direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Promelca
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0512.BP2013138-4001

Toelichting

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het bedrijventerrein Avelingen te Gorinchem is, aan de Timorstraat 22, het bedrijf Promelca Dairy Foods (hierna: Promelca) gevestigd. Promelca is onderdeel van Industrie en Handelsonderneming Vreugdenhil, een internationaal opererende onderneming die zich richt op de productie van en handel in gesproeidroogde zuivelproducten. Vreugdenhil levert wereldwijd kwalitatief hoogwaardige melkpoeders en specialiteiten aan onder meer de zuivel-, de chocolade- , de ijs- en de bakkerij-industrie en instant melkpoederproducten in consumentverpakking. De organisatie heeft 4 productielocaties, waaronder die in Gorinchem (Promelca).

Naar verwachting zal vanaf 2015 de melkproductie in Nederland stijgen, onder andere als gevolg van het opheffen van de quotering. De directie van Vreugdenhil heeft daarom besloten de productie bij Promelca uit te breiden door, naast de bestaande fabriek, een nieuwe productiefaciliteit te realiseren om rauwe melk te verwerken tot melkpoeder en deze te verpakken in kleinverpakking en bulk. Het geproduceerde melkpoeder is bestemd voor consumptie. In de nieuwe productiefaciliteit worden dezelfde bedrijfsprocessen als in de bestaande fabriek uitgevoerd, echter wel volgens de laatste stand der techniek. Tevens wordt ten behoeve van deze nieuwe productiefaciliteit een nieuwe poedertoren gebouwd.

Op basis van de bouwregels in het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied kan de betreffende ontwikkeling niet worden gerealiseerd. De functionele bedrijfsmatige activiteiten zijn binnen het vigerende plan wel mogelijk.

Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om het bouwinitiatief te voorzien van een planologische regeling op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • project- en gebiedsbeschrijving;
  • toetsing aan het geldende beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied;
  • haalbaarheid;
  • procedure.

Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan 'Uitbreiding Promelca' regels en een verbeelding.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van het bedrijventerrein Avelingen-Oost, te Gorinchem. Het bedrijventerrein ligt ten westen van de kern Gorinchem. Op het bedrijventerrein zijn met name grootschalige bedrijven gevestigd, afgewisseld met kleine bedrijfsfuncties en groothandelsbedrijven. Ten westen van het bedrijventerrein bevindt zich de Rijksweg A27 met een op- en afrit. Ten zuiden van het bedrijventerrein ligt de rivier Boven Merwede, die hier tevens de grens vormt tussen de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant.

Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Gorinchem, sectie B, perceelnummers 2927, 2852 en 2853.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0001.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Avelingen- Schelluinsestraat'. Dit bestemmingsplan is d.d. 23 juni 2010 door de gemeenteraad van Gorinchem vastgesteld.

 

Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein - Watergebonden' met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtig bedrijf', 'bedrijf tot en met categorie 4.2', 'bedrijf tot en met categorie 5.1' en 'specifieke vorm van bedrijf - promelca'. Deze laatste aanduiding is specifiek opgenomen voor Promelca. Hier zijn zuivelproductenfabrieken toegestaan met de daarbij behorende sproeidroogactiviteiten van zuivelproducten. Verder zijn binnen deze bestemming geluidzoneringsplichtige inrichtingen en het uitoefenen van watergebonden bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 2 tot en met 5.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan, alsmede productiegebonden detailhandel als onderdeel van de bedrijven (met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen) en havengebonden kantoren.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Watergebonden' mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter. Voor het deel van het bedrijfsperceel waar de bestaande poedertoren is gesitueerd geldt een maximale bouwhoogte van 48 meter.

In het zuiden van het plangebied geldt langs de kade, voor een zone van 40 meter breed, de bestemming 'Bedrijventerrein - Kade'. Binnen deze bestemming is de kade ten dienste van de functies laden en lossen toegestaan en op- en overslag ten behoeve van het uitoefenen van watergebonden bedrijfsmatige activiteiten. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Verder is op het plangebied de aanduiding 'bebouwingsvrije zichtzone' gelegen. Dit betekent dat binnen deze zone een strook van 20 meter breed vanaf de weg/dijk tot aan de rivier niet bebouwd mag worden met gebouwen.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse toegestaan. Echter het nieuwe bouwplan gaat uit van een bouwhoogte van 20 meter en een tweede poedertoren met een hoogte van ca. 47 meter. Bebouwing met een dergelijke hoogte is niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan.

1.4 Juridische planvorming

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven, welke in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden.

Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.

Onderhavig bestemmingsplan is ontwikkelend van aard. De regels van onderhavig bestemmingsplan bieden dan ook een dusdanige ruimte dat de bouw van de nieuwe productiefaciliteit mogelijk is. Het toekomstig gebruik is reeds mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Derhalve wordt hiervoor aangesloten bij de regeling uit het vigerend bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het planvoornemen nader uiteengezet. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de planologische kaders geschetst aan de hand van het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Het daaropvolgende hoofdstuk bevat vervolgens de wettelijke verplichte waterparagraaf, waarin het plan getoetst wordt op het aspect water. In hoofdstuk 5 wordt het plan vervolgens getoetst op sectorale aspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, etc. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt nader toegelicht in hoofdstuk 7, waarbij zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid beoordeeld wordt. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Gebiedsomschrijving

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Avelingen, in het deelgebied Avelingen- Oost. Dit deelgebied is zo'n 25 hectare groot en ligt ten zuiden van de Nieuwe Wolpherensesdijk tussen de A27 en de kern Gorinchem. Avelingen-Oost is gelegen ten noorden van de Boven-Merwede. Hierdoor is het bedrijventerrein toegankelijk voor short-sea schepen en heeft drie insteekhavens. Één van deze insteekhavens was aanwezig in het plangebied en is inmiddels gedempt ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Het bedrijventerrein heeft een duidelijk aanzicht vanaf de Boven-Merwede en vormt dan ook een herkenningspunt voor de stad Gorinchem vanaf de rivier. Komende vanuit het open rivierenlandschap in het oosten is dit de eerste kennismaking met stedelijke bedrijvigheid en het daarbij behorende industriële beeld. Dit beeld onderscheidt zich van soortgelijke beelden elders door de voelbare aanwezigheid van het nabije open landschappelijke rivierengebied. De nu nog aanwezige mogelijkheid om zowel vanaf de rivier het achtergelegen gebied te ervaren en vanuit het achtergelegen gebied, vanaf de dijk, de rivier te beleven wordt gezien als een belangrijke kwaliteit.

Aan de zuidzijde van het bedrijventerrein liggen de uiterwaarden van de rivier. Deze bestaan hoofdzakelijk uit grasland. Langs de A27 bevindt zich een groene rand. Verder is op het bedrijventerrein weinig groen aanwezig.

De Nieuwe Wolpherensesdijk is de hoofdontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Dit is de doorgaande verbindingsroute, over de dijk, tussen Gorinchem en de A27. De weg heeft een grote verkeersintensiteit van zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer. Ten noordoosten van het plangebied zijn de op- en afrit van de A27 gesitueerd.

In het deelgebied Avelingen-Oost zijn circa 25 bedrijven gevestigd. Het zijn hoofdzakelijk grootschalige bedrijven die worden afgewisseld met kleine bedrijfsfuncties en groothandelsbedrijven. Op het terrein zijn in totaal zo'n 800 personen werkzaam.

2.2 Bedrijfsactiviteiten

Bij Promelca wordt rauwe melk (boerderijmelk), via de rijdende melkontvangst (RMO), gekoeld aangeleverd. Deze melk wordt gelost in een buffertank. Vanuit de buffertanks wordt de melk naar de opslagtanks gepompt. Vanuit de opslagtanks wordt de melk gemengd met taptemelk om het juiste vetgehalte te verkrijgen (standaardisatie). De taptemelk wordt geleverd door derden, of binnen het bedrijf geproduceerd door de volle melk te ontromen. De room die hierbij ontstaat wordt gekoeld en opgeslagen in roomtanks en vervolgens afgevoerd naar derden. Na de standaardisatie wordt de melk ingedampt (indampers). In de indampinstallatie wordt de melk op eiwit gestandaardiseerd door het toevoegen van lactose.

