direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Supermarkt Fluwelensingel
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding uitwerkingsplan

Aan de Fluwelensingel 56-59 was voorheen garagebedrijf De Jong gevestigd. Het garagebedrijf is gesaneerd en de voorheen bebouwde grond, alsmede de achtergelegen gronden liggen braak.

De ontwikkelaar van de locatie, Timpaan, heeft het plan om op de locatie een supermarkt en parkeerplaatsen te realiseren alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

De gemeente heeft een exploitatieovereenkomst gesloten met B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling op 22 december 2011. De overeenkomst betrof het plan om een supermarkt van 1.500 m2 Verkoop Vloer Oppervlakte (VVO) met mogelijk bovenwoningen en parkeerplaatsen op de percelen plaatselijk bekend Fluwelensingel 56-59 te realiseren. Gebleken is dat het project uit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt onder de in de overeenkomst betrokken voorwaarden in principe doorgang kan vinden.

De gewenste ontwikkeling is in lijn met het bestemmingsplan, maar moet nog uitgewerkt worden. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt een uitwerkingsplan opgesteld waardoor de planologische regeling voor het gebied wordt aangepast.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de historische binnenstad. Het betreft de locatie van het voormalige garagebedrijf aan de Fluwelensingel 56-59. Op onderstaande figuur is het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0001.jpg"

Uitsnede luchtfoto met indicatie plangebied.

Het projectgebied is gelegen binnen de plangrenzen van bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Het bestemmingsplan is op 25 mei 2011 vastgesteld en

Hoofdbestemming van het perceel is 'Gemengd - Uit te werken. Dat betekent dat voor het gebied een uitwerkingsplan dient te worden opgesteld. Functies die binnen het kader van de uitwerkingsbevoegdheid zijn toegestaan zijn:

  • Woningen
    • 1. tot een maximaal aantal van 15;
    • 2. tot een diepte van maximaal 15 m;
    • 3. tot een goothoogte van maximaal 10 m / kap 13 m
    • 4. voorzien van een kap
  • Detailhandel
    • 1. Uitsluitend op de begane grond (ondersteunende functies mogen eventueel op de verdieping worden gerealiseerd)
    • 2. Met een VVO van ten hoogste 1500 m2

Dubbelbestemmingen zijn ondermeer:

  • Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht
  • Waarde - Archeologie
  • Waterstaat - Waterkering


Tot slot geldt er een vrijwaringszone voor de molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0002.jpg"


Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost

Door het opstellen van een uitwerkingsplan worden de juridische randvoorwaarden geschapen om het project mogelijk te maken. Het plan biedt een planologische basis voor afgifte van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend uitwerkingsplan Supermarkt Fluwelensingel bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten en de ruimtelijke hoofdopzet beschreven. Verder wordt ingezoomd op de belangrijkste planaspecten, zoals verkeer, water, groen en cultuurhistorie. In hoofdstuk 4 een aantal relevante beleidskaders voor het plan geschetst. Daarbij wordt een relatie gelegd met de beleidskaders die ten grondslag hebben gelegen aan het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' . In hoofdstuk 5 worden de milieukundige randvoorwaarden beschreven waarbinnen dit plan is opgesteld. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de juridische vormgeving van het plan. Hoofdstuk 7 gaat tenslotte in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Kort Haarlem

In 1918 werd een begin gemaakt met de bouw van de Burgemeester Martenssingel, tussen de al bestaande bebouwing in Kort Haarlem en het Van Iterson Ziekenhuis (1909-1910). Er werd volstaan met de bouw van drie scholen en de huizenblokken tussen de IJssellaan en de De la Reylaan.

De volgende uitbreiding van de wijk was in 1921 toen de woningbouwvereniging Sint-Joseph opdracht tot de bouw van 177 huizen gaf naar ontwerp van de architect C.P.W. Dessing. Deze woningbouwcomplexen waren volgens de stadstuingedachte opgezet wat inhield dat ze kleinschalig waren, lage bebouwingsdichtheid, afwisselend stratenpatroon en eengezinswoningen met tuin en gemeenschappelijke voorzieningen zoals een buurtwinkel. In de jaren hierna zijn diverse andere straten gebouwd. De laatste woningen werden uiteindelijk in 1955 gebouwd.

Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de binnenstad, binnen het gebied genaamd Jan Verzwollezone noord. Het gebied Jan Verzwollezone Noord bevindt zich direct ten noorden van de Martensstraat, tussen Fluwelensingel en IJssellaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0003.jpg"

Begrenzing uitwerkingsplan

2.2 Functionele structuur

In het uitwerkingsgebied worden in het vigerende bestemmingsplan de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

  • een uitbreiding van het parkeerterrein Klein Amerika met circa 130 parkeerplaatsen, vanwege de extra parkeerbehoefte voor bezoekers van de binnenstad, dit conform het beleid zoals vastgesteld in de Parkeerbeleidsnota 2005-2015.
  • de realisatie van een supermarkt aan de kant van de Fluwelensingel ter hoogte van de nrs. 56-59, met bijbehorende parkeervoorzieningen;
  • 15 woningen boven de supermarkt, in de rooilijn van de Fluwelensingel;

De supermarkt en de woningen moeten in de rooilijn van de Fluwelensingel worden gebouwd, en passen in het stedenbouwkundig beeld van de Fluwelensingel, dat onder het beschermd stadsgezicht valt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Timpaan is voornemens om aan de Fluwelensingel, locatie Klein Amerika (voormalige locatie autobedrijf De Jong) een supermarkt te ontwikkelen, eventueel met kleinschalige aan supermarkt gelieerde detailhandel. Timpaan heeft voor de ontwikkeling van het terrein een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente Gouda.

De bestemming Gemengd – Uit te Werken is opgenomen in het bestemmingsplan Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost. De gronden binnen deze bestemming zijn (conform artikel 21.1 Uitwerkingsregels) bestemd voor o.a. detailhandel en daaraan gerelateerde parkeervoorzieningen. De supermarkt krijgt conform opgenomen in het bestemmingsplan in artikel 21.2 een oppervlakte van ten hoogste 1.500 m² verkoopvloeroppervlakte (vvo). De detailhandel zal worden gesitueerd op de begane grond, op de eerste verdieping zijn ondergeschikte zaken zoals kantoor, kantine, toiletten en opslag toegestaan. De 1.500 m2 verkoopvloeroppervlakte is inclusief optionele aan supermarkt gelieerde detailhandel.

Ten behoeve van de supermarkt zullen 90 parkeerplaatsen worden aangelegd zodat voldoende ruimte wordt gecreëerd voor de supermarktbezoekers om te parkeren. Dit is ruim boven de norm van 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo winkelruimte. De winkel krijgt zowel een dagelijkse functie voor de bewoners van de binnenstad en omliggende buurten, als een lokaal- en regionaalverzorgende functie. Het parkeerterrein is een aanvulling op het bestaande parkeerterrein Klein Amerika, dat een belangrijk parkeerterrein is voor binnenstadbezoekers.

In het uitwerkingsplan wordt ook een bestaand woongebouw aan de Fluwelensingel 59 meegenomen, dat conform het huidige gebruik de bestemming Wonen krijgt.

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

Aan de zijde van de Fluwelensingel wordt een gevel gepositioneerd tussen de huisnummers 55 en 59. De hoofdingang voor bezoekers en de bevoorradingslocatie van de supermarkt zullen aan de zijde van het parkeerterrein zijn gesitueerd. Vrachtwagens bereiken de supermarkt via het reeds bestaande parkeerterrein Klein Amerika. Onderstaande afbeeldingen geven twee mogelijke scenario's weer.

De weergegeven maatvoering van het te bebouwen oppervlak en de indeling van het parkeerterrein is een indicatie. De exacte maatvoering/lay-out (waaronder entree) van de supermarkt en de indeling van het parkeerterrein zal worden uitgewerkt zodra de supermarktformule bekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0004.jpg"

Terreininrichting variant 1: magazijn en dienstruimte aan Fluwelensingel

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0005.png"

Terreininrichting variant 2: magazijn en dienstruimte aan zijde parkeerterrein

3.3 Planaspecten

Stedenbouwkundig plan

De kaders vanuit de welstandsnota zijn als volgt samen te vatten:

  • de Fluwelensingel valt in het gebied Binnenstad en in zone C.
  • zone C kan bredere en grootschaliger panden bevatten
  • opbouw panden verticaal, met 'plint', dakkap evenwijdig aan perceelsgrens
  • gevel van rood-bruin metselwerk of stucwerk
  • vaak ca. 60 cm hardstenen plint

Het vigerende bestemmingsplan bepaalt de stedenbouwkundige kaders door middels van de in dat bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels en bijbehorende gevelkaart. Deze kaders kunnen als volgt worden samengevat:

  • goothoogte minimaal 7 m en maximaal 10 m
  • bouwhoogte maximaal 13 m
  • gevelbreedte tussen 4,20 m en 7,5 m
  • kap verplicht met een helling tussen 40 en 55 graden.

