direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harderwijkweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld met het oog op het realiseren van een tweetal restaurants aan de Harderwijkweg. Het bestemmingsplan biedt het juridisch kader waarmee de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.1 Aanleiding planherziening

In opdracht van ondermeer KFC - een keten fastfoodsrestaurants - is door Den Hollander Beheer onderzocht of in Gouda een geschikte locatie beschikbaar is voor de vestiging van een (fastfood)restaurant.

Aan de Harderwijkweg 1 is een verouderd kantoorpand gesitueerd. Gezien de huidige kantorenmarkt, de ligging van het kantoor, de aanwezige leegstand van kantoorruimte in de directe omgeving en de kwaliteit van de aangeboden kantoorruimte is de kans op verhuurbaarheid van het pand klein. De eigenaar van het pand en perceel en de ontwikkelaar zijn in gesprek gegaan en hebben overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder verkoop en overdracht van het pand aan de ontwikkelaar kan plaatsvinden.

Voor de locatie is een situatietekening ontwikkeld. In verband met de omvang van de locatie is door de ontwikkelaar gezocht naar een tweede exploitant. In dat kader is overeenstemming bereikt met Eetcafé De Beren voor een vestiging van een restaurant van de gelijknamige formule.

Situatietekening plangebied (d.d.16 november 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0001.png"

Het plan is met de gemeente besproken. Het plan is getoetst op ruimtelijke aspecten. Conclusie is dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is, in die zin dat realisatie past binnen een goede ruimtelijke ordening. De situatietekening is uitgangspunt geweest bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

De locatie is strategisch gunstig gelegen aan zowel de nationale (A12 en A20) als de regionale hoofdinfrastructuur (N 207, N11 en iets verder de N 228). Door de ligging is het plangebied vanuit diverse richtingen goed bereikbaar.

Het projectgebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Goudse Poort'. Het bestemmingsplan is op 19 september 2012 vastgesteld en was daarmee ten tijde van vaststelling van dit plan nog redelijk actueel.

Voor het perceel gold in bestemmingsplan 'Goudse Poort' de bestemming 'Kantoor'. Voorts rust op het perceel een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie'. De voorgestelde functie past niet binnen het bestemmingsplan. Het project kan derhalve niet worden uitgevoerd zonder afwijking van het bestemmingsplan of aanpassing van het planologische regime.

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Goudse Poort

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0002.png"

Het gegeven dat het stedenbouwkundig plan niet kan worden verwezenlijkt binnen de bestaande bestemming is aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de juridisch-planologische randvoorwaarden om het project te kunnen realiseren. Het plan biedt een planologische basis voor afgifte van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend bestemmingsplan Harderwijkweg bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) een set regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. In de hoofdstukken 1 tot en met 4 wordt ingegaan in op de uitgangssituatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

Goudse Poort is één van de bedrijventerreinen in de gemeente Gouda. De stad Gouda ligt in het stedelijk gebied in de Randstad en telt 71.167 inwoners op een grondgebied van 16,92 km². Gouda heeft een regiofunctie binnen het Groene Hart, waar het qua inwoners de op één na grootste gemeente is. Gouda ligt bij de samenvloeiing van de rivieren de Gouwe en Hollandsche IJssel. Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Goudse Poort, dat goed bereikbaar is via A12/ A20.

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901, om ruimte te creëren voor woningen en bedrijven.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

In 1958 maakte de gemeente Gouda de eerste plannen voor de invulling van de polder Bloemendaal, waar het plangebied Goudse Poort onderdeel van uitmaakt. Het bedrijventerrein Goudse Poort is ontwikkeld in de jaren zeventig.

De gemeente, projectontwikkelaars en de bedrijven op Goudse Poort zijn doende het gebied te revitaliseren. De eerste ontwikkelingen zijn zichtbaar, zoals het nieuwe kantoor van automatiseerder Centric, ontwikkeling van de 'Go Stores' en de ontwikkeling van bedrijfscampus 'Vosko'.

De te ontwikkelen locatie ligt nabij een belangrijke invalsweg voor Gouda. Momenteel bevindt zich op het perceel een kantoorgebouw van drie tot vier bouwlagen en een bebouwd oppervlak van een kleine 1500m2. Op het terrein, dat voornamelijk als parkeerplaats is ingericht, is verder nog een fietsenstalling aanwezig. Het gebouw staat al meerdere jaren leeg en er is geen zicht op een nieuwe invulling. Voorts bevindt zich op het terrein een aantal groenstroken met enkele bomen. Het perceel grenst aan een smalle watergang.

Belangrijker nog, met het oog op de nieuwe functie van het terrein, is het gegeven dat het perceel is gelegen aan de belangrijkste stadsentree van Gouda, aan twee van de meest bereden wegen van de stad, de Goudse Poort en de Burgemeester van Reenensingel (hierna: Van Reenensingel).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een ruimtelijk beeld geschetst van het gebied. Er wordt nader ingezoomd op aspecten verkeersstructuur, de groen- en waterstructuur en de functionele structuur van het gebied.

3.1 Uitgangspunten plan

Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van twee (fastfood)restaurants, waarvan één met een drive-thru. In deze drive-thru kunnen gasten vanuit de auto producten bestellen en afhalen. Beide paviljoens zullen een terras krijgen, op de zonzijde gesitueerd. Om een goede verkeerscirculatie te waarborgen en de veiligheid op het terrein zeker te stellen, is het van belang dat deze drive-thru zo veel mogelijk buiten het parkeren gelegd wordt en dat gasten die het restaurant met de drive-thru te voet benaderen, niet de rijbaan hoeven over te steken. Deze randvoorwaarde is van grote invloed op de planontwikkeling.

Bij het opstellen van het plan is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling behorende bij bestemmingsplan 'Goudse Poort'.

Het project voorziet in de volgende ontwikkelingen:

  • Het bestaande kantoorgebouw wordt gesloopt.
  • Op de vrijkomende ruimte wordt beoogd een tweetal (fastfood)restaurants te realiseren. Het gaat om een vestiging van KFC, een keten van fastfoodrestaurants die zich richt op de verkoop van kipsnacks. Daarnaast wordt de vestiging van een Eetcafé De Beren voorzien, een formule voor casual dining die zich richt op kwalitatief goed eten voor een schappelijke prijs.

Onderdeel van het plan is dat binnen het projectgebied de voor de functie noodzakelijke voorzieningen worden gerealiseerd zoals parkeerruimte en infrastructuur voor de 'Drive thru' van de KFC.

3.2 Planaspecten

Vanuit in 3.1 bovengenoemde randvoorwaarden zijn de volumes zo op het kavel geplaatst dat ze de ruimtelijke structuur van de omgeving zoveel mogelijk versterken door aan te sluiten op bestaande rooilijnen en grenzen. Daarnaast is er naar gestreefd het parkeren vanuit de openbare weg gezien zoveel mogelijk achter de volumes te situeren en het bestaande structurele groen te behouden. In totaal neemt de oppervlakte groen af met 265,5m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0003.png"
Het programma neemt aanzienlijk af ten opzichte van de huidige situatie, waarmee ook het bebouwd oppervlak daalt naar rond de 800m2. Daarbij zal slechts één van de paviljoens een verdieping krijgen. Om de bebouwing toch enige substantie en samenhang te geven, zal het enkellaags paviljoen enige overmaat krijgen in hoogte, waardoor beide paviljoens circa 7m hoog zullen zijn.

verkeersstructuur

Goudse Poort wordt in hoofdzaak ontsloten vanaf de A12, Goudse Poort, de noordrand wegontsluiting (Shell-entree) en de Nieuwe Gouwe Oostzijde. De interne hoofdwegenstructuur wordt gevormd door de Burgemeester van Reenensingel en de Hanzeweg. Het plangebied is gelegen aan de kruising van de wegen de Goudse Poort en de Van Reenensingel - letterlijk de belangrijkste toegangspoort tot de stad.