De ingedampte melk wordt in het indampproces gehomogeniseerd. De ingedampte melk wordt in zeer kleine deeltjes in de hete lucht verstoven (poedertoren) waardoor melkpoeder ontstaat. Het melkpoeder wordt hierna nagedroogd, gekoeld, gezeefd en opgeslagen in silo's. Vanuit de silo's wordt het melkpoeder via het pneumatisch proces getransporteerd naar de vulafdeling. Het melkpoeder wordt op verschillende manieren verpakt (bussen, zakken of bigbags). De gevulde bussen worden, na gevacumeerd te zijn, begast met een stikstof/kooldioxidemengsel waarna de bussen definitief gesloten worden. Vervolgens worden de bussen door geautomatiseerde inpaksystemen in kartonnen dozen verpakt, gepalletiseerd en opgeslagen in de afdeling expeditie. De gepalletiseerde zakken en bigbags worden eveneens opgeslagen in de afdeling expeditie. Vanuit de expeditie worden de eindproducten naar de bestemming verscheept in containers of vrachtwagens.

Het voornemen is om in de nieuwe productiefaciliteit, gelijk aan de bestaande productiefaciliteit, rauwe melk te verwerken tot melkpoeder.

De huidige vergunde productiecapaciteit bedraagt 80.000 ton gereed product per jaar (vergunning daterend van 3 april 2013).

De organisatie is de afgelopen jaren sterk gegroeid met als resultaat dat de productiecapaciteit haar grenzen heeft bereikt. Op basis hiervan heeft de directie van Vreugdenhil besloten de productie bij Promelca uit te breiden. De verwachting dat vanaf 2015 de melkproductie in Nederland zal stijgen als gevolg van het opheffen van de quotering speelt hierbij ook een rol.

Het planvoornemen is de nieuwe productiefaciliteit te realiseren op eigen terrein, ten westen van de huidige productiegebouwen van Promelca, ter plaatse van de gedempte insteekhaven (in het kader van het ‘Ruimte voor de Rivier’ project). De nieuwe faciliteit zal naar verwachting begin 2015 in bedrijf zijn.

In de nieuwe productiefaciliteit worden dezelfde bedrijfsprocessen als in de bestaande fabriek uitgeoefend, echter wel volgens de laatste stand der techniek. In de nieuwe productiefaciliteit (met bijbehorende poedertoren) zal rauwe melk worden verwerkt tot 40.000 ton melkpoeder per jaar. Voor de totale locatie betekent dit een groei naar een productiecapaciteit van 120.000 ton poeder (per jaar) in 2015.

2.3 Ruimtelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0003.png"

 Uitbreiding productielocatie bezien vanuit noordwesten

Het bedrijf Promelca bestaat momenteel uit een complex aan bedrijfsbebouwing met een vrij sobere uitstraling. Het complex ligt tussen de rivier Boven Merwede en de dijk (Nieuwe Wolpherensedijk). De bebouwing is georiënteerd op de Boven Merwede en niet op de dijk. Vanaf de landzijde is de bebouwing minder karakteristiek dan vanaf de waterzijde.

De bestaande bebouwing is maximaal 12 meter hoog. Aan de Boven Merwede staat de bestaande poedertoren met een hoogte van 47 meter. Door de bouwhoogte en doordat de toren net iets dichter bij de rivier ligt dan de overige bebouwing, is deze een herkenningspunt in de omgeving en duidelijk zichtbaar vanaf de rivier en de A27.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0005.png"

Uitbreiding productielocatie bezien vanuit noordoosten

De bebouwing van de nieuwe productiefaciliteit wordt gerealiseerd ten westen van de bestaande bebouwing. De bebouwing heeft hoofdzakelijk een bouwhoogte van 20 meter. De nieuwe poedertoren is, net als de bestaande, voorzien aan de rivierzijde. Ook deze zal zo'n 47 meter hoog worden.

De nieuwe productiefaciliteit wordt iets naar achteren geplaatst ten opzichte van de bestaande bebouwing, zowel aan de rivier- als aan de dijkzijde. Vanaf de kade wordt een bebouwingsvrije zone van 30 meter aangehouden.

De nieuwe productiefaciliteit wordt niet direct tegen de bestaande bebouwing aan geplaatst, maar op enige afstand. Alleen aan de zuidzijde van het perceel wordt de evaporator tegen de bestaande bebouwing gebouwd. Hier wordt het nieuwe deel met een loopbrug verbonden aan het bestaande deel. Hierdoor ontstaat een binnenterrein dat aan drie zijden is omsloten en alleen toegankelijk is vanaf de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0007.png"

Uitbreiding productielocatie bezien vanuit zuidwesten

De zichtrelatie vanuit de rivier bezien alsmede bezien vanuit het achterliggende landschap is een ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein. Om deze ruimtelijke kwaliteit te waarborgen blijft een zone van 20 meter aan de westzijde van de nieuwe bebouwing tot de erfgrens vrij van bebouwing. De nieuwe bebouwing vormt een duidelijke afbakening van deze zichtrelatie.

Aan de rivierzijde blijft een zone van in totaal 40 meter vrij van bebouwing tot aan de kade.

Met de gegeven oppervlaktes en maten sluit vanuit stedenbouwkundig oogpunt de nieuwe productiefaciliteit aan bij de overige reeds bestaande bedrijfspanden op het perceel en in de omgeving. Het bedrijfspand zal in ruimtelijk-visueel opzicht een eenheid vormen met de overige bebouwing en een aanzicht vormen vanaf de rivierzijde. Er is sprake van een goede invulling van het projectgebied.

2.4 Ontsluiting en parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0009.png"

Plattegrond uitbreiding productielocatie

De verkeersafwikkeling van de auto’s van de werknemers van het bedrijf en van de aan- en afrijdende vrachtwagens vindt plaats vanaf de Nieuwe Wolpherensedijk, op korte afstand van de op-/afrit van de A27. De inrichting is daarmee logistiek uitstekend bereikbaar voor het wegvervoer, naast de goede logistieke bereikbaarheid vanaf het water.

De doorgaande route over de dijk, de Nieuwe Wolpherensedijk, is een 50 km/h geasfalteerde weg. De weg vormt de verbinding tussen grote delen van de stad Gorinchem en de A27. De op – en afrit Avelingen (afrit 24) komen beide op een rotonde uit die zich op de Nieuwe Wolpherensedijk bevinden. De Nieuwe Wolpherensedijk heeft een grote verkeersintensiteit van zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer. Voor het langzame verkeer is er aan de zuidzijde van de dijk een fietspad met tweerichtingsverkeer. Het fietspad is van de rijbaan afgeschermd door middel van een hek. Voor voetgangers is er geen aparte strook aangelegd. Deze moeten gebruik maken van het fietspad.

Het wegverkeer zal als gevolg van de beoogde verandering toenemen. De uitbreiding van het aantal vrachtwagenbewegingen per dag kan echter opgevangen worden binnen de bestaande verkeerstructuur. De toename van het aantal verkeersbewegingen (vracht- en personenvervoer) ten opzichte van het huidige verkeersbeeld in de omgeving kan beoordeeld worden als niet significant.

Het bedrijf heeft in de huidige situatie twee entrees. De entree aan de Timorstraat, die ontsluit op de Nieuwe Wolpherensedijk, is met name ten behoeve van personenauto's van werknemers en bezoekers  van het bedrijf. Het vrachtverkeer maakt gebruik van de entree aan de Ambonstraat, die tevens aansluit op de  Nieuwe Wolpherensedijk. Het verkeer ten behoeve van de uitbreiding zal gebruik maken van de bestaande entrees.

Bij de bestaande bebouwing blijven de reeds aanwezige zes vrachtwagenplekken voor melkontvangst bestaan. Bij de uitbreiding worden zeven extra parkeerplaatsen voor vrachtwagens gerealiseerd. Parkeren van de auto’s van werknemers en bezoekers vindt volledig plaats op de bedrijfskavel zelf. Hiertoe is voldoende ruimte aanwezig in de bebouwingsvrije delen op de totale bedrijfskavel.

2.5 Duurzaam bouwen

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Gorinchem heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen.

In het planvoornemen wordt de gewenste duurzaamheid bereikt door zoveel maken gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen en door een goede isolatie. Er zal geen gebruik gemaakt worden van uitloogbare materialen.

2.6 Welstand

Het projectgebied binnen Avelingen-Oost is gelegen buiten het beschermd Stadsgezicht Gorinchem en heeft het welstandsniveau BASIS niveau. Binnen dit niveau worden de gebouwen vooral “op zichzelf” beoordeeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Planologische kaders

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Beleidslijn grote rivieren

In 2006 is de Beleidslijn grote rivieren vastgesteld, als opvolger van de Beleidslijn ruimte voor de rivier (1997). Deze beleidslijn is een afwegingskader waaraan activiteiten in het rivierbed moeten voldoen, zodat de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier behouden blijft en ontwikkelingen worden tegengegaan die verruiming van de rivier door verlaging of verbreding nu of in de toekomst onmogelijk maken.

