Plan: | Warmtepompcentrale Delft |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0090-2001 |
Het voornemen bestaan om op het campusterrein van de TU Delft naast de warmtekrachtcentrale (WKC) en Geothermie Delft (GTD) een warmtepompcentrale (WPC) te ontwikkelen ten behoeve van het Open Warmtenet Delft en de TU Delft.
De locatie is in de actuele situatie nog een parkeerterrein gesitueerd aan de Leeghwaterstraat.
Afbeelding 1.1: ligging plangebied
De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Leeghwaterstraat ten westen, ter hoogte van de WKC aan de overkant van de Leeghwaterstraat. Ten noorden, oosten en zuiden ligt terrein behorende bij de TU Delft campus.
De ligging van het plangebied is nader aangegeven op de afbeeldingen 1.2 en 1.3 op de volgende bladzijde.
Afbeelding 1.2: Ligging en begrenzing plangebied op luchtfoto
Afbeelding 1.3: Ligging en begrenzing plangebied (in detail)
In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op alle ruimtelijk relevante onderwerpen die in een toelichting aan bod moeten komen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige context van het gebied. Hoofdstuk 3 beschrijft beknopte samenvattingen van de relevante beleidskaders. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten aan de orde, hierbij wordt onder andere ingegaan op uitgevoerde onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Hierin wordt nader uitgelegd op welke wijze de planregels geïnterpreteerd moeten worden. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en tot slot beschrijft hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van Delft, op de TU Delft Campus naast de locaties van de warmtekrachtcentrale (WKC) en Geothermie Delft (GTD). Het is onderdeel van het kadastrale perceel sectie K nummer 3879. Zoals te zien is in afbeelding 1.2 bestaat het plangebied in de bestaande situatie uit parkeerterrein. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Leeghwaterstraat ten westen, ter hoogte van de WKC aan de overkant van de Leeghwaterstraat. Ten noorden, oosten en zuiden ligt terrein behorende bij de TU Delft campus.
De dichtstbijzijnde woonbebouwing bevindt zich op een afstand van circa 85 meter ten noordwesten van de grens van het plangebied. De locatie is bereikbaar via de Leeghwaterstraat.
Het vigerend bestemmingsplan is “TU Midden en Noord” (vastgesteld 25-04-2013). Het plan ligt binnen de bestemming “Maatschappelijk” en 'Verkeer' met dubbelbestemming “Waarde – Archeologie I”. Binnen de bestemming "Maatschappelijk" is de warmtepompcentrale voorzien. De warmtepompcentrale kan niet binnen deze bestemming worden gerealiseerd. Het realiseren van een leidingbrug is voorts niet mogelijk binnen de bestemming 'Verkeer' uit het bestemmingsplan 'TU Midden en Noord'. De voorgestane planontwikkeling past hiermee niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'TU Midden en Noord'. Dit vormt de reden voor een planherziening.
Daarnaast geldt als vigerend bestemmingsplan 'Geothermie Rotterdamseweg' (vastgesteld 10-03-2022). Een deel van het tracé voor een leidingbrug valt samen met de bestemming 'Gemengd' waarin geen mogelijkheid bestaat voor de realisatie van een leidingbrug richting de Warmtepompcentrale. Dit vormt mede de reden voor een planherziening.
Tenslotte is het bestemmingsplan "Schieoevers Noord (Kabeldistrict en Nieuwe Haven)" van toepassing. In dat plan is een geluidzone opgenomen voor de bedrijven op Schieoevers Noord. De locatie ligt binnen deze zone.
In het plangebied wordt een warmtepompcentrale (WPC) gerealiseerd ten behoeve van duurzame stadsverwarming voor de woningbouw in de gemeente Delft en het warmtenetwerk van de TU Delft. De WPC wordt gerealiseerd met twee doelen:
De WPC zal uit 3 verdiepingen bestaan. De maximale thermische capaciteit is ca. 20-22 MWth, dit is o.a. afhankelijk van de temperatuur en het volume van de geothermiebron. Het maximale opgenomen elektrische vermogen is ca. 6,5 MW, voor het totaal van warmtepompen, transportpompen en overige installaties.
De centrale zal maximaal 12 warmtepompen bevatten. Iedere warmtepomp heeft een ammoniak inhoud van ca. 250 – 300 kg. De totale inhoud is dus max. 3.600 kg ammoniak indien de centrale full scope wordt gerealiseerd. De warmtepompen zullen worden opgesteld op 2 verdiepingen (6 per verdieping) in ruimtes die gescheiden zijn van de rest van het pand.
Op het dak boven de warmtepompen worden ammoniak-scrubbers opgesteld voor situaties dat lekkage zou ontstaan.
Om de warmtepompcentrale te verbinden met de warmtekrachtcentrale en de geothermie locatie wordt rekening gehouden met een te realiseren leidingbrug. Deze kan worden gemaakt op de plaats zoals weergegeven in figuur 2.1 (gelijk aan figuur 1.3), maar het is ook mogelijk dat deze verbinding op korte afstand elders komt. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet hiertoe in een zoekgebied voor de leidingbrug.
Figuur 2.1 Situatietekening met de leiding(brug) die van de WKC/Geothermie Delft naar de WPC loopt en waarvan de locatie nog niet vastligt. (Zie Leidingbrug)
In figuur 2.2 is een impressie van de WPC weergegeven.
Figuur 2.2: Impressie warmtepompcentrale (zuidzijde)
Voor de warmtepompcentrale zullen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd voor de fundering en kelders. De fundering zal worden gerealiseerd met schroefpalen (geen heiwerkzaamheden voorzien). Verder zullen er verhardingen worden aangelegd, alsmede bebouwing en installaties gerealiseerd. Watergangen worden niet aangetast en er zullen geen bomen gekapt of verwijderd worden.
De geothermie productielocatie wordt gesitueerd naast de bestaande warmtekrachtcentrale en Geothermie Delft aan de Leeghwaterstraat en vormt daarmee een logisch cluster met deze al aanwezige of in ontwikkeling zijnde nutsvoorzieningen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, in overeenstemming met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de staatssecretarissen van IenW, VWS en Defensie, de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Beoordeling en conclusie
Het plan is in overeenstemming met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Volgens het Barro zijn er in het plangebied geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Beoordeling en conclusie
Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.
Overheden dienden bij de ladderversie van 1 oktober 2012 nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met de volgende drie stappen:
De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van ongewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.
De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro bepaalt het volgende: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.
Op basis van de omschrijving in het Bro betreft de ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking te worden getoetst.
Beoordeling en conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie (herzien op 15 maart 2022) is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat geen eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren.
Bovenregionaal warmtenetwerk
Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt in het Nationaal Energieakkoord voor het realiseren van de nationale doelstellingen. Provinciaal belang vanwege de invloed op het leef- en vestigingsklimaat van de provincie. Noodzaak voor bovenlokale keuzes: warmtemarkt en -transport overstijgt gemeentegrenzen.
De provincie zet zich in voor de realisatie van een bovenregionale warmte infrastructuur, als essentieel onderdeel van een goed functionerende warmtemarkt waarin de vraag naar warmte kan worden vervuld door een betaalbare, betrouwbare en duurzame warmtevoorziening. De provincie streeft naar een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020 in Zuid-Holland, conform de Europese en nationale doelstellingen om een CO2-reductie te realiseren van 20% in 2020 ten opzichte van 1990 en een energie-efficiëntiebesparing van 20% in 2020 ten opzichte van 2007.