Het plan voorziet in de sloop van het bestaande kantoor. Voormalige gebruikers waren ondermeer het G.A.K. en de Arbo-unie.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse spoorwegen en stations, zoals de spoorlijn Rotterdam / Den Haag naar Utrecht en naar Alphen a/d Rijn. In de ochtend- en avondspits rijdt een buslijn vanaf Gouda NS naar Goudse Poort. Buiten de spits wordt het gebied bediend door enkele streeklijnen.

Een aantal wegen binnen Goudse Poort maakt onderdeel uit van het doorgaande fietsroutenetwerk. Meestal rijden de fietsen naast de auto’s op de rijbaan. Langs de nabijgelegen Van Reenensingel en de Goudse Poort zijn afgescheiden fietspaden aanwezig. Het fietspad aan de Van Reenensingel is aan de zijde van het projectgebied éénrichting. Met het oog op de bereikbaarheid van de voorziening voor fietsverkeer is met de ontwikkelaar afgesproken dat een fietsdoorgang wordt gerealiseerd tussen het (tweerichtings)fietspad Goudse Poort naar het projectgebied. Hierdoor wordt de bereikbaarheid voor fietsers aanmerkelijk verbeterd. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting tot realisatie opgenomen.

groen- en waterstructuur

Ten noorden en oosten van het plangebied is het Groenhovenpark gelegen. Onderdeel van het park is een aantal sportvelden. Op bedrijventerrein Goudse Poort is voor het overige weinig groen aanwezig. In de directe nabijheid van het plangebied zorgen de groene bermen langs de wegen en de watergangen, zoals de Goudse Poort en Van Reenensingel, voor enige groenbeleving. Het merendeel van het aanwezige groen bevindt zich echter buiten het plangebied. Het project heeft hier geen invloed op.

Ten zuiden van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang bevindt zich eveneens juist buiten het plangebied. Ook hiervoor geldt dat het plan niet van invloed is op deze watergang.

Binnen het plangebied is een beperkte hoeveelheid groen aanwezig. In het plan wordt zoveel mogelijk gebruik van gemaakt van de aanwezige groen- en waterstructuur. Voor zover mogelijk respecteert het plan de bestaande groenstructuren. Desondanks zal door uitvoering van het plan de totale hoeveelheid groen enigszins afnemen. Omdat de afname relatief beperkt is, en in de nabijheid van het plangebied een groen gebied aanwezig is, wordt deze beperkte afname acceptabel geacht.

functionele structuur

Goudse Poort is een gemengd terrein met bedrijven, kantoren en perifere detailhandel. Specifiek voor het plangebied geld in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming 'Kantoor'. De mogelijkheid voor de vestiging van kantoren komt met voorliggende bestemmingsplan te vervallen om ruimte te maken voor de bestemming 'Gemengd'. Gezien de ligging van het perceel en de functies van omliggende percelen is het niet ondenkbaar dat de locatie in de toekomst opnieuw wordt gebruikt als kantorenlocatie. Om die reden maakt het bestemmingsplan de functie 'kantoor' opnieuw mogelijk via wijziging.

Bij het opstellen van bestemmingsplan Goudse Poort bleek dat er veel behoefte is aan planologische flexibiliteit. Met het oog op het vestigen van eventuele toekomstige maatschappelijke functies is in dit plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze is overgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moeten passen binnen vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als lokaal niveau. Voor de ontwikkeling in het plangebied zijn verschillende beleidstukken relevant. In dit hoofdstuk worden kort de belangrijkste beleidsaspecten beschreven en wordt verantwoord op welke wijze het plan rekening houdt met deze kaders.

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstuctuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. De lader voor duurzame verstedelijking is verantwoord in 4.7.3.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

De nu geldende structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit - is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.

Eén van de beleidsdoelstellingen van de provincie is het terugdringen van de hoeveelheid beschikbare kantoorruimte. Omdat het plan voorziet in de sloop van een leegstaand kantoorgebouw, levert het plan een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen die met de provinciale structuurvisie worden nagestreefd.

Conclusie

De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits- beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteitskaart (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

De ontwikkeling sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. De hoogspanningsmast en de spoordijk zijn grootschalige elementen, terwijl de woonbebouwing aan de zuidzijde van het plangebied kleinschalig van karakter is. Bij de ontwikkeling is de realisatie van groen en water een belangrijk onderdeel van het ontwerp.

Uitsnede kwaliteitskaart Visie ruimte en Mobiliteit - Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0004.jpg"

Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.

Uitsnede kaart 1 Programma ruimte - Bebouwde ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0005.png"Het plangebied wordt aangemerkt als bebouwde ruimte. De ontwikkeling is passend in de bestaande maat en schaal van de locatie en de directe omgeving. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Het is een voorzetting en uitbreiding van de bestaande stedelijke kwaliteit. Doordat de bebouwing op een binnenstedelijke locatie plaatsvindt is er sprake van het benutten van bestaande mogelijkheden. De ontwikkeling kan gezien worden als een inpassing. Het plan sluit derhalve aan bij het beleid uit de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 van de verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passnd ontsloten zin of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.


In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik vanb bebouwing of grond.

Conclusie

Het bestemmingsplan is opgesteld binnen de juridische kaders van de Verordening Ruimte en Mobiliteit. Het faciliteren van deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het terugdringen van de kantorenleegstand. In paragraaf 4.7.3 wordt onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan de eisen die worden gesteld in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking. Voor het overige raakt het project niet aan provinciale belangen.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een aantal jaren geleden een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de periode tot 2030 in Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.

Relevant voor dit bestemmingsplan is dat in de structuurvisie in algemene zin wordt opgemerkt dat wordt gestreefd naar revitalisering van het bedrijventerrein Goudse Poort. Eindbeeld is een bedrijventerrein gericht op dienstverlening, waarbij vooral moet worden gedacht aan kantoren en perifere detailhandel.

Structuurvisie Goudse Poort

Aanvullend op de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda is in maart 2007 een structuurplan Goudse Poort opgesteld. De directe aanleiding voor de opstelling van een structuurplan Goudse Poort was de noodzaak het bestaande bedrijventerrein te revitaliseren en een functionele en ruimtelijke herstructurering op te starten. Doel is te komen tot een transformatie van de Goudse Poort waarbij het karakter van een gemengd bedrijventerrein geleidelijk aan wordt omgevormd tot een meer hoogwaardig ‘bedrijven- en kantorenpark’ waarin ook aan andere functies plaats wordt geboden om de monofunctionaliteit te doorbreken. Voorop staat de versterking van het economische profiel, de verbetering van het vestigingsmilieu en de ontwikkeling van een meer hoogwaardige werkgelegenheid. Behalve ruimtelijke herstructureringen zijn ook toevoegingen in functionele en programmatische zin een voorwaarde voor het welslagen van de herstructurering.

Structuurplankaart Goudse Poort

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0006.png"

Voor het plangebied wordt in de structuurplankaart aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor. 'Kantoren in stedelijk milieu'.

Vlekkenplan Goudse Poort

In het kader van de voorbereiding van bestemmingsplan Goudse Poort is het Vlekkenplan Goudse Poort opgesteld (12 september 2011). Daarin wordt geconstateerd dat het gewenst is een oplossing te zoeken voor de leegstand van kantoorpanden om ervoor te zorgen dat de dynamiek op het bedrijventerrein behouden blijft. Om deze leegstand te bestrijden wordt gezocht naar nieuwe invullingen voor leegstaande kantoorpanden, door gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan te verruimen.

Samen met de belangenvereniging Goudse Poort (BVGP) is onderzocht waar de verruiming in het gebied kan worden gevonden. Dit heeft zich vertaald in de kaart behorende bij het Vlekkenplan Goudse Poort, waarbij door middel van zones wordt aangegeven waar welke functies mogelijk en/of gewenst zijn. Hierbij is het wel van belang dat de kwaliteit van het gebied gewaarborgd dient te blijven en voor zover mogelijk versterkt.

Vlekkenplan Goudse Poort

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0007.png"

Bij de beoordeling van nieuwe, gewenste functies in het gebied zal het vlekkenplan als onderlegger worden gebruikt. Dat wil zeggen, dat als de nieuwe functie past binnen de in de betreffende zone aangeduidde functies, hieraan in principe medewerking zal worden verleend.