De beleidslijn heeft betrekking op het gehele rivierbed van de rivieren die onder nationaal beheer vallen. Derhalve betreft dit gemeenten gelegen aan de grote rivieren, zoals de Maas, Waal, Nederrijn, Lek en Merwede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0010.png"

In de beleidslijn wordt uitgegaan van twee regimes, te weten het 'stroomvoerend' regime en het 'bergend' regime. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het stroomvoerend regime. Voor nieuwe vestiging of uitbreiding van bedrijven geldt dat binnen het stroomvoerend regime enkel riviergebonden activiteiten mogen plaatsvinden, mits deze voldoen aan onderstaande voorwaarden (ja, mits). Niet-riviergebonden activiteiten mogen in principe niet, tenzij er sprake is van groot openbaar belang of wanneer er per saldo meer ruimte vrij komt voor de rivier (nee, tenzij). Bestaande bedrijven worden echter gerespecteerd.

Het plangebied behoort tot het stroomvoerend regime. Dit regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven "riviergebonden" activiteiten zijn toegestaan. Onder rivier gebonden activiteit wordt verstaan:

  • de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  • de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • de aanleg of wijziging van scheepswerven;
  • de realisatie van natuur;
  • de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
  • de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  • de winning van oppervlaktedelfstoffen.

De rivierkundige voorwaarden die gelden bij het ontplooien van activiteiten binnen het rivierbed:

  • het veilig functioneren van het waterstaatswerk moet gewaarborgd blijven;
  • er mogen geen feitelijke belemmeringen zijn ten aanzien van de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • de uitvoer van de activiteit moet zodanig gesitueerd zijn dat de afname van de bergingscapaciteit of de waterstandsverhoging van de rivier beperkt blijft.

Voor niet-riviergebonden activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, wordt geen toestemming gegeven, tenzij sprake is van:

  • een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
  • een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
  • een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie; of
  • een activiteit die onderdeel uitmaakt van een projectbesluit als bedoeld in de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering door de Staatssecretaris wordt gefinancierd.

Promelca kan aangemerkt worden als een bestaand bedrijf. De effecten op de waterhuishouding door de uitbreiding van bebouwing op het bedrijfsperceel van Promelca op Avelingen-Oost wordt beschreven in paragraaf 4.4.

3.3 Overig Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid

Het planvoornemen bestaat uit het oprichten van een nieuwe productiefaciliteit waarvan enkel de bouwhoogte afwijkt van de maximaal toegestane bouwhoogte op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Avelingen-Schelluinsestraat'. Voor het overige past de voorgenomen ontwikkeling in het bestaande planologische kader.

Het plangebied is met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden reeds in het kader van de planvorming voor en ontwikkeling van het bedrijventerrein reeds getoetst aan het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Daaruit is gebleken dat de bedrijfsactiviteiten ter plekke geen strijdigheid oproept met het beleid.

Het planvoornemen past, met uitzondering van de bouwhoogte, volledig binnen het vigerende bestemmingsplan, zodat mag worden geconcludeerd dat de bouw van de nieuwe productiefaciliteit in het plangebied niet strijdig is met de relevante beleidskaders. De hogere bouwhoogte brengt immers geen dusdanige effecten met zich mee dat daardoor strijdigheid met het beleid zou kunnen ontstaan.

 

Hoofdstuk 4 Waterparagraaf

4.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.

4.2 Watertoets

Zoals gezegd is de watertoets een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf op een bedrijventerrein. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het werkgebied van Waterschap Rivierenland.

Waterschap Rivierenland is dijkbeheerder en Rijkswaterstaat de waterbeheerder aangezien het een buitendijks gelegen gebied is. Het plangebied ligt deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In het kader van de watertoets is onderhavige paragraaf dan ook om advies voorgelegd aan het waterschap en Rijkswaterstaat.

4.3 Waterbeleid

Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal al provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval Waterschap Rivierenland. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.

4.3.1 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een oplossing worden gevonden ten aanzien van ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.


Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en het behoud van biodiversiteit. Daarnaast kan water een belangrijke economische rol vervullen door gebruik voor transport, visserij en recreatie. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.


Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.


Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij de planuitwerking van dit bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.

4.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015, Waterschap Rivierenland

Het beleid van het waterschap Rivierenland is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 'werken aan een veilig en schoon Rivierenland'. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter.

Het waterschapsbeleid is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Waterbeheerplan bevat het pakket aan maatregelen dat nodig is om de doelen van de KRW te halen en voldoet aan de landelijk gemaakte afspraken. Het waterbeheerplan gaat gepaard met een aantal toelichtende kaarten.

Waterschap Rivierenland zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit en de vaarwegen, de primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap, naast de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren', de drietrapsstrategie 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het riool, maar zou moeten worden afgekoppeld.


Het waterschap blijft zich daarnaast inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief.

De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.

4.3.3 Keur Waterschap Rivierenland 2009

De Keur voor waterkeringen en wateren is een verordening van Waterschap Rivierenland. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen, wateren en grondwater. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken en (grond)waterlichamen in stand te houden. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een watergang of dijklichaam kan een vergunning of ontheffing in het kader van de Keur noodzakelijk zijn.

4.3.4 Waterplan Gorinchem

De gemeente Gorinchem en het waterschap Rivierenland hebben gezamenlijk een waterplan opgesteld voor Gorinchem. De doelstelling van het waterplan is enerzijds het ontwikkelen van een visie op het stedelijk water en anderzijds het realiseren van een gezond en veilig functionerend watersysteem, waardoor duurzaam en evenwichtig gebruik mogelijk is en het beeld van Gorinchem als waterstad wordt versterkt.

De visie voor het thema waterkwantiteit bestaat uit het op orde hebben van het watersysteem. Daarmee wordt gedoeld op geen wateroverlast bij de dan geldende klimaatomstandigheden. Ook is een geschikte waterhuishoudkundige conditie bereikt voor de verschillende gebiedsfuncties. Neerslagwater wordt zoveel mogelijk in het systeem vastgehouden of geborgen en aanvoer van gebiedsvreemd water dient te worden beperkt. De bijbehorende meetbare doelen voor de middellange termijn (2015) zijn:

  • het goed functioneren van aan- en afvoer van het watersysteem: Dit stelt met name eisen aan beheer en onderhoud, zoals baggeren en de dimensionering van watergangen en kunstwerken;
  • het benutten van gebiedseigen water: Het handhaven van vaste zomer- en winterpeil, zoals dat in de huidige situatie gebeurt, is in feite tegennatuurlijk en ecologisch ongewenst. Invoering van een flexibel peilbeheer, waarbij het peil tussen bepaalde marges mag schommelen en minder inlaat van gebiedsvreemd water nodig is, wordt in principe voorgestaan. Hierbij dienen wel duidelijke randvoorwaarden te worden bepaald ten aanzien van funderingen, minimale waterdiepte, droogvallen van beschoeiingen en waterkwaliteit;
  • geen overstroming van grote rivieren: de hoogte van de dijken langs de grote rivieren (Waal en Merwede) is gebaseerd op een bepaalde veiligheidsnorm, en is een harde randvoorwaarde in het waterplan. Ten aanzien van regionale watersystemen, zoals de Linge, wordt door de provincies Zuid Holland en Gelderland aan normering gewerkt. Dit houdt in dat bepaald wordt aan welke eisen het watersysteem moet voldoen en welke veiligheid de waterkeringen moeten bieden;
  • geen overlast door grondwater: Voor de belangrijkste vormen van grondgebruik in stedelijk gebied (wonen, wegen, groen) is een grondwaterstand gedefinieerd, die gemiddeld eenmaal per jaar mag worden overschreden.

4.4 Waterhuishouding

In het kader van de Uiterwaardvergraving Avelingen, is reeds gekeken naar de effecten van een eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein op de maatgevende hoogwaterstand. De berekende stroombanen laten zien dat het bedrijventerrein Avelingen geen onderdeel uitmaakt van het stroomvoerende deel van de rivier. Afname van het bergende deel van de rivier leidt niet tot een verandering van de maatgevende waterstand, omdat de berging bij een constante afvoer volledig gevuld wordt. Dit komt enerzijds doordat het bergend oppervlak zeer beperkt is en anderzijds door het feit dat vanwege de riviereigenschappen de bijdrage van bergend gebied toch al beperkt is (combinatie van zeewaterstand en rivierafvoer).

Door de uiterwaardvergraving wordt de invloed van de Merwede mogelijk versterkt door het vergraven van de deklaag. Afhankelijk van de diepte van de geul kan de grondwaterstroming veranderen. Hierdoor kunnen zowel in de uiterwaard, ter hoogte van het bedrijventerrein, als in het binnendijkse gebied de grondwaterstanden en stijghoogten veranderen. Door het dempen van de (insteek)havens (zoals bij het bedrijfsperceel van Promelca), zal de grondwaterstand dalen bij hoogwater. Ter plaatse van de grote insteekhaven zal een verlaging optreden van maximaal 95 centimeter en ter plaatse van de kleine insteekhaven 50 centimeter.