In Zuid-Holland is veel restwarmte uit de industrie beschikbaar. Ook is de Zuid-Hollandse bodem geschikt voor geothermie. Het bestaande transportnet heeft nog onvoldoende capaciteit om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
Beoordeling en conclusie
De provincie zet in op het vergroten van het aandeel duurzame energie uit de bodem (aardwarmte en warmte-koudeopslag). Het voornemen is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.
De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. Hierop is al nader ingegaan in paragraaf 3.1.3.
We willen in Nederland in 2030 de helft minder CO2 uitstoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot zelfs met 95% zijn afgenomen.
Deze nationale doelstelling is vastgelegd in het Klimaatakkoord. De decentrale overheden (in de onderhavige regio 23 gemeenten, 4 waterschappen en de provincie Zuid-Holland) hebben zich verbonden aan het Klimaatakkoord. In de Regionale Energie Strategie (RES) vertaalt de energieregio Rotterdam Den Haag de afspraken uit het Klimaatakkoord in regionale ambities en oplossingsrichtingen. De RES is een strategie voor de regio en brengt de plannen van decentrale overheden bij elkaar. De RES wordt gebruikt om lokaal beleid en plannen verder uit te werken en in verbinding te brengen met de (inter)nationale opgave. Hoe dat gebeurt bepaalt iedere partij zelf.
In de RES is o.a. opgenomen dat de regio de beschikbare rest- en aardwarmte wil benutten in een toekomstbestendige energiemix. De potentie van aardwarmte in de regio wordt geschat op 23 tot 33 PJ.
Beoordeling en conclusie
Het bestemmingsplan is met dit beleid in overeenstemming.
Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.
De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken, worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Samengevat gaat de Omgevingsvisie uit van het volgende:
Conclusie
Deze planontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en hetgeen de gemeente in de toekomst wil.
Op 1 november 2016 hebben de bestuurders van de TU Delft en de gemeente Delft het 'Convenant 2016-2026 TU Delft en gemeente Delft' ondertekend voor de verdere ontwikkeling van campus en stad.
Het doel van de samenwerking is het vormen van een sterke combinatie van stad en universiteit die internationaal concurrerend is. Het convenant is uitgewerkt in drie thema's:
Conclusie
Deze planontwikkeling past bij het bouwen van een Delfts 'ecosysteem van kennis en economie'.
De gemeente Delft heeft op 20 april 2018 de 'Nota Parkeernormen 2018: Auto- en fietsparkeren bij bouwontwikkelingen' vastgesteld. In deze nota worden de geldende parkeernomen voor tal van functies binnen de gemeente Delft beschreven. De nota geeft invulling aan de behoefte van de gemeente Delft om binnen bouwontwikkelingen meer ruimte voor flexibiliteit te creëren.
Het parkeernormenbeleid van de gemeente is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Om deze doelstelling te bereiken maakt de gemeente Delft onderscheid tussen drie pijlers:
Voor bouwontwikkelingen op de Campus TU Delft is de Parkeervisie Campus TU Delft 2018 en de bijbehorende Beleidsregels Parkeren Campus TU Delft van toepassing. Bij toetsing van aanvragen voor omgevingsvergunningen op de TU Campus zijn deze parkeervisie en beleidsregels leidend
De Parkeervisie Campus TU Delft 2018 is een integrale visie met als doel het creëren van een parkachtig en autoluw binnengebied met een prettige en veilige omgeving voor fietsers en voetgangers. In deze parkeervisie wordt het kader aangegeven waarbinnen het parkeervraagstuk van de TU Campus zich afspeelt: de gebiedsontwikkeling, de bereikbaarheid van de campus en de parkeerstrategie. Vervolgens zijn de beleidsregels geformuleerd voor het parkeren van auto en de behoefte aan stallingsplekken voor fietsen. De beleidsregels vormen het feitelijke toetsingskader voor aanvragen van een omgevingsvergunning.
Het gemeentelijke mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het 'Mobiliteitsprogramma Delft 2040: Ons Delft, duurzaam bereikbaar'. In dit beleid wordt ingezet op een mobiliteitstransitie om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid. Hiervoor is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad. Door een verandering van het mobiliteitssysteem en aansturen op aanpassing van mobiliteitskeuzes kan Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijven.
De belangrijkste pijlers van het mobiliteitsbeleid zijn:
- Meer verblijfsruimte (zoals pleinen en groen) en minder ruimte voor verplaatsen;
- Meer ruimte voor de voetganger en de fiets;
- Ruimte maken door minder autoritten;
- Ruimte maken door minder autoparkeren.
Bij de verdere uitwerking van het mobiliteitsbeleid is het niet mogelijk of nodig om overal in de stad dezelfde maatregelen te nemen. Het is daarom van belang om voor maatwerkoplossingen te kiezen: de plek in de stad bepaalt de mobiliteitsaanpak. De TU Delft heeft daarnaast een eigen mobiliteitsvisie opgesteld: 'Visie Mobiliteit en Bereikbaarheid: Campus TU Delft – 2018-2028', waarin een visie, strategie en samenhangend pakket aan maatregelen worden genoemd om de verplaatsingen van, naar en over de campus efficiënt, betrouwbaar en veilig te faciliteren.
Delft staat aan de vooravond van een grote transitie in de energievoorziening. Waar nu nog grotendeels aardgas wordt gebruikt voor de verwarming van de woningen, warm tapwater en koken zal binnen enkele decennia de omslag gemaakt zijn naar een duurzame en hernieuwbare vorm voor warmte. De transitie in de energievoorziening heeft urgentie. Delft wil in 2050 geen CO2-emissie meer van fossiele brandstoffen, oftewel bijna 56.000 woningen en circa 6.000 bedrijven moeten worden voorzien van hernieuwbare warmte en elektriciteit.
In het Uitvoeringsprogramma 2017-2020 geeft de gemeente Delft invulling aan bovenstaande uitdaging. Het aardgasvrij maken van de eerste wijken in Delft in combinatie met de overgang naar een alternatieve vorm van warmtelevering is daarbij een van de invullingen. De geothermiebron van de TU Delft, die in voorliggend plan als warmtebron wordt gebruikt, is in de uitrol van het lokaal warmtenet een belangrijke stap. De in potentie beschikbare warmte is goed voor circa 8.000 woningen/woningequivalenten.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt een activiteit gefaciliteerd die een bijdrage levert aan een in ontwikkeling zijnde duurzame energiesector door middel van een warmtepompcentrale in combinatie met het opwekken van aardwarmte. Hiermee past de ontwikkeling binnen het uitvoeringsprogramma.
In de Kadernota 2023 is één van de belangrijke opgaven voor de stad benoemd: de energietransitie. Delft heeft een duidelijke ambitie: in 2050 is Delft energieneutraal. Het Warmteplan, zoals door de raad vastgesteld op 16 december 2021, wordt ingezet als routekaart naar duurzame warmte. Voor de lokale opwekking van duurzame elektriciteit wordt een strategie opgesteld. In de ontwikkeling van gebieden wordt voorzien in de basisinfrastructuur voor energie. De aanleg van WarmtelinQ en Geothermie Delft is nu aan de orde. Verwacht wordt dat hiermee duurzame warmte geleverd gaat worden. Medio 2024 staat de realisatie van het Open Warmtenet in Voorhof en Buitenhof gepland. Dan gaan de eerste panden van woningcorporaties over van gas naar duurzame warmte. De Warmtepompcentrale betreft een ondersteundende en samenhangende voorziening voor het warmtenet.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Kadernota 2023.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat.
Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP vertaalt de gemeente de ambities van de rioleringszorg naar concrete doelen, een adequate strategie, de benodigde activiteiten en de benodigde middelen. Daarmee geeft het GRP ook een onderbouwing van de rioolheffing.
Afvalwaterzorgplicht
De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Traditioneel doet de gemeente dit door het aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel. Dat stelsel vervoert, in tegenstelling tot de decentrale voorzieningen, afvalwater van huishoudens en bedrijfspanden naar de waterzuivering. De laatste jaren is er ook aandacht voor decentrale waterzuivering, waarbij afvalwater lokaal gezuiverd en hergebruikt of geloosd wordt.
Hemelwaterzorgplicht
De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (regen, sneeuw en hagel) dat op openbaar terrein terecht komt. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking en vertraagde afvoer van hemelwater. Er zijn verschillende manieren waarop gemeentes invulling geven aan deze inspanningsverplichting. Afkoppelen is niet altijd wenselijk, zo zijn gebieden met een beperkte waterbergingscapaciteit in principe niet geschikt voor afkoppelen aangezien bij afkoppelen de afvoer naar het oppervlaktewater toeneemt. Uitgangspunt is het gescheiden inzamelen en afvoeren van hemelwater. Het hemelwater gescheiden van de vuile afvalwaterstroom verwerken is een meer duurzame invulling van de zorgplicht dan gemengd inzamelen. Het gemengd inzamelen en verwerken van hemelwater en vuilwater is een erfenis uit het verleden die vooral in de oudere delen van de stad nog vaak voorkomt. Nadeel van gemengde verwerking is dat schone waterstromen vuil worden en dat de kans groter is dat de openbare ruimte en inwoners met vuil afvalwater in aanraking komen.
De gemeente anticipeert op klimaatveranderingen zodat het risico op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk wordt beperkt. Het rioleringsstelsel is en wordt ontworpen om bij normale neerslag het water te kunnen afvoeren. Hiertoe wordt de landelijke richtlijn aangehouden voor de berekening van benodigde capaciteit. Bij extreme buien kan wateroverlast ontstaan. Dit betekent dat er mogelijk een aantal keren per jaar enige tijd water op straat blijft staan.
Grondwaterzorgplicht
De verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van grondwater zijn genuanceerder dan de andere twee zorgplichten: er geldt een inspanningsverplichting ('zoveel mogelijk') in plaats van de resultaatverplichting (afvalwater) of de inspanningsverplichting (hemelwater) wanneer perceeleigenaren hemelwater redelijkerwijs niet kúnnen afvoeren naar het oppervlaktewater of de bodem (hemelwaterzorgplicht). In het kort stelt de grondwaterzorgplicht de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwaterlast op eigen terrein. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Wel is de gemeente in sommige gevallen verantwoordelijk voor het zo veel mogelijk beperken van structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast (te hoge) of -onderlast (te lage grondwaterstand). De gemeente is verplicht haar grondwaterzorgplicht na te komen om structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast zo veel als mogelijk te beperken. Zij kan hierop worden aangesproken.
Toepassing van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 vindt plaats bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van ruimtelijke plannen of reconstructies van geluidbronnen worden onderzocht wat de geluidsbelasting aan de gevels van de aanwezige geluidsgevoelige bestemmingen is. Als de in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt overschreden, maar de uiterste toegestane grenswaarde niet en maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig zijn of deze overwegende bezwaren ontmoeten, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere waarde. Voorwaarde is wel dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. In het rapport 'beleid hogere waarden wet geluidhinder' (geactualiseerd april 2013) is het gemeentelijk beleid opgenomen met betrekking tot deze hogere waarden.
In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in hoofdstuk 4.2 Bodem.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is het document waarin het hoogheemraadschap de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit drie niveaus. Het 'WBP6 op hoofdlijnen', een internetpagina met thema's en maatregelen en het derde niveau betreft de optie 'meer weten' voor extra achterliggende informatie.
Voor het hoogheemraadschap staat de missie 'droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater' centraal. Daarnaast oriënteert het hoogheemraadschap zich op de trends en ontwikkelingen van vandaag, morgen en overmorgen. Hierin is de grootste impact de klimaatverandering. Naast klimaatverandering focust het hoogheemraadschap zich ook op minder zichtbare thema's, zoals bijvoorbeeld de kwaliteit van het water of de bodemdaling. Ook dient het hoogheemraadschap een invulling te geven aan de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie (waterpeil bepaalt welke functies op welke plekken mogelijk zijn).
Het tweede niveau thema's is onderverdeeld in 32 verschillende thema's waaronder, biodiversiteit, grondwater, overstromingsrisico's, etc. Ten aanzien van de thema's is daar ook onderscheid gemaakt in onder andere waterveiligheid, Natura 2000, zeespiegelstijging, etc.
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Uitgangspunten Beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast
De basis van het beleid wordt gevormd door de volgende zes algemene beginselen:
Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland en is het document “Watertoets WPC Delft” opgesteld (zie separate bijlage).
Volgens het vigerende bestemmingsplan TU Midden en Noord (vastgesteld in 2013) heeft de locatie de dubbelstemming "Waarde – Archeologie I". Hiervoor geldt de verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek, tenzij het een project betreft met een oppervlakte die kleiner is dan 100 m2 en/of een diepte die kleiner is dan 40 cm onder maaiveld.
Aangezien de ontgravingsdiepte groter wordt dan 40 cm onder maaiveld is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
Onderzoek archeologie
In overleg met het bevoegd gezag is bij het onderzoek een bureauonderzoek gecombineerd met een inventariserend veldonderzoek (met zes boringen). De conclusies en het (selectie)advies luiden als volgt.
De bodemopbouw komt enigszins overeen met de opgestelde verwachting in het bureauonderzoek. Daar waar de bodemopbouw intact is zijn de verwachte afzettingen van de Gantel, met daarbovenop warmoezerijgronden of een opgenomen vegetatielaag opgenomen in de Gantel afzettingen ('woudlaag'), aangetroffen. De top van het archeologisch niveau bevindt zich op circa 1,3 m-NAP (0,6 m-mv). Er geldt hier een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de Romeinse tijd.
Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op een vindplaats, daarnaast bleek een groot deel van het gebied diep verstoord te zijn (tot 3,0 m-mv).
Uit het veldonderzoek blijkt dat een groot deel van het plangebied verstoord is. Echter zijn er twee boringen die een intact bodemprofiel met een archeologisch niveau met een middelhoge verwachting voor de Romeinse tijd tonen. Dit niveau bevindt zich op circa 1,3 m-NAP, of 0,6 m-mv.
De geplande werkzaamheden zullen hoogstwaarschijnlijk maar tot 0,4 m-mv reiken. Dit zou betekenen dat het archeologisch niveau niet verstoord wordt. Echter worden er ook kelders aangelegd met een diepte van 2,4 m-mv. Op basis van de plantekeningen worden deze niet gerealiseerd ter hoogte van de intacte boringen. In de rapportage van 28 februari 2023 is dit verduidelijkt met een kaartje waarop zowel de boorpunten als de plattegrond van het gebouw met kelders zijn weergegeven.
Antea Group adviseert daarom om het plangebied vrij te geven, mits de verstoringen ter plaatse van boringen 003 en 005 niet dieper zullen reiken dan 1,3 m-NAP.
Dit is een advies. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in dezen de gemeente Delft.