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in Zone 7. Deze zone wordt aangemerkt als overloopgebied kantoren / maatschappelijke functies. Naast kantoren is het gewenst maatschappelijke voorzieningen toe te staan (evenals in zone 1, 3 en 4). Onder maatschappelijke functies wordt verstaan: overheids-, medische, educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwlijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijven, kinderopvang en zorg. Voorzieningen zoals horeca, coffeeshops, en escortbedrijven etc vallen hier niet onder.

Het project voorziet in de sloop van een bestaand kantoorpand. Het project is daarmee in lijn met de doelstellingen die gesteld zijn in het kader van de structuurvisie Goudse Poort.

Leegstand

Sinds 2008 is er een economische crisis gaande. Dit heeft de kantorenleegstand verder vergroot. De leegstand op Goudse Poort is aanzienlijk. In dat kader is door het college een project opgestart om de leegstand te bestrijden. Eén van de speerpunten in dit beleid is het terugdringen van leegstand op de Goudse Poort.

Het plan voorziet in de sloop van een bestaand kantoorpand en past daarmee goed in het streven naar revitalisering van bedrijventerrein Goudse Poort. Het plan past daarmee goed binnen het vigerende Goudse beleid.

Conclusie

In de provinciale structuurvisie (2014) wordt ingezet op het terugdringen van kantoren. De visie doet geen uitspraken over vestigingsplaatsen voor fastfoodrestaurants. Uitvoering van het project levert daarom een bijdrage aan het verwezenlijken van ruimtelijke provinciale beleidsdoelstellingen.

In zowel de structuurvisie, het structuurplan Goudse Poort als het Vlekkenplan wordt ingezet op flexibilisering van de bestaande regels en revitalisering van bedrijventerrein Goudse Poort. Mede als gevolg van de crisis en de kantorenleegstand is staand Gouds beleid dat prioriteit wordt gegeven aan het terugdringen van leegstand van kantoren. De functie is een goede aanvulling op de bestaande functies in het gebied en levert een bijdrage aan het doorbreken van de monofunctionaliteit in het gebied. Het bieden van planologische ruimte voor deze functie past goed in het streven om de kantorenleegstand in Gouda terug te dringen en het bedrijventerrein te revitaliseren.

4.2 Archeologisch beleidskader

4.2.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting.

Plangebied

Het grootste deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde:

Gemeentelijke archeologische beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0009.png"

Archeologievriendelijk bouwen

Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Onderzoek en resultaten

Bij nadere uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de mogelijk in het gebied aanwezige archeologische waarden. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal een aanvraag voor de activiteit archeologie moeten worden aangevraagd. Afhankelijk van de inhoud van de aanvraag zal nader onderzoek moeten worden verricht.

4.3 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. Een belangrijke doelstelling van het Groenstructuurplan is om de totale groenoppervlakte minimaal gelijk te houden en zo mogelijk meer oppervlak creëren. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Ten noorden en oosten van het plangebied is het Groenhovenpark gelegen. Onderdeel van het park is een aantal sportvelden. Voor het overige is op bedrijventerrein Goudse Poort weinig groen aanwezig.

In de directe nabijheid van het plangebied zorgen de groene bermen langs de wegen en de watergangen, zoals de Goudse Poort en Van Reenensingel, voor enige groenbeleving. Het merendeel van het aanwezige groen bevindt zich echter buiten het plangebied. Het project heeft hier geen invloed op.

Ten zuiden van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang bevindt zich eveneens juist buiten het plangebied. Ook hiervoor geldt dat het plan niet van invloed is op deze watergang.

Binnen het plangebied is in de uitgangssituatie beperkt groen aanwezig. Het merendeel van het terrein is verhard. Het plan is zo opgesteld dat zoveel mogelijk gebruik wordt van gemaakt van de aanwezige groen- en waterstructuur. Voor zover mogelijk respecteert het plan de bestaande groenstructuren.

Desondanks zal door uitvoering van het plan de totale hoeveelheid groen enigszins afnemen. Omdat de afname relatief beperkt is, en in de nabijheid van het plangebied een groen gebied aanwezig is, wordt deze beperkte afname van groen acceptabel geacht.

Bomenverordening

Staand beleid in de gemeente Gouda is om bij nieuwe ontwikkelingen bestaande bomen zoveel mogelijk te behouden. Voor bomen met een grotere stamdikte dient een kapvergunning te worden aangevraagd.

Luchtfoto 2014 plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0010.png"

De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de 'private houtopstand'. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.

Conclusie/ beschrijving plangebied

In het plangebied zijn enkele bomen aanwezig. Een aantal van deze bomen zal plaats maken voor de nieuwe ontwikkeling. Omdat binnen het plangebied bomen aanwezig zijn met een doorsnede > 30 cm, vindt compensatie plaats binnen het plangebied. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0011.png"

 

4.4 Verkeer en infrastructuur

4.4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 4.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld.

Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden. Nederland wil ook in 2040 tot de top 10 meest concurrerende landen ter wereld behoren. De sterke punten van Nederland zijn geconcentreerd in de mainports, brainports, greenports en de valleys. Tevens zijn twee economische groeiscenario's het uitgangspunt, het lage groeiscenario "regional community" (RC) en het hoge groeiscenario "global economy" (GE).

In de SVIR zijn corridors aangegeven die aan een streefbeeld moeten voldoen. Dit betreft de ambitie van minimaal 2x3 rijstroken op drukke verbindingen buiten, en van en naar de Randstad, en minimaal 2x4 rijstroken binnen de Randstad. De A12 bij Gouda daar onder begrepen. Tevens wordt het creëren van "supersnelwegen" door middel van het scheiden van lokaal en doorgaand verkeer een vast punt in planstudies, waar dit zinvol en haalbaar is. Ook is een aantal nieuwe verbindingen opgenomen in de SVIR.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

4.4.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:

  • Het op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken;
  • Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit;
  • Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.

4.4.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

In 2007 is door de raad het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Ook op regionaal niveau is een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de noord- en westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig.

In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het mobiliteitsplan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015

Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.

Het fietsplan beschrijft vanuit de doelstellingen de beleidskaders van andere overheden en de huidige situatie met knelpunten, die de bouwstenen zijn voor het nieuwe beleid. Vervolgens wordt aangegeven welke acties ondernomen worden op de genoemde knelpunten in de vorm van:

  • Maatregelen netwerk en routes;
  • Maatregelen fietsparkeren;
  • Maatregelen communicatie, gedragsbeïnvloeding en innovatie.

Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurd ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.

4.4.4 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan is opgesteld met het oog op het realiseren van een tweetal (fastfood) restaurants. In het voortraject voor opstellen van het bestemmingsplan zijn de verkeerskundige aspecten onderzocht. Belangrijke reden daarvoor is het gegeven dat de voorzieningen zijn geprojecteerd op de hoek van de wegen Goudse Poort en de Van Reenensingel - de twee drukstbereden wegen in Gouda. Bij de beoordeling is de mogelijke verkeersaanzuigende werking van de nieuwe functie betrokken.

Verkeersgeneratie

Op het perceel Harderwijkweg 1 bevindt zich in de uitgangssituatie een kantoorpand van drie verdiepingen. Het ingeschatte b.v.o. bedraagt circa 4.500 m2. Planologisch is het niet gemaximeerd. Op basis van de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" wordt, uitgaande van kantoor met baliefunctie, een verkeersgeneratie toegekend van circa 750 motorvoertuigen per etmaal.

Voor de deelontwikkeling KFC zijn ervaringsgegevens beschikbaar ten aanzien van te verwachten bezoekersaantallen. Op basis van deze gegevens kan een realistischer inschatting worden gemaakt van de te verwachten verkeersgeneratie.

Voor wat betreft de transacties is onderscheid gemaakt tussen transacties in het restaurant en de drive-thru. Uit ervaringsgegevens kan worden opgemaakt dat de meeste transacties op vrijdag plaatsvinden. Deze dag is daarmee maatgevend.

Voor wat betreft de verkeersgeneratie is het uitgangspunt dat het aantal transacties voor de drive thru en het restaurant overeenkomt met de te verwachten verkeersintensiteit. Op basis van ervaringsgegevens wordt verwacht dat circa 15% van de transacties in het restaurant afkomstig is van bezoekers die op een andere wijze dan per auto het restaurant bezoeken.