Afwijking van de regel over de dakhelling is mogelijk (eventueel plat dak), na advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Parkeren en ontsluiting

Het terrein dat aansluit op de supermarkt heeft ruim voldoende parkeerplaatsen. De nieuwe parkeerplaatsen vormen fysiek een geheel met het bestaande parkeerterrein, en komen daardoor ook te vallen onder het bestaande betaald parkeren. De ontsluiting zal verlopen over de bestaande toegang via Klein Amerika naar de Fluwelensingel. Ten minste vier parkeerplaatsen zullen als mindervalide parkeerplaats uitgevoerd worden.

Aan de oostkant van het terrein worden ca. 30 tot 40 parkeerplaatsen ontwikkeld die als privéplaats voor omwonenden of andere belanghebbenden kunnen worden gebruikt. Deze parkeerplaatsen worden ontsloten via de Burgemeester Martensstraat. Hier komt ook een noodweg voor (hulpverlenende) instanties.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Met het uitwerkingsplan Supermarkt Fluwelensingel zijn geen nationale belangen in het geding. De onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een supermarkt, binnen de kaders van een nader uit te werken bestemming.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. Indien in het nieuwe bestemmingsplan een ruimtelijke ontwikkeling wordt bestemd, waarvoor in het voorgaande plan een - niet benutte - uitwerkingsplicht was opgenomen, is er sprake van het opnieuw bestemmen van een onbenut gebleven planologische mogelijkheid. Dit betreft dan geen stedelijke ontwikkeling waarop de Ladderplicht van toepassing is (ABRvS 24 februari 2016, 201506618/1/R6, ECLI:NL:RVS:2016:489).

Conclusie

Voorliggende uitwerkingsplan legt een onbenut gebleven planologische mogelijkheid vast. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft voor deze ruimtelijke ontwikkeling niet te worden doorlopen.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit - vast. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie. De Actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014.

De Actualisering 2016 heeft betrekking op onder meer strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mitsbeleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie

Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteitskaart (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreiding bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

De ontwikkeling van de supermarkt en bijbehorende parkeerplaatsen sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Het plangebied wordt aangemerkt als bebouwde ruimte. De ontwikkeling is passend in de bestaande maat en schaal van de locatie en de directe omgeving. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Het is een voorzetting en uitbreiding van de bestaande stedelijke kwaliteit. Doordat de bebouwing op een binnenstedelijke locatie plaatsvindt is er sprake van het benutten van bestaande mogelijkheden. De ontwikkeling kan gezien worden als een inpassing. Het plan sluit derhalve aan bij het beleid uit de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening Ruimte en Mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale verordening opgenomen. zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.

Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 van de verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. In die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. Gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zin of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. Passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. Zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.

In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.

Conclusie en verantwoording

Voorliggende uitwerkingsplan legt een onbenut gebleven planologische mogelijkheid vast. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft voor deze ruimtelijke ontwikkeling dan ook niet te worden doorlopen.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.

4.1.4 Planbeschrijving en conclusie

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als te 'ontwikkelen uitloopgebied centrum'. In de randen om de binnenstad moet ruimte worden geboden aan functies die niet (meer) passen in de middeleeuwse maat en schaal, maar die wel bij het pakket van de binnenstad horen. Hiermee worden bewust overloopgebieden voor de binnenstad gecreëerd. In de oostelijke randen gaat het bijvoorbeeld om kleinschalige kantoren, winkels en woningen. Door ze vlak buiten de binnenstad te plaatsen blijft sprake van meerwaarde.

De ontwikkeling van een supermarkt aan de rand van de binnenstad sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de ruimtelijke structuurvisie.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère

In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op grond van de Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het uitwerkingsplan.

De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is een grote bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. De bebouwing, in het plangebied, die grenst aan de Turfsingel valt binnen deze aanwijzing. De grens van het beschermd stadsgezicht is onderstaand aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0006.png"

Doel van de bescherming van het stadsgezicht is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad als een zwaar belang mee te laten wegen bij verdere ontwikkelingen binnen het aangewezen gebied. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te 'bevriezen'. Monumentenzorg behelst de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van onroerende goederen die van algemeen belang zijn door hun historische, volkskundige, artistieke, wetenschappelijke, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde. Voor zover bebouwing en openbare ruimte aangemerkt zijn als waardevol, is het de bedoeling om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwen en terreinen hierop af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De randen van de binnenstad maken daarvan een onlosmakelijk deel uit. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te versterken.

4.2.2 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Erfgoedvisie

Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie was de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit uitwerkingsplan niet beoogt om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.

Cultuurhistorische Analyses

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zogenaamde "gelevlekkenkaart", onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0007.png"

Met de Cultuurhistorische Analyses worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht. Ze worden gebruikt om ontwikkelaars te attenderen op de aanwezige waarden en als objectieve basis voor de ruimtelijke onderbouwing van de plannen. De plannen dienen minimaal rekening te houden met de waarden die voor het betreffende gebied in kaart zijn gebracht. Het mooiste is als ontwikkelaars de gevonden waarden niet alleen respecteren en waar mogelijk behouden, maar ook dat ze zich er in hun plannen door laten inspireren. Omdat ontwikkelaars zich primair laten leiden door wat het bestemmingsplan aan mogelijkheden biedt, is de kans groot dat door het ontbreken van voldoende cultuurhistorische informatie in het bestemmingsplan, er bij gebiedsontwikkeling onvoldoende rekening mee wordt gehouden. Met de komst van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) komt daar verandering in.

Erfgoed in bestemmingsplannen 

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten (zie hoofdstuk 3.3). Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (omgevingsvergunning). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De volgende zaken zijn verplicht:

  • 1. In de toelichting dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (wijziging van het Bro). Archeologie is hiervan een onderdeel.
  • 2. Op de verbeelding, in de toelichting en in de planregels dienen beschermde Stads- en dorpsgezichten te worden opgenomen en beschreven.
  • 3. Indien daartoe noodzaak bestaat, dient een omgevingsvergunningstelsel voor aanlegactiviteiten in de planregels te worden opgenomen voor bodemingrepen. De Monumentenwet stelt het verplicht een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) op te nemen in het bestemmingsplan voor bepaalde bodemingrepen. In het bestemmingsplan wordt expliciet aangegeven voor welke ingrepen een omgevingsvergunning verplicht is.

Gouds erfgoed op de kaart

Om een goed inzicht te verkrijgen in wat de historie van het plangebied te bieden heeft, is de reeds opgebouwde kennis en informatie gebundeld en in overzichtskaarten samengebracht. Deze zogenaamde '(steden)bouwkundige Basiskaart' is nog in ontwikkeling, maar de informatie daaruit wordt in dit bestemmingsplan gebruikt om het Gouds Erfgoed inzichtelijk te maken. Waar nog voldoende informatie ontbreekt, moet - overeenkomstig de 'gelevlekkenkaart' - bij nieuwe ontwikkelingen een Cultuurhistorische Analyse worden gemaakt. Door het stapelen van verschillende waarden in één kaartbeeld is het mogelijk snel door accumulatie de meerwaarde van elementen, patronen en structuren te zien.

Gouds erfgoed in het plangebied

Het Gouds Erfgoed, zoals dat hier voor het plangebied wordt beschreven, is tot stand gekomen uit de volgende bronnen en inventarisaties:

- Nota Cultuurhistorie Gouda   - Nota CH  
- Provinciale Hoofdstructuur   - CHS  
- Rijksmonumentenlijst   - RM  
- Rijks Beschermd Stadsgezicht   - BSG  
- Gemeentelijke Monumentenlijst   - GM  
- Gemeentelijke Archeologische Basiskaart   - ABK  
- Inventarisatie Jongere Bouwkunst en stedebouw (1850-1940)   - JB  
- Inventarisatie Naoorlogse architectuur en stedebouw (1940-1965)   - Naoorlogs  
- Monumenten Inventarisatie en Selectie Project   - MIP, MSP  
- Diverse Cultuurhistorische Analyses   - CHA  

Waardevolle gebieden en structuren

De Nota Cultuurhistorie en de Provinciale Hoofdstructuur (CHS), zie onderstaande afbeelding, geven voor het plangebied verschillende waardevolle gebieden en structuren 1  aan. Dit zijn:

Historisch-landschappelijke lijnen

  • Blekerssingel - Fluwelensingel; waarde is zeer hoog

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0008.jpg"

Overige gebieden en structuren

Binnen het plangebied zijn geen traditionele windmolens aanwezig. Wel liggen er binnen het plangebied een deel van een molenbiotoop. Molenbiotopen zijn gebieden rond een traditionele windmolen met een straal van 400 meter. Deze biotopen zijn van even hoge waarde als de molens zelf. De zuidwestelijke en punt van het plangebied ligt binnen de cirkel van de molen 't Slot. Binnen deze cirkels gelden beperkingen voor de bouwhoogte van bebouwing. De plangrens ligt op circa 310 meter van de molen 't Slot. In de regels is een formule opgenomen die aan de hand van de afstand tot de betreffende molen berekent welke maximale bouwhoogte geldt.