Conclusie archeologie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering is voor de realisatie van het plan.
Beoordelingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren.
De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Onderzoek bodem
Voor het project is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en gerapporteerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen realisatie van een warmtepompcentrale ter plaatse.
De nulsituatie van de bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgelegd.
Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Conclusie bodem
Geconcludeerd wordt dat bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beoordelingskader
Het project kan worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het projectgebied en de effecten hierop. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets. Dit advies komt voort uit de conclusies van de uitgevoerde Natuurtoets. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Tevens is aangegeven of volgens de Nederlandse wetgeving vervolgstappen aan de orde zijn.
Soortbescherming
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: vogels met een jaarrond beschermd nest, algemene broedvogels en vleermuizen. In tabel 4.1 zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in paragraaf 2.3 van de natuurtoets. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.
Tabel 4.1. Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
In tabel 4.1 is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in tabel 4.2 uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Tabel 4.2. Beschrijving maatregelen om overtreding van de Wnb te voorkomen.
Natura 2000
In tabel 3.4 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.4 van de natuurtoets.
Tabel 4.3. Conclusies Natura 2000-gebieden.
Update stikstofdepositieonderzoek Oktober 2023
Op grond van de op 1 juli 2021 in werking getreden wijziging van de Wet natuurbescherming was het niet noodzakelijk om de bouwfase/ realisatiefase (inclusief slopen) voor wat betreft stikstofdepositie in beeld te brengen. Met de uitspraak van 2 november 2022 1 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de in de Wet natuurbescherming opgenomen zogenaamde bouwvrijstelling vervallen.
De bouw en alle hieraan gerelateerde activiteiten, alsmede ook het gebruik van de installatie hebben mogelijk invloed op de emissies van de voor stikstofdepositie relevante stikstofoxiden (NOX) en ammoniak (NH3). Dit kan leiden tot verzuring en vermesting in Natura 2000-gebieden. Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State , dient (ook) de emissie van de voor stikstofdepositie relevante stoffenstikstofoxiden (NOX) en ammoniak (NH3) die mogelijk vrijkomen bij de bouw- en aanlegactiviteiten berekend te worden. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden zonder vergunning een project uit te voeren dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (art. 2.7).
In het verlengde van voornoemde uitspraak is aanvullend specifiek onderzoek uitgevoerd voor dit project met betrekking tot stikstofdepositie. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierbij zijn zowel de realisatiefase uitgewerkt en berekend als ook (cumulatief) de beperkte verkeersbewegingen voor de gebruiksfase.
Uit de AERIUS-berekening volgt dat er geen sprake is van een bijdrage in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar. Dit betreft een combinatie van realisatie- en gebruiksfase in één jaar (dus: “worst case”). Hiermee kunnen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden door de bouw van de WPC worden uitgesloten en hoeft geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
NNN
In tabel 4.4 zijn de conclusies ten aanzien van beschermde NNN-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.5 van de natuurtoets.
Tabel 4.5. Conclusies NNN-gebieden
Overig provinciaal beleid Zuid-Holland
Er is geen sprake van overige beschermde provinciale gebieden. Er zijn derhalve geen vervolgstappen aan de orde.
Beschermde houtopstanden Wnb
Er is bij voorliggend planvoornemen geen sprake van aantasting van onder de Wnb beschermde houtopstanden. Er zijn voor wat de Wnb betreft geen vervolgstappen aan de orde.
In de nabijheid van het plangebied is een bomenrij aanwezig. De bomen staan buiten de plangrens en hoeven niet te worden gekapt. Vanuit de natuurtoets wordt geadviseerd om aandacht te hebben voor het wortelstelsel van de bomen om negatieve effecten voor deze bomen te voorkomen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal dan ook een Boom Effect Analyse (BEA) worden uitgevoerd die wordt overlegd aan de gemeente. Hiermee kunnen eventuele negatieve effecten voor deze bomen worden voorkomen.
Conclusie ecologie
Geconcludeerd wordt dat er voor de realisatie van het plan geen belemmeringen zijn ten aanzien van ecologie, mits de genoemde maatregelen worden getroffen.
Aangezien de warmtepompcentrale ammoniak gaat gebruiken als koelmiddel, en ammoniak een gevaarlijke stof is, zijn er mogelijk veiligheidsafstanden van toepassing. Veiligheidsafstanden zijn afstanden die aangehouden moeten worden tussen enerzijds de risicobron (de warmtepompcentrale) en anderzijds risico-ontvangers (bijvoorbeeld onderwijsgebouwen). Gepland is een gebouw met daarin 12 warmtepompen, die per 6 stuks in serie zijn geschakeld. Elke afzonderlijke warmtepomp heeft een eigen koelcircuit met koelmiddel (ammoniak); de circuits zijn niet met elkaar gekoppeld. De ammoniak-inhoud van elke warmtepomp bedraagt 300 kg. In totaal is er dus 12 x 300 = 3.600 kg aan ammoniak aanwezig in het warmtepompgebouw.
In het Revi (Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen) is een tabel opgenomen met kenmerken van ammoniak warmtepompen c.q. koelinstallaties met bijbehorende veiligheidsafstanden. De warmtepompcentrale is beoordeeld in het licht van deze tabellen in het Bevi/Revi. Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. In de desbetreffende memo is deze beoordeling opgenomen. Het doel is om op basis van de kenmerken van deze warmtepompcentrale als eerste te beoordelen of deze installaties vallen onder het Bevi/Revi en indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, een veiligheidsafstand uit deze Bevi/Revi tabellen af te leiden.
Onderzoek
Bij het opstellen van de genoemde memo is eerst onderzocht of het Bevi/Revi van toepassing is.
In artikel 2.1.g van het Bevi is genoemd welke ammoniakkoelinstallaties onder het Bevi vallen:
“een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is met een inhoud van meer dan 1.500 kg ammoniak, niet zijnde een inrichting als bedoeld in onderdeel a of d,”
In dit geval is per warmtepomp maximaal 300 kg ammoniak aanwezig. In de tabellen 6 en 7 van het Revi is ook te lezen dat de tabellen met veiligheidsafstanden zijn ingericht rond het begrip installatie. De hoeveelheid ammoniak die in een installatie aanwezig is, is het vertrekpunt om te beoordelen of het Bevi van toepassing is2 . In dit geval is per installatie niet meer dan 300 kg aanwezig.
Voorgaande houdt in dat het Bevi niet van toepassing is op deze warmtepompinstallaties.
Het totaal van alle ammoniak voerende installaties in deze warmtepompcentrale bedraag 12 x 300 =3.600 kg ammoniak3 . Geconcludeerd wordt daarom dat op deze warmtepompen geen veiligheidsafstanden van toepassing zijn.
Aanvullend
Omdat er op basis van het Bevi geen veiligheidsafstanden van toepassing zijn is er wat dit betreft geen sprake van het toevoegen van een risicobron die van belang is voor het bestemmingsplan. Andersom geldt daarom ook dat er geen sprake is van aanwezigheid (noch van toevoegen) van een (beperkt) kwetsbaar object binnen een dergelijke veiligheidsafstand.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Voor dit project zijn een viertal akoestische onderzoeken uitgevoerd te weten:
De drie afzonderlijke onderzoeken zijn hierna beschreven.
Realisatiefase
Bij de realisatie van de WPC zal er gebruik worden gemaakt van verschillende werktuigen die een geluidemissie hebben. De geluidemissie afkomstig van het in te zetten materieel van de realisatiefase van de WPC, is in dit onderzoek getoetst aan het Bouwbesluit 2012.
