direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Springers West
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In het kader van de wijkontwikkeling is een plan ontwikkeld voor herontwikkeling van de Springerslocatie. Dit wijzigingsplan voorziet in een nadere juridische uitwerking van het bestemmingsplan, waarmee wordt beoogd de bouw van een woontoren juridisch mogelijk te maken. Het plan is opgesteld binnen de juridische kaders die zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'.

1.1 Aanleiding planherziening

In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda Oost door de gemeente Gouda en Woonpartners Midden-Holland een aantal projecten uitgevoerd. Aan de zuidrand van het gebied is de Springerslocatie gelegen. Op het terrein stond voorheen een sporthal. Deze is gesloopt om een herontwikkeling mogelijk te maken.

Voor de locatie is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Het plan voorziet in de bouw van een woongebouw met 39 appartementen in het westelijke deel van het gebied. In het oostelijk deel worden twee supermarkten gerealiseerd.

In mei 2011 is het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' door de Goudse gemeenteraad vastgesteld. Met het oog op te verwachten toekomstige ontwikkelingen in het plangebied is voor het gebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Dit wijzigingsplan voorziet in een planologische regeling om het woongebouw juridisch mogelijk te maken. Voor het ontwikkelen van de supermarkten ten oosten van dit gebied wordt separaat een apart wijzigingsplan opgesteld.

Stedenbouwkundig plan (impressie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0001.png"

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het gebied is gelegen ten zuiden van de wijk Gouda Oost. De noordzijde van het plangebied wordt begrenst door de Sportlaan. Aan de west, zuid en oostzijde wordt het gebied begrensd door een watergang.

Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 27 mei 2011 en daarmee redelijk recent. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (wro-zone – wijzigingsgebied 01) opgenomen.

Het plan voorziet in de planologische randvoorwaarden voor de realisatie van een woontoren in het plangebied. Daarmee wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid voor 'wro-zone- wijzigingsgebied 01' op de verbeelding.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan Springers West bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de regels en de verbeelding verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving gegeven, waarbij de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke- en functionele structuur uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het ruimtelijk beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden bij het plan toegelicht. De randvoorwaarden bestaan uit de diverse (milieu)planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de planopzet. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda-Oost op basis van de vastgestelde structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' en het bijbehorende later vastgestelde Essay een aantal stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd. Eén van de deelprojecten van de wijkontwikkeling 'Gouda Oost' is de locatie Springers West.

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is na de Romeinse tijd gevormd. Over de loop van de Gouwe is minder bekend.

In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid (Ouwe Gouwe). Later volgen eerst Vreewijk-Oosterwei-Sportbuurt in het oosten, daarna Bloemendaal in het noordwesten en Plaswijck in het noordoosten en tenslotte Goverwelle ten oosten van Sportbuurt.

2.2 Gebiedsspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de wijk Oosterwei. De buurt is gebouwd in de tweede helft van de jaren 50 en begin jaren 60, toen ook de naastgelegen buurten Achterwillens en Vreewijk werden gerealiseerd. In tegenstelling tot het naastgelegen Vreewijk, is Oosterwei meer als zelfstandige wijk beschouwd. Het heeft daardoor een wat meer in zichzelf gekeerd karakter. In het verlengde daarvan zijn in de wijk een aantal commerciele en maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd.

De buurt is ruim opgezet met veel openbaar groen en was doordoor aanvankelijk erg in trek bij de meer bemiddelde middenklasse. De bebouwing is typerend voor de jaren 50 met stapelbouw, grote ramen en mozaieken aan de zijkant van de woonflats. De bouw van de nieuwe wijk Bloemendaal had een negatief efect op de wijk, doordat veel hoger opgeleiden uitstroomden om in bloemendaal te gaan wonen.

In het kader van de wijkontwikkeling worden nu een aantal projecten gerealiseerd, waardoor de leefbaarheid wordt vergroot. Oude bebouwing met incourante woningen wordt gesloopt, om plaats te maken voor een woonprogramma dat beter aansluit bij de huidige vraag. In het kader van de wijkontwikkeling is eerder het Nelson Mandelacentrum geopend, een multifunctioneel centrum, dat onder andere onderdak biedt aan de Brede School. In de nabije toekomst zullen aangrenzende gebieden, zoals het Middengebied en de Zuidelijke Stempels worden herontwikkeld.

De Springerslocatie ontleent haar naam aan het feit dat op deze locatie voorheen een sporthal met gelijknamige naam was gevestigd. In het kader van de wijkontwikkeling - waarin de gemeente Gouda en woningbouwcorporatie Woonpartners nauw samenwerken - is besloten dat de voorziening plaats moet maken voor een woongebouw. Dit is in 2010 door de raad vastgelegd bij vaststelling van de aanpassing van de structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost'.

De gewenste ontwikkelrichting is als zodanig vastgelegd in het onderliggende bestemmingsplan. Onderhavig plan voorziet in de planologische randvoorwaarde voor afgifte van een Wabo-vergunning waarmee de gewenste ontwikkeling kan worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke aspecten

Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente is het kader waarbinnen het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' is opgesteld. Het bestemmingsplan geldt op haar beurt weer als kader waarbinnen dit wijzigingsplan past. In dit hoofdstuk wordt beargumenteerd op welke wijze rekening is gehouden met geldende ruimtelijke beleidskaders.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Daarin is bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op vrijdag 2 juli 2010 de huidige provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda definitief vast. Meest recente actualisatie ('Actualisatie 2012') is op 30 januari door Provinciale Staten vastgesteld. In deze actualisatie zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is de visie als kader gehanteerd.

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening Ruimte is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke (bestemmings)plannen. Bij het opstellen van de wijzigingsplan is rekening gehouden met het bepaalde in deze verordening.

3.3 Structuurvisie Gastvrij Gouda Oost

In 2004 is de Structuurvisie Gastvrij Gouda Oost vastgesteld. Met de visie werd beoogd om structuur aan te brengen in de wijkontwikkeling in Gouda Oost.

