bedienen en inbraakveilige ventilatievoorzieningen in iedere verblijfsruimte.
  • De GGD adviseert om terughoudend te zijn met het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen op of binnen 250 m van een veehouderij.
  • Draag bij aan terugdringing van emissie van houtrook door tips te geven aan stokers om optimaal te stoken.
  • Maak publieke ruimten rookvrij.

Reactie gemeente:
De afstand tot de N207 en de N45 bedraagt voor de twee appartementsgebouwen aan de noordzijde van het plangebied respectievelijk 36 en 43 m. Voor de overige woningen bedraagt de afstand ten minste 58 m. Door aan de zijde van de Provincialeweg water te maken is geprobeerd de afstand tot de weg zo groot mogelijk te maken, maar het valt niet te voorkomen om met de appartementengebouwen toch dichter dan 50 m op de weg te bouwen, omdat anders erg veel ruimte verloren zou gaan. Het advies om de appartementen te voorzien van verse lucht aan de meest schone zijde is een goede aanbeveling. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal worden onderzocht of dit te realiseren is.

De afstand van nieuwe woningen in het plangebied tot het veehouderijbedrijf aan Provincialeweg 5 bedraagt ten minste 100 m. In het kader van de geurregelgeving is dit voldoende. Ook hier zou een grotere afstand teveel verlies van bouwruimte voor nieuwe woningen opleveren. Het advies om houtstokers te adviseren om optimaal te stoken zal stadsbreed worden opgepakt. Het verbieden van roken in de buitenruimte gaat voor de gemeente te ver (is het proportioneel en is het handhaafbaar?). Het wordt bij scholen en sportclubs wel gestimuleerd.

Geluid:

  • De GGD adviseert een cumulatieve geluidsbelasting van 50 dB(A) Lden en 40 dB(A) Lnight op de gevel en een binnenniveau van 33 dB(A) Lden. Op hoog belaste locaties adviseert de GGD tenminste één geluidsluwe, aangename zijde. Dit is een toegankelijke bruikbare en liefst groene en schone zijde per woning met een geluidbelasting minder dan 50 dB Lden en 40 dB Lnight.
  • De GGD noemt maatregelen die kunnen worden ingezet om te compenseren voor de gezondheidseffecten van hoge geluidbelasting.

Reactie gemeente:
Econsultancy heeft akoestisch onderzoek naar rail- en wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd aan het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn verwerkt in paragraaf 5.1.1. In het onderzoek wordt ingegaan op het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen wordt onderzoek gedaan naar geluidwering van de gevels, zodat binnen niet meer dan 33 dB(A) wordt ervaren.. Voor de woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB voor wegverkeer en/of meer dan 60 dB voor railverkeer wordt een geluidluwe gevel gerealiseerd en indien van toepassing worden de buitenruimte aan de geluidluwe gevel gesitueerd. Bij de uitvoering van het plan wordt bezien of en hoe de overige genoemde maatregelen van de GGD om geluidhinder in het plangebied te beperken een plek kunnen krijgen.

Trillingen:

De GGD adviseert rekening te houden met trillingshinder van de spoorlijn Rotterdam - Gouda en te onderzoeken of er maatregelen nodig zijn om hinder te beperken.

Reactie gemeente:
Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt meestal binnen een afstand van ongeveer 100 m vanaf de bron. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op. De kleinste afstand tussen woningen binnen het plangebied en de spoorlijn Rotterdam - Gouda bedraagt reeds circa. 240 m. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het aspect trillingen geen belemmeringen vormt voor het planvoornemen.

Elektromagnetische straling:

De GGD raadt aan om woningen op één tot vier meter afstand van transformatorhuisjes en wijkverdeelstations te plaatsen om verhoogde blootstelling aan elektromagnetische straling te voorkomen.

Reactie gemeente:
Deze nutsvoorzieningen zijn nog niet exact gepland. Er zal bij plaatsing zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het afstandsadvies.