Conclusie realisatiefase
Tijdens de realisatiefase zullen er geluidbelastingen hoger dan 60 dB(A) ontstaan op de geluidgevoelige objecten rondom de werklocatie. Bij deze gebouwen zal de normering van de maximale blootstellingsduur niet worden overschreden. De werkzaamheden zoals voorgesteld kunnen derhalve met het oog op bouwlawaai van de realisatiefase zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd.
Gebruiksfase
Bij het gebruik van de WPC zal er een bepaalde geluidemissie ontstaan door pompen en randapparatuur van de centrale. De activiteiten van de WPC tijdens de representatieve bedrijfssituatie zijn in onderhavig onderzoek getoetst aan het Activiteitenbesluit/de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening en aan het beoordelingskader van de Handreiking bedrijven en Milieuzonering (VNG) voor de Wet ruimtelijke ordening.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Onder representatieve bedrijfsomstandigheden bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van de bestaande nabij liggende geluidgevoelige objecten ten hoogste 58 dB(A) in de dag- avond- en nachtperiode. Met deze geluidbelastingen ontstaan er overschrijdingen van het toetsingskader van stap 3 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit. Indien de geluidreducerende maatregelen worden getroffen zoals genoemd in paragraaf 4.4Akoestisch onderzoek warmtepompcentrale kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Figuur 4.1: Onderverdeling gebouwen 34 conform systematiek TU Delft
(voorgenomen locatie WPC indicatief toegevoegd met rode cirkel)
Aangezien de overschrijdingen van stap 2 alleen van toepassing zijn op onderwijsgebouwen, kan er beargumenteerd worden dat de overschrijdingen in de nachtperiode niet relevant zijn. Om kosten te besparen zal in samenspraak met TU Delft een overeenkomst kunnen worden gemaakt zodat er tijdens de dag- en avondperiode wel wordt voldaan aan ten hoogste stap 2, maar dat er in de nachtperiode een overschrijding ontstaat van enkele dB’s. Om ook de overschrijdingen in de nachtperiode weg te nemen, zijn verdergaande maatregelen noodzakelijk.
Een uitwerking van deze maatregelen is weergegeven in Bijlage 7. Deze extra maatregelen en daarbij behorende kosten wegen niet op ten opzichte van de overschrijding in de nachtperiode op onderwijsinstellingen die in deze periode inactief zijn. Dit lijkt ons inziens voldoende grond voor de gemeente om hiervoor een maatwerkbesluit te verlenen. Dit is tevens in overeenstemming met artikel 1.6, lid 1 van het Besluit geluidhinder, die stelt dat geluidbelastingen op onderwijsgebouwen niet beschouwd hoeven te worden in de inactieve periodes. Voorgesteld wordt om de hogere waarden in de nachtperiode middels maatwerkvoorschriften toe te staan.
Maximaal geluidniveau (LAmax)
Het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt ter plaatse van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemmingen
ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in avond- en nachtperiode. Het berekende LAmax voldoet aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau uit de gestelde beoordelingskaders.
Verkeersaantrekkende werking (LAeq)
Het equivalente geluidniveau van het verkeer van- en naar de warmtepompcentrale bedraagt ten hoogste 43
dB(A) in de dagperiode. Het berekende LAeq voldoet aan de grenswaarde voor de verkeersaantrekkende werking
uit de gestelde beoordelingskaders.
Beste Beschikbare Technieken
Voor de inrichting geldt dat wordt gewerkt volgens de huidige stand der techniek.
Akoestisch onderzoek BLVC
De TU Delft heeft ook een eigen normering, vastgelegd in het BLVC Kaderplan Campus (2019). Het BLVC Kaderplan Campus is een beleidsdocument dat voorziet in een aantal richtlijnen ten aanzien van de omgevingsaspecten Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie bij de nieuwbouw van vastgoed, de aanleg van infrastructuur en (groot) onderhoud in de buitenruimte op de campus. Dit onderzoek voorziet in de toetsing aan deze interne normen van de TU Delft.
Conclusies realisatiefase
Tijdens het 'bouwrijp maken', 'Grondwerk, fundering en schroefpalen' en 'inrichten' zullen naar verwachting overschrijdingen optreden van de grenswaarden ten aanzien van het binnenniveau voor zowel het equivalente als het maximale geluidniveau. Indien het gestelde uitgangspunt van een geluidwering van 19 dB voor gebouw 34A, 18 dB voor gebouw 34B, 23 dB, alsmede voor gebouw 35 en 17 dB voor de overige gebouwen wordt aangehouden, dan is de verwachting dat de grenswaarden ten aanzien van tentamenperiodes op de volgende TU Delft gebouwen worden overschreden:a. Bouwrijp maken: 32, 34-09, 34A, 34B, 34C, en 34D;
b. Grondwerk, fundering en schroefpalen: 32, 34-09, 34A, 34B, 34C, en 34D;
c. Inrichten: 32, 34-09, 34A, 34B, 34C en 34D.
Hierbij vindt de grootste overschrijding plaats bij gebouw 34D.
Tijdens de realisatiefase 'Inrichten' zullen er op de TU Delft gebouwen 34C en 34D ook de grenswaarde van maximale geluidniveaus voor de (aangepaste) collegetijden worden overschreden. Deze overschrijdingen ontstaan met name door de inzet van de trilplaat.
Overwegingen Tentamenperiode
Overwegingen Collegetijden
Conclusies gebruiksfase
Tijdens de gebruiksfase zullen naar verwachting geen overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van het binnenniveau voor het equivalente geluidniveau optreden.
Voor het maximale geluidniveau zijn er op de TU Delft gebouwen 32, 34-09, 34A, 34B, 34C en 34D overschrijdingen berekend tijdens tentamenperiodes. Deze piekgeluiden ontstaan met name door vrachtwagens bij onderhoudsactiviteiten.
Overweging Tentamenperiode
Door toepassing van een zware betonnen constructie van het gebouw en van dempers bij de plaatsing van de warmtepompen wordt de kans op hinder geminimaliseerd.
Verder is van belang dat voor de fundering van het gebouw wordt uitgegaan van de toepassing van schroefpalen. Dit betreft een trillings-arme techniek. Heiwerkzaamheden zijn niet voorzien.
Op basis hiervan is uitgangspunt dat dit aspect geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beoordelingskader
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van Zuid-Holland blijkt dat het plangebied in verstedelijkt gebied ligt dat van cultuurhistorische waarde is. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn bebouwing, infrastructuur (wegen) en compacte indelingen.
Binnen de grenzen van het plangebied liggen geen belangrijke landschappelijke elementen.
In het plangebied zijn geen Rijksmonumenten of provinciale monumenten aanwezig.
De Warmtekrachtcentrale ten westen van het plangebied betreft een gemeentelijk monument: een ketelhuis met pomphuis en transformatorstation, gebouwd ten behoeve van de warmtevoorziening voor de nieuwe onderwijs- en onderzoeksgebouwen van de toenmalige Technische Hogeschool aan de Leeghwaterstraat 36. Er is geen sprake van een Rijksbeschermd of gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht. Tevens is er geen sprake van werelderfgoed op het plangebied.
Figuur 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Zuid-Holland
Conclusie
De ontwikkelingen hebben geen invloed op de cultuurhistorische waarden en geen invloed op de landschappelijke waarden.
Geconcludeerd wordt dat er voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische of landschappelijke waarden.