Hierdoor zal op een deel van het bedrijventerrein Avelingen de ontwatering bij hoogwater verbeteren. Ter plaatse van de aan te leggen nevengeul worden geen significante veranderingen berekend. (>5 centimeter). Ten aanzien van het talud aan de A27 wordt een verhoging berekend van circa 10 tot 15 centimeter. Bij een laagwatersituatie is het effect op de grondwaterstanden omgekeerd, maar veel beperkter. In de insteekhavens is een stijging van de grondwaterstanden van circa 20 centimeter geraamd.

Er worden op basis van de effectberekeningen geen significante veranderingen verwacht ten aanzien van:

  • 1. de binnendijkse kwel en wegzijging;
  • 2. de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater;
  • 3. de binnendijkse waterhuishouding.

De ontwatering (wateroverlast) van het bedrijventerrein tijdens een hoogwatersituatie zal door het dempen van de insteekhavens lokaal verbeteren met maximaal 95 centimeter. Nabij de A27 neemt de ontwatering met circa 20 centimeter af.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Avelingen-Schelluinsestraat' (23 juni 2010) is met de (berekende) effecten van de Uiterwaardvergraving Avelingen rekening gehouden. Zo is onder meer voorzien in de demping van de aanwezige insteekhaven bij Promelca en de maximale bebouwingsmogelijkheden voor Promelca zoals het maximaal te bebouwen oppervlak op het totale bedrijfsperceel (maximaal 70%) en de situering van de bebouwing (vastgelegde bebouwingsgrenzen).

De voorziene uitbreiding van Promelca past binnen de in voornoemd plan vastgelegde juridisch-planologische kaders (situering en maximaal te bouwen oppervlak op het totale bedrijfsperceel). De afwijking ten opzichte van het vigerende plan is gelegen in een afwijkende bouwhoogte voor de nieuwe bebouwing.

Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat door het toestaan van een hogere bouwhoogte voor de op te richten bebouwing door Promelca er significante veranderingen ontstaan in de onderzochte waterhuishouding van het gebied, dat zou kunnen leiden tot waterstandverhoging in de huidige situatie en/of een feitelijke belemmering van de (toekomstige vergroting) van de afvoercapaciteit en/of potentiële schade bij hoogwater.

Er worden op basis van de effectberekeningen tevens geen significante veranderingen verwacht ten aanzien van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. In het basisalternatief zullen de insteekhavens (naar verwachting) worden gedempt met verontreinigd slib vanuit de rivier. Dit slib is nu al mogelijk van invloed op de grondwaterkwaliteit en de kwaliteit van het rivierwater. Het verplaatsen van dit slib naar de insteekhavens en het afwerken met een leeflaag zullen naar verwachting geen verslechtering veroorzaken van de eventuele uitspoeling van stoffen (zoals PAK en zware metalen) naar het grondwater.

Het plangebied is een buitendijks gelegen gebied, waarvan Rijkswaterstaat de beheerder is, en waar de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) op van toepassing zijn. De gemeente Gorinchem heeft met de waterbeheerder, Rijkswaterstaat, afspraken gemaakt voor het gehele bedrijventerrein Avelingen in het kader van de Bgr (compensatie) die zijn vastgelegd in het Gebiedsplan Avelingen.

Waterschap Rivierenland is dijkbeheerder, (mede) wegbeheerder en beheerder van de rioolwatertransportleiding(en). Het plangebied ligt deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering (Nieuwe Wolpherensedijk). De buitenbeschermingszone ligt aan de rivierzijde van de waterkering. In de buitenbeschermingszone gelden slechts geringe beperkingen. In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken verboden:

  • 1. afgravingen en het verrichten van seismische onderzoeken;
  • 2. werken met een overdruk van 10 bar of meer te brengen en te hebben;
  • 3. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Tevens is in het Keur van het waterschap opgenomen dat er geen afgravingen plaats mogen vinden binnen de buitenbeschermingszone. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan (dieper dan 2 meter) en daaronder valt ook het ondergronds bouwen en het doorsnijden van afdekkende (klei)lagen. Er is een ontheffing van dit verbod mogelijk en om daarvoor in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan een aantal randvoorwaarden.

Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding.

4.5 Invloed planvoornemen op waterhuishoudkundige situatie

Voor productie en reiniging gebruikt Promelca grondwater en leidingwater. Daarnaast wordt oppervlaktewater, dat onttrokken wordt van de Boven Merwede, gebruikt voor koeling. Het grondwater en het oppervlaktewater wordt door Promelca zelf onttrokken. Het leidingwater wordt ingekocht bij de waterleidingmaatschappij.

De hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt blijft binnen de toegestane (vergunde) grondwateronttrekkingshoeveelheid. De hoeveelheid leidingwater die gebruikt gaat worden zal stijgen. De levering van leidingwater wordt door de waterleidingmaatschappij verzorgd. De hoeveelheid oppervlaktewater die onttrokken wordt zal als gevolg van de uitbreiding toenemen. Voor deze toename zal een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd. Gezien de omvang en doorstroming van het betreffende oppervlaktewater, is de invloed van deze toename verwaarloosbaar.

De toename van de waterconsumptie zal worden gecompenseerd door het uitvoeren van verdergaande waterbesparende maatregelen. Bij (het ontwerp van) de verschillende installaties worden de BBT-maatregelen toegepast. Ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunning, zal getoetst worden of voldaan wordt aan de relevante BREF-documenten.

Als gevolg van de toename in de productie zal eveneens de hoeveelheid afvalwater toenemen. Voor de toename van de lozing op oppervlaktewater de Boven Merwede wordt een vergunning in het kader van de Waterwet aangevraagd. Gezien de omvang en doorstroming van het betreffende oppervlaktewater, is de invloed van deze toename verwaarloosbaar. Bij (het ontwerp van) de verschillende installatieonderdelen worden de BBT-maatregelen toegepast. Ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunning, zal getoetst worden of voldaan wordt aan de relevante BREF-documenten.

Het plangebied ligt deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering (Nieuwe Wolphersedijk). Deze waterkering wordt elke 6 jaar getoetst op veiligheid. Om de toetsing soepel te laten verlopen wordt door de waterschappen bijgehouden en vastgelegd welke gegevens wijzigen naar aanleiding van bijvoorbeeld projecten, ontheffing verleningen en meldingen. In het jaar 2015 dient de waterveiligheid op orde te zijn. Er worden dijkverbeteringen uitgevoerd en er komen projecten voort uit de verplichte toetsing, uit Ruimte voor de rivier maar ook voor bijvoorbeeld groot onderhoud.

Bij het herbouwen van niet-waterkerende objecten in, op of nabij de primaire waterkering en in of op regionale of overige waterkeringen moet voldaan worden aan verschillende ontwerpeisen. Stabiliteit en erosie zijn de twee belangrijkste aspecten voor de beoordeling van de invloed van niet-water kerende objecten op de functie van de waterkering. Bebouwing is dan ook slechts acceptabel wanneer duidelijk is dat ondanks de aanwezigheid ervan, de waterkering zelfstandig (functiescheiding) voldoende veiligheid blijft bieden. Tevens dient bij (her)bouw het profiel van vrije ruimte te worden toegepast. Bij duurzame ontwikkelingen als toekomstige woningbouw is het van belang dat deze bouw op een bepaalde afstand van een primaire waterkering dan wel op een hoger niveau buiten het theoretisch profiel van een eventuele toekomstige waterkering wordt uitgevoerd, zodat een dijkverzwaring mogelijk blijft.

Het profiel van vrije ruimte (hierna: PVVR) is de ruimte die nodig is voor een eventueel benodigde toekomstige dijkverbetering Dit kan een extra ruimte binnendijks, buitendijks of aan beide kanten van de waterkering zijn. Het profiel van vrije ruimte wordt vastgelegd in legger of beheerregister en dient als toetsingskader voor het waterschap bij het verlenen van vergunningen. Om ongewenste ontwikkelingen te weren streeft Waterschap Rivierenland ernaar dat het profiel van vrije ruimte planologisch wordt verankerd in de bestemmingsplannen.

In onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden met de PVVR en is de buitenbescheringszone van de primaire waterkering (Nieuwe Wolpherensedijk) opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2'.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor de ontwikkeling.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Besluit milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Het planvoornemen is om naast de bestaande fabriek van Promelca een nieuwe productiefaciliteit te realiseren om rauwe melk te verwerken tot 40.000 ton melkpoeder per jaar. De nieuwe faciliteit moet begin 2015 in bedrijf zijn.