Voor de te verwachten verkeersgeneratie komt er vervolgens nog een factor 2 overheen, omdat verkeer komt en gaat. Voor de KFC wordt op basis van deze gegevens de verkeersgeneratie ingeschat op circa 980 motorvoertuigen per etmaal.

Verkeersgeneratie KFC

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0012.png"

Voor het Eetcafé De Beren zijn onvoldoende ervaringsgegevens beschikbaar. Op basis van CROW-publicatie 317 kan een inschatting worden gemaakt. Op basis hiervan wordt de verkeersgeneratie ingeschat op circa 50 motorvoertuigen per etmaal

Verkeersgeneratie Beer

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0013.png"

In totaal (KFC en Eetcafé De Beren samen) wordt de verkeersgeneratie ingeschat op circa 1.030 motorvoertuigen per etmaal. In vergelijking met de uitgangssituatie (kantoor) wordt verwacht dat het aantal verkeersbewegingen met circa 300 per etmaal zal toenemen.

Daarbij moet worden aangemerkt dat de spreiding van de verkeersbewegingen in gunstige zin wijzigt. In de uitgangssituatie (kantoor) is er sprake van een sterke piek in de ochtend- en avondspits. In de geprojecteerde situatie zal het merendeel van de bewegingen gespreid plaatsvinden tussen het einde van de middag en het begin van de avond, waarbij de drukste periode valt tussen 18:00 uur en 19:00 uur.

Doordat het aantal verkeersbewegingen toeneemt zal de druk op het wegenverkeersnet in de directe omgeving derhalve toenemen. Doordat de spreiding anders is en zich concentreert op de middag/avond, zal de druk op de omliggende verkeersstructuur slechts beperkt toenemen.

Verkeerssituatie

Het bestemmingsgebied wordt ontsloten via de Harderwijkweg. Op circa 60 meter vanaf de ontsluiting van het plangebied sluit de Harderwijkweg aan op de Van Reenensingel via een met voorrang geregelde kruising. De van Reenensingel is in het Mobiliteitsplan aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een agglomeratieve verkeersfunctie. Over de periode 2009 t/m 2013 hebben zich op deze weg geen geregistreerde ongevallen voorgedaan. Ter hoogte van de Harderwijkweg bedraagt de verkeersintensiteit circa 19.000 motorvoertuigen per etmaal. Met een toename van 300 verkeersbewegingen is de extra druk op deze weg beperkt.

Inrichting

Voor wat betreft de bijdrage in het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de toe te voegen functie is de inrichting van het kruispunt Harderwijkweg-Van Reenensingel een aandachtspunt.

Luchtfoto 2014 - uitgangssituatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0014.png"

Belangrijk knelpunt in de uitgangssituatie dat het gemotoriseerde verkeer, komend vanuit westelijke richting (Goudse Poort) slechts een zeer korte invoegstrook tot zijn beschikking heeft. Ander knelpunt is het gegeven dat verkeer dat vanaf de Harderwijkweg in oostelijke richting het gebied wil verlaten een groot aantal rijstroken moet oversteken.

De locatie is voor fietsverkeer goed te bereiken voor verkeer uit oostelijke richting. Lastiger is dit voor verkeer dat vanuit westelijke of zuidelijke richting afkomstig is. Hoewel op de Van Reenensingel en de Goudse Poort een middels VRI's geregelde oversteekplaats beschikbaar is, kan dit fietsverkeer de KFC niet eenvoudig bereiken, omdat het fietspad aan de noordzijde van de Van Reenensingel eenrichting is in westelijke richting, richting Goudse Poort.

In het kader van de ontwikkeling zijn daarom met de ontwikkelaar een aantal afspraken gemaakt om de verkeerssituatie te optimaliseren.

  • De aanwezige linksaffer op de Van Reenensingel voor verkeer vanuit oostelijke richting naar de zuidzijde van de Van Reenensingel (Profile Tyrecentre / voormalige Sligrolocatie) wordt zodanig aangepast, dat verkeer vanuit de Goudse Poort richting Harderwijkweg van deze strook gebruik kan maken. Daartoe wordt de linksafpijl vervangen door een 1-1 markering;
  • Het fietspad aan de noordzijde wordt ter hoogte van de Harderwijkweg iets naar het noorden verlegd. De rechtsaffer voor verkeer vanuit oostelijke richting voor verkeer richting Goudse Poort/A12 wordt iets verkort. Hierdoor ontstaat ruimte voor een opstelstrook voor verkeer dat vanuit de Harderwijkweg in oostelijke richting rijdt.
  • Ten behoeve van het fietsverkeer wordt een doorgang aangelegd van het terrein waar de voorzieningen worden gerealiseerd richting het fietspad dat parallel loopt aan de Goudse Poort. Hierdoor is het terrein voor fietsverkeer vanuit zuidelijke, westelijke en noordelijke richting veel beter te bereiken.

Conclusie verkeer

Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de ontwikkeling toenemen met ongeveer 300 voertuigbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de uitgangssituatie verbetert de spreiding over het etmaal. De toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de al bestaande verkeersstroom is marginaal.

Op het kruispunt Van Reenensingel - Harderwijkweg hebben in de periode 2009 - 2014 geen geregistreerde ongevallen plaatsgevonden. Desondanks is de inrichting van het kruispunt een aandachtspunt. De ontwikkelaar zal het kruispunt op een aantal punten aanpassen.

Ten behoeve van het fietsverkeer zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van een doorgang voor fietsers richting Goudse Poort. Hierdoor zal de locatie in de toekomst beter bereikbaar zijn voor fietsers vanuit zuidelijke, westelijke en noordelijke richting.

De inrit van de ontwikkeling wordt zo ver mogelijk naar het noorden verschoven, zodat deze op de maximaal haalbare afstand van de Harderwijkweg komt te liggen. Op deze manier wordt het risico van terugslag op de Harderwijkweg bij drukte geminimaliseerd.
De paviljoens zullen doorgaans met bakwagens en bestelbussen worden bevoorraad. Om het plan toekomstbestendig te maken, is voorzien in het bevoorraden met een trekker met oplegger.

Vanuit verkeerskundig perspectief is er, mits de voorgestelde aanpassingen worden gerealiseerd, geen belemmering het bestemmingsplan vast te stellen.

4.5 Parkeren

Parkeerbeleidsplan

Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen in de afgelopen paar jaren sterk toegenomen. In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering.

Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:

  • voorzien in de parkeerbehoefte nu en in de toekomst;
  • de gemeente reguleert bestaande parkeervoorzieningen en stimuleert nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen en reguleert het gebruik (tariefheffing, belanghebbenden);
  • alle kosten die aan het parkeren zijn toe te rekenen worden in rekening gebracht bij de gebruiker.

Randvoorwaarden daarbij zijn:

  • de gemeente draagt zorg voor de exploitatie van parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied;
  • parkeren vindt plaats op eigen terrein (uitgangspunt is dat zowel in de bestaande situatie als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut);
  • uitbreiding van parkeervoorzieningen mag niet leiden tot meer verhard oppervlak ten koste van openbaar groen (dus gestapelde parkeervoorzieningen).

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt derhalve bekeken of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.

Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende’ regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.

Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in bijlage 7a bij de Bouwverordening te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.

Planbeschrijving en conclusie

Aan de hand van de situatietekening is onderzocht welke parkeerbehoefte zal ontstaan wanneer het plan wordt gerealiseerd. Dit is afgezet tegen het aantal parkeerplaatsen dat in het stedenbouwkundig plan is geprojecteerd.

De parkeerplaatsen zullen met een eigen inrit vanuit de ontwikkeling worden ontsloten. In beginsel biedt het plan ruimte voor het realiseren van 86 parkeerplaatsen (waarvan een voor mindervaliden en twee zogenaamde 'wachtplekken'. Zie hiervoor afbeelding Situatietekening plangebied (d.d.16 november 2015) in paragraaf 1.1. Uitgaande van de ontwikkeling van 425+447 m2 horeca zijn 105 parkeerplaatsen benodigd (12 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.).