Nederzettingen (kern, lint, verspreide bebouwing)

Op de kaart "waardevolle gebieden" van de Nota Cultuurhistorie is het gebied begrensd door de IJssellaan, de Karnemelksloot, Joubertstraat en de route Burgemeester Martenssingel, De la Reylaan, Bothastraat aangegeven als Kern, lint respectievelijk verspreide bebouwingswaarde redelijk hoog: structuur intact. De planlocatie grenst hier aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0009.jpg"

Beschermd Stadsgezicht

De Fluwelen- en Blekerssingel en de bebouwing langs deze wegen behoren tot het beschermd stadsgezicht in Gouda. Op de bovenstaande kaart is het beschermd stadsgezicht aangegeven met donkerrood. Dit gebied heeft als nederzetting een zeer hoge waarde en is aangewezen als beschermd stadsgezicht (zie paragraaf 3.5.1 en bijlage 1). Voor dit gebied zijn in de regels derhalve bepalingen opgenomen die de waarden in dit gebied beschermen.

Rijksmonumenten

In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten.

Gemeentelijke monumenten

De Verordening inzake Monumenten en Archeologie maakt het onder meer mogelijk gemeentelijke monumenten aan te wijzen. In het plangebied bevinden zich verschillende gemeentelijke monumenten. Om bij wijziging te kunnen toetsen of de waardevolle elementen van een beschermd monument zoveel mogelijk behouden blijven, is voor elke wijziging van een beschermd monument een vergunning nodig van het college van Burgemeester en Wethouders. Dit geldt voor het gehele pand, inclusief interieur, bijgebouwen tuininrichting, bomen etc. of voor het gehele park of tuin. In het plangebied bevinden zich verschillende gemeentelijke monumenten. In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten

Jongere bouwkunst en stedenbouw (1850-1940)

Voor de periode 1850-1940 heeft een inventarisatie plaatsgevonden van objecten, complexen, ensembles en structuren. De resultaten daarvan zijn verdeeld over drie categorieën.

A-categorie: toppers uit de periode Jongere bouwkunst en stedenbouw (1850-1940) zullen worden voorgedragen als 'gemeentelijk monument'.

B-categorie: zaken waarvan de waarden betrekking hebben op de uiterlijke verschijningsvorm, omdat deze bepalend is in het stedenbouwkundig of architectonisch beeld. Hier geldt dus geen inwendige bescherming. Bedoeld is om ingrepen die de verschijningsvorm kunnen aantasten zorgvuldig te toetsen. Centraal staan bouwcontouren, aan-/uitbouwen, kapvormen, dakkapellen, erkers, kozijnen, materiaalgebruik, etc. Zaken uit de B-categorie kunnen worden voorgedragen als 'gemeentelijk monument van jongere bouwkunst' of 'beeldbepalend pand'.

C-categorie: zaken die waardevol zijn in samenhang met de omgeving.

Van de jongere bouwkunst vragen geen objecten bijzondere aandacht binnen het plangebied.

Naoorlogse architectuur en stedenbouw (1940-1965)

Naar aanleiding van de Nota Cultuurhistorie (2004) is in 2005 een inventarisatie uitgevoerd van de naoorlogse architectuur en stedenbouw tot 1965. In 2007 verscheen de 'Waardering naoorlogse architectuur en stedenbouw in Gouda' als logisch vervolg hierop. In de Inventarisatie worden uitvoerige beschrijvingen en analyses gegeven van de wijken en buurten in Gouda, evenals een lijst van gebouwen. De teksten zijn gebaseerd op historisch onderzoek, interviews met betrokkenen en een schouw. Op lokaal niveau geeft de inventarisatie een goed overzicht van de omvangrijke naoorlogse bouwproductie in Gouda. Uit de inventarisatie blijkt dat Gouda in de periode 1940-1965 ruimtelijk een grote groei doormaakte. De waardering is behulpzaam bij het bepalen van de omgang met de gebouwen en gebieden uit deze periode. De inventarisatie en waardering zijn complementair aan elkaar. Zo wordt in de waardering bijvoorbeeld niet opnieuw de historische context genoemd.

In het plangebied Supermarkt Fluwelensingel komen geen (zeer) waardevolle zaken voor die representatief zijn voor de naoorlogse stedenbouw en architectuur.

4.3 Archeologisch beleidskader

4.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

1. Omvang

  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

4.3.4 Planbeschrijving en conclusie

Voor het projectgebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0010.png"
Bij toekomstige ontwikkelingen is een archeologievergunning noodzakelijk. Met het oog op de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische belangen wordt voor deze locaties de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen op de verbeelding.

Het bestemmingsplan beoogt het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd wordt getoetst of voor betreffende specifieke plan nader onderzoek noodzakelijk is. Op dit moment is onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische daarom wel wenselijk, maar ten behoeve van de vaststelling van dit uitwerkingsplan nu niet noodzakelijk.

4.4 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semi-overheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Bomenverordening

De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.

Conclusie/beschrijving plangebied

In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Wel op het naastgelegen parkeerterrein Klein Amerika, dat met voorliggende plan wordt uitgebreid. De inrichting van het parkeerterrein, daaronder begrepen de bomen, zal op gelijke wijze worden doorgezet op het uitbreidingsgedeelte van het parkeerterrein. Het plan voegt dus groen toe.

4.5 Verkeer, infrastructuur en parkeren

4.5.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 4.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld.

Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden. Nederland wil ook in 2040 tot de top 10 meest concurrerende landen ter wereld behoren. De sterke punten van Nederland zijn geconcentreerd in de mainports, brainports, greenports en de valleys. Tevens zijn twee economische groeiscenario's het uitgangspunt, het lage groeiscenario "regional community" (RC) en het hoge groeiscenario "global economy" (GE).

In de SVIR zijn corridors aangegeven die aan een streefbeeld moeten voldoen. Dit betreft de ambitie van minimaal 2x3 rijstroken op drukke verbindingen buiten, en van en naar de Randstad, en minimaal 2x4 rijstroken binnen de Randstad. De A12 bij Gouda daar onder begrepen. Tevens wordt het creëren van "supersnelwegen" door middel van het scheiden van lokaal en doorgaand verkeer een vast punt in planstudies, waar dit zinvol en haalbaar is. Ook is een aantal nieuwe verbindingen opgenomen in de SVIR.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

4.5.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:

  • Het op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken;
  • Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit;
  • Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.

4.5.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015

Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.

Het fietsplan beschrijft vanuit de doelstellingen de beleidskaders van andere overheden en de huidige situatie met knelpunten, die de bouwstenen zijn voor het nieuwe beleid. Vervolgens wordt aangegeven welke acties ondernomen worden op de genoemde knelpunten in de vorm van:

  • Maatregelen netwerk en routes;
  • Maatregelen fietsparkeren;
  • Maatregelen communicatie, gedragsbeïnvloeding en innovatie.

Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurt ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.

Parkeerbeleidsplan

In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:

  • voorzien in de parkeerbehoefte nu en in de toekomst;
  • de gemeente reguleert bestaande en stimuleert nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen en reguleert het gebruik (tariefheffing, belanghebbenden);
  • alle kosten die aan het parkeren zijn toe te rekenen worden in rekening gebracht bij de gebruiker.

Randvoorwaarden daarbij zijn:

  • kostendekkende tarieven zodat het voor investeerders interessant wordt te investeren in parkeervoorzieningen;
  • de gemeente draagt zorg voor de exploitatie van parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied;
  • parkeren op eigen terrein (uitgangspunt is dat zowel in de bestaande situatie als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut);
  • uitbreiding van parkeervoorzieningen mag niet leiden tot meer verhard oppervlak ten koste van openbaar groen (dus gestapelde parkeervoorzieningen).

Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.

Wanneer het bij woningen in de binnenstad niet mogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, dan zullen deze worden aangemerkt als woning voor “autoloos wonen”.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en Wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien.

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.

Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende’ regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.

Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in bijlage 7a bij de Bouwverordening te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.

4.5.4 Planbeschrijving

Het uitwerkingsplan is opgesteld met het oog op het realiseren van een supermarkt. In het voortraject voor opstellen van het uitwerkingsplan zijn de verkeerskundige aspecten onderzocht.

Parkeren

Het parkeerterrein van de supermarkt wordt gerealiseerd als uitbreiding van het bestaande parkeerterrein Klein Amerika, zonder fysieke afscheiding. Voor de nieuwe parkeerplaatsen gaat hetzelfde betaald parkeren regime gelden, waarbij klanten van de supermarkt hier (op initiatief van de supermarkt) mogelijk in worden gecompenseerd bij afrekening van de boodschappen. Ten behoeve van de voorziene detailhandel van maximaal 1.500 m2 vvo (ca. 2.000 m2 bvo) zijn ca. 60 parkeerplaatsen benodigd op grond van een parkeernorm van 3 pp / 100 m2 bvo. Hierin wordt ruimschoots voorzien doordat het bestaande publieke parkeerterrein Klein Amerika met 90 plaatsen wordt uitgebreid. Aan de zijde van de hoofdingang van de supermarkt worden ten minste vier parkeerplaatsen ingericht voor minder validen.

Aan de oostzijde van het terrein worden door de ontwikkelaar ongeveer 30 tot 40 parkeerplaatsen extra gerealiseerd, met het doel deze te verkopen ten behoeve van particulier gebruik. Deze plaatsen zullen door een fysieke afscheiding worden afgesloten van het overige openbare parkeerterrein.

Verkeersgeneratie

Er komt één in/uitgang voor het openbare parkeerterrein via Klein Amerika, waarbij het vrachtverkeer voor de supermarkt een recht van overpad krijgt. Dit is gelijk aan de huidige situatie.