Deze uitbreiding valt onder de MER-beoordelingsplicht. Het betreft de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een zuivelfabriek. De activiteit wordt genoemd in bijlage D van het MER-besluit, onder activiteit 36.

5.2.2 Aanmeldingsnotitie voor beoordeling MER-plicht

In het kader van het planvoornemen is een Aanmeldingsnotitie voor beoordeling MER-plicht opgesteld. Het doel van deze Aanmeldingsnotitie is te beschrijven of deze uitbreiding belangrijke nadelige milieugevolgen met zich meebrengt. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om te beoordelen of wel of geen MER-rapport moet worden opgesteld.

Hierna is de conclusie uit de Aanmeldingsnotitie opgenomen. Het rapport 'Aanmeldingsnotitie beoordeling MER-plicht Promelca Dairy Foods' (van KWA Bedrijfsadviseurs B.V., d.d. 15 februari 2013, rapportnummer 3300996DR01MER) is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Conclusie

Bij de onderhavige uitbreiding van de productie is géén sprake van een zodanige beïnvloeding van het milieu dat dit het opstellen van een MER-rapport rechtvaardigt.

Bovendien wordt in de toelichting van het Besluit MER (onder Onderdeel A. Begripsbepalingen) aangegeven wat onder uitbreiding wordt verstaan: “Onder het begrip oprichting van een inrichting moet mede worden verstaan een uitbreiding daarvan door de oprichting van een nieuwe installatie. Dit vloeit voort uit het gebruik van het begrip «installatie» in de m.e.r.-richtlijnen. Onder het begrip «installatie» wordt niet in alle gevallen hetzelfde verstaan als onder het begrip «inrichting» in de Wet milieubeheer. Een inrichting kan uit verschillende installaties bestaan. Er geldt een m.e.r.-(beoordelings)plicht indien de uitbreiding als zodanig voldoet aan de omschrijving in de kolommen 1, 2 én 3 van de onderdelen C of D van de bijlage. Dit is ook gebleken in het arrest van het HvJEG in de zaak Großkrotzenburg van 11 augustus 1995 (zaak C-431/92, Jur. 1995, p. I-2189). De m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt voor de uitbreiding, maar niet voor het bestaande gedeelte van de inrichting. Daarbij is het niet relevant of dit bestaande gedeelte als m.e.r.-(beoordelings)plichtig is aangemerkt of niet. Onder de hierboven genoemde uitbreiding dient niet verstaan te worden een wijziging van een bestaande inrichting, bijvoorbeeld in de vorm van een nieuwe koeler, of een uitbreiding van een bestaande inrichting in de zin van capaciteitsuitbreiding zonder aanpassingen van de reeds bestaande installatie(s). De wijziging en uitbreiding van inrichtingen vallen in het algemeen onder de m.e.r.-beoordelingsplicht.”

Op grond van het voorgaande en de hierna nader beschreven milieuaspecten kan worden geconcludeerd dat voor de onderhavige productie uitbreiding, waarvoor een Omgevingsvergunning – activiteit milieu (veranderingsvergunning), in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt aangevraagd, geen MER-plicht van toepassing is.

5.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.

5.3.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Bij de planologische realisatie van een nieuwe zoneplichtige weg dient te worden onderzocht of de hiervoor bedoelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van bestaande geluidgevoelige objecten binnen de nieuwe zone kunnen worden gehaald.

Ten westen van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A27. Met het planvoornemen wordt echter geen geluidgevoelig object gerealiseerd. Met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn er derhalve geen belemmeringen.

5.3.2 Spoorweglawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke spoorwegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende spoorweg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Bij de planologische realisatie van een nieuwe zoneplichtige spoorweg dient te worden onderzocht of de hiervoor bedoelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van bestaande geluidsgevoelige objecten binnen de nieuwe zone kunnen worden gehaald.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen. Met het planvoornemen wordt echter geen geluidgevoelig object gerealiseerd. Met betrekking tot spoorweglawaai zijn er derhalve geen belemmeringen.

5.3.3 Industrielawaai

Ten aanzien van industrieterreinen is in de Wgh bepaald dat wanneer met het vaststellen van een bestemmingsplan een industrieterrein in de zin van deze wet ontstaat, tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld dient te worden, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Dit gebeurt op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone.

In artikel 53 Wgh is bepaald dat buiten een bestaande zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel uit gaan maken van de bestaande zone, kan ex artikel 55, vierde lid Wgh met betrekking tot geprojecteerde, aanwezige of in aanbouw zijnde woningen in dat gebied een hogere waarde dan 50 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen de waarde 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Het industrieterrein Avelingen-Oost, waarbinnen het plangebied ligt, is een gezoneerd industrieterrein. Het bij geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving toegelaten geluidniveau is vastgelegd in de vigerende (en in de in procedure zijnde) milieuvergunning.

De uitbreiding wordt gerealiseerd binnen de op dit moment vergunde (en in de in procedure zijnde) geluidsruimte. Er zijn geluidberekeningen uitgevoerd om te bepalen of de uitbreidingsplannen akoestisch inpasbaar zijn.

Op dit moment zijn alleen de afmetingen van de gebouwen bekend. De exacte locatie van de nieuwe geluidbronnen en welke geluiduitstraling deze hebben is nog niet bekend. In het kader van de voorstudie is een inschatting gemaakt van de geluidbronnen en hun plaats. Hierbij zijn de bestaande geluidbronnen als voorbeeld genomen.

De nieuwe productiefaciliteiten vinden zoveel mogelijk inpandig plaats. Voor nieuwe geluidbronnen worden randvoorwaarden opgesteld, zodat deze geen relevante bijdrage leveren aan de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen noch op de zonegrens.

Als gevolg van de productie-uitbreiding neemt het aantal transportbewegingen toe. Dit betreft zowel de aanvoer van grondstoffen (met name rauwe melk) als de afvoer van gereed product. Aangezien de in de nieuwe productiefaciliteit geproduceerde melkpoeder met name is bestemd voor de export, worden deze eindproducten direct afgevoerd naar het naastgelegen bedrijf, vanaf waar deze worden verscheept naar de havens van Rotterdam en Antwerpen. Gezien de ligging binnen een gezoneerd industrieterrein zullen de aan- en afvoerende vervoersbewegingen van en naar de inrichting naar verwachting geen problemen opleveren.

De geluidimmissie ten gevolge van de uitbreiding is dus in principe inpasbaar, indien de geluideisen aan de verschillende installatieonderdelen in acht worden genomen, en kan voldoen aan de geluidvoorschriften zoals gesteld in de (in procedure zijnde) vergunning.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van een bestaand bedrijf. Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten reeds op de locatie toegestaan. In onderhavig bestemmingsplan wordt enkel een hogere bouwhoogte geregeld. Het betreft geen wijziging van de vigerende bestemming. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.2 Bodempreventie

Bij de ontwikkeling van nieuwe activiteiten zullen er afdoende bodem beschermende maatregelen worden genomen zodat voldaan wordt aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB 2012). Door het treffen van adequate bodembeschermingsmaatregelen wordt een verwaarloosbaar bodemrisico gerealiseerd.

5.4.3 Bodemsanering

Op de locatie is geen noodzaak voor sanering aanwezig. Als gevolg van de uitbreidingen neemt het risico van bodemverontreiniging niet toe.

5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden.

De uitbreiding van de productiecapaciteit heeft gevolgen voor de emissie naar de lucht. Relevante stoffen in dit kader zijn voornamelijk NOx en stof. De uitstoot hiervan zal toenemen enerzijds door intensivering van het transport van en naar de inrichting en anderzijds door de verhoging van het gebruik van stookinstallaties (o.a. droogtorens). Deze stookinstallaties voldoen aan de gestelde emissie]eisen. Bij (het ontwerp van) de verschillende installatieonderdelen worden de BBT-maatregelen toegepast. Ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunning, zal getoetst moeten worden of voldaan wordt aan de relevante BREF-documenten.

In het kader van de voorstudie is de luchtkwaliteit, na de realisatie van de uitbreiding van de productiecapaciteit, door middel van een luchtkwaliteitstoets in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de bijdrage aan de achtergrondconcentratie, na doorvoer van de voorgenomen verandering, niet in betekenende mate (NIBM) is. De uitbreiding van Promelca leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit.