Om in de extra parkeervraag te voorzien heeft de ontwikkelaar afspraken gemaakt met de eigenaar van belendend perceel voor de langdurige huur van 16 parkeerplaatsen. Het totale aantal beschikbare parkeerplaatsen wordt daarmee uitgebreid naar 102 parkeerplaatsen - onvoldoende om de te verwachten vraag naar parkeerplaatsen te accommoderen. Er is sprake van een tekort van 3 parkeerplaatsen. Hiervoor zal een oplossing gevonden moeten worden in het realiseren van extra parkeerplaatsen of door het inperken van de bedrijfsvloeroppervlakte tot maximaal 850 m2. Momenteel wordt gezocht naar een mogelijkheid om (extra) parkeergelegenheid aan te kopen waarmee het tekort ruimschoots kan worden opgevangen (zie afbeelding in paragraaf 3.1) Voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan zal het plan daarop worden aangepast.

De gemaakte afspraken zijn geborgd in een anterieure overeenkomst. In dit contract is opgenomen dat de ontwikkelaar zich verplicht tot de huur van de parkeerplaatsen zolang daartoe, gegeven de normen in de bouwverordening, de noodzaak aanwezig is. Blijft de ontwikkelaar in gebreke doordat het huurcontract wordt beëindigd, dan levert de eigenaar een bijdrage aan het parkeerfonds, zodat de gemeente dan in de gelegenheid wordt gesteld om de noodzakelijke parkeerplaatsen in het openbaar gebied aan te leggen.

In de planregels is geborgd dat het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 850 m2 zal bedragen zodat kan worden voorzien in de bijbehorende parkeervraag. Indien op andere wijze kan worden voorzien in het tekort van 3 parkeerplaatsen, dan kan hiervan worden afgeweken.

Vanuit parkeertechnisch perspectief is er derhalve geen belemmering het bestemmingsplan vast te stellen.

4.6 Stedenbouw

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

Uitsnede kaart welstandsnota 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0015.png"

Planbeschriijving en conclusie

Het plangebied is gelegen in het gebied dat in de welstandsnota wordt aangeduid als 'Goudse Poort – buitenrand en Gouwestroom – buitenrand'. De randen van het bedrijfsterreinen vormen het gezicht naar buiten toe en moet representatiever zijn dan de bebouwing in het binnengebied. Het beleid is van toepassing voor de gevels die:

  • 1. gericht zijn naar het publiek domein buiten het bedrijventerrein,
  • 2. en waar tussen de bebouwing en het publiek domein geen andere bebouwing aanwezig of geprojecteerd is,
  • 3. en de haaks op bovengenoemde gevel geplaatste zijgevels over een lengte van 5 m vanaf de hoek.

Bebouwing in het middengebied valt onder het welstandsluwe beleid zoals dat in hoofdstuk 6.3 van de welstandsnota is geformuleerd.

Gezien de locatie van de ontwikkeling zal het gebouw representatiever moeten zijn. Bij nadere uitwerking van het plan wordt daarom rekening gehouden met de genoemde uitgangspunten. De nadere eisen zijn nader uitgewerkt in 14.2.3 van de welstandsnota. Het welstandsbeleid biedt op voorhand geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.7 Economisch beleid

4.7.1 Provinciaal beleid

Algemeen

De economische visie van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit het topsectorenbeleid van het Rijk. Gedeputeerde Staten heeft in navolging van dit beleid een beleidsagenda Regionale Economie en Energie 2012-2015 opgesteld.

Behoud en groei van de werkgelegenheid en het vergroten van de toegevoegde waarde van de economische activiteiten zijn belangrijke aandachtsgebieden. Met verschillende strategieën streeft Zuid-Holland naar een krachtige economische structuur en een optimaal vestigingsklimaat voor de gehele provincie en naar een gerichte bijdrage aan de economische positie in de wereldtop. Voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven is hierin één van de belangrijkste aandachtspunten en dit vertaalt zich in een provinciale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie.

Bedrijventerreinen en kantorenlocaties

Het provinciale beleid is gericht op het scheppen van randvoorwaarden om te komen tot voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Daarnaast vraagt de toegenomen maatschappelijke druk ten aanzien van het volbouwen en de verrommeling van Nederland om meer bovenregionale regie op (beeld)kwaliteit. Waar mogelijk zetten provincie en partners in op het boeken van ruimtewinst bij herstructurering en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. De belangrijkste focus is het krijgen en behouden van kwaliteit op bedrijventerreinen. Ook leegstand krijgt in dit kader specifieke aandacht en uitwerking. Aandachtspunt is verder de mate waarin herstructurering van bedrijventerreinen een gunstig effect heeft op de economische ontwikkeling, waaronder werkgelegenheid, in een gebied.

In de nieuwe voorstellen die naar aanleiding van het vernieuwde Rijksbeleid zijn opgesteld, is de provincie in vergelijking met het verleden bij de beoordeling van plannen meer terughoudend. De Provincie legt verantwoordelijkheid vooral terug bij de regio's en gemeenten en zal meer gaan fungeren in de rol van kaderafbakening en plantoetsing. In de verordening Ruimte en Mobiliteit is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' overgenomen. In artikel 4.7.3 wordt hier nader op ingegaan.

4.7.2 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn met name de volgende kaders van belang:

  • Ruimtelijke Structuur Visie Gouda 2005-2030 (zie 4.1.3);
  • Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”;

Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid” en Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015

De gemeente streeft naar een sterke, gedifferentieerde economische structuur en een divers aanbod aan betaalde en onbetaalde werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen.
Zij wil dit bereiken door:

  • 1. een versterking van de economische concurrentiepositie van de stad;
  • 2. een op duurzame economische bedrijvigheid gebaseerde groei van de werkgelegenheid;
  • 3. een verbetering van de aansluiting van onderwijs en arbeid;
  • 4. een absolute en relatieve daling van de werkloosheid en het voorkomen van uitval van zittend personeel;
  • 5. een toename van de maatschappelijke participatie van Goudse burgers (activering).

De ambitie is dus dat Gouda gaat functioneren als de werkgelegenheidsmotor voor Midden-Holland. Dit kan bereikt worden wanneer Gouda haar positie als veelzijdige werkstad versterkt, door beter gebruik te maken van haar strategische ligging aan belangrijke wegen, waterwegen en spoorwegverbindingen.

Daarnaast moet Gouda bestaande bedrijven koesteren en de groei van deze bedrijven helpen bevorderen. Verder moet Gouda de belangrijkste kantorenstad van de regio worden. En ook als koop- en vrijetijdscentrum moet Gouda Midden-Holland aanvoeren. Als koop- en vrijetijdscentrum wil Gouda inspelen op de toekomstige behoefte aan voorzieningen vanuit een groter gebied, namelijk de Zuidplas.

Verder kan Gouda haar rijke cultuurhistorische waarden en ook de hoge natuurwaarden van zijn omgeving beter te gelde maken. Dat wil zeggen: met deze sterke kanten van de stad moet het streven zijn om de bestedingen en de verblijfsduur van bezoekers te vergroten. Tenslotte kan Gouda nog meer dan nu hét concentratiepunt worden van voorzieningen in de regio.

Deze ambities hebben derhalve alles te maken met werkgelegenheid en ondernemersklimaat. Meer werkgelegenheid en een beter ondernemersklimaat zijn daarom de hoofddoelen van het economisch beleid. Dit heeft zich vertaalt in de volgende beleidskeuzes:

  • 1. Groeikansen benutten in de clusters kantoorhoudende diensten, vrijetijdsbesteding en zorg & welzijn, om een veelzijdige werkgelegenheidstoename tot stand te brengen;
  • 2. Vitaliteit van de bestaande bedrijven behouden, voor stabiliteit en doorgroei van de werkgelegenheid;
  • 3. Verbeteren van de aantrekkelijkheid van het ondernemersklimaat (i.e. randvoorwaarden om goed te kunnen ondernemen), dit trekt nieuwe bedrijvigheid aan en laat bestaande bedrijven groeien.

Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 bouwt voort op het fundament van de Economische Visie 2005-2010. De Economische Visie 2005-2010 was gericht op het creëren van een gezonde basis voor economisch beleid in Gouda. Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 geeft in hoofdstuk 3 een opsomming van zaken die op grond van de Economische Visie 2005-2010 in de afgelopen jaren gerealiseerd zijn. Het huidige Actieprogramma Economie borduurt voort op de ingeslagen weg en staat zo op een stevig fundament. Het actieprogramma bestaat uit acht thema’s en voor 2014 en 2015 worden 21 speerpunten genoemd.

Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”

Op 2 april 2008 is de horecanota 2008-2017 'Eten, drinken en overnachten in Gouda' vastgesteld. Met de horecanota is gevolg gegeven aan de wens om meer duidelijkheid te geven voor ondernemers, bezoekers en bewoners over de ontwikkelingsmogelijkheden en gebieden van de horeca. Met de horecanota is de input gegeven voor het opstellen van de regeling van de horeca in bestemmingsplannen, waarin in ruimtelijke zin ontwikkelingsmogelijkheden en beleidsuitgangspunten inzichtelijk worden gemaakt. Tevens biedt het een toetsingskader (beleidsregels) voor diverse initiatieven.

De horecanota richt zich met name op de binnenstad, maar ook voor de overige gebieden worden beleidsuitspraken gedaan. De hoofddoelstelling voor de horeca is in de horecanota als volgt geformuleerd: “Gouda wil meer inzetten op de economische en maatschappelijke potentie van horeca, zonder de balans met de leefbaarheid en het woonklimaat van de binnenstad uit het oog te verliezen.” Daarnaast zijn de volgende subdoelen geformuleerd:

  • Verhogen van de bestedingen en verlengen van de verblijfsduur in de horeca en andere vrijetijdssectoren (detailhandel, toerisme, cultuur, vermaak);
  • Ruimte bieden voor realisatie van een aantrekkelijk horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van consumenten;
  • Ruimte bieden voor dynamiek in de horeca sector met voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor ondernemers;
  • Versterken van de werkgelegenheid in de horeca en gerelateerde vrijetijdssectoren.

Gouda kiest voor de inzet van verschillende instrumenten om sturing te geven aan de gewenste horecaontwikkeling. Het bestemmingsplan is daarbij het belangrijkste instrument voor de regulering van de horeca. In de nieuwe bestemmingsplannen is er ruimte voor nieuwe initiatieven.

Het bestemmingsplan is het belangrijkste instrument voor de regulering van de horeca. In het bestemmingsplan wordt vastgelegd waar de vestiging van horeca is toegestaan en waar niet. Tevens kunnen in het bestemmingsplan regels worden opgenomen over het aantal en het soort horeca-inrichtingen dat in een bepaald gebied is toegestaan. De primaire afweging voor het vestigen van horeca vindt dus plaats in het bestemmingsplan. De exploitatievergunning op basis van de APV is daarbij volgend en richt zich uitsluitend op de openbare orde en veiligheid. Bij het beoordelen van de exploitatievergunning wordt weliswaar rekening gehouden met het woon- en leefklimaat, maar ook op dat onderdeel is het bestemmingsplan het belangrijkste toetsingskader.

De wijze van bestemmen in de geldende bestemmingsplannen houdt kort gezegd in dat alle horecabedrijven specifiek zijn aangegeven (hetzij via een aanduiding binnen de bestemming, hetzij via een specifieke bestemming) en dat nieuwvestiging elders in principe niet is toegestaan.
In de nieuw op te stellen bestemmingsplannen komt er ruimte voor nieuwe initiatieven. Dit kan door:

  • Meer afwijkingsmogelijkheden op te nemen binnen de bestemming horeca, waarbij gebruik wordt gemaakt van de horecacategorieën. Daarbij kunnen onder bepaalde voorwaarden andere horecacategorieën toegestaan worden om daarmee functiewisselingen, die passen binnen de horecanota, mogelijk te maken;
  • Bieden van afwijkingsmogelijkheden door ontheffingsmogelijkheden binnen andere (gemengde) bestemmingen op te nemen, waarbij onder bepaalde voorwaarden een verruiming van de horecacategorieën wordt toegestaan;
  • Wijzigingsbevoegdheden opnemen binnen andere bestemmingen voor horecacategorieën die passen binnen het horecabeleid, waarmee het aantal horecabedrijven kan toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0016.png"

Leegstand

Een landelijk probleem, waarmee ook Gouda te kampen heeft, is het gegeven dat er een overmaat is aan beschikbare kantoorruimte. Ongeveer een derde van de aanwezige kantoorruimte in Gouda staat leeg. In Gouda is in dat kader een project gestart, met het oog op het terugdringen van de aanwezige leegstand. Het terugdringen van de leegstand is een van de speerpunten van beleid van het zittende college.

4.7.3 Planbeschrijving en conclusie

Door de ontwikkelaar is een stedenbouwkundig plan opgezet met het oog op het realiseren van een tweetal horecavoorzieningen. Het plan behelst het slopen van een incourant kantoorpand om daarmee ruimte te creëren voor de nieuwe voorzieningen. De ontwikkeling draagt op een aantal manieren bij aan de beleidsdoelstellingen.

In algemene zin draagt het realiseren van het project bij aan doelstellingen op het gebied van het bevorderen van werkgelegenheid. Verwachting is dat het plan in de aanloop, tijdens de bouw, enkele tientallen arbeidsplaatsen zal opleveren.

In ruimtelijke zin is een belangrijke beleidsdoelstelling van de Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030 om het bedrijventerrein Goudse Poort te revitaliseren. Door de sloop van een incourant kantoorgebouw op een beeldbepalende locatie, en de bouw van een tweetal horeca-gelegenheden, neemt de activiteit en dynamiek op het bedrijventerrein toe. Uitvoering van dit plan draagt daarom bij aan de beleidsdoelstellingen.

Het doel van de Economische Visie Gouda is een compleet voorzieningenaanbod te handhaven, en waar mogelijk uit te bouwen. Uitvoering van het plan zal ertoe leiden dat het voorzieningenniveau in Gouda wordt vergroot. Het plan draagt derhalve bij aan de gestelde beleidsdoelstellingen.

Ten aanzien van het horecabeleid wil Gouda graag ruimtelijke mogelijkheden voor horeca verruimen.

De Harderwijkweg valt onder 9) Bedrijfslocaties (Goudse Poort). Uit het schema in 4.7.2 blijkt dat volgens het horecabeleid de gemeente de spijs- en maaltijdverstrekkers daar wil versterken. Omdat het vestiging van solitaire vestigingen betreft, is mogelijk ook 10) van toepassing.

In algemene zin wil Gouda niet sturen op horecaconcepten: hiervoor ligt het initiatief bij de horecaondernemers. Met dit initiatief wil Gouda nieuwe initiatieven faciliteren om daarmee de horecasector te stimuleren.

Een belangrijke beleidsdoelstelling van de gemeente Gouda is het terugdringen van de aanwezige kantorenleegstand (zie 4.1.3). Het plan voorziet in de sloop van een leegstaand, incourant kantoorpand. Daarmee levert het een bijdrage aan het terugdringen van de leegstand.

Ladder duurzame verstedelijking

Rijk en provincie leggen in toenemende mate nadruk op het belang van duurzaam ruimtegebruik. Aanvankelijk werd dit vormgegeven door het toepassen van de SER-ladder. Sinds een aantal jaren beoordeelt de provincie (op aangeven van het Rijk) aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking of een ontwikkeling past binnen het streven naar duurzaam ruimtegebruik.

De ladder is verwerkt in de provinciale Verordening Ruimte en daarmee juridisch relevant. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen bekijkt de provincie of de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die in het kader van de Ladder aan ruimtelijke ontwikkelingen worden gesteld.

In artikel 2.1.1 van de verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. In die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die
    • 1. Gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig ontwikkeld worden,
    • 2. Passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • 3. Zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.


In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.


ad. a - ontwikkeling voorziet in een stedelijke behoefte

In het kader van de ladder dient in de toelichting van het bestemmingsplan te worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte. Feitelijk maakt onderhavig bestemmingsplan twee ontwikkelingen mogelijk; de ontwikkeling van een fastfood-restaurant en een restaurant voor casual dining.