Naar aanleiding van het KEI Stadslab, dat op 23 april 2008 plaatsvond, is een nadere visie opgesteld over de ontwikkelingsmogelijkheden voor de wijk. Deze visie, getiteld Essay Gouda Oost, is in februari 2009 positief ontvangen door het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft ertoe geleid dat de structuurvisie Gastvrij Gouda Oost in 2010 op een aantal punten is gewijzigd. Eén van de wijzigingen is dat het commercieel cluster, dat voorheen was voorzien in het middengebied, nu wordt gepositioneerd op de Springerslocatie. Voorts voorziet het essay in de bouw van een appartementencomplex in het gebied, als oriëntatiepunt aan het eind van een voor Gouda-Oost belangrijke noord-zuid verbinding. De gewijzigde structuurvisie is verwerkt in het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'.

Uitsnede Essay

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0002.png"

3.4 Bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'

Uitgangspunt bij het opstellen van dit wijzigingsplan is het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. In dit plan is vastgelegd welke functies in het gebied zijn toegestaan.

Voor het plangebied is opgenomen dat het onderliggende bestemmingsplan in dit gebied mag worden gewijzigd. In het plan is daartoe opgenomen dat in dit gebied woningen, ruimten voor detailhandel en bijbehorend water, groen verkeers- en parkeervoorzieningen mogen worden opgenomen.

In het plan is verder nader uitgewerkt aan welke randvoorwaarden de ontwikkelingen moeten voldoen:

  • in het gebied mogen maximaal 50 woningen worden gebouwd, uitsluitend in gestapelde vorm;
  • de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel mag maximaal 3.800 m2 bedragen;
  • de bouwhoogte van de bebouwing mag maximaal 30 meter bedragen;
  • de bestaande hoeveelheid oppervlaktewater mag niet worden verkleind;
  • wanneer de oppervlakte verharding wordt vergroot, dan dient dit met oppervlakte water te worden gecompenseerd;
  • binnen het plangebied dient voldoende parkeergelegenheid te worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat door de gewenste ontwikkelingen. De bouwverordening is daarbij leidend.

Onderhavig plan voorziet in een regeling voor het westelijk deel van de Springerslocatie. Bij het opstellen van dit plan zijn de randvoorwaarden als uitgangspunt genomen. In dit wijzigingsplan wordt de bouw van een appartementencomplex mogelijk gemaakt. Voor ontwikkeling van de supermarkten wordt later een apart wijzigingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Het wijzigingsplan wordt opgesteld binnen de kaders die daarvoor zijn neergelegd in bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Daarnaast gelden een aantal beleidsinhoudelijke randvoorwaarden waarbinnen de regeling is opgesteld. In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze rekening is gehouden met de beleidsmatige randvoorwaarden. Belangrijk onderdeel is het aspect milieu, waarnaar apart onderzoek is verricht.

4.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:

  • 4.1.1 Bodem
  • 4.1.2 Luchtkwaliteit
  • 4.1.3 Geluid
  • 4.1.3.1 Wegverkeerslawaai
  • 4.1.3.2 Spoorweglawaai
  • 4.1.3.3 Gecumuleerde geluidsbelasting
  • 4.1.4 Bedrijven en Milieuzonering
  • 4.1.5 Flora en fauna
  • 4.1.6 Externe veiligheid

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is voornamelijk gebaseerd op het milieukundig advies van de Milieudienst Midden-Holland (19 januari 2011, nr. 201024395). Het onderzoek is opgesteld voor het gebied Springers West en Springers Oost. Het plangebied van maakt hier onderdeel van uit.

4.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van het te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van het Wijzigingsplan is een vooronderzoek (Vooronderzoek Springerslocaties te Gouda, Tauw bv, 28 oktober 2010, kenmerk RC3-107-GO-TW) en een Verkennend bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Springerslocatie te Gouda, Tauw bv, 26 augustus 2013, kenmerk R001-1218223IAG-irb-V02-NL) uitgevoerd. Uit de informatie van het vooronderzoek is geconcludeerd dat op de locatie in het verleden slakkenmateriaal is aangetroffen en de locatie niet multifunctioneel gebruikt kan worden. Een locatie westelijk van het plangebied (Goejanverwelledijk 8a) is tussen 1940 en 1960 opgehoogd met baggerspecie, industrieel- en bedrijfsafval. Tevens was hier een stortplaats (zelling) in buitendijks water aanwezig, meer dan 50 meter van het plangebied. De overige verdachte activiteiten in de omgeving zijn in het verleden voldoende onderzocht of bevinden zich op een dusdanig grote afstand dat niet verwacht wordt dat zij de bodemkwaliteit in het plangebied in negatieve zin hebben beïnvloed. Voor de boven- en ondergrond geldt dat er lokaal licht tot matig verhoogde waarden voor zware metalen, PAK, minerale olie en EOX kunnen voorkomen.

De voormalige bezinkput, waarvan niet bekend is waarvoor deze werd gebruikt, is verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging.

Overzicht onderzoeksgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0003.png"

Bron: ODMH

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is in de voormalige bezinkput, zintuiglijk olie aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat het gehalte minerale olie slechts licht verhoogd is ten opzichte van de achtergrondwaarde.

Uit de analyseresultaten van overige (meng)monsters van het plangebied zijn in zowel de boven- als ondergrond ten hoogste overschrijdingen van de achtergrondwaarde aangetroffen. In het grondwater zijn ten hoogste overschrijdingen van de streefwaarde aangetroffen. Het slib van de waterbodem is getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Voor het toepassen in oppervlaktewater geldt klasse A en voor verspreiden op een aangrenzend perceel geldt de categorie 'verspreidbaar'.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek blijkt dat op de locatie ten hoogste lichte verontreinigingen in de grond aanwezig zijn.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk ter plaatse van één boring olie waargenomen. Uit aanvullende boringen blijkt dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen. De aangetroffen gehalten zijn dusdanig laag, dat geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is en geen sanerende maatregelen hoeven te worden getroffen.

De locatie is geschikt voor de nieuwbouw. Op basis van de resultaten levert de bodemkwaliteit geen enkele belemmering op voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.  

Indien op de locatie niet met een gesloten grondbalans gewerkt wordt, kan grondverzet niet op basis van de bodemkwaliteitskaart plaatsvinden. De reguliere regels voor grondverzet zijn van toepassing. Af te voeren grond kan na partijkeuring afgevoerd worden naar een hergebruikslocatie of al dan niet na partijkeuring naar een erkende verwerker. 