Door de locatie in het centrum van Gouda in aansluiting op een groot bestaand parkeerterrein met een belangrijke functie voor binnenstadsbezoekers zal de supermarkt een tweeledige functie vervullen. Een dagelijkse functie voor de bewoners van de omliggende buurten (waaronder die van de binnenstad), en een lokaal- en regionaalverzorgende functie voor bezoekers van de binnenstad van Gouda. De eerste doelgroep zal de supermarkt vooral te voet of met de fiets bezoeken. Daarnaast zal de supermarkt vanwege de ligging in het centrum een deel van de omzet halen vanuit bestedingen van centrumbezoekers die primair met een recreatief bezoekmotief de binnenstad van Gouda bezoeken, door te parkeren op Klein Amerika en via de Lange Tiendeweg het centrumgebied in te lopen.

In de voormalige situatie was een garage gevestigd. De daarbij behorende verkeersgeneratie lag veel lager dan de nieuwe situatie. Het ligt daarom niet in de rede om de nieuwe situatie af te zetten tegenover de oude. In CROW-publicatie 317 is aangegeven dat de verkeersgeneratie van een fullservice supermarkt (laag en middelhoog prijsniveau) in mvt/etmaal per weekdag voor het schilgebied rondom een centrum 57,0 - 98,6 mvt/etmaal per 100 m2 bvo bedraagt. De omvang van de nieuwe supermarkt zal ca. 1.900 m2 bvo bedragen. Dit resulteert een weekdaggemiddelde van 1.470 mvt/etmaal.

Conclusie verkeer en parkeren

Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de ontwikkeling toenemen met maximaal ongeveer 1.470 voertuigbewegingen per etmaal.

Vanuit verkeerskundig perspectief is er, uitgaande van bovengenoemde inrichting, geen belemmering het uitwerkingsplan vast te stellen.

4.6 Stedenbouw

4.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. welstandsluwe gebieden;
  • 4. welstandsvrije achterkanten;
  • 5. ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0011.png"

Onderzoek en resultaten

In het gebied is bijzondere welstandsbeleid van toepassing. Voor de Binnenstad en haar randen zijn voor het gehele gebied van het beschermd stadsgezicht de criteria voor bijzondere welstand van toepassing

Bij het vernieuwen, herstellen en het aanbrengen van kleine wijzigingen van gebouwen moet voor wat betreft de materiaalkeuze en de detaillering zoveel mogelijk worden aangesloten bij de architectuur en bouwhistorie van het pand. Er moeten bij oudere gebouwen traditionele materialen in traditionele detaillering toegepast worden. Voor zover het in de onderstaande onderdelen niet uitgewerkt is zijn de algemene welstandscriteria van toepassing. De nadruk wordt gelegd op alles wat zichtbaar is vanuit het publieke domein. Wanneer het bouwplan is uitgewerkt wordt dit ter toetsing voorgelegd aan de welstandscommissie.

Het ‘Beeldkwaliteitplan voor de Binnenstad en haar randen’ is hier tevens van toepassing.

4.6.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. De nota is vastgesteld in 2005. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. Op de zoneringskaarten geeft de nota aan waar hoogbouw binnen Gouda denkbaar is. In de zones waar dat van toepassing is, worden maximale bouwhoogtes gegeven. Omdat iedere plek zijn eigen specifieke kenmerken heeft, zijn de randvoorwaarden waaraan de hoogbouw dient te voldoen, omschreven in de vorm van algemene aandachtspunten.

De functie van de nota Hoogbouw als toetsingsinstrument zal met name tot uitdrukking komen in die gevallen waar er voor de gemeente de mogelijkheid en ruimte is om te sturen in de ruimtelijke ontwikkeling van een plek of gebied. Hiervan is sprake als de gemeente eigenaar is van de grond of als medewerking aan een initiatief wordt verleend buiten de kaders van het geldende bestemmingsplan in de vorm van een afwijking of een herziening van het bestemmingsplan. In die gevallen geeft de gemeente via maatwerk randvoorwaarden aan waarbinnen een ontwikkeling tot stand mag komen. Als vanuit het programma en de stedenbouwkundige inpassing van dat programma in de wijk hoogbouw tot de mogelijkheden behoort, dan geeft de nota Hoogbouw daarvoor de bijzondere randvoorwaarden ten aanzien van de bouwhoogte en de bijbehorende condities voor de inpassing op het maaiveld.

Het plan maakt geen hoogbouw mogelijk.

4.6.3 Stedenbouwkundige visie op de binnenstad en haar randen

De gemeente Gouda heeft een Stedenbouwkundige Visie voor haar binnenstad en de randen daaromheen opgesteld. Het belangrijkste doel hiervan is dat de cultuurhistorische identiteit van de binnenstad sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte. Onderdeel van de visie is een Beeldkwaliteitplan (hierna BKP), dat een instrument vormt om nieuwe ruimtelijke inzichten en daarmee samenhangende functionele veranderingen te sturen. Het BKP formuleert aan de hand van ruimtelijke iconen en straatprofielen verschillende 'spelregels'. Deze spelregels op het gebied van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte vormen de leidraad voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft dan stedenbouwkundige herstructureringsopgaven, kleinschalige bouwprojecten of herinrichting van de openbare ruimte. Het BKP gaat vooral in op het gebied binnen de singels, inclusief de wandbebouwing aan de buitenzijde van de singels. Vanwege de status van beschermd Stadsgezicht moeten met name in dit gebied nieuwe ontwikkelingen op cultuurhistorisch verantwoorde wijze worden ingepast. In de schil rond de binnenstad is de marge ruimer om vernieuwingen aan het bestaande stadsbeeld toe te voegen. Toch zal ook hier gebouwd dienen te worden met respect voor wat er reeds is.

Het BKP biedt in eerste instantie een informatie- en inspiratieboek vooraf, ten behoeve van initiatiefnemers die willen bouwen in de binnenstad. Hiermee verschilt het BKP van de Welstandnota, die een toetsingskader achteraf vormt. In principe strookt de benadering en de inhoud van het BKP met de Welstandsnota.

Het BKP dient ook als (aanvullend) gemeentelijk toetsingskader bij ruimtelijke plannen in de binnenstad. Het bestemmingsplan blijft weliswaar primair het juridische toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden en geeft voorschriften voor het gebruik van gronden en gebouwen. Bij een herziening van een bestemmingsplan en bij een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning zal de Stedenbouwkundige Visie in het algemeen en het BKP in het bijzonder worden betrokken.

Als één van de 15 ambities is geformuleerd “het versterken van de ruimtelijke en programmatische relaties tussen de schillen en de binnenstad: met name in de entreegebieden en ontwikkelingsgebieden.” De visie geeft aan dat de ontwikkelingspotenties van de schil dienen te worden ingezet ten gunste van eigentijdse herstructureringsprojecten, die betekenis hebben voor de schil zelf en voor de binnenstad van Gouda. Hierbij moet voorkomen worden dat de schil een ‘restgebied’ van de binnenstad wordt, waar alleen functies een plek krijgen, die qua schaal en/of uitstraling niet wenselijk zijn in de historische binnenstad

Bij het vernieuwen/ herstructureren van de gebouwde omgeving moet een logisch verband zichtbaar worden gemaakt tussen het gebouw, het gebruik en de kavelmaat, en moet er ook een stukje meerwaarde ten goede komen aan de inrichting en kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte.

In het algemeen dient op de singels meer ruimte gereserveerd te worden voor fietsers en voetgangers.

Aan de buitenkant staan bomen in rijverband, aan de binnenkant meer in een los verband. Ondanks de grote mate van continuïteit in het singelprofiel vertonen de onderdelen daarvan (de Fluwelensingel, de Blekersingel, de Kattensingel en de Turfsingel) toch karakteristieke verschillen, met name aan de zijde van de binnenstad en de zijde van Korte Akkeren. Het is de bedoeling dat de individualiteit, voorzover die de karakteristiek ondersteunt, bewaard blijft.

In het Beeldkwaliteitsplan (deel 2) worden bouwregels geformuleerd die betrekking hebben op de schaal en maatverhoudingen van gebouwen in relatie met de profielopbouw in de aangrenzende openbare ruimte:

  • De kade aan de buitenzijde van het water wordt heringericht, zodanig dat hier een aantrekkelijker verblijfsgebied ontstaat.
  • Maatstaf voor de bouwhoogte aan de buitenzijde van de singel is 2 bouwlagen plus kap; de uitzondering is 3 bouwlagen plus kap.
  • De bebouwing aan de binnenstadszijde van de singel is qua dichtheid, bouwhoogte en –volume in principe ondergeschikt aan de bebouwing aan de buitenzijde.
4.6.4 Gebiedsvisie Hollandsche IJssel 2020

De Gebiedsvisie Hollandsche IJssel Gouda is een ruimtelijk sturings- en toetsingsinstrument. Het geeft richting aan de ontwikkelingen die door de gemeente worden geïnitieerd, maar ook aan projecten van andere overheden en initiatieven van bedrijven of particulieren. Om de Hollandse IJssel als een visitekaartje van Gouda te maken, is er een visie op hoofdlijnen opgezet, deze bevat de volgende aandachtspunten:

  • 1. Benutten van de barrièrewerking die uitgaat van de rivier, ofwel respecteren van de Krimpenerwaard;
  • 2. Erkennen van het stroombed van de Hollandse IJssel als karakteristiek Gouds landschapstype;
  • 3. Vergroten van de samenhang in het stroombed door aandacht voor de continuïteit van het water, de oevers en de dijken;
  • 4. bewerkstelligen van een duidelijke identiteit van de verschillende delen van het stroombed;
  • 5. verbeteren van de toegankelijkheid van het stroombed zelf (vanuit Gouda , vanuit de Krimpenerwaard en vanaf het water);
  • 6. verbeteren van de beeldkwaliteit van de functies in het stroombed.