Bodem:

De GGD adviseert loodnormen op te stellen voor het plangebied die verder gaan dan het juridische maximum. De GGD heeft gezondheidskundige risicowaarden opgesteld.

Reactie gemeente:
Voor de ontwikkeling van Westergouwe is bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapporten zijn toegevoegd aan het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn verwerkt in paragraaf 5.1.6. Er zijn geen verontreinigingen met lood in het plangebied aangetroffen.

Groen en Blauw:

  • De GGD adviseert om bij het bouwen rekening te houden met het veranderende klimaat en verwijst hiervoor naar de Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief bouwen en inrichten.
  • Ook vraagt de GGD aandacht te hebben voor de positieve en negatieve klimaat-adaptieve uitdagingen.

Reactie gemeente:
Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met het advies van de GGD omtrent klimaatadaptief bouwen en inrichten. De wijk heeft veel water en groen en in de openbare ruimte wordt hemelwater zo veel mogelijk vastgehouden. Daarnaast is Westergouwe goed bestand tegen overstromingen door een dijkdoorbraak. Westergouwe is op het punt van klimaatadaptief bouwen op landelijk niveau een voorbeeldwijk.

Gezonde gebouwen:

De GGD stelt een aantal maatregelen voor ten behoeve van een gezond binnenmilieu van gebouwen. Door zorg te dragen voor een prettige temperatuur, geschikte isolatie en een goede binnenluchtkwaliteit, kunnen gezondheidsklachten die samenhangen met het gebouw worden voorkomen.

Reactie gemeente:
Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met het advies van de GGD omtrent het creëren van een gezond binnenmilieu van gebouwen, voor zover het de verantwoordelijkheid van de gemeente betreft. Tot op heden is het Bouwbesluit leidend voor de eisen waaraan bouwers moeten voldoen.

Gezonde mobiliteit en voorzieningen:

  • De GGD geeft aan dat het nodig is om oog te hebben voor de behoeften van kwetsbare groepen die niet goed ter been zijn.
  • De GGD adviseert om lopen in de wijk te stimuleren.
  • De GGD adviseert voldoende ruimte vrij te houden voor maatschappelijke voorzieningen voor verschillende doelgroepen en aandacht te hebben voor de nabijheid en toegankelijkheid van die voorzieningen. Ook is aandacht nodig voor ouderen en mensen met een lagere sociaaleconomische status bij het realiseren van de woningen en de omgeving.

Reactie gemeente:
Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met het advies van de GGD omtrent gezonde mobiliteit en voorzieningen. De doorlopende groene zones in het plan bevatten fiets- en voetpaden, waardoor de wijk makkelijk en veilig te voet doorkruist kan worden.

Veiligheidsregio

  • De Veiligheidsregio adviseert op tekening weer te geven hoe en op welke wijze het plangebied door een brandweervoertuig benaderd kan worden. Ook wordt gevraagd om de bereikbaarheid van het gehele Westergouwe gebied in zijn geheel aan te leveren, inclusief eventuele calamiteitsroutes.
  • De Veiligheidsregio vraagt om een voorstel met de projecteringstekeningen van de brandkranen en eventuele andere bluswaterwinmogelijkheden, inclusief de gereserveerde opstelplaats van het brandweervoertuig.
  • De Veiligheidsregio adviseert om aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen bij de bouw mee te nemen, omdat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied met twee minuten wordt overschreden.
  • De gevolgen van de realisatie van 4.400 woningen in het gehele gebied voor zorgorganisaties moet bekeken worden. Nagegaan moet worden of de huidige voorzieningen volstaan met de komst van de nieuwe wijk en haar inwoners.

Reactie gemeente:
De gemeente levert de gevraagde gegevens met bijbehorende tekeningen aan en vraagt nogmaals om advies van de Veiligheidsregio. Het advies over de toereikendheid van de bestaande voorzieningen bij een verdere groei van de wijk is een begrijpelijk advies. Dit heeft de aandacht van de gemeente.

7.3.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende die periode kunnen zienswijzen worden ingebracht.