4.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Tabel: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   Jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Bron: ODMH

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Onderzoek en resultaten

Op de Springerslocatie in ruime zin (dus inclusief de ontwikkeling van de supermarktlocatie) wordt 2810 m2 commerciële ruimte en 39 appartementen mogelijk gemaakt. Er worden 155 parkeerplaatsen aangelegd. Deze dienen zowel voor de supermarkten/detailhandel als voor de woningen. Er wordt uitgegaan van een turnover van ca. 10 per dag, dat wil zeggen 1550 auto's per dag. Daarnaast is uitgegaan van 8 vrachtwagens die op een dag komen en gaan naar de supermarkten cq de detailhandel.

In 2010 zijn ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheid de concentraties voor NO2 en PM10 berekend met hogere intensiteiten en motorvoertuigverdeling (3800 m2 commerciële ruimte, 50 appartementen en 201 parkeerplaatsen).

Uit de rekenresultaten blijkt dat de jaargemiddelde immissieconcentraties voor NO2 op de Sportlaan de 30,2 mg/m3 en op het parkeerterrein de 26 mg/m3 niet overschrijden. Voor PM10 zijn de berekende maximale jaargemiddelde immissieconcentraties respectievelijk 26,5 mg/m3 en 25,2 mg/m3.

Als gevolg van het plan zullen de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 respectievelijk met maximaal 1,1 en 0,2 mg/m3 toenemen. Het berekende aantal overschrijdingsdagen voor PM10 neemt als gevolg van het plan met maximaal 2 dagen toe.

De concentratietoename voor beide stoffen overschrijdt de 3% grens (1,2 µg/m3) niet. Het project is NIBM en behoeft niet verder te worden getoetst. Uit de berekeningen blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 niet worden overschreden.

Conclusie

Berekeningen met hogere intensiteiten en motorvoertuigverdeling als in de beoogde ontwikkeling leiden tot concentraties die ver onder de grenswaarden liggen. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht.

De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

4.1.3 Geluid
4.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh).

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In onderstaande tabel zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.

Tabel: voorkeursgrenswaarden (vgw) wegverkeerslawaai (Art. 82 Wgh en art. 3.1 Bgh)

Bestemming   Locatie   Weg   Voorkeurs-
grenswaarden [dB]  
Woningen   Binnen bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   48  

Bron: ODMH

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek en resultaten

In en nabij het onderzoeksgebied zijn geen wegen met een geluidszone gelegen; het betreffen allen 30km/uur wegen. Voor deze wegen is berekend wat de cumulatieve geluidsbelasting op het onderzoeksgebied is. De rekenresultaten zijn weergegeven middels contouren. Opgemerkt wordt dat de Sportlaan een snelheidslimiet heeft van deels 50 km/uur en deels 30 km/uur. Het 50 km/uur traject eindigt bij de Bernadottelaan. Het plangebied ligt net buiten de geluidszone van dit weggedeelte. Een toets aan de Wet geluidhinder is voor de 30 km/u wegen niet nodig.

Wel zal de geluidsbelasting als gevolg van deze wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beeld moeten worden gebracht. In onderstaand figuur zijn de rekenresultaten gecumuleerd binnen het plangebied weergegeven. De rekenresultaten zijn gepresenteerd exclusief aftrek artikel 110g Wgh. De geluidsbelasting is berekend op 5 meter hoogte.

Geluidscontouren ten gevolge van alle relevante wegen, inc.l plan, excl. aftrek art. 110g Wgh

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0004.png"

Bron: ODMH

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer in het grootste deel van het plangebied tussen de 48 en de 63 dB bedraagt. Daar waar de nieuwe woningen geprojecteerd zijn is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer boven de 53 dB.

Belasting wegverkeerslawaai als gevolg van verkeersaantrekkende werking

Berekend is de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer op de gevels van de bestaande woningen, buiten het plangebied, uitgaande dat in 2014 het plan is gerealiseerd. Hierbij is, naast de woningbouw, ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de supermarkten en bijbehorende parkeergelegenheid.

In onderstaande tabel zijn de resultaten gepresenteerd van de situaties met en zonder de ontwikkelingen op de Springerslocatie.

Rekenresultaten

Waarneempunt   Geluidsbelasting 2014 in dB  
  Autonome situatie excl. ontwikkeling   Verkeersaantrekkende werking t.g.v. de ontwikkeling  
Woningen Sportlaan 4-14 1,5/5/7,5 m   57/58/58   52/52/52  
Woningen Sportlaan 16-26
1,5/5/7,5 m  
57/57/57   52/52/52  
Woningen Sportlaan 30-46
1,5/5/7,5 m  
57/58/57   52/52/52  
Woningen Sportlaan 81-83
1,5/5/7,5 m  
58/58/58   51/52/52  

Bron: ODMH

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het plan ten hoogste 52 dB bedraagt op de gevels van de bestaande woningen aan de Sportlaan. Dit ligt 5 à 7 dB lager dan de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer (excl. ontwikkeling). Dit levert een verhoging op van ca. 1 dB. Een verhoging van 1 dB is niet hoorbaar. Daarmee wordt het toelaatbaar geacht.

Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de woningbouw boven de 53 dB ligt. Omdat het plangebied niet is gelegen in een zone van een weg, hoeft er voor de woontoren ten aanzien van het wegverkeer geen hogere waarde aangevraagd te worden.

Om een goede leefkwaliteit in de nieuw te bouwen woningen te waarborgen wordt geadviseerd voor de woningen met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB, middels een bouwtechnisch onderzoek aan te tonen dat aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB conform het Bouwbesluit wordt voldaan.

4.1.3.2 Spoorweglawaai

Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. In onderstaande tabel zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.

Voorkeursgrenswaarde en maximale spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh, art. 4.10 Bgh)

Bestemming   Voorkeursgrenswaarde [dB]   Maximale Grenswaarde [dB]  
Woningen   55   68  

Bron: ODMH

Onderzoek en resultaten

De locatie van de te ontwikkelen woningen is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht-Gouda. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 2.21. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform de Standaard Rekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de geluidproductieplafonds uit het Geluidregister Spoor van 9 juli 2013. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter. De rekenresultaten zijn weergegeven middels contouren in onderstaande figuur.