Er wordt in de gebiedsvisie in het bijzonder aandacht aan de structuurdragers van het gebied gegeven die kunnen bijdragen aan de samenhang binnen het stroombed. Dit zijn (a) het zichtbaar maken van de dijken als continue structuurdragers, (b) het versterken van de beleefbare dynamiek van de getijderivier, (c) het behouden van idyllische IJssel en (d) het ontwikkelen van de zichtbare historische relatie van de wielen met de rivier.

De visie is voor de verschillende deelgebieden nader uitgewerkt. Naast het ontwikkelen van samenhang in het stroombed van de Hollandse IJssel wordt de identiteit van de verschillende deelgebieden in de wenselijke richting ontwikkeld.

Onderzoek en resultaten

Voor het plangebied heeft de Gebiedsvisie Hollandschse IJssel geen relevantie.

4.6.5 Planbeschrijving

De beoogde supermarkt ligt in de schil van de binnenstad. Deze is onderdeel van de binnenstad en is dan ook opgenomen in het beschermd stadsgezicht. In 2004 heeft de gemeenteraad de “Stedenbouwkundige visie op de binnenstad en haar randen” vastgesteld. Als één van de 15 ambities is geformuleerd “het versterken van de ruimtelijke en programmatische relaties tussen de schillen en de binnenstad: met name in de entreegebieden en ontwikkelingsgebieden.” De gekozen invulling van de projectlocatie met een supermarkt op deze plek past bij die ambitie. Voor de bewoners van de binnenstad is het een logische plek om boodschappen te doen (een supermarkt met marktconforme afmetingen ontbreekt in de binnenstad). Ook ligt de locatie min of meer op het eindpunt van het winkelgebied aan de Lange Tiendeweg, zeker voor bezoekers die hun auto op Klein Amerika hebben geparkeerd. Op die manier kan een winkelbezoek aan de binnenstad en aan de supermarkt praktisch worden gecombineerd.

De genoemde visie op de binnenstad en haar randen geeft aan dat de ontwikkelingspotenties van de schil dienen te worden ingezet ten gunste van eigentijdse herstructureringsprojecten,die betekenis hebben voor de schil zelf en voor de binnenstad. Hierbij moet voorkomen worden dat de schil een 'restgebied' van de binnenstad wordt, waar alleen functies een plek krijgen, die qua schaal en/of uitstraling niet wenselijk zijn in de historische binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0012.png"

Als richtbeeld is opgenomen:

  • De kade aan de buitenzijde van het water wordt heringericht, zodanig dat hier een aantrekkelijker verblijfsgebied ontstaat.
  • Maatstaf voor de bouwhoogte aan de buitenzijde van de singel is 2 bouwlagen plus kap; de uitzondering is 3 bouwlagen plus kap.

Gevelindeling

Het gevarieerde gevelbeeld langs de singel is één van de karakteristieken van de singel. Die variatie is beschermd door middel van een gevelwandkaart als onderdeel van het bestemmingsplan. De volgende regels gelden daarbij:

  • goothoogte minimaal 7 m en maximaal 10 m
  • bouwhoogte maximaal 13 m
  • gevelbreedte tussen 4,20 m en 7,5 m
  • kap verplicht met een helling tussen 40 en 55 graden.

De welstandscriteria voor dit gebied zijn beschreven in paragraaf 8.2.1. van de welstandsnota 2004-2008.

4.7 Economisch beleid

4.7.1 Provinciaal beleid

Algemeen

De economische visie van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit het topsectorenbeleid van het Rijk. Gedeputeerde Staten heeft een beleidsagenda Regionale Economie en Energie 2012-2015 opgesteld. De Provincie wil in haar beleid aansluiten bij de negen clusters uit het Rijksbeleid. Ze zet in op het versterken van zogenaamde prioritaire economische clusters, namelijk de Mainport Rotterdam, Den Haag als internationale stad van Vrede en Recht, water/ deltatechnologie, (maritieme) logistiek, Greenports, Medical Delta en biochemie. De ambitie van de provincie Zuid-Holland is om als economische regio tot de koplopers van Europa te behoren met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie.

Behoud en groei van de werkgelegenheid en het vergroten van de toegevoegde waarde van de economische activiteiten zijn belangrijke aandachtsgebieden. Met verschillende strategieën streeft Zuid-Holland naar een krachtige economische structuur en een optimaal vestigingsklimaat voor de gehele provincie en naar een gerichte bijdrage aan de economische positie in de wereldtop. Dat betekent dat Zuid-Holland moet doen waar het goed in is en waarmee het zich kan onderscheiden van andere regio's. Het gaat dan om de stuwende clusters die internationaal concurrerend zijn en inkomen genereren voor Zuid-Holland. Voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven is hierin één van de belangrijkste aandachtspunten en dit vertaalt zich in een provinciale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie.

Bedrijventerreinen en kantorenlocaties

Het provinciale beleid is gericht op het scheppen van randvoorwaarden om te komen tot voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Daarnaast vraagt de toegenomen maatschappelijke druk ten aanzien van het volbouwen en de verrommeling van Nederland om meer bovenregionale regie op (beeld)kwaliteit. Waar mogelijk zetten provincie en partners in op het boeken van ruimtewinst bij herstructurering en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. De belangrijkste focus is het krijgen en behouden van kwaliteit op bedrijventerreinen. Ook leegstand krijgt in dit kader specifieke aandacht en uitwerking. Aandachtspunt is verder de mate waarin herstructurering van bedrijventerreinen een gunstig effect heeft op de economische ontwikkeling, waaronder werkgelegenheid, in een gebied.

In de nieuwe voorstellen die naar aanleiding van het vernieuwde Rijksbeleid zijn opgesteld, is de provincie veel terughoudender in de rol die zij speelt bij de realisatie van voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Er is namelijk minder geld beschikbaar. De Provincie legt verantwoordelijkheid vooral terug bij de regio's en gemeenten en zal meer gaan fungeren in de rol van kaderafbakening en plantoetsing.

De Provincie heeft de randvoorwaarden omtrent kantorenlocaties aangescherpt. Nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot kantoren zijn slechts nog op 13 knooppunten mogelijk.

In de verordening Ruimte en Mobiliteit is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' overgenomen. In paragraaf 4.1.2 wordt hier nader op ingegaan.

Detailhandelsbeleid

Op 30 mei 2012 heeft Provinciale Staten de ‘Beleidsvisie en Uitvoeringsstrategie Regionale Economie en Energie 2012-2015’ vastgesteld. In deze beleidsvisie is bepaald dat de provincie het onderdeel detailhandel gaat uitwerken. De ‘Notitie detailhandel Zuid-Holland’ gaf hier invulling aan. De onderdelen uit de Notitie detailhandel Zuid-Holland (2012) die ruimtelijk relevant waren, zijn opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte.

Het provinciale detailhandelsbeleid is er enerzijds op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Anderzijds wordt de dynamiek in de detailhandel bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector.

Voor alle winkelgebieden geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Uitbreiding van het winkelareaal is hoofdzakelijk aan de orde binnen de 'te ontwikkelen centra'.

Nieuwe detailhandel wordt primair gevestigd binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties en in de centra van steden, dorpen en wijken. Deze winkelconcentraties zijn benoemd en gecategoriseerd in het Programma ruimte als "te ontwikkelen centra", "te optimaliseren centra" en "overige aankoopplaatsen". Nieuwe detailhandel kan ook gevestigd worden in een nieuwe woonwijk, voor zover het gaat om winkels die zijn gericht op de bewoners van die wijk.

Ten behoeve van grootschalige meubelbedrijven en andere detailhandelsbedrijven rond het thema wonen zijn opvanglocaties aangewezen. Deze bedrijventerreinen met zogenoemde PDV-locaties, zijn verbeeld op Kaart 2 Detailhandel van de verordening.

De uitvoering van het provinciale detailhandelsbeleid is vooral een verantwoordelijkheid van gemeenten en regio's. Gemeenten doen dit door het vaststellen van actuele bestemmingsplannen en het handhaven van deze bestemmingsplannen. Regio's doen dit door het vaststellen van regionale visies op de detailhandel. De provincie stelt de kaders vast en kan, via het ruimtelijk instrument, een zienswijze indienen op bestemmingsplannen. Dit kan aan de orde zijn als de plannen niet passend zijn binnen een regionaal afgestemd detailhandelsprogramma, of binnen de provinciale detailhandelsstructuur uit de Provinciale Structuurvisie en/of de Verordening Ruimte.

4.7.2 Regionaal beleid

Regionale detailhandelsvisie

De Regionale Structuurvisie Detailhandel Midden-Holland is voor veel bouwinitiatieven relevant.