5.6 Geurhinder

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Het beleid voor industriële geurhinder is door het voormalige ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) en aanvullend daarop de Brief rijksbeleid geur (30 juni 1995). Uitgangspunt voor het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wettelijk zijn er geen normen bepaald ten aanzien van de uitstoot van geur door bedrijven of de aanwezigheid van geur in de leefomgeving. Wel dient een bestaand bedrijf te beschikken over een omgevingsvergunning of het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit. In de omgevingsvergunning c.q. het Activiteitenbesluit is opgenomen welke milieuruimte (geurcontour) het bedrijf heeft.

Voor bepaalde categorieën bedrijven is het algemene beleid opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Voor bedrijfscategorieën waarvoor een dosis-effectrelatie vastgesteld is, zijn richtnormen vastgesteld waarbij hinder verwacht kan worden (zie ook VNG brochure: 'Bedrijven en milieuzonering'). Om de verwachte hinder voor de overige categorieën bedrijven te kunnen bepalen dient een specifiek geuronderzoek plaats te vinden. Daarnaast geldt voor enkele bedrijfscategorieën naast een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie voor bestaande situaties.

Potentiële geuremissie wordt veroorzaakt door de droogtorens en de waterzuiveringsinstallatie. De emissie van geur zal als gevolg van de uitbreiding toenemen. Bij (het ontwerp van) de verschillende installatieonderdelen worden de BBT-maatregelen toegepast. Door de ruime afstand tot gevoelige objecten is er geen geurhinder te verwachten. Er is geen sprake van een klachtengeschiedenis ten aanzien van geur.

5.7 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0011.png"

Uitsnede Risicokaart (Interprovinciaal Overleg)

5.7.1 Inrichtingen

Zoals gezegd zijn de risiconormen voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik is gereguleerd in de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Hierin worden veiligheidsafstanden gegeven ten opzichte van inrichtingen waar dergelijke stoffen opgeslagen worden. De gemeente is verplicht deze afstanden binnen het bestemmingsplan aan te houden. Dit geldt ook voor veiligheidsafstanden ten behoeve van de opslag van vuurwerk, die in het Vuurwerkbesluit zijn vastgelegd. Op grond van het Vuurwerkbesluit (art. 4.2) moeten de veiligheidsafstanden uit bijlage 3 van dat besluit doorwerken in het bestemmingsplan.

Promelca is op de risicokaart aangeduid als een risicovolle inrichting, onder andere doordat wordt gewerkt met de gevaarlijke stof ammoniak. Het gevaar ontstaat als een koelinstallatie lek is en er een giftige ammoniakwolk ontstaat die naar buiten komt. Het weer is van grote invloed op de verspreiding van die wolk. Ammoniak lost op in water, dus wanneer het regent verdwijnt de ammoniak in de grond. Bij harde wind verwaait het gas sneller dan wanneer het windstil is. De overheid stelt dan ook veiligheidseisen aan de koelinstallaties, o.a. bij het verlenen van vergunningen. De bedrijven zelf zijn verantwoordelijk voor de veiligheid ter plekke. Bedrijven met een zeer grote koelinstallatie moeten een eigen bedrijfsnoodplan hebben. Daarin staat wat te doen bij een ongeval met ammoniak. In ammoniakkoelinstallaties zelf zitten verschillende voorgeschreven veiligheidsvoorzieningen.

Ammoniakkoelinstallatie

Ten behoeve van de uitbreiding worden de bestaande ammoniakkoelinstallaties vervangen en geplaatst in de nieuwe productiefaciliteit. De nieuwe ammoniakkoelinstallaties hebben - per installatie - een inhoud van minder dan 1.500 kg ammoniak, waardoor deze niet vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI).

De veiligheidszone (contour) van de ammoniakkoelinstallaties ligt binnen de inrichtingsgrens. De ammoniakkoelinstallaties voldoen aan de richtlijn PGS 13, waardoor veiligheidsrisico’s worden verkleind en wordt gekomen tot een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu.

Stofexplosie

Risico voor stofexplosie is aanwezig op de zogenaamde “droge” afdelingen waar melkpoeder aanwezig is. De ATEX (Atmospheres Explosives) richtlijn geeft in hoofdlijnen aan hoe om te gaan met gassen in stofontploffingsgevaarlijke ruimten.

Bij (het ontwerp van) de verschillende installaties en afdelingen wordt de ATEX in acht genomen, waardoor het risico op stofexplosies verwaarloosbaar is.

Opslag gevaarlijke stoffen

Als gevolg van de productie-uitbreiding is geen uitbreiding van de bestaande of nieuwe gevaarlijke stoffen opslagen voorzien. De omloopsnelheid van het gebruik van gevaarlijke stoffen, met name als gevolg van de toename van het aantal reinigingen, zal toenemen waardoor vaker levering van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden. Wel zullen nieuwe opslagtanks voor vloeibare stikstof en CO2 worden geplaatst. Deze tanks zullen voldoen aan de daarvoor geldende PGS]richtlijn, waardoor veiligheidsrisico’s worden verkleind en wordt gekomen tot een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu.

Bedrijfsstoringen

Voor het gehele bedrijf geldt dat verreweg de meest dominante bedrijfsstoringen het totaal uitvallen van het bedrijf door een elektrische storing is. De kans hierop is klein. Mocht de elektriciteit toch uitvallen dan komen geen gevaarlijke of hinderlijke dampen vrij aangezien in het bedrijf niet met vluchtige chemicaliën wordt gewerkt.

Brandveiligheid

Op strategische plaatsen zijn brandblussers aanwezig. Bij uitbreidingen wordt altijd beoordeeld of aanpassing en/of uitbreiding van brandblusvoorzieningen nodig is. Promelca beschikt over een actueel bedrijfsnoodplan. Tevens is een BHV-organisatie opgezet. De uitbreidingen zullen voor zover relevant in het bedrijfsnoodplan worden verwerkt.

5.7.2 Advies Veiligheidsregio

Op basis van de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), besluit externe veiligheid inrichtingen en het besluit externe veiligheid buisleidingen is het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Het onderstaande advies is tot stand gekomen aan de hand van het Toetsingskader Externe Veiligheid. Dit toetsingskader kent een vijftal aspecten die in samenhang worden bekeken, te weten plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.

De veiligheidstoets levert verder de volgende conclusies op:

  • Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contouren;
  • Het groepsrisico neemt niet toe door het bouwplan.
  • Het realiseren van ventilatie die centraal kan worden uitgeschakeld.
  • Er moet zorg worden gedragen voor de risicocommunicatie naar omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen. De regionaal risicocommunicatie adviseur van de VRZHZ kan hierbij ondersteunen.

Verder wordt geadviseerd om bij de verder ontwikkeling van het plangebied in contact te treden met de brandweer voor wat betreft de advisering over de brandveiligheid van de gebouwen en de bereikbaarheid van de bluswatervoorziening van het plangebied.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

Op het bedrijventerrein Avelingen-Oost worden, op basis van het vigerend bestemmingsplan, bedrijven toegelaten tot milieucategorie 5.1 met afwijkingsmogelijkheid tot hoger, met een uitzondering van het gedeelte van het terrein dat in een straal van 200 meter ligt om de woningen aan de Steenenhoekskanaal 6, 7, 8 en 9 en de aanwezige woonschepen. Hiervoor geldt een maximale milieucategorie van 4.2 met een afwijkingsmogelijkheid tot hoger. Dat betekent dat feitelijk de grootste in acht te nemen afstand 500 (milieucategorie 5.1) of 300 (milieucategorie 4.2) meter bedraagt. De afstand betreft de gewenste afstand tot een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde woonwijk Gildenwijk ten noorden van het bedrijventerrein kan worden beschouwd als gemengd gebied in de zin van de VNG-uitgave, zodat bij het vaststellen van de inwaartse milieuzonering uitgegaan kan worden van één afstandstap kleinere richtafstanden. De reden om de Gildenwijk te beschouwen als gemengd gebied is dat het een bestaande situatie betreft. De woonwijk Gildenwijk ligt binnen de geluidscontour van het bedrijventerrein Avelingen-Oost en ondervindt bovendien de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen en de A27. Gelet op deze invloeden en de historisch zo gegroeide situatie kan de woonwijk Gildenwijk niet beschouwd worden als een rustige woonwijk. Dat betekent dat een indicatieve afstand moet worden gehanteerd van 300 meter ten opzichte van de Gildenwijk. Het plangebied is op ruim 300 meter verwijderd van deze woonwijk en voldoet daarmee aan de richtlijn.

Daarmee wordt het functioneren van de bedrijvigheid binnen het plangebied of de kwaliteit van de woon- en leefomgeving niet in onacceptabele mate beperkt.