Ten aanzien van de ontwikkeling van de KFC geldt dat het een voorziening betreft met zowel een lokaal als regionaal verzorgingsgebied. Een deel van de klanten zal uit Gouda komen, terwijl een ander deel zal bestaan uit passanten die vanaf de nabijgelegen A-12 gebruik zullen maken van de voorziening.

Zowel ten aanzien van het aantal fastfoodrestaurants als ten aanzien van het aantal reguliere restaurants is het voorzieningenniveau in Gouda laag. Feitelijk zijn er momenteel slechts enkele fastfoodrestaurant aanwezig (Mc Donalds, Subway en Chicken Spot).

Restaurants / 10.000 inwoners  
  Fastfd   Regulier  
Gouda   1   42  
PZH   93   2195  
NL   362   11161  

Gegevens: Bron: bedrijfschap Horeca en Catering (2013)

In vergelijking met het voorzieningenniveau in de provincie Zuid-Holland en Nederland als geheel, blijft Gouda achter. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in Gouda marktruimte beschikbaar is voor dergelijke functies. Toevoeging van een fastfoodrestaurant en een eetcafé levert een belangrijke bijdrage aan het uitbouwen van het Goudse voorzieningenniveau.

Restaurants / 10.000 inwoners  
  Fastfd   Regulier  
Gouda   0,14   5,92  
PZH   0,26   6,16  
NL   0,22   6,65  

Gegevens: Bron: bedrijfschap Horeca en Catering (2013)

Ad b - benutting beschikbare gronden / herstructurering

Zoals hierboven aangegeven is er behoefte aan uitbreiding van het horeca-aanbod, zowel in het fastfoodsegment als in het reguliere segment. Voor beide segmenten geldt dat het aanbod in Gouda achter blijft bij zowel provinciale als landelijke gemiddelden. Geconcludeerd kan worden dat voor beide ontwikkelingen marktruimte beschikbaar is.

In de tweede trede van de ladder wordt getoetst of in de behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stads- en dorpsgebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het plan voorziet in de sloop van een incourant kantoorpand binnen stads- en dorpsgebied. Het plan is voldoet aan trede twee en is als positief en passend te bestempelen. .

Conclusie

Het aanbod reguliere restaurants en fastfoodrestaurants blijft achter. Daarmee is aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Onderdeel van het plan is dat een bestaand, incourant kantoorpand wordt gesloopt en het plangebied zich binnen bestaand stads- en dorpsgebied bevindt. Het plan voldoet daarmee aan de vereisten die worden gesteld in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze rekening is gehouden met de beleidsmatige randvoorwaarden. Ondermeer de resultaten van het milieuonderzoek worden in dit hoofdstuk besproken.

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland 'bestemmingsplan Harderwijkweg (KFC en BEER)', september 2015, nr. 2015067526. Dit advies is als Bijlage 2 opgenomen bij het bestemmingsplan.

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb). Dat wil zeggen of er gesaneerd moet worden of niet.

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek Harderwijkerweg 1 te Gouda' van Hopman en Peters Milieutechniek, 3 juli 2015, zie Bijlage 1). Hieruit blijkt dat het grootste deel van de bovengrond van de locatie niet verontreinigd is. Een plaatselijke lichte verontreiniging met cadmium in de bovengrond is niet eenduidig te verklaren. Ze is echter van dien aard dat ze geen verdere aandacht behoeft.

Het grondwater is matig verontreinigd met barium. Deze verontreiniging is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong en wordt regelmatig aangetroffen. Ze is van dien aard dat deze verontreiniging geen verdere aandacht behoeft.

Op basis van de thans beschikbare gegevens wordt aanvullend of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect bodem werpt geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Tabel 1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  
PM2.5   25 µg/m3    n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (1,2 µg/m3 PM10 of NO2, 0,75 µg/m3 , PM2.5 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening

Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”.

Onderzoek en resultaten

Er worden met de vestiging van de restaurants geen nieuwe, voor luchtverontreiniging gevoelige, bestemmingen gecreëerd.

In het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland 'bestemmingsplan Harderwijkweg (KFC en BEER)', september 2015 nr. 2015067526 (als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd), is de bijdrage aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de toename van de verkeersbewegingen door de ontwikkeling berekend als 0,07 en 0,48 µg/m3. Ze ligt ruim onder 3% van de grenswaarde. Uit het milieukundig advies blijkt dat de concentratie verontreinigende stoffen in de omgeving 6 tot 17 µg/m3 onder de grenswaarden ligt (zie onderstaande figuur). Het is hiermee aannemelijk dat de toename van het verkeer niet leidt tot overschrijding van grenswaarden in de omgeving van het plangebied.

In de buurt van de A12 liggen de concentraties luchtverontreinigende stoffen dichter bij de grenswaarden. Hier zijn echter geen woningen of verblijffuncties, een eventuele lichte overschrijding van normen hoeft hier niet onaanvaardbaar te zijn.

luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0018.png"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit werpt geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Wegverkeers-, spoorwegverkeers- en industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van lawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh) en spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Besluit geluidhinder). Ook dient een zone vastgesteld te worden waarin de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige beperkt wordt rondom een industrieterrein met een of meer zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) (art. 40 Wgh).

Onderzoek en resultaten

Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen vastgelegd ten behoeve van de ontwikkeling. De gemeente Gouda heeft in een memo van 2 december 2014 aangegeven dat de ontwikkeling leidt tot een (geschatte) toename van 300 motorvoertuigen per etmaal. Volgens het Verkeersmilieumodel van de ODMH heeft de Burgemeester van Reenensingel aan de zuidkant van het plangebied een verkeersbelasting van bijna 20.000 verkeersbewegingen per etmaal en de Goudse Poort ten westen van het plangebied een belasting van circa 33.000 verkeersbewegingen. De toename met 300 verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied is in verhouding hiermee gering en zal niet leiden tot een significante verhoging van de geluidsbelasting (< 0,1 dB). Het is daarom dan ook niet te verwachten dat de ontwikkeling leidt tot merkbare effecten met betrekking tot verkeerslawaai.

Omdat geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen vastgelegd worden is het aspect spoorwegverkeerslawaai niet van toepassing op de ontwikkeling.

Het plangebied ligt niet op een gezoneerd industrieterrein of binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing op de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geluid werpt geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Onderzoek en resultaten

Als gevolg van de ontwikkeling worden geen milieugevoelige functies gecreëerd. De bestaande bedrijvigheid in de omgeving wordt dus niet belemmerd door de komst van de eetgelegenheden. Wel wordt een milieubelastende functie gewijzigd. De functie kantoren wordt gewijzigd in een restaurantfunctie. Beide functies vallen onder categorie 1 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009), met een richtafstand van 10 meter. Door de ontwikkeling verandert de overlast voor milieugevoelige objecten in de omgeving niet.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

5.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Provincie Zuid-Holland; natuurbeheerplan 2014 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2011) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel dat er rekening moet worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Bro).

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van het bestemmingsplan is er een quick scan flora en fauna uitgevoerd ('Quick scan flora en fauna Harderwijkweg 1 te Gouda', 8 augustus 2015, door Laneco landschaps- en ecologisch advies), (als Bijlage 3 bij het bestemmingsplan gevoegd). Volgens dit onderzoek zullen de geplande ontwikkelingen alleen lokaal van aard zijn en geen effect hebben op Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet in of direct nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Nationaal Natuur Netwerk (NNN). Gezien de afstand en de beperkte en lokale aard van de ingreep als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen negatieve effecten op de EHS/ NNN worden uitgesloten.

De aanwezigheid van strikt beschermde gebouwbewonende vleermuizen is niet uit te sluiten binnen het plangebied. Tijdens aanvullend gericht veldonderzoek ter plaatse (zie Bijlage 4) zijn meerdere zomerverblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen en mogelijk ook een paarverblijfplaats. Door het uitvoeren van sloopwerkzaamheden worden vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten aangetast. Voor aantasting van verblijfplaatsen van in de Flora- en faunawet strikt beschermde vleermuizen dient een ontheffing aangevraagd te worden. De benodigde ontheffing is op 16 december 2015 aangevraagd. Er zijn al maatregelen getroffen voor vleermuizen overeenkomstig het compensatieplan. In vergelijkbare situaties waren er maatregelen mogelijk die de belemmering van de vleermuissoorten beperkte, waardoor het Bevoegd Gezag de ontheffing verleende.