De toelaatbaarheid van grootschalige ontwikkelingen is afhankelijk van de ruimtelijke effecten die een dergelijke ontwikkeling met zich meebrengt. Met het oog hierop moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand en het voorkomen van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau waar het gaat om de eerste levensbehoeften. In de Verordening is aangegeven bij welke ontwikkelingen advies nodig is van de commissie en welke drempelwaarden hierbij van toepassing zijn.

De adviescommissie valideert in haar advies ook de schaal van de (ruimtelijke) impact. Als er bovenlokale effecten zijn, is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking regionale afstemming nodig met de (samenwerkende) gemeenten binnen het gebied waar de effecten zullen optreden. Dit kan dus variëren van afstemming met een buurgemeente tot afstemming met meerdere gemeenten of regio's. Daarbij zullen, afhankelijk van de schaal, de Regionale Economische Overleggen een rol kunnen blijven vervullen.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor de portefeuille Economische Zaken zijn in ieder geval de volgende kaders van belang:

  • Ruimtelijke Structuur Visie Gouda 2005-2030;
  • Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid”;
  • Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”;
  • Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”.

Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid” en Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015

De gemeente streeft naar een sterke, gedifferentieerde economische structuur en een divers aanbod aan betaalde en onbetaalde werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen.

Zij wil dit bereiken door:

  • 1. een versterking van de economische concurrentiepositie van de stad;
  • 2. een op duurzame economische bedrijvigheid gebaseerde groei van de werkgelegenheid;
  • 3. een verbetering van de aansluiting van onderwijs en arbeid;
  • 4. een absolute en relatieve daling van de werkloosheid en het voorkomen van uitval van zittend personeel;
  • 5. een toename van de maatschappelijke participatie van Goudse burgers (activering).

De ambitie is dus dat Gouda gaat functioneren als de werkgelegenheidsmotor voor Midden-Holland. Dit kan bereikt worden wanneer Gouda haar positie als veelzijdige werkstad versterkt, door beter gebruik te maken van haar strategische ligging aan belangrijke wegen, waterwegen en spoorwegverbindingen. Daarnaast moet Gouda bestaande bedrijven koesteren en de groei van deze bedrijven helpen bevorderen. Verder moet Gouda de belangrijkste kantorenstad van de regio worden. En ook als koop- en vrijetijdscentrum moet Gouda Midden-Holland aanvoeren. Als koop- en vrijetijdscentrum wil Gouda inspelen op de toekomstige behoefte aan voorzieningen vanuit een groter gebied, namelijk de Zuidplas. Verder kan Gouda haar rijke cultuurhistorische waarden en ook de hoge natuurwaarden van zijn omgeving beter te gelde maken. Dat wil zeggen: met deze sterke kanten van de stad moet het streven zijn om de bestedingen en de verblijfsduur van bezoekers te vergroten. Tenslotte kan Gouda nog meer dan nu hét concentratiepunt worden van voorzieningen in de regio.

Deze ambities hebben derhalve alles te maken met werkgelegenheid en ondernemersklimaat. Meer werkgelegenheid en een beter ondernemersklimaat zijn daarom de hoofddoelen van het economisch beleid voor de periode tot 2010. Dit heeft zich vertaalt in de volgende beleidskeuzes:

  • 1. Groeikansen benutten in de clusters kantoorhoudende diensten, vrijetijdsbesteding en zorg & welzijn, om een veelzijdige werkgelegenheidstoename tot stand te brengen;
  • 2. Vitaliteit van de bestaande bedrijven behouden, voor stabiliteit en doorgroei van de werkgelegenheid;
  • 3. Verbeteren van de aantrekkelijkheid van het ondernemersklimaat (i.e. randvoorwaarden om goed te kunnen ondernemen), dit trekt nieuwe bedrijvigheid aan en laat bestaande bedrijven groeien.

Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 bouwt voort op het fundament van de Economische Visie 2005-2010. De Economische Visie 2005-2010 was gericht op het creëren van een gezonde basis voor economisch beleid in Gouda. Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 geeft in hoofdstuk 3 een opsomming van zaken die op grond van de Economische Visie 2005-2010 in de afgelopen jaren gerealiseerd zijn.

Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”

Deze detailhandelsnota betreft een actualisatie van de vorige nota uit 1998, die inmiddels achterhaald was. De nota verankert belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van het detailhandelsaanbod, met name de ontwikkelingen in de binnenstad en de ontwikkelingen in de 'schil' rond de binnenstad. Daarnaast geeft de detailhandelsnota ook een actualisatie van het supermarktbeleid uit 2006.

Gouda stelt zich tot doel om een toekomstvaste en dynamische detailhandelsstructuur te realiseren die aansluit bij de behoeften en bezoekmotieven van consumenten en die voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor ondernemers om in te spelen op marktontwikkelingen. Het gestelde doel wil Gouda bereiken door het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het detailhandelsaanbod, gericht op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Goudse detailhandel.

Versterking wil Gouda bereiken door ruimte te bieden aan een kwaliteitsimpuls van het bestaande aanbod en een uitbreiding van dit aanbod. Verbreding wil Gouda stimuleren door ruimte te geven aan een meer divers aanbod door een goede combinatie van kleinschalig/grootschalig en lokaal/filiaal. Vernieuwing van het detailhandelsaanbod streeft Gouda na door ruimte te geven aan het toevoegen van nieuw en onderscheidend aanbod aan de bestaande detailhandelsstructuur.

Gouda hanteert in de beoordeling van marktinitiatieven een indicatieve verdeling van de berekende marktruimte naar koopmotief en type locatie. Op deze manier worden situaties van over- en onderaanbod transparant gemaakt. Daarnaast kiest Gouda voor een beoordeling van toekomstige detailhandelsontwikkelingen door middel van beleidsregels, die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

4.7.4 Planbeschrijving en conclusie

In het vigerende bestemmingsplan is voorzien in de realisatie van een nieuwe supermarkt, zij het via een uitwerkingsplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij de vaststelling van het uitwerkingsplan te worden beoordeeld of de toegekende bestemming uitvoerbaar is.

Detailhandel wordt primair gevestigd binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties en in de centra van steden, dorpen en wijken. Deze winkelconcentraties zijn benoemd en gecategoriseerd in het Programma ruimte als "te ontwikkelen centra", "te optimaliseren centra" en "overige aankoopplaatsen". Nieuwe detailhandel kan ook gevestigd worden in een nieuwe woonwijk, voor zover het gaat om winkels die zijn gericht op de bewoners van die wijk. In casu is sprake van een locatie direct aansluitend aan het centrum van Gouda.

BSP heeft onderzocht of en in hoeverre door de vestiging van de supermarkt sprake is van onaanvaardbare leegstand of een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in de nabije omgeving. Alhoewel dit geen criterium is om de vestiging van een supermarkt onmogelijk te maken. Van belang is dat inwoners van de gemeente op een aanvaardbare afstand hun dagelijkse boodschappen kunnen doen. De effecten van de supermarkt aan de Fluwelensingel op Klein Amerika zijn niet van dien aard dat het leidt tot het verlies van toekomstperspectief van individuele supermarkten.

De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 1.

4.8 Overige relevante beleidskaders

4.8.1 Niet- gesprongen explosieven (NGE's)

Voor bepaalde gebieden geldt een hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van niet-gesprongen explosieven. Bij het ontwikkelen van een plan moet hier rekening worden gehouden. Wanneer in een vroeg stadium onderzoek wordt verricht naar het al dan niet voorkomen van NGE's kunnen passende maatregelen worden getroffen.

Beschrijving plangebied en conclusie

Voor plangebied geldt geen hoge verwachtingswaarde voor explosieven.

4.8.2 Duurzaamheid

Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.

De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:

  • 1. tenminste 1,5% energiebesparing per jaar (tussendoel: 6 % energiebesparing in 2020);
  • 2. 10% toename van productie van duurzame energie in 2020 ten opzichte van 2015.

Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:

  • 3. Afvalscheidingspercentage van 75% in 2020;
  • 4. Naar 100% duurzaam inkopen;
  • 5. Naar minder vervoersbewegingen in de stad

Duurzame energie

Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.

Duurzaam bouwen

Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").


Ruimtelijke adaptatie

Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.


Afvalscheiding

De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 is de gemeente Gouda gestart met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.

4.8.3 Planbeschrijving en conclusie

Het uitwerkingsplan biedt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden. Het treffen van maatregelen om de CO2 uitstoot te verminderen is in het kader van dit uitwerkingsplan niet relevant. Het wettelijk kader vormt de ondergrens en dus geldt de huidige EPC-norm voor het bouwplan. In 2015 is de EPC-norm in het Bouwbesluit verder aangescherpt tot 0,4.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

De kwaliteit van het woon- en leefmilieu is onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast stelt milieuregelgeving randvoorwaarden aan bestemmingsplannen. De milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:


De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland 'Milieurapport Klein Amerika', september 2017, projectnummer 2015290030.

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft: de verontreiniging wordt al dan niet gesaneerd.


Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Het is daarom aan te bevelen al in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.


Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodem- en asbestonderzoek, Fluwelensingel te Gouda', Sweco Nederland B.V., 16 maart 2017, ref. nr. SWNL0202788).