Promelca moet vanwege het sproeidrogen van zuivelproducten worden ingedeeld in milieucategorie 5.1. Voor zover de inrichting van Promelca gelegen is op gronden voor maximaal milieucategorie 4.2, op basis van het vigerend bestemmingsplan, krijgen die gronden (naast de algemene bestemming voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.2) een specifieke aanduiding voor de activiteiten van Promelca. Het betreft de volgende maatbestemming: Zuivelproductenfabrieken, SBI (1993) code 1561. Ook de sproeidroogactiviteiten van zuivelproducten passen in deze specifieke aanduiding.

5.9 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.

5.10 Flora en fauna

Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Europeesrechtelijk zijn de vogel- en habitatrichtlijn van belang. Deze richtlijnen zijn door middel van bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Flora- en Faunawet (Ffw) omgezet in nationale regelgeving. Naast deze wettelijke regelgeving is er ook beleid. Dit beleid is te vinden in de Nota Ruimte, Spelregels EHS en provinciale structuurvisies. Het doel van deze regelgeving en beleid is het waarborgen van de biologische diversiteit. Inhoudelijk kan onderscheid worden gemaakt tussen bescherming van gebieden en soorten.

De wettelijke bescherming van gebieden is geregeld in de Nbw 1998. De belangrijkste beschermde gebieden zijn de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die op grond van Europees recht moeten worden beschermd. Als een ingreep in of in de nabijheid van deze gebieden plaatsvindt, dan kan sprake zijn van een vergunningplicht. Toetsing vindt plaats op basis van de habitattoets. Op de vergunningplicht zijn overigens een aantal belangrijke uitzonderingen. Het voert te ver om deze hier te bespreken. Ook zijn er gebieden die enkel op grond van nationaal recht worden beschermd. Dit zijn de beschermde natuurmonumenten. Vaak is echter sprake van samenloop met Natura 2000-gebieden. In dat geval geldt een samenloopregeling.

De bescherming van soorten is geregeld in de Ffw. Niet alle soorten zijn in gelijke mate beschermd. Voor de soorten die het strengst beschermd zijn (kort gezegd: de soorten op bijlage IV van de habitatrichtlijn), moet onder omstandigheden een ontheffing worden aangevraagd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor andere soorten kan het mogelijk zijn dat op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Echter bevinden zich een drietal Natura 2000-gebieden binnen een afstand van circa 5 kilometer van het plangebied. Het betreft:

  • Biesbosch (circa 5 kilometer hemelsbreed van Promelca);
  • Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem (ruim 3 kilometer hemelsbreed van Promelca);
  • Lingedijk en Diefdijk (ruim 2 kilometer hemelsbreed van Promelca).

In de onderstaande figuren is te zien wat de afstand is tot de Natura 2000-gebieden die het dichts bij Promelca liggen. Hierbij is Promelca de rode stip en is het betreffende Natura 2000-gebied geel gearceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0012.png"

Natura 2000-gebied Biesbosch

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0013.png"

Natura 2000-gebied Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0014.png"

Natura 2000-gebied Lingedijk en Diefdijk

Een toename van de productiecapaciteit heeft een verhoging van de depositie van stikstof tot gevolg. Voor het gebied Loevestein geldt dat de kritische drempelwaarde voor dit gebied 1250 mol N per ha per jaar is. In 2011 is de drempelwaarde reeds 2090 mol/ha/jr., in 2015 wordt dit teruggebracht naar 1810 mol/ha/jr. en in 2020 naar 1720 mol/ha/jr. De bijdrage van Promelca op het gebied Loevestein is minuscuul. Uit de berekeningen blijkt dat de bijdrage van Promelca door de uitbreiding met ongeveer 0.3 mol/ha/jr. toeneemt (van 0.5 naar 0.8 mol/ha/jr.).

Voor de gebieden Lingedijk en Diefdijk en de Biesbosch geldt ongeveer hetzelfde, al zal de bijdrage van Promelca nog kleiner zijn door afstand en windrichting.

Als gevolg van de uitbreiding zal er een zeer geringe toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden zijn, die slechts een promille is van de totale depositie ter plaatse.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Het Verdrag van Malta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg door vertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

In opdracht van de gemeente Gorinchem is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de afgraving van de uiterwaarden bij het bedrijventerrein Avelingen bij Gorinchem, in de gemeente Gorinchem. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het toetsen van die archeologische verwachting en, indien mogelijk, een eerste indruk geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische resten. Het plangebied ligt direct tegen het onderzoeksgebied aan.

Het rapport 'Plangebied Bedrijventerrein Avelingen te Gorinchem, Gemeente Gorinchem, Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek' (van RAAP Archeologisch Adviesbureau, d.d. 13 januari 2008, rapportnummer 1753) is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Conclusies archeologisch onderzoek

De geologische opbouw van het onderzoeksgebied komt overeen met de bevindingen van het bureauonderzoek. De vrij uniforme opbouw van de uiterwaard bestaat vanaf het maaiveld uit geul- en bedding/kronkelwaardafzettingen van de Boven Merwede op een (voor een groot deel) geërodeerd klei-op-veenlandschap (op oudere rivierafzettingen). Langs de huidige Boven Merwede, in het zuiden van het onderzoeksgebied, is het (klei-op-) veenpakket tot minimaal 8,0 m -Mv (ca. 6.5 m -NAP) verdwenen. In het noorden van het onderzoeksgebied is van oost naar west een getijdengeul (een strang) door de Boven Merwede gevormd. Deze getijdengeul heeft zich minder diep in de onderliggende lagen ingesneden en vanaf circa 4,0 m -Mv (ca. 2,5 m -NAP) is nog een restant over van oudere rivierafzettingen van de Merwede op het

veenpakket.

Naast dunne komkleilagen in het veen, zijn onder het veenpakket vanaf 7,5 m -Mv (ca. 5,5-6,0 m -NAP) oudere rivierafzettingen aangetroffen. Deze rivierafzettingen komen verspreid over het gehele plangebied voor en zijn afkomstig van de, door veen afgedekte, stroomgordel van het Gorkum-Arkel- systeem. In het onderzoeksgebied zijn binnen 8,0 m -Mv geen rivierduinen aangetroffen.

In tegenstelling met wat verwacht werd op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek zijn in het onderzoeksgebied tijdens het veldonderzoek geen (duidelijke) aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen aangetroffen.

In de geul- en beddingafzettingen van de Boven Merwede is alleen verspoeld puin waargenomen. Deze verspoelde puinspikkels leveren geen aanwijzingen op voor een mogelijk aanwezige vindplaats. Resten van de oude Wolferense dijk en resten van de nederzetting Wolferen zijn niet aangetroffen.

In het noorden van het onderzoeksgebied zijn, binnen 5,0 m -NAP (tussen 4,0 en 5,0 m -Mv) rivierafzettingen van de Merwede en/of de Linge aangetroffen. Zij vormen (een restant van) het klei-op-veenlandschap van voor de bedijking. Er is kans dat in die zone nog archeologische resten uit de periode Ijzertijd-Middeleeuwen aanwezig zijn, maar er zijn geen aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen waargenomen. Daarnaast is een groot deel van het klei-op-veenpakket geërodeerd.

In het veen is op een aantal locaties (o.a. boringen 82 t/m 85) in een laagje donkerbruingrijs, sterk kleiig, rietveen, wat houtskool aangetroffen. Waarschijnlijk is dit houtskool afkomstig van een natuurlijk (riet)brand. Het gebied was tijdens de veenvorming (waarschijnlijk) te nat voor bewoning.

In de oudere oeverafzettingen, afkomstig van het Gorkum-Arkel-systeem zijn geen (duidelijke) aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen waargenomen. Alleen in boring 147 zijn op 7,55 m -Mv in de top van een oeverachtige laag enkele spikkels houtskool waargenomen. Het is niet duidelijk waarvan deze afkomstig zijn.

Er kan geconcludeerd worden dat de (recente) geul- en bedding/kronkelwaardafzettingen afkomstig van de Boven Merwede een groot deel van het klei-opveenlandschap met oudere rivierafzettingen heeft geërodeerd. Vooral in het zuiden van het onderzoeksgebied, langs de huidige Boven Merwede en op het middelste en oostelijke eiland heeft dit plaatsgevonden. Hierdoor zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen verdwenen. Alleen in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied, waar nog een deel van het landschap van voor de bedijking aanwezig is, zijn mogelijk archeologische vindplaatsen te verwachten.