Beoordeling
In de gebruiksfase van de warmtepompcentrale zal de locatie niet of nauwelijks verlicht zijn (veiligheidsverlichting). Verder zullen de tijdelijke bouw- en aanlegactiviteiten hoofdzakelijk overdag plaatsvinden.
Conclusie
Op basis hiervan wordt zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen lichthinder verwacht. Dit aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beoordeling
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht.
Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):
Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd.
Verkeer
Door de realisatie van de faciliteiten ten behoeve van de toekomstige warmtepompcentrale neemt het aantal extra aanwezigen op de locatie niet toe. In de huidige situatie is er immers sprake van een parkeerplaats en in de toekomstige situatie worden slechts enkele bedrijfsbusjes per week op de locatie verwacht. Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van het plan niet in betekenende mate. Ter verificatie is dit nagegaan met de NIBM-tool 4. Rekening is gehouden met per jaar 104 bezoeken (208 bewegingen) met een onderhoudsbus en 15 bezoeken (30 bewegingen) met een vrachtwagen. Bij de NIBM-tool dienen de bewegingen per dag te worden ingevoerd. Wanneer als weekdag gemiddelde 4 bewegingen wordt ingevuld waarvan 50% vrachtverkeer, resulteert dat erin dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is en geen nader onderzoek nodig is (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2: Resultaat toepassing NIBM-tool
De toename in verkeersbewegingen door de aanleg van de locatie is tijdelijk en beperkt van omvang in relatie met luchtverontreiniging.
De invloed van de voorgenomen activiteiten op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar. De eventuele invloed van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurgebieden is reeds beschouwd in paragraaf 4.3.
Warmtepompcentrale
De warmtepompcentrale wordt elektrisch aangedreven. Hierbij is geen sprake van emissies naar de lucht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beoordeling
Voor de warmtepompcentrale wordt ammoniak als koudemiddel gebruikt. Onder normale bedrijfsomstandigheden vinden er nauwelijks emissies plaats. Diffuse emissies zijn nooit volledig uit te sluiten, maar bedragen qua orde van grootte grammen per dag. Dergelijke emissies leiden bij de te realiseren mechanische ventilatie naar verwachting niet tot geurhinder in de omgeving.
Als noodvoorziening zal worden voorzien in scrubbers op het dak van het gebouw. Deze worden uitsluitend ingezet bij een “HH” ammoniak alarm (“high high”).
De capaciteit van deze scrubbers wordt bepaald in overeenstemming met de ventilatievoorschriften van PGS 13 5 . De werking van de scrubbers is gebaseerd op het voeren van de lucht met ammoniak door meerdere in serie geplaatste sproeigordijnen waarmee de geurbelasting van de vrijkomende lucht vergaand wordt teruggebracht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat geur geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is gelegen aan de Leeghwaterstraat, een fietsstraat, die onderdeel uitmaakt van het hoofdfietsnetwerk in het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. Dit betekent dat de fietsvoorzieningen voldoende ruimte moet bieden om de grote fietsstromen te kunnen verwerken en er zo min mogelijk hinder moet zijn van de overige verkeersdeelnemers. De fietser heeft prioriteit en moet zowel gedurende de bouwfase als in de eindsituatie veilig langs het plangebied kunnen fietsen.
De ontwikkeling van de warmtepompcentrale heeft geen noemenswaardige verkeerseffecten, aangezien er niet sprake is van een verkeersaantrekkende werking. Voor verschillende activiteiten die samenhangen met het gebruik van de warmtepompcentrale, waaronder onderhoud aan de installaties, is er enkele keren per week sprake van een bezoek met een onderhoudsbusje. Met een (nog veel) lagere frequentie kunnen vrachtwagenbewegingen aan de orde zijn, bijvoorbeeld als onderdelen van installaties aan vervanging toe zijn.
Voor de normale onderhoudsactiviteiten wordt voorzien in twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Aansluiting op de Leeghwaterstraat vindt plaats via de bestaande inrit (nu nog van de parkeerplaats).
Door de aanleg- en bouwwerkzaamheden zal tijdelijk sprake zijn van een toename van met name vrachtverkeer in de nabijheid van de knooppunten en op de wegen van en naar het plangebied. In het kader van de voorbereiding van de uitvoeringsactiviteiten moet in overleg met de wegbeheerders worden nagegaan of/welke specifieke verkeersmaatregelen nodig zijn (bijvoorbeeld bebording). Door het treffen van specifieke maatregelen zal eventuele hinder zo veel mogelijk worden tegengegaan. De TU Delft heeft ten aanzien van onder andere de bereikbaarheid het BLVC Kaderplan Campus opgesteld (2017). Dit betreft ook richtlijnen voor (bouw)verkeer. De toetsing aan deze interne normen van de TU Delft en de op basis hiervan te treffen maatregelen dienen later plaats te vinden in onderling overleg tussen de initiatiefnemers en aannemers van het project in het kader van de omgevingsvergunning.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage (categorie C22.1) moet bij de oprichting van een thermische centrale en andere verbrandingsinstallaties in geval van een vermogen van 300MW thermisch of meer een MER worden opgesteld. Een warmtepomp wordt niet beschouwd als een thermische installatie zoals hier bedoeld en bovendien betreft het vermogen hier veel minder dan 300 MW, namelijk 25 MWth en 6,5 MWelektr. Op basis hiervan is er geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage (categorie D22.1) moet bij de oprichting van een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water worden onderzocht of er al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld, afhankelijk van de mogelijke belangrijke gevolgen voor het milieu. Een drempelwaarde in dit geval is alleen van toepassing bij de productie van elektriciteit. Er wordt hier gesproken over productie van elektriciteit, stoom en warm water. Het gaat niet om warm water alleen. Ook in de desbetreffende passage van de Europese M.e.r.-richlijn is dezelfde formulering aanwezig (Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water).
Omdat er bij de warmtepompcentrale uitsluitend sprake is van productie van warm water wordt er geconcludeerd dat er geen sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.Voorts is bij categorie D22.6 van het Besluit milieueffectrapportage nog sprake van de wijziging of uitbreiding van thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties. Zoals genoemd wordt de warmtepompcentrale niet beschouwd als een “thermische centrale of andere verbrandingsinstallatie” en bovendien gaat het hier om de oprichting en niet om de wijziging of uitbreiding. Ook in dit kader is er derhalve geen verplichting voor m.e.r.-beoordeling.
Ten slotte kan worden genoemd dat plannen (zoals een bestemmingplan) op grond van art. 7.2a lid 1 Wm m.e.r.-plichtig als het op grond van de Wet natuurbescherming nodig is om een passende beoordeling te maken. Zoals geconcludeerd in paragraaf 4.3 van de voorliggende toelichting is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming niet aan de orde en daarom is ook geen passende beoordeling nodig en is ook geen m.e.r.-plicht hier van toepassing.
Voor het project is een watertoets uitgevoerd en gerapporteerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 bij deze plantoelichting. De navolgende informatie is overgenomen uit deze rapportage.
Huidige situatie
Het gehele projectgebied omvat circa 850 m2 . De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied betreft circa NAP -0,7 m. De ondergrond bestaat tot een diepte van circa NAP -17 m uit een holocene deklaag. De holocene deklaag bestaat uit afwisselend slecht en goed doorlatende lagen, hierdoor zijn er geen doorlatendheden bekend van de deklaag. Verschillende zandlagen bestaan uit de formaties Kreftenheye, Urk, Stramproy, Waalre en Peize & Waalre. De doorlatendheden in de zandlagen variëren van 25 m/dag tot aan 100 m/dag.