Geluidscontouren ten gevolge van de spoorlijn Utrecht-Gouda

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0005.png"

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeerslawaai niet hoger is dan 55 dB. Daarmee blijft het geluidsniveau onder de voorkeursgrenswaarde en is dus acceptabel.

4.1.3.3 Cumulatieve geluidbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens onderstaande tabel.

Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden   Milieukwalitetismaat  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  

Bron: ODMH

Onderzoek en resultaten

Voor het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald. Voor de berekening van deze cumulatieve geluidsbelasting zijn de volgende bronnen relevant bevonden:

  • Wegverkeer; alle wegen
  • Spoorweg: traject Utrecht –Gouda

In onderstaande figuur is het resultaat opgenomen van de gecumuleerde geluidsbelasting ter hoogte van het plangebied.

Cumulatieve geluidsbelasting

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0006.png"

Bron: ODMH

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Onderzoek en resultaten

Bij dit wijzigingsplan hebben we te maken met de situatie van nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst is geïnventariseerd welke bedrijven in het plangebied zijn gevestigd. Voor deze bedrijven zijn voor zover mogelijk de milieuzones bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering en gegevens uit milieuvergunningen en AMvB's. Vervolgens is geïnventariseerd waar mogelijk hindersituaties kunnen optreden.

Bedrijfslocaties nabij het plangebied

locatie   naam   bedrijfsaard   Cat.   Richtafstand   Afstand  
          plangebied   woningen  
Sportlaan 6   Be Quick   Tennisvereniging   3.1   50 m   10 m   100 m  
Sportlaan 8   Jodan Boys   Sportaccommodatie   3.1   50 m   100 m   185 m  
Goejanverwelledijk 6   Yarden Facilitair   Crematorium   3.2   100 m   50 m   70 m  

Bron: ODMH

Be Quick

De tennisvereniging beschikt over lichtmasten en een omroepinstallatie. Mogelijk kan er lichthinder en geluidshinder optreden. In het stedenbouwkundig ontwerp kan rekening worden gehouden met de bestaande lichtmasten. Tevens kunnen in overleg met de exploitant van de tennisvelden de lichtmasten zodanig worden bijgesteld dat lichthinder kan worden voorkomen. Vanwege de omroepinstallatie zal eveneens in overleg moeten worden getreden met de exploitant van de tennisvelden. Gebruik van de omroepinstallatie zal alleen kunnen plaatsvinden met een ontheffing op grond van het Activiteitenbesluit.

Yarden facilitair

In 2007 heeft ingenieursbureau Peutz een geuronderzoek uitgevoerd naar de Springerslocatie (kenmerk FL 18269-1, 23 maart 2007). Peutz heeft toen geconcludeerd dat er van geurhinder geen sprake zal zijn. In 2009 is voor het crematorium een nieuwe milieuvergunning verleend. Deze vergunning heeft betrekking op dezelfde verbrandingsoven. De voorschriften in de vergunning zijn echter aangescherpt, onder andere vanwege strengere richtlijnen met betrekking tot het verbrandingsproces. De bedrijfstijden zijn niet uitgebreid. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de wijzigingen na het onderzoek van Peutz alleen een gunstige effect hebben op de mogelijke geurverspreiding. Er zal derhalve geen geurhinder worden veroorzaakt door het crematorium.

Er zijn verder geen bestaande bedrijfsmatige activiteiten in de nabijheid van de geprojecteerde woningen. Daarentegen komt de supermarkt in de nabijheid van bestaande en nieuw te bouwen woningen te liggen.

Conclusie

Geuronderzoek heeft uitgewezen dat er binnen het plangebied geen geurhinder zal optreden als gevolg van het crematorium. In combinatie met het stedebouwkundig ontwerp en overleg met de exploitant van de tennisvelden om de lichtmasten te stellen kan lichthinder naar de toekomstige woningen voorkomen worden. Ook voor het gebruik van de bestaande omroepinstallatie dient in overleg te worden getreden met de exploitant van de tennisvelden. Gebruik van de omroepinstallatie zal alleen kunnen plaatsvinden met een ontheffing op grond van het Activiteitenbesluit.

4.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel en doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid, er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Onderzoek en resultaten

In het kader van de herontwikkeling van de wijk Gouda-Oost is een quickscan uitgevoerd om bestaande natuurwaarden globaal in beeld te brengen van de Springerslocatie en de locatie Zuidelijk Stempel West.

Hiervoor is eerst een uitgebreide bureaustudie gedaan, waarbij gekeken is naar bestaande gegevens via het Natuurloket. Daarnaast zijn diverse internetsites, relevante artikelen en verspreidingskaarten (o.a. RAVON) geraadpleegd, waaruit opgemaakt kan worden of bepaalde soorten al dan niet in de omgeving van het plangebied voorkomen.

Op donderdag 22 juli 2010 is het plangebied bezocht voor een verkennende inventarisatie van de op dat moment waarneembare flora en fauna. Aanwezige biotopen zijn beoordeeld op hun geschiktheid voor beschermde soorten.

Uit de bureaustudie blijkt dat het plangebied geen directe relatie met EHS-gebieden en ecologische verbindingszones heeft. De begraafplaats aan de zuidkant van het plangebied wordt wel aangeduid als bestaande natuur. Het Natura 2000 gebied Broekvelden-Vettenbroek & polder Stein ligt het dichtst bij het plangebied. Eventuele werkzaamheden binnen het plangebied hebben geen invloed op het Natura 2000 gebied.

Het plangebied is bouwrijp gemaakt. De aanwezige gebouwen zijn gesloopt en bomen gekapt. Aan de oostkant van het plangebied ligt een speelveldje met een wandelpad over een sloot naar de Goejanverwelledijk. In de sloot groeit voornamelijk Riet, Gele plomp en Gedoornd hoornblad.

Er zijn geen beschermde plantensoorten binnen het plangebied aangetroffen. Er zijn ook geen geschikte biotopen aanwezig voor beschermde planten. Deze worden derhalve dan ook niet verwacht.

Omdat de gebouwen gesloopt en de bomen gekapt zijn in het plangebied, is de aanwezigheid van broedplaatsen van beschermde vogels of rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen niet te verwachten in het plangebied.