Bij de aanvang en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het beperken van het verstoren van beschermde dieren (algemene zorgplicht).

Conclusie

Het onderwerp ecologie staat de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan niet in de weg, mits geborgd wordt dat voor de sloop aanvullend onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten en vleermuizen en op basis daarvan de benodigde ontheffingen en/of mitigerende maatregelen zijn uitgevoerd.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt)) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

  • Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten.

Onderzoek en resultaten

Het plangebied ligt niet in het invloedgebied voor EV van inrichtingen, buisleidingen en/of (spoor)wegen. De meest nabij gelegen risicobronnen zijn het LPG vulpunt en het LPG reservoir aan de Goudse Poort. De 2 tankstations langs de Goudse Poort hebben gezamenlijk 1 LPG vulpunt en 1 reservoir. Het LPG vulpunt en reservoir zijn in onderstaande figuur weergegeven met hun invloedgebieden van 150 meter. Het plangebied is rechtsonder weergegeven.

Volgens de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 dienen gebouwen voorzien te zijn van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.

Plangebied en LPG vulpunt en reservoir aan de Goudse Poort met invloedgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0019.png"

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

5.2 Milieu Effect Rapportage

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
    • a. Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
    • b. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoek

Zoals in §5.1.5 is vermeld, zijn er geen significante effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden als gevolg van het bestemmingsplan. De ontwikkeling van het plangebied valt onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject). De activiteit is kleiner als de getalsmatige drempelwaarde in kolom 2. De ontwikkeling is hiermee vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omvang van de het stedelijk ontwikkelingsproject ligt ruim onder de drempels genoemd in kolom 2 bij categorie D11.2 genoemd drempels (100 ha of bedrijfsvloeroppervlak 200.000 m2). Het zal extra verkeer aantrekken in een drukke omgeving. In §5.1.2 en §5.1.3 is gemotiveerd dat dit niet leidt tot onaanvaardbare cumulatie met betrekking tot de emissie van geluid en luchtverontreiniging. Voor de ontwikkeling worden geen zeldzame natuurlijke hulpbronnen gebruikt, er komen geen moeilijk te verwerken afvalstoffen vrij. In de paragrafen 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3 en 5.1.4 is gemotiveerd dat er de ontwikkeling geen onaanvaardbare hinder of verontreiniging veroorzaakt. In §5.1.6 is gemotiveerd dat er geen onaanvaardbaar risico van ongevallen te verwachten is als gevolg van de ontwikkeling. De activiteit vindt plaats op een bedrijventerrein. Op de locatie zijn gebouwen en groenstructuren aanwezig waar-van vleermuizen gebruik (kunnen) maken. Er zijn maatregelen mogelijk die de belemmering van be-schermde dieren voorkomen. In §5.1.5 is gemotiveerd dat de activiteit geen (significante) effecten heeft op gebieden met een beschermde natuurstatus, waaronder Natura 2000. Voor het plangebied geldt grotendeels dat het ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde op de Archeologische beleidskaart van Gouda. Het archeologische belang wordt met een vergunningstelsel beschermd. Hierdoor zullen de effecten niet onaanvaardbaar zijn.

Er zijn als gevolg van de ontwikkeling geen belangrijke negatieve gevolgen te verwachten die een m.e.r.-(beoordelings)procedure nodig maken.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn als gevolg van de activiteit geen belangrijke negatieve gevolgen te verwachten die een m.e.r.-(beoordelings)procedure nodig maken.

Hiermee zijn er met betrekking tot de m.e.r. regelgeving geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.

In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.

Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

Het oppervlaktewater binnen de gemeente Gouda wordt door twee hoogheemraadschappen beheerd. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.

5.3.3.1 Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

5.3.3.2 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

5.3.3.3 Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.


De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.3.3.4 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleid tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

Onderzoek en resultaten

Normaliter is bij toename van meer dan 500 m2 verharding compensatie middels de aanleg van open oppervlaktewater vereist. Het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, bedraagt minimaal 15 procent van het oppervlak van de toename van verharding. E.e.a. zoals opgenomen in de ‘Keur; algemene regels en beleidsregels' .

Het hoogheemraadschap van Rijnland hanteert de volgende stelregel in het kader van toename van verhard oppervlak. Indien een initiatiefnemer extra verhard oppervlak wil realiseren, dient 15% in de vorm van water gecompenseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0305BpHwijkweg-OB01_0020.png"

De bestaande verharde oppervlakte gebouwen bedraagt 1627 m2. Het plan voorziet in de bouw van 2 nieuwe hoofgebouwen. Het bestaande trafogebouw blijft behouden. In de nieuwe situatie bedraagt de oppervlakte gebouwen 745,5 m2. Derhalve is er sprake van een afname bebouwingsoppervlak van 881,5 m2.

De verhardingsoppervlakte ten behoeve van het parkeerterrein neemt toe met (3301-2154=) 1147 m2.

Per saldo is er sprake van een verhardingstoename van (11,47-881,5=) 265,5 m2.

Voor deze ontwikkeling betekent dat er niet gecompenseerd dient te worden.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Harderwijkweg . De regels zijn de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels uit het onderliggende bestemmingsplan 'Goudse Poort'.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan wordt opgesteld om een gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De huidige situatie is het uitgangspunt en het vigerende bestemmingsplan vormt de onderlegger. Deze is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels waarin voor het gebied een nieuwe regeling wordt getroffen.

Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend.

Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Gemengd

Het plan is opgezet met het oog op ontwikkeling van het gebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie een tweetal restaurants te realiseren.

Omdat binnen het plangebied wordt voorzien in parkeren, er ook een 'Drive Thru' is geprojecteerd en er met het oog op parkeren een doorgang naar belendend perceel wordt gerealiseerd, zijn ook deze functies rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming.

Groen

Structurele groenvoorzieningen zijn als Groen bestemd. Binnen de bestemming zijn tevens voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Door deze gronden als zodanig te bestemmen, worden deze waarden beschermd.

Waarde - Archeologie

Binnen het plangebied zijn er gronden met een archeologische (verwachtings)waarde. Deze bestemming dient ter bescherming en instandhouding van die waarde.

Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts is een regeling opgenomen om te voorkomen dat bouwwerken die legaal tot stand zijn gekomen, maar qua maatvoering niet geheel in overeenstemming zijn met het voorliggende bestemmingsplan, worden 'wegbestemd'.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waar middels een omgevingsvergunning van kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning vast te stellen ter afwijking van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Belangrijke voorwaarde voor juridische houdbaarheid van het bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk wordt onderbouwd dat het plan uitvoerbaar is.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze is verzekerd. Hiertoe is met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is opgenomen dat de ontwikkelaar de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en ambtelijke begeleiding ervan voor zijn rekening neemt. Verder is afgesproken dat eventuele kosten als gevolg van planschade door hem zullen worden gedragen. Ook is vastgelegd dat de ontwikkelaar de kosten voor het aanpassen van de kruising Harderwijkweg - Van Reenensingel voor zijn rekening neemt, alsmede dat door hem een fietsdoorgang wordt gerealiseerd tussen het plangebied en het fietspad Goudse Poort.

Ten aanzien van parkeren is geconstateerd dat het ontwerp niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Met de ontwikkelaar is afgesproken dat hij op eigen kosten op belendend perceel voldoende aanvullende parkeerruimte huurt om te voorzien in de parkeerbehoefte. Dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid is met een voorwaardelijke verplichting in het plan juridisch geborgd.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. Het voorontwerp bestemmingsplan geeft provincie Zuid-Holland en Hoogheemraadschap van Rijnland géén aanleiding tot het indienen van een overlegreactie ex artikel 3.1.1 Bro.

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Na het verwerken van de inspraak- en overlegreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dat wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Van de zienswijzenprocedure wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan. Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten.Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.