Het plangebied ligt in een peilgebied waarvoor een vast peil geldt van NAP -2,16 m. De grondwaterstand bevindt zich circa 1,5 m onder maaiveld op NAP -2,2 m. In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De RWZI is in eigendom van en in beheer bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
Volgens de kaartgegevens met potentiële wateroverlast als gevolg van hevige neerslag blijkt dat het plangebied met een waterdiepte van 15-20 cm kwetsbaar is voor wateroverlast bij een bui met een 1:100 jaar herhalingstijd.
Het plangebied betreft een laaggelegen deel met een hoog percentage verhard oppervlak. In de huidige situatie wordt hemelwater niet vanaf het verharde parkeerterrein afgevoerd.
Toekomstige situatie
Het voornemen bestaat om op het campusterrein van de TU Delft een warmtepompcentrale ten behoeve van het open Warmtenet Delft en de TU Delft te ontwikkelen. Het plangebied is in de huidige situatie circa 99% verhard. Toekomstig neemt deze verharding af met circa 6% door de aanbreng van openbaar groen. Het vloerpeil van de warmtepompcentrale wordt op een hoogte van minimaal 10 cm boven het maaiveld aangelegd.
Watercompensatie
Uit de watersleutel volgt dat 4,3 m³ waterberging wenselijk is als gevolg van de aanvullende realisatie van groen (kruimelgeval). Benodigde waterberging conform de Beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen bedraagt bij een verhard oppervlak van 790 m2 : 55,3 m3 water en is hiermee maatgevend. (zie hiervoor ook: Bijlage 11 Infiltratiekratten).
Deze opgave wordt als volgt gerealiseerd:
1. Het dak van de WPC krijgt voor de 38% een biodivers natuurdak, op het lager gelegen dakvlak, met een zeer ruime wateropslagcapaciteit van 230 L/m2, door middel van 40 cm substraat en hoge retentieboxen. Neerslag wordt met de passieve retentiefunctionaliteit pas weer afgevoerd als het boven de maximale berging van 230L/m2 uitkomt. Dan zal dit overtollige water via de hemelwaterafvoer buiten het gebouw middels infiltratieboxen in de bodem terecht komen (zie Bijlage 9 Watertoets bij de toelichting en Bijlage 2 Bijlage klimaatadaptief en natuurinclusief bij de planregels).
Hiermee wordt een totale berging gerealiseerd van ca. 48 m3.
2. Middels aanvullende maatregelen zoals infiltratieboxen of oppervlakkige berging in groen wordt voldaan aan de benodigde bergingsopgave. De ruime opslagcapaciteit van regenwater op het lagere dakvlak, zorgt voor verdamping van de neerslag. Middels de passieve retentiefunctie zal het beperkte overschot geïnfiltreerd worden in de bodem, met behulp van infiltratieboxen en ten gunste van de vegetatie in de directe omgeving van de WPC (zie hiervoor ook: Bijlage 11 Infiltratiekratten bij de toelichting).
Hierbij dient minimaal 7,3 m3 berging te worden gerealiseerd.
Als gevolg van de voorgenomen maatregelen wordt zoveel mogelijk regenwater opgevangen op de plaats waar de regen valt waarna het wordt vastgehouden en geïnfiltreerd. Regenwater dat op de rest van het dak valt moet kunnen afstromen naar het natuurdak. Het lager gelegen biodivers natuurdak heeft een opslagcapaciteit van 230L/ m2 en zorgt zo voor voldoende voorraad voor ruim 2 droge warme maanden.
Bij de nadere uitwerking van het dak wordt ingegaan op de constructie, beheer en onderhoud en de waterafvoer. De bergingscapaciteit moet na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur weer beschikbaar zijn.
Grondwater
Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogtegrondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil.
Voor een klimaat robuuste inrichting adviseert het waterschap om na te denken hoe wateroverlast voorkomen kan worden. De hiervoor vereiste hoogteverschillen zijn afhankelijk van de aspecten als de situatie, de beschikbare ruimte en de noodzaak om water op straat te brengen.
De bovengrondse inrichting dient bij extreme neerslag in staat te zijn, het deel van de neerslag dat niet afgevoerd kan worden door het hemelwaterriool, af te voeren naar hiervoor aangewezen locaties. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen kelders moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Uit de bovenstaande meetgegevens valt op te maken dat het maaiveld 1,4 m boven de GHG ligt. Hiermee wordt voldoende ontwateringsdiepte gerealiseerd tijdens een extreme neerslagsituatie. Bij het voorgestelde vloerpeil van minimaal 10 cm boven het maaiveld wordt de vereiste ontwateringsdiepte van 55 cm behaald tijdens een GHG-situatie.
Vuil- en hemelwaterafvoer
In de huidige situatie wordt vuilwater momenteel niet vanaf het verharde bouwterrein afgevoerd. In de toekomstige situatie komt het overtollige regenwater afkomstige van het dak met passieve retentiefunctie via de hemelwaterafvoeren in de bodem terecht. Bovendien zal de bodeminfiltratie bewerkstelligd worden als gevolg van een afname van het verhard oppervlak.
Hiernaast wordt voor de toekomstige inrichting een rioleringsplan opgesteld waarbij de uitgangspunten verder worden uitgewerkt met de TU Delft
Waterkwaliteit
Ten aanzien van hemelwater dient de afvoer conform het (V)GRP van de gemeente Delft te gebeuren. Doordat het regenwater relatief schoon is, kan het bijdragen aan een betere waterkwaliteit in het gebied waar de neerslag valt. Het vasthouden en bergen van het regenwater reduceert tevens de piekafvoeren. Het afwateringssysteem dient zo te worden ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Juridische borging
De benodigde waterberging van 55,3 m³ is opgenomen in de uitwerking van het bestemmingsplan.
Vastgesteld is dat:
Bij de nadere uitwerking van de vasthoudmaatregel wordt voldaan aan de voorwaarden binnen de Richtlijn vasthoudmaatregelen.
Conclusie
Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Voldoende berging kan in het plangebied worden gerealiseerd. Mede op basis van de bovenstaande aanbevelingen zal het rioolontwerp worden bepaald. Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het beoogde plan.
Vanuit de Wet ruimtelijke ordening wordt een goede ruimtelijke ordening beoogd bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen. Deze goede ruimtelijke ordening is gericht op het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. In dat kader is een systematiek ontwikkeld die middels richtafstanden voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen of hier ook onderwijsgebouwen) op voorhand regelt om hinder en gevaar te voorkomen. Tevens maakt deze regeling het mogelijk voor bedrijven om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient daarmee twee doelen:
De genoemde richtafstanden zijn gebaseerd op milieucategorieën voor bedrijven en de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Onder de Omgevingswet wordt een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, waarbij het werken met milieucategorieën voor bedrijven komt te vervallen en de regeling daarvoor wordt vervangen door direct milieuregels in het omgevingsplan op te nemen: 'Milieuzonering nieuwe stijl'. Ook onder deze nieuwe regeling blijven beide doelen die met milieuzonering worden nagestreefd gelden.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is het volgende van belang. Een warmtepompcentrale is niet opgenomen in de bedrijvenlijst van de genoemde brochure van het VNG. Een elektriciteitsdistributiebedrijf kan mogelijk als meest vergelijkbaar worden genoemd.