Het bodemonderzoek heeft overschrijdingen van de toetsingswaarden aangetoond. De locatie is heterogeen verontreinigd is met minerale olie, PAK, PCB en zware metalen. Het gaat om matige verhogingen. Plaatselijk is een sterk verhoogd gehalte met lood aangetoond. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De locatie is geschikt voor het beoogde doel van supermarkt.

Tijdens het bouwrijp maken dienen maatregelen getroffen te worden om blootstelling aan de verontreinigingen weg te nemen. Verontreinigde grond kan ontgraven worden en afgevoerd naar een verwerker of, indien deze daarvoor in aanmerking komt, hergebruikt.


Conclusie

De locatie is heterogeen verontreinigd met gemiddeld genomen matige verhogingen. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het aspect bodem legt hiermee geen beperkingen op aan de ontwikkeling.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of de ontwikkeling invloed heeft op de luchtkwaliteit en of de locatie geschikt is om er te verblijven.

Voor de effecten van een project op de luchtkwaliteit zijn eisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor woningbouw draagt een plan dat minder dan 1500 woningen mogelijk maakt "niet in betekenende mate" bij aan de luchtkwaliteit. Dat staat in bijlage 3B van de Regeling luchtkwaliteit.

De grenswaarden voor stikstofoxide (NOx) en (PM10) bedraagt 40 µg/m3. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof, namelijk PM2.5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.

De luchtkwaliteit op de locatie weegt mee met het bepalen van het woon- en leefklimaat en daarmee of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Als de concentraties verontreinigende stoffen (ruim) onder de wettelijke grenswaarden liggen, is er een goed woon- en leefklimaat.


Onderzoek en resultaten

In het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland 'uitwerkingsplan Klein Amerika', is nagegaan wat de effecten van de ontwikkeling van supermarkt op de luchtkwaliteit in de omgeving is.

De berekende toename fijn stof ligt ruim onder de NIBM-waarde. Voor NO2 is een toename van 1,3 µg/m3 berekend. De toename van NO2 is hiermee iets boven de NIBM grens van 1,2 µg/m3. De concentratie van NO2 in de buurt van het plangebied is 30,6 µg/m3. Dit is ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. De bijdrage van 1,3 µg/m3 NO2 als gevolg van het verkeer van en naar de supermarkt zal daarom niet leiden tot overschrijding van de grenswaarde.

Conclusie

De bijdrage NO2 als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt ligt boven de norm van niet in betekenende mate, maar zal niet leiden tot overschrijding van de grenswaarde. De bijdrage van fijnstof (PM10 en PM2.5) is niet in betekenende mate.

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Geluid speelt een rol in een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast stelt de Wet geluidhinder specifieke eisen aan bestemmingsplannen.

De Wet geluidhinder werkt met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Als een geluidgevoelige bestemming binnen een geluidzone ligt, moet de geluidbelasting op dat object worden onderzocht.

Onderzoek en resultaten

Er worden geen geluidsgevoelige objecten ontwikkeld in het plangebied. Daarbij wordt de beoogde supermarkt niet ontwikkeld op een gezoneerd industrieterrein. Daarom hoeft er voor (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai geen nader onderzoek verricht te worden.

De geluidsbelasting van de supermarkt op de gevoelige objecten in de omgeving van het plangebied wordt bij bedrijven en milieuzonering (§ 5.1.4) in beeld gebracht.

Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet aan de orde en belemmeren daarom het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer (Wm), Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wabo en Wm en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). De brochure Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per omgevingscategorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Voor de beoordeling in het kader van de ruimtelijke ordening moet aan de geluid-voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden voldaan. Onderstaande geluidnormen gelden alleen voor de activiteiten binnen de grenzen van de inrichting en in principe niet voor activiteiten buiten de grenzen van de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0013.jpg"

Tabel 5-1 geluidvoorschriften volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer voor een supermarkt

Voor activiteiten buiten de grenzen van de inrichtingen (zoals bijvoorbeeld het aan- en afrijden van personenauto's en het gebruik van winkelwagens op het parkeerterrein) kan de normstelling volgens de Circulaire Indirecte Hinder van het ministerie van VROM, van 29 februari 1996, nr. MBG 96006131 worden gehanteerd. Deze geeft een streefwaarde voor het geluid door verkeer op de openbare weg. Hiervoor geldt een streefwaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq van 50 dB(A). Een maximale waarde is - onder voorwaarden - mogelijk tot 65 dB(A). Het piekgeluid wordt hierbij niet beoordeeld.

Onderzoek en resultaten

De supermarkt wordt ontwikkeld in de bestemming 'gemengd' in het vigerende bestemmingsplan, omgeven door de bestemming wonen (zie figuur 5-1). De supermarkt heeft een richtafstand van 0 meter in 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0014.jpg"

Figuur 5-1: bestemmingen in (de omgeving van) het plangebied. Geel woonbestemmingen, roze bestemming 'gemengd'

Ten behoeve van de ontwikkeling van de supermarkt is het geluidsrapport ´Supermarkt Klein Amerika/Fluwelensingel in Gouda, Akoestisch onderzoek uitwerking bestemmingsplan' door LBP|SIGHT opgesteld (11 januari 2017, R036495aa00001.tdr).

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde en maximale geluidniveau van de bevoorrading voldoen aan de geluidnorm van het Activiteitenbesluit. De hierin beschreven variant met het magazijn aan de zijde van het parkeerterrein Klein Amerika is voor de geluidemissie van de bevoorrading gunstiger dan de variant met het magazijn gelegen aan de zijde van de Fluwelensingel.


De geluidemissie van de activiteiten op het parkeerterrein zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde van de Circulaire Indirecte Hinder, maar voldoen aan de maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A). Deze niveaus treden vooral op bij de woningen op Fluwelensingel 27 en aan de Kolfwetering. Aan de Burgemeester Martenssingel 106 voldoet het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau echter wel aan de voorkeursgrenswaarde. Alleen voor de geluidpieken (waarvoor geen toetsingskader bestaat) is hier sprake van relevante geluidpieken tot 68 dB(A). De geluidbelasting van het parkeerterrein is praktisch onafhankelijk van de gekozen variant.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de richtafstanden van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Ook voldoet het maximaal geluidsniveau van de bevoorrading aan de geluidsnorm van het Activiteitenbesluit. Voor de geluidemissie van de bevoorrading is de variant met het magazijn aan de zijde van het parkeerterrein Klein Amerika in beperkte mate gunstiger dan de variant met het magazijn gelegen aan de zijde van de Fluwelensingel.

De geluidemissie van de activiteiten op het parkeerterrein zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde van de Circulaire Indirecte Hinder, maar voldoen aan de maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A). Hiermee is het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingevoerd. De Wnb vervangt de Ffw (dit wordt onderdeel soortenbescherming in de Wnb) en de Nbw1998 (dit wordt onderdeel gebiedsbescherming in de Wnb). Deze wetgeving is verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte 2014, natuurbeheerplan 2016 en Beleidsregel Compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013.

Gedeputeerde Staten van de provincies zijn sinds 1 januari het bevoegde gezag voor de Wnb. In het verordeningsbesluit van de uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2016 is opgenomen dat een aantal beschermde soorten vrijgesteld zijn van de ontheffingsplicht. Mogelijk neemt GS van Zuid-Holland in de toekomst nog andere besluiten over de uitvoering van de Wnb. Dit heeft dan mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

Handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, rekening dient te worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en relevante wetgeving. Dit in het kader van de uitvoerbaarheid van plannen (Artikel 3.1.6, Besluit ruimtelijke ordening).

Zorgplicht

De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Onder de Wet natuurbescherming zijn daar beschermde gebieden bijgekomen.

Onderzoek en resultaten

In het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland 'uitwerkingsplan Klein Amerika', is een ecologische quick scan opgenomen.

Hierin is gemotiveerd dat er geen (significante) effecten te verwachten zijn op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, NNN-gebieden of belangrijke weidevogelgebieden). Er is geen sprake van een ontheffingsplicht of het verplicht toepassen van een goedgekeurde gedragscode voor beschermde planten. Omdat geen gebouwen gesloopt en bomen met holten gekapt worden in het plangebied is het niet aannemelijk dat er jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels belemmerd worden. In het plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen. Nesten van vogels, mits in gebruik, zijn beschermd tijdens het broedseizoen.

Er worden geen verblijfplaatsen voor vleermuizen bedreigd als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Een matig geschikt foerageerterrein kan verdwijnen. Er zijn daarmee geen ontheffingsplichtige gevolgen voor vleermuizen bij de ontwikkeling van de supermarkt. Het plangebied kan plaats bieden aan licht beschermde zoogdiersoorten Het voorkomen van (strikt) beschermde soorten wordt op basis van algemene verspreidingsgevens uitgesloten. Zorgplichtmaatregelen m.b.t. kleine zoogdieren kunnen nog noodzakelijk blijken om wetsovertredingen bij activiteiten te voorkomen.

Door het ontbreken van oppervlaktewater is er geen effect op beschermde vissen.

Vestiging van de strikt beschermde amfibie rugstreeppad kan worden uitgesloten, als het plangebied niet geschikt is. Bij beheer- en onderhoudswerkzaamheden dient ervoor gezorgd te worden dat geen waterplassen op werkterreinen blijven staan, dan is er geen risico op overtredingen van de Wnb. Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomende soorten als bruine kikker en pad. Deze algemene soorten behoeven geen extra maatregelen voor de bescherming. Wel dient ten behoeve van die soorten de zorgplicht in acht te worden genomen.