Omdat volgens de bureaustudie de Rugstreeppad in de omgeving voorkomt en er in de directe omgeving van het plangebied geschikte biotopen zijn, is het de verwachting dat deze streng beschermde soort hier kan voorkomen. Braakliggende terreinen kunnen geschikt worden als overwinteringsgebied.

Gezien de kwaliteit van de sloten binnen het plangebied is het niet te verwachten dat de Kleine modderkruiper of (streng) beschermde libellensoorten hier voorkomen.

Conclusies

  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene- en Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander en Mol) dient de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied en EHS gebieden zullen geen invloed ondervinden van de geplande werkzaamheden.
  • De locatie is geschikt als foerageergebied voor de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. De omgeving van het plangebied biedt echter voldoende alternatieven, waardoor er geen schade zal ontstaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten.
  • Om te voorkomen dat de Rugstreeppad overwintert op de bouwlocatie wordt aanbevolen om in de maanden oktober-november geen opgespoten grond kaal te laten liggen waar de Rugstreeppad zich in kan graven voor de overwintering.
  • In het kader van de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om in de nieuwbouw nestgelegenheid te creëren voor de Gierzwaluw, door het plaatsen van speciale neststenen.
  • Op enkele locaties de stootvoegen open te houden, zodat vleermuizen toegang hebben tot de spouwmuur.
4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die in het kader van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied.

Het plangebied Springerslocatie ligt op een afstand van ongeveer 300 meter van de provinciale weg N228 (Provincialeweg West). Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft geen PR 10-6 contour en het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (250 meter in verband met het transport van brandbare gassen).

De planlocatie ligt op ongeveer 580 meter ten zuiden van de spoorlijn Rotterdam-Utrecht. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 contour ligt op maximaal 12 meter uit het spoor. In de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 is aangegeven dat voor een plan op een afstand van meer dan 200 meter van het spoor alleen het toxisch scenario een rol speelt. Gezien de afstand van de planlocatie tot het spoor en de aard van de beoogde ontwikkeling zal er geen significante toename van het groepsrisico plaatsvinden. In verband met de verantwoording van het groepsrisico kan verwezen kan worden naar een standaard paragraaf die is opgenomen onder paragraaf 6.2 in de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013. De enig maatregel die hierin is opgenomen betreft het voorzien van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie bij nieuwe gebouwen, zodat het toxisch gas na afsluiting niet naar binnen kan worden gezogen.

Ten zuiden van het plangebied ligt op ongeveer 100 meter afstand de rivier de Hollandsche IJssel. Het gedeelte van de Hollandsche IJssel ter hoogte van het plangebied is niet opgenomen in het definitief ontwerp Basisnet Water. Dit betekent dat dit deel van de Hollandsche IJssel op het gebied van Externe Veiligheid niet relevant is en er voor de ruimtelijke ordening geen beperkingen gelden.

Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.

Conclusie

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, (vaar-)wegen, of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. De enige relevante risicobron betreft de spoorlijn Rotterdam – Utrecht, gelegen op ongeveer 580 meter ten noorden van het plangebied. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.

Gezien de afstand van de planlocatie tot het spoor en de aard van de beoogde ontwikkeling zal er geen significante toename van het groepsrisico plaatsvinden. Er geldt wel de bepaling dat nieuwe gebouwen voorzien dienen te zijn van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie, zodat het toxisch gas na afsluiting niet naar binnen kan worden gezogen.

4.2 Milieu Effect Rapportage

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

      • I. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
      • II. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer de activiteit wordt genoemd in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r. of de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

      • a. indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
      • b. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

Het Wijzigingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit MER, de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Omdat de omvang ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied meerdere stedelijke ontwikkelingsprojecten in voorbereiding. De schaal van die projecten samen valt ook ruim onder de drempelwaarde in kolom 2. Er worden bij de aanleg van woningen en commerciële ruimten geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling is niet hoorbaar en veroorzaakt dus geen hinder. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van niet betekenende mate. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn als gevolg van de ontwikkeling geen (externe) effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden in de omgeving. Het plangebied ligt wel in het invloedgebied van de spoorlijn Gouda – Woerden. Dit geeft echter geen onacceptabele veiligheidsrisico's of geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidsbelasting kan bij sommige woningen oplopen tot 65 dB. Gezien de norm van 33 dB van het Bouwbesluit leidt dit niet tot onacceptabele hinder. Een deel van de planlocatie ligt in een gebied met een hoge verwachtingswaarde op de archeologische basiskaart van de gemeente Gouda. Voor de bouw van de woningen is een archeologievergunning nodig, waarin de waarden op de locatie in beeld gebracht worden en zoveel als mogelijk ontzien. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven daarom geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

Conclusie

Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden, de m.e.r.-regelgeving vormt hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Beleid Hoogheemraadschappen

Het oppervlaktewater binnen de gemeente Gouda wordt beheerd door twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Het plangebied ligt in zijn geheel ten noorden van de Hollandse IJssel.

4.3.1.1 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2010-2015 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

4.3.1.2 Keur en Beleidsregels

Per 2009 is bij de waterbeheerders een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De nieuwe Keur is opgesteld naar aanleiding van de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. In de Keur zijn ondermeer bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat de Hoogheemraadschappen hun taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kunnen uitvoeren. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.rijnland.net/regels/keur_algemene

4.3.2 Gemeentelijk beleid

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties. Het vigerende Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

4.3.3 Planbeschrijving

Het plangebied wordt (met uitzondering van de noordzijde) omsloten door watergangen. De westelijk- en zuidelijk gelegen watergangen zullen in de nabije toekomst een belangrijke rol gaan vervullen voor afvoer van water uit polder Willens. Hiertoe is onlangs gemaal Willens gebouwd.

In het oosten loopt de grens van het plangebied door de as van een nieuw te graven watergang. Door aanleg van deze watergang wordt de afvoer van water verbeterd. Door de plannen zal de hoeveelheid open water per saldo toenemen.

Projectgebied Springers

Voor de beoordeling van de waterstaatkundige situatie is de Springerslocatie als geheel beoordeeld. Bekeken is of de hoeveelheid open water en verharding voor het project als geheel toe- of afneemt. Een en ander wordt gerelateerd aan het bredere project wijkontwikkeling Gouda Oost, waar het plan onderdeel van uitmaakt.