Aanbevelingen

  • Klei-op-veenlandschap: In het noorden van het plangebied is nog een restant aanwezig van het middeleeuwse klei-op-veenlandschap (getijdengeulafzettingen op (restant) klei-op-veenlandschap). Dit is een zone waarin mogelijk archeologische vindplaatsen uit de periode Late Ijzertijd-Middeleeuwen zijn te verwachten. De top van landschap ligt echter tussen 1,5 m en 2,5 m -NAP (tussen 4,0 en 5,0 m -Mv) en het maaiveld binnendijks (buiten het plangebied) ligt op circa 0,5 m -NAP. Daarom is er sprake van enige erosie. Dit samen met het feit dat geen archeologische resten zijn aangetroffen, maakt dat voor dit niveau geen archeologisch onderzoek wordt aanbevolen.
  • Het Gorkum-Arkel-systeem: In boring 147 zijn op 7,55 m -Mv in de top van een oever enkele spikkels houtskool waargenomen. Het is niet duidelijk waarvan deze afkomstig zijn. Omdat dit is aangetroffen op circa 5,6 m -NAP, wordt een eventuele op dit niveau aanwezige archeologische vindplaats niet aangetast door de geplande bodemingrepen (maximaal 5,0 m -NAP). De afzettingen van Gorkum-Arkel-systeem liggen verder te diep in het onderzoeksgebied om verstoord te worden door de toekomstige bodemingrepen.
  • Het overige deel van het onderzoeksgebied: In het overige deel van het onderzoeksgebied zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen aangetroffen. Hiervoor worden geen aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.
5.11.2 Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische beleidskaart van de provincie Zuid-Holland is het plangebied gelegen in het Topgebied 'Alblasserwaard/Vijfheerenlanden'. Voor topgebieden geldt de algemene sturingsrichtlijn continuïteit van karakter. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier een belangrijke randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt altijd een nadere afweging zal plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.

In het vigerend bestemmingsplan is vastgelegd dat er zichtzones aanwezig dienen te zijn, die vrij zicht op de Boven Merwede vanaf de dijk garanderen. In het ontwerp van de nieuwe bedrijfsgebouwen is hier rekening mee gehouden. Met de realisatie van het planvoornemen komen verder geen cultuurhistorische waarden in het geding.

 

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

Bij het opstellen van de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek zoals gehanteerd bij het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Avelingen-Schelluinsestraat'. De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welke doeleinden zijn toegestaan.

6.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

6.3 De regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels

Dit betreffen alle bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: betreft gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke.
6.3.2 bestemmingen

Bedrijventerrein- Kade

Gebruik

Deze bestemming is geprojecteerd op dat deel van het plangebied waar sprake is van een kade met daarbij behorende bedrijfsactiviteiten (laden en lossen, op- en overslag).

Bouwen

Uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde is de maatvoering voorgeschreven in de regels.

Bedrijventerrein- Watergebonden

Gebruik

Op het bedrijfsperceelgedeelte van Promelca binnen dit plangebied is de bestemming 'Bedrijventerrein - Watergebonden' van toepassing zoals dit ook van toepassing is op het perceelsgedeelte van Promelco gesitueerd buiten dit plangebied. Het bedrijf Promelca is specifiek als bestaand bedrijf ter plaatse toegelaten (nader aangeduid) alsmede geluidzoneringsplichtige inrichtingen en watergebonden bedrijven of bedrijfsactiviteiten die voor de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabrikaten en/of producten in belangrijke mate gebruik maken van het transport over water of die rivierwater toepassen in productieprocessen tot bepaalde milieucategorieën (zie betreffende aanduidingen op de verbeelding).

In bestemmingsregeling is tevens de mogelijkheid opgenomen om via afwijking (potentieel) watergebonden bedrijven en niet-watergebonden bedrijfsactiviteiten toe te staan onder bepaalde voorwaarden.

Bouwen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Daarbij is geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen, aangezien de totale bedrijfsbebouwing op het volledige bedrijfsperceel op het bedrijventerrein nog voldoende ruimte voor opslag en parkeervoorzieningen . Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten, is bepaalde maatvoering opgenomen in de regels. Binnen de op de verbeelding aangeduide 'bebouwingsvrije (zicht)zone' is het niet toegestaan gebouwen te bouwen. het is wel toegestaan containers en mobiele kranen te situeren (vanuit de gebruiksfunctie van het terrein). Door toepassing van een ontheffing kunnen onder bepaalde voorwaarden bouwwerken, geen gebouwen met een grotere bouwhoogte gerealiseerd worden.

Het bouwvlak geeft de begrenzingen weer waarbinnen de bedrijfsgebouwen opgericht mogen worden. Verder zijn nadere maatvoeringaanduidingen opgenomen voor de maximale bouwhoogte.

6.3.3 Algemene regels

De algemene bepalingen betreffen:

  • anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • algemene aanduidingsregels

Vrijwaringszone – dijk – 2:

De buitenbeschermingszone uit de Legger is opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'. Deze gebiedsaanduiding beperkt de mogelijkheden uit de geldende onderliggende bestemmingen niet; 'vrijwaringszone - dijk - 2' heeft een attentiefunctie. De benodigde bescherming is geregeld in de Keur. In de Keur is over de buitenbeschermingszone het volgende bepaald.

Zonder vergunning van het bestuur is het verboden in de buitenbeschermingszone van een waterkering:

    • a. afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;
    • b. werken met een overdruk van 10 bar te plaatsen en te hebben;
    • c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
  • algemene bouwregels: onder deze regeling is een aantal algemene bouwbepalingen opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en maten en uitsluiting aanvullende werking van de Bouwverordening;
  • bepaling m.b.t. ondergronds bouwen: een algemene bouwregeling voor het ondergronds bouwen;
  • ondergeschikte bouwdelen: hierin is geregeld wanneer overschrijding van bouwgrenzen dan wel goothoogte door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan;
  • algemene bepaling over bestaande afstanden en maten: Doordat is gekozen voor een standaardregeling voor de bedrijventerreinen, kunnen zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat bestaande gebouwen moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • algemene afwijkingsregels: afwijkingsbepalingen voor burgemeester en wethouders die algemeen gelden voor de bestemmingen;
  • algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een afwijking, nadere eisenregeling en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden.
6.3.4 Overgangs- en slotbepalingen

Betreft het sluitstuk van de regels en bevat het overgangsrecht en de slotregel van het bestemmingsplan:

  • overgangsrecht: bepalingen die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
  • slotregel: Deze bepaling bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de uitvoerbaarheid van het plan getoetst te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf, waarbij een hogere bouwhoogte wordt gerealiseerd dan mogelijk is op basis van het vigerend bestemmingsplan. Derhalve is het plan aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen. In onderhavig geval heeft de gemeente er voor gekozen om op basis van een anterieure overeenkomst de kosten anderszins te verzekeren. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro. Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Promelca'.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de economische uitvoerbaarheid is het ook van belang dat het bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal voor de ontwikkeling van een bestemmingsplan een procedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen gedurende deze termijn worden ingediend.

Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Op basis van de inspraakverordening van de gemeente Gorinchem is er formele inspraakgelegenheid geboden. De resultaten hiervan komen in het volgende hoofdstuk nader aan de orde. Aangezien er geen inspraakreacties zijn ingediend, mag worden aangenomen dat er tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.

Hoofdstuk 8 Procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2013138-4001_0015.jpg"

Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buurgemeenten) en een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmingsplan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

8.1 Te volgen procedure

8.1.1 Vooroverleg

Wettelijk vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Resultaten vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zijn van de volgende instanties een reactie ontvangen.

  • Rijkswaterstaat;
  • Waterschap Rivierenland;
  • Veiligheidsregio.

De reacties van het waterschap en de veiligheidsregio zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan. Na overleg met Rijkswaterstaat is de vooroverlegreactie aangepast.

Er zijn in een groter geheel afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat voor het gehele bedrijventerrein Avelingen in het kader van de Bgr (compensatie). De betreffende afspraken zijn vastgelegd in het Gebiedsplan Avelingen en worden in onderhavig bestemmingsplan gerespecteerd.

Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft op grond van de inspraakverordening 2011 vanaf woensdag 19 juni tot en met dinsdag 30 juli 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens is er op 2 juli 2013 een inloopbijeenkomst gehouden in het stadhuis. Gedurende de inzagetermijn zijn geen inspraakreacties ingediend.

8.1.2 Formele procedure

Het bestemmingsplan doorloopt formeel de volgende procedure:

  • a. Ontwerp:
  • Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
  • Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad;
  • b. Vaststelling:
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
  • Publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;
  • c. Beroep (indien aan de orde):
  • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
  • d. Inwerkingtreding:
  • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure heeft het ontwerp bestemmingsplan met ingang van 30 oktober tot en met dinsdag 10 december 2013 voor een ieder ter inzage gelegen om zijn/haar zienswijze(n) (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken hetzij schriftelijk dan wel mondeling.

In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt.

Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend. Tevens worden er geen ambtshalve wijzigingen voorgesteld, zodat het plan ongewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt aangeboden.