Omdat geen oevers en watergangen in het plangebied voorkomen, is er ook geen geschikt habitat voor de ringslang.

Waterplanten (waaronder krabbenscheer) ontbreken in het plangebied en daarmee is het niet geschikt voor groene glazenmaker en platte schijfhoren.

Een aandachtspunt vormt het pand aan de Fluwelensingel 59. Bij verbouwing hiervan dient bij de aanvraag voor een bouwvergunning te worden nagegaan of dit kan leiden tot het bedreigen van jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels en/of verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien dit het geval is dienen er maatregelen genomen te worden om dit te beperken en eventueel een ontheffing Wnb aangevraagd.

Conclusie

Voor het vaststellen van het uitwerkingsplan zijn vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren. Zorgplichtmaatregelen voor broedende vogels, kleine zoogdieren en amfibieën kunnen nog noodzakelijk blijken om overtredingen van de wet te voorkomen. Bij verbouwing het pand aan de Fluwelensingel 59 dient te worden nagegaan of dit kan leiden tot het bedreigen van verblijfplaatsen van beschermde dieren. Indien dit het geval is dienen er maatregelen genomen te worden om dit te beperken en eventueel een ontheffing Wnb aangevraagd.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Provinciaal groepsrisicobeleid

De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten).

Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'bluswatervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal.


Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

In figuur 5-2 is aangegeven welke risicobronnen en hun invloedsgebieden in de ruime omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1018UPSuperFsingel-OB01_0015.jpg"

Figuur 5-2: het plangebied (geel) en de risicobronnen met invloedsgebieden in de ruime omgeving

Hieruit blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Er is daarmee geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Wel dienen de gebouwen op basis van de 'Visie Externe Veiligheid' te worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met een eenvoudige handeling uit te schakelen. Dit om te voorkomen dat bij calamiteiten giftige gassen aangezogen worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet als hierin opgenomen wordt dat de gebouwen voorzien worden met de mogelijkheid de mechanische ventilatie met een eenvoudige handeling uit te schakelen.

5.2 Milieu Effect Rapportage

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is grotendeels opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

 

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Bij een m.e.r.-beoordeling dient besloten te worden of er ten behoeve van besluiten uit kolom 4 van Bijlage D van het Besluit m.e.r., wegens de mogelijke belangrijke negatieve milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld moet worden.

5.2.1 Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling in het plangebied valt onder categorie D 11.2 (de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject) van Besluit m.e.r. Daarom is een m.e.r.-beoordeling verplicht. Omdat de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D hoeven ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling de betrokken overheidsinstellingen niet geraadpleegd te worden..

Gezien vanuit de m.e.r.-regelgeving is de omvang van de ontwikkeling gering. Voor de aanleg en het in bedrijf zijn van de supermarkt zijn geen schaarse natuurlijke hulpbronnen nodig, er ontstaat geen moeilijk te verwijderen afval. Met relatief eenvoudige maatregelen kan voorkomen worden dat beschermde planten en dieren belemmerd worden. De geluidsoverlast blijft binnen de normen van het Activiteitenbesluit. De voorgenomen ontwikkeling is geen risicobron en ligt niet in het invloedgebied van een risicobron.

Het plangebied ligt braak in een verstedelijkt gebied. Er is geen beschermde natuur in of op beïnvloedbare afstand van het plangebied aanwezig. De activiteit vindt plaats te midden van woningen. Een supermarkt is aanvaardbaar in een woonwijk. Volgens de Archeologische kaart van Gouda heeft het plangebied een hoge verwachting voor archeologische vondsten van 2 meter beneden maaiveld. Met een verplichte archeologievergunning voor ingrepen groter als 100 m2 en 2 m diep worden de archeologische waarden van het plangebied beschermd tegen onverantwoorde verstoring.

5.2.2 Conclusie en advies

De activiteit is opgenomen in Besluit m.e.r. en daarmee is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling verplicht. Er zijn geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten die het opstellen van een milieueffectrapport nodig maken.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.


Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.

De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

5.3.3.1 Taken en bevoegdheden waterbeheerders

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlakte- water en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van de waterbeheersplannen werken de waterbeheerders aan hun ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft het hoogheemraadschap een regelgevende rol.

5.3.3.2 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2016-2021 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: https://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Schieland en de Krimpenerwaard is te vinden op de website: https://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/diensten/publicaties/waterbeheerplan
5.3.3.3 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels. De regels van Schieland en de Krimpenerwaard zijn te vinden op de website: http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl

5.3.3.4 Riolering en afkoppelen

Voor zover het uitwerkingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.3.3.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

5.3.5 Planbeschrijving en conclusie

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is nader onderzocht wat het effect is van de plannen op de waterhuishouding. Hiertoe is een analyse gemaakt waarin onderzocht is of de hoeveelheid verharding door het plan toeneemt. Uit analyse blijkt dat de hoeveelheid verharding door realisering van het plan niet zal toenemen. Wel is het bouwplan gedeeltelijk gelegen in zones van de waterkering. Het bouwplan is daarmee vergunningplichtig. De initiatiefnemer dient hiervoor een watervergunning aan te vragen bij het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het uitwerkingsplan Supermarkt Fluwelensingel. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.


In het uitwerkingsplan hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming Detailhandel, Wonen en Verkeer - Verblijf toegewezen gekregen. Daarnaast komen dubbelbestemmingen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijnen en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

De huidige situatie en het vigerende bestemmingsplan zijn vertaald in de regels.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het uitwerkingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

methodiek

Het uitwerkingsplan Supermarkt Fluwelensingel is een uitwerking van de bestemming "Gemengd - Uit te werken" (artikel 21) uit het bestemmingsplan Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost, dat op 25 mei 2011 is vastgesteld. Het uitwerkingsplan past binnen de daar opgenomen uitwerkingsregels. In het uitwerkingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Een aantal aanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling  voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Detailhandel

De bestemming Detailhandel is opgenomen voor het bouwplan van de supermarkt.

Verkeer - Verblijf

In het uitwerkingsplan is onder deze bestemming het parkeren geregeld, dat mede is gericht op de naastliggende detailhandelsbestemming. Hiervoor zijn extra bouwwerken toegestaan, waarbij gedacht kan worden aan opstelplaatsen voor winkelwagens.

Waarde - Archeologie

Op de kaart zijn plaatsen waar een kans op archeologische sporen in de grond aanwezig is, aangegeven met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor deze gronden geldt de gemeentelijke Verordening Monumenten en Archeologie.

Wonen

Bestemming opgenomen voor bestaande woningen binnen het plangebied.

Waarde - Beschermd Stadsgezicht

Het deel van het plangebied dat binnen valt onder het beschermd stadsgezicht is op de kaart aangeduid met de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht". In de regels zijn voor de betreffende panden specifieke bouwbepalingen opgenomen. Daarbij wordt voor dit gebied gebruik gemaakt van een gevelwandkaart.

Waterstaat - Waterkering

Op de verbeelding is de bestemming "Waterstaat - Waterkering" over de andere bestemmingen heen gelegd. Deze dubbelbestemming regelt het bijzonder belang dat voor deze gebieden geldt. Voordat de onderliggende bestemming kan worden toegepast dient eerst het bijzonder belang van deze bestemming te worden afgewogen.

Dit houdt in dat voordat er gebouwd mag worden wat de onderliggende bestemming aangeeft, eerst moet worden voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap of Rijkswaterstaat.

De windvangzone (molenbiotoop) rond de molen is als aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop op de verbeelding aangegeven (100 en 400 m rondom de molen). Op basis van deze aanduiding zijn beperkingen gesteld aan de hoogte (boven NAP) van de bebouwing en de beplanting, teneinde voldoende windvang te garanderen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Tevens geldt de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.


Kostenverhaal

De gemeente heeft een exploitatieovereenkomst gesloten met B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling op 22 december 2011. De overeenkomst betreft het plan om een supermarkt van 1500 m2 Verkoop Vloer Oppervlakte (VVO) met mogelijk bovenwoningen en parkeerplaatsen op de percelen plaatselijk bekend Fluwelensingel 56-59 te realiseren. De supermarkt en eventuele bovenwoningen zullen voor eigen rekening en risico van de grond-eigenaar, Timpaan, worden gerealiseerd.

Gebleken is dat het project uit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt onder de in de overeenkomst betrokken voorwaarden in principe doorgang kan vinden.

In de exploitatieovereenkomst zijn tevens afspraken neergelegd met betrekking tot de planning van het project, plankosten, planschade en bijkomende kosten als bijvoorbeeld aanpassing van de verkeerssituatie.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het uitwerkingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit uitwerkingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg weergegeven (conform artikel 3.1 Bro), met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp uitwerkingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze paragraaf weergegeven.

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Na het verwerken van de eventuele inspraak- en overlegreacties wordt het ontwerp uitwerkingsplan opgesteld. Dat wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Van de zienswijzenprocedure wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan. Na de zienswijzenprocedure wordt het uitwerkingsplan ter vaststelling aan het college van Burgemeester en Wethouders aangeboden. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.