Open water op de Springerslocatie (West- en oost gezamenlijk)

Huidige situatie   392 m2  
Nieuwe situatie   440 m2  
Toename water op locatie   48 m2  

Als gevolg van de ontwikkelingen (bouw van de woontoren en realisering van de supermarkten) de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen:

Verhard oppervlakte op de Springerslocatie (West- en oost gezamenlijk)

Huidige situatie   5193 m2  
Nieuwe situatie   8823 m2  
Toename verhard oppervlak op locatie   3630 m2  

In de regels van het onderliggende bestemmingsplan is vastgelegd, dat voor toename van verhard oppervlak compensatie moet worden gevonden in de vorm van extra open water. In totaal 15% van de extra hoeveelheid verhard oppervlak wordt elders gecompenseerd. Het gaat in dit geval om 3630 m2 x 15% -> 545 m2 extra open water. Omdat elders binnen het plangebied al 48 m2 open water wordt gecreeerd, resteert een opgave van ca. 500 m2.

Situatie bestaand Situatie nieuw

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0007.png"......................... afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0008.png"

In november 2009 is in het kader van wijkontwikkeling Gouda Oost met het hoogheemraadschap Rijnland overleg gevoerd over de waterhuishouding in de wijk. In dat kader zijn toen afspraken gemaakt over de compensatie en de aanleg van extra open water.

Voor de toename van het verharde oppervlak komt elders in de wijk een voorziening beschikbaar. Hier wordt in de nabije toekomst extra open water gerealiseerd. Door de aanleg van dit open water wordt toename aan verhard oppervlak binnen het projectgebied gecompenseerd. Via de berging Rekening Courant is in de berging Polder Willens hiervoor een surplus beschikbaar van ongeveer een halve hectare - ruim voldoende om het tekort van projectgebied Springers te accommoderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0009.png"

Een deel van het plangebied heeft de bestemming waterstaat-waterkering. Deze gronden mogen primair uitsluitend worden gebruikt ten dienste van deze bestemming. Indien de belangen met betrekking tot de waterkering dit toelaten, mogen deze gronden worden gebruikt voor andere doeleinden, nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. Dit wordt meegenomen op de verbeelding en verwerkt in de tekst. Voor het bouwplan geldt dat hierover in een eerder stadium advies over is ingewonnen bij Holland Rijnland. Conclusie van het overleg was toen dat voor het plan naar verwachting de benodigde watervergunning kan worden afgegeven.

4.3.4 Conclusie

Open water

Het plangebied wordt (met uitzondering van de noordzijde) omsloten door watergangen. De westelijk- en zuidelijk gelegen watergangen zullen in de nabije toekomst een belangrijke rol gaan vervullen voor afvoer van water uit polder Willens. Hiertoe is onlangs gemaal Willens gebouwd.

In het oosten loopt de grens van het plangebied door de as van een nieuw te graven watergang. Door aanleg van deze watergang wordt de afvoer van water verbeterd. Doordat het project voorziet in nieuw open water, zal de hoeveelheid open water in het projectgebied per saldo toenemen.

Verharding terrein

In de bestaande situatie is het grootste deel van het terrein verhard. In de geprojecteerde situatie zal de hoeveelheid verhard terrein voor het Springersgebied (oost- en west) toenemen.

Mede om die reden is in het plan de aanleg van extra water voorzien. Voorts is elders in de wijk een voorziening opgenomen, waar in de toekomst extra water wordt gerealiseerd. Door de aanleg van dit water de toename aan verharding binnen dit plangebied zal worden gecompenseerd. Dit is afgestemd met Hoogheemraadschap Rijnland. Vanuit waterstaatkundig perspectief is er geen beletsel het plan vast te stellen.

Waterstaat-waterkering

Een deel van het plangebied heeft de bestemming waterstaat-waterkering. Deze gronden mogen primair uitsluitend worden gebruikt ten dienste van deze bestemming. Indien de belangen met betrekking tot de waterkering dit toelaten, mogen deze gronden worden gebruikt voor andere doeleinden, nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. In het plan wordt voorzien in de aanleg van parkeergelegenheid binnen deze bestemming. In een eerder stadium heeft hierover overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap.

4.4 Archeologie

4.4.1 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen. Gouda heeft zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd.

4.4.2 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting.

Uitsnede ABK 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1005WPSpringersW-DF01_0010.png"

Archeologievriendelijk bouwen

De verplichtingen en vrijstellingen gelden ten aanzien van archeologisch onderzoek in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is ter controle van de lage verwachting een booronderzoek noodzakelijk.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

4.4.3 Conclusie plangebied

Voor een deel van het plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Wanneer in dit gebied ontwikkelingen plaatsvinden, groter dan 100 m2, waarbij de ingrepen in de bodem dieper reiken dan 0,5 m. is archeologisch onderzoek vereist. Gezien de omvang van het project is de verwachting dat voor het project te zijner tijd een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist is.

4.5 Groenstructuur

4.5.1 Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen.

Het plan richt zich primair op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

4.5.2 Conclusie plangebied

Op de ontwikkellocatie was voorheen een sporthal gevestigd. In het kader van de wijkontwikkeling zijn afspraken gemaakt over de herinrichting van het gebied specifiek en wijkontwikkelingsgebied Gouda Oost in algemene zin. Eerder is al vergunning verleend voor de kap van het groen dat in de nieuwe situatie niet terug komt.

Onderdeel van de afspraken die in het Essay zijn vastgelegd, is dat een deel van het aanwezige groen op de Springerslocatie-West verdwijnt. Dit wordt elders binnen het wijkontwikkelingsgebied (deels) gecompenseerd door de aanleg van nieuw groen. Compensatie vindt vooral plaats door aanleg van 'de Oversteek' - een aan te leggen groenstrook tussen de Springerslocatie en de Vredeskerk.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Mobiliteitsplan Gouda

In Gouda zijn verschillende grote projecten gaande, waaronder wijkontwikkeling Gouda Oost. Om het huidige en nieuwe verkeer in goede banen te leiden, is een visie op verkeer en vervoer noodzakelijk. De gemeente Gouda heeft daarom een mobiliteitsplan opgesteld.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

4.6.2 Parkeerbeleidsplan

In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen.

Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.

4.6.3 Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien.

4.6.4 Beschrijving en conclusie

In het kader van het Essay Gouda Oost zijn in 2010 afspraken gemaakt over stadsvernieuwing Oosterwei in algemene zin en de Springerslocatie in het bijzonder. De afspraken die in dit kader zijn gemaakt zijn leidend voor dit project.

De invloed van het project op het aantal verkeersbewegingen in het gebied is beperkt. Schatting is dat het gaat om maximaal 220 extra verkeersbewegingen. Dit is vanuit verkeerskundig perspectief acceptabel.

De parkeerbehoefte die als gevolg van de ontwikkeling van het appartementencomplex ontstaat, kan niet direct binnen het plangebied worden geaccomodeerd. De ontwikkeling vereist 67 parkeerplekken, terwijl binnen het plangebied 56 parkeerplekken worden aangelegd.

Op het naastgelegen perceel, binnen hetzelfde projectgebied, wordt tegelijkertijd (danwel op korte termijn) voorzien in de ontwikkeling van een aantal supermarkten met bijbehorende parkeervoozieningen. Binnen het projectgebied wordt derhalve voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Parkeerbalans          
Programma   Aantal   Eenheid   Parkeernorm   Aantal pp  
Woning < 85 m2   20   woning   1,3pp/eenheid   26  
Woning bezoek   20   woning   0,3pp/eenheid   6  
Woning 85 m2 - 110 m2   19   woning   1,5pp/eenheid   29  
Woning bezoek   19   woning   0,3pp/eenheid   6  
Supermarkt   2810   100 m2   3pp/eenheid   84  
Overig winkels   0   100 m2   2,5pp/eenheid   0  
         
Totaal Programma (eis)         151  
Te bouwen         155  
Saldo parkeerplaatsen (over)         4  

Het project voorziet in voldoende parkeergelegenheid om de vraag binnen het projectgebied te accommoderen. Mede door (in beperkte mate) dubbelgebruik van de geprojecteerde parkeergelegenheid in het projectgebied 'Springers' wordt door de voorzieningen gezamenlijk per saldo in voldoende parkeergelegenheid voorzien.

4.7 Stedenbouw

4.7.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het plan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden.

Het plangebied wordt in de Welstandsnota aangemerkt als 'regulier welstandsgebied'. Het gaat om een gebied waarin sprake is van een architectuur die als netjes en fatsoenlijk kan worden aangemerkt. Het gebied voldoet aan een esthetische standaard. Het is niet zodanig van betekenis dat een uitputtende regeling van het uiterlijk van gebouwen gewenst en rechtvaardig is. Welstandseisen zijn marginaal en aanvullend op het plan.

4.7.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda.

4.7.3 Conclusie

De welstandsaspecten worden in Gouda getoetst door de cie. Ark. Wanneer de plannen gereed zijn, worden de plannen ter toetsing aan de commissie voorgelegd.

In het kader van het onderliggende bestemmingsplan is eerder beoordeeld welke maximale bouwhoogte wenselijk is. Op basis van de nota hoogbouw is in het gebied een hoogte mogelijk van 30 meter. Deze norm is vervolgens overgenomen in dit wijzigingsplan. Het plan sluit daarmee aan op de nota hoogbouw en het onderliggende bestemmingsplan.

4.8 Woonbeleid

4.8.1 Provinciaal beleid

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

De Woonvisie 2011-2020 (2011) die mede gebaseerd is op bestaand beleid en een analyse van de werking van de woningmarkt, stelt net als haar voorganger centraal dat iedereen moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu. De provincie constateert dat de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbieders- in een vragersmarkt, maar niet op alle onderdelen. Lage middeninkomens worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: bereikbare huurwoningen zijn ontoegankelijk en betaalbare koopwoningen niet beschikbaar.

Ook het afgesproken woningbouwprogramma voldoet niet meer. Er zijn meer woningen gepland dan dat er nodig zijn, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt. De provincie gaat daarbij uit van groei in de steden en op langere termijn krimp in de landelijke gebieden. Het woningbouwprogramma 2010-2020 blijft voor de Zuidvleugel onveranderd 115.000 toe te voegen woningen, maar voor sloop-nieuwbouw hanteert de provincie geen taakstelling meer maar het rekenprincipe “voor iedere te slopen woning, één nieuwe”. Ook de kwaliteit van de woningvoorraad kan volgens de provincie beter, enerzijds op het niveau van de woning (vermindering energieverbruik) en anderzijds op het niveau van de woonomgeving (woonmilieu).

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. De betrokken gemeenten, waaronder Gouda, spannen zich in om een plancapaciteit voor 14.500 nieuwbouwwoningen inclusief vervanging juridisch haalbaar te maken waarvan 5.200 binnen BSD2010.

Verordening Ruimte

De provinciale Verordening Ruimte fungeert als toetsingskader voor nieuwe bestemmingsplannen. In de verordening is ten aanzien van het aspect wonen neergelegd dat een bestemmingsplan:

  • 1. voorziet in een aantoonbare behoefte (artikel 2 lid 1 VR);
  • 2. is gebaseerd op een regionale visie op het programma of ten minste regionaal is afgestemd (artikel 2 lid 1 VR);
  • 3. rekening houdt met de voorkeursvolgorde eerst 1. herstructurering, dan 2. aansluitend aan bestaande bebouwing (artikel 2 lid 2 VR).

De regionale woningbehoefte voor Middden-Holland bedraagt volgens de WBR2010 9.487 woningen voor het tijdvak 2010-2019. Voor de gemeente Gouda gaat het om 3.544 woningen. De gemeente Gouda houdt vanwege de crisis op de woningmarkt een 'realistisch' woningbouwprogramma van circa 60% WBR2010 ofwel circa 2.200 woningen voor het tijdvak 2010-2019 aan. Voor het tijdvak 2013-2019 gaat het nog om iets meer dan 2.000 woningen. De plancapaciteit voor de Springers West locatie past binnen deze capaciteit en staat op de gemeentelijke lijst met als 'urgent' aangemerkte projecten. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de Verordening Ruimte.

4.8.2 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen

De gemeenten in de regio Midden-Holland hebben met elkaar afgesproken om een Regionale Agenda Wonen op te stellen. Deze is op dit moment nog in ontwikkeling. Wanneer deze is vastgesteld, fungeert deze als toetsingskader voor bestemmingsplannen. Totdat dit het geval is, wordt bij beoordeling teruggegrepen op de provinciale Verordening Ruimte.

4.8.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één. De Woonvisie bevat daartoe een woningbouwscenario voor de middellange termijn (tot 2015). Dit indicatieve woningbouwscenario dient als richtlijn voor de afspraken over woningbouwprogramma's.

De grootste opgave in de bestaande woningvoorraad is de herstructurering van de voorraad in de wijkontwikkelingsgebieden Korte Akkeren en Gouda Oost. Hierbij staat het doorbreken van de eenzijdig samengestelde goedkope woningvoorraad en de transformatie van buitencentrumstedelijke woonmilieus naar meer centrumstedelijke of groenstedelijke woonmilieus voorop.

Voorts is de focus gericht op toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen in ieder geval levensloopbestendig, duurzaam, veilig, en ruim gedimensioneerd. Ook wonen en werken moeten meer verweven worden. Toekomstgericht betekent daarom niet alleen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren toepassen, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hogere verdiepingshoogten.

De Monitor Woonvisie 2010 (2011) bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn dan nu is voorzien. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.

4.8.4 Planbeschrijving

Het plan voorziet in een gedifferentieerd woonprogramma. Een deel van de woningen wordt in het sociale segment gerealiseerd. In totaal wordt nu de bouw van 39 woningen voorzien.

De ontwikkeling past, zoals hierboven aangegeven, binnen de beleidskaders. Het plan is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. De plancapaciteit voor de Springerslocatie past binnen deze capaciteit en staat op de gemeentelijke lijst met als 'urgent' aangemerkte projecten. Dit is afgestemd met de relevante mede-overheden.

Voorts is in het onderliggende vigerende bestemmingsplan vastgelegd welke ontwikkelingen passend zijn binnen dit gebied. Ten aanzien van woningbouw is in het plan in artikel 39 lid 3 vastgelegd welke grenzen bij het opstellen van dit plan in acht moeten worden genomen. Hierin is ondermeer opgenomen dat het aantal te bouwen woningen in dit gebied maximaal 50 mag bedragen. Omdat de regels maximaal 39 woningen toestaan, voldoet het plan hieraan.

4.8.5 Conclusies

De voorgenomen ontwikkeling voor de Springers West locatie past binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorts is de ontwikkeling in lijn met het van rijks-, provincie- en gemeentewege gestelde beleidskaders op het gebied van duurzame verstedelijking en wonen. Vanuit woonbeleid is er geen beletsel het plan vast te stellen en ten uitvoer te brengen.

Hoofdstuk 5 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het wijzigingsplan. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De planregels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied, binnen de randvoorwaarden die zijn gesteld in het onderliggende bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Het plan is gericht op het juridisch faciliteren van ontwikkeling van het gebied 'Springers-West'.

5.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit plan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO).

De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het wijzigingsplan beoogd om de bouw van een appartementencomplex mogelijk te maken. Het vigerende bestemmingsplan dient daarbij als onderlegger. Aan de hand van het stedenbouwkundige plan zijn een nieuwe toelichting, regels en verbeelding opgesteld.

Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijnen puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

5.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels zoals de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 7.10) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Bij het opstellen van de regeling zijn de randvoorwaarden uit het onderliggende bestemmingsplan als uitgangspunt gebruikt. In artikel 39 lid 3 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1' in bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Korte Akkeren' is specifiek omschreven aan welke randvoorwaarden het wijzigingsplan dient te voldoen. Bij het opstellen van de regels is dit als uitgangspunt gehanteerd. Voor de redactie is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels uit dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aangetoond. Ingegaan wordt op aspecten als economische en maatschappelijke haalbaarheid. Verder wordt aangegeven op welke wijze de juridische haalbaarheid wordt geborgd. Onderdeel is een beschrijving van het proces dat heeft geleid tot vaststelling van dit plan.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt gezekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.

Voor dit plan geldt dat een aantal overeenkomsten zijn afgesloten om uitvoering mogelijk te maken. In 2010 is de gebiedsontwikkelingsovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de plankosten. Afgesproken is dat de plankosten deels voor rekening van Woonpartners Midden-Holland komen en deels voor de gemeente. Voor de kosten die door de gemeente worden gemaakt is door de raad krediet beschikbaar gesteld.

In het eerste kwartaal van 2014 is een grondverkoopovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening komt van Woonpartners.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het plan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het plan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe plannen wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Vage formuleringen zijn zo mogelijk geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. In het bestemmingsplan zijn de inhoudelijke kaders opgenomen voor het te wijzigen gebied. Omdat deze kaders reeds onderwerp zijn geweest van inspraak is voor vaststelling van dit wijzigingsplan een minder uitgebreide inspraakprocedure noodzakelijk. De wettelijke basis is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

In het kader van artikel 3.1.1. Bro heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Holland Rijnland. Naar aanleiding daarvan is het plan aangepast. De wijzigingen zijn verwerkt in het plan. Voorts is het plan onder de aandacht gebracht van provincie Zuid Holland. Dit heeft niet geleid tot wijzigingen.

Het ontwerpplan is voorgelegd aan het college. Het plan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd zodat eenieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. Naar aanleiding daarvan is in paragraaf 4.6.4. ter nadere onderbouwing een parkeerbalans toegevoegd. In bijlage 1 is de nota beantwoording zienswijzen ingevoegd. Hierin is een samenvatting opgenomen van de zienswijze alsmede de reactie van de gemeente.

Na de zienswijzenprocedure is het plan, vergezeld van een nota van beantwoording zienswijzen, ter vaststelling aangeboden aan het college. Het college heeft het plan vervolgens gewijzigd vastgesteld. Wijziging ten opzichte van het conceptwijzigingsplan is dat het maximaal aantal toesgestane appartementen is uitgebreid van 38 naar 39.

Nadat het college het plan defitief is vastgesteld, stond voor belanghebbenden aan wie niet redelijkerwijs kon worden verweten tijdig zienswijzen te hebben ingediend beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Direct na de beroepstermijn is het plan in werking getreden.