Als de thermische capaciteit als leidraad genomen wordt voor de vergelijking met transformatorvermogen, zou het bedrijf vallen onder SBI code 35 C2, in milieubelastende categorie 3.1 (bij een transformatorvermogen tussen 10 en 100 MVA en categorie 2 bij een transformatorvermogen van = 10 MVA (zoals hier). Hierbij is respectievelijk sprake van de volgende richtafstanden volgens 'Bedrijven en milieuzonering':
Tabel 4.6: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De minimale afstand tussen WPC en een gevoelig object (onderwijsgebouw) bedraagt hier circa 25 m. Omdat een warmtepompcentrale niet hetzelfde is als een elektriciteitsdistributiebedrijf is de bruikbaarheid van de genoemde categorieën en bijbehorende afstanden beperkt. Daarom is hieronder afzonderlijk ingegaan op de verschillende milieuaspecten. Geluid is vaak en ook hier het maatgevende milieuaspect.
Geur
Het aspect geur is reeds beschouwd in paragraaf 4.10. Geconcludeerd is dat geur geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Stof
Bij het gebruik van de warmtepompcentrale is geen sprake van emissies van stof en/of kans op stofhinder. Bij de realisatie van de centrale kan door verstuiving van zand/grond korte tijd enige stofemissie aan de orde zijn. Er wordt niet verwacht dat dit tot hinder leidt. Indien nodig kan met water worden gesproeid om dit tegen te gaan.
Geluid
Zoals beschreven in paragraaf 4.5 is uitgangspunt dat bij de gebruiksfase van de warmtepompcentrale ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen wordt voldaan aan de gehanteerde toetsingswaarden. In dit kader zijn er geen belemmeringen.
Om de warmtepompcentrale mogelijk te maken vinden bij de bouwfase ook geluidemissies plaats. Hierbij wordt getoetst aan het bouwbesluit. In paragraaf 4.5 is geconcludeerd dat aan de desbetreffende normering wordt voldaan. De werkzaamheden zoals voorgesteld kunnen met het oog op bouwlawaai van de realisatiefase zonder ontheffing worden uitgevoerd.
Gevaar
In paragraaf 4.4 is geconcludeerd dat er voor de warmtepompcentrale geen veiligheidsafstanden van toepassing zijn.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Toepassingsbereik
In de bepaling over het toepassingsbereik is het volgende geregeld. In deze bepaling is geregeld dat de bestemmingsplannen 'TU Midden en Noord', 'Schieoevers Noord (Kabeldistrict en Nieuwe Haven)' alsmede 'Geothermie Rotterdamseweg' van toepassing blijven voorzover niet gewijzigd met onderhavig bestemmingsplan.
Bestemmingen
Gemengd
Het onderdeel van het plangebied waarop de warmtepompcentrale is voorzien heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen. Binnen de bestemming zijn installaties toegestaan voor het opwekken van warmte voor een warmtenet met alle bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, toegangswegen en nutsvoorzieningen. De bestemming Gemengd heeft de eerder vigerende bestemming maatschappelijk in dit plan vervangen. Gebouwen dienen in ieder geval gebouwd te worden binnen het aangegeven bouwvlak.
In de bestemming is voorzien in voorwaardelijke verplichtingen voor het realiseren en instandhouden van een waterberging alsmede voor het realiseren en instandhouden van maatregelen in het kader van een natuurinclusieve bouw.
Herziening Bestemmingsplan TU Midden en Noord
Met deze planregel wordt voorzien in een aanvulling van de planregels van het bestemmingsplan 'TU Midden en Noord' en 'Geothermie Rotterdamseweg' ten behoeve van de mogelijke realisatie van een leidingbrug. Er is met dit bestemmingsplan een zoekgebied aangewezen waar de leidingbrug kan worden gerealiseerd. Een en ander vanwege het feit dat de definitieve locatie en vormgeving van de leidingbrug nog onbekend is.
In dit verband wordt voorzien in een aanvulling op hetgeen is bepaald in de bestemmingsomschrijvingen van de geldende bestemming 'Verkeer' uit het bestemmingsplan 'TU Midden en Noord' en de geldende bestemming 'Gemengd' uit het bestemmingsplan 'Geothermie Rotterdamseweg' '. Daarnaast wordt voorzien in (bouw-)regels die voor een leidingbrug gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied leidingbrug'. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen in dit bestemmingsplan en geldt als aanvulling op de verbeelding van de bestemmingsplannen 'TU Midden en Noord' en 'Geothermie Rotterdamseweg'.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
Geluidzones
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - bedrijven' en de aanduiding 'geluidzone - industrie warmtekrachtcentrale' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige objecten worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.
Algemene bouwregels
Parkeren
In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren van auto's en fietsen of stallen en laden en lossen.
Overige regels
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
Op 30 Maart 2023 heeft een participatiebijeenkomst plaatsgevonden over het WPC op de locatie Lijm & Cultuur. De bijeenkomst was in de avond en onderverdeeld in twee blokken: 16:00-18:00 en 19:00-21:00. In het eerste blok zijn er totaal vier mensen langsgekomen en zeven mensen in het tweede blok. De belangstellende bestonden uit zowel lokale bewoners (DUWO studenten en andere bewoners) als uit vertegenwoordigers van bedrijven (zoals TNO, Bedrijven terrein Schieoevers). Vanuit de organisatie waren er totaal 13 aanwezig: 3 vanuit de gemeente, 4 vanuit Equans, 2 vanuit NetVerder, 1 vanuit GTD, 1 Architect, 2 vanuit de TU Delft.
Algemeen beeld:
De middag en avond zijn soepel verlopen waarbij mensen zelf de gelegenheid hadden om binnen de twee blokken op hun tijd binnen te wandelen. Dit gebeurde ook met als resultaat dat vragen uitgebreid beantwoord konden worden. Door de blokken heen zijn er mensen binnen gekomen op het laatste half uur van het tweede blok na. Over het algemeen waren belangstellenden tevreden over de opzet en lieten ze een positieve indruk achter bij het vertrek.
Vragen van de belangstellenden:
Over het algemeen waren de bezoekers geïnteresseerd en hadden wat ophelderingsvragen over wat er gaat gebeuren en hoe het totale traject in elkaar zit (GTD-WPC-WKC-warmtenet). Er waren bewoners uit de wijk ten noorden van het Schiekwartier/insteekhaven/Octatube waaronder iemand van een VvE en een aantal studenten van het DUWO complex. De meeste vragen van de bewoners hadden betrekking op de aansluiting op het warmtenet en welke wijken worden aangesloten. Ook was er algehele interesse in het project en de werking van de warmtepompcentrale. Verder een vraag over de hinder die er mogelijk veroorzaakt zou worden. De vraagsteller is goed geïnformeerd en gerust gesteld.
Ook waren er enkele vertegenwoordigers van bedrijven aan de Rotterdamseweg. Die waren eveneens geïnteresseerd in aansluitmogelijkheden. Daarover volgt nog een nader gesprek in samenwerking met NetVerder. Er heeft een week eerder al een separaat gesprek plaatsgevonden met de bewonersvereniging TU-Noord. Vrijwel iedere bezoeker heeft besloten zijn email adres achter te laten voor meer informatieverstrekking over het project.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners.
Vooroverleg
Deze paragraaf bevat de samenvatting en beantwoording van de reacties op het concept ontwerpbestemmingsplan 'Warmtepompcentrale Delft'.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is vanaf 24 maart 2023 tot en met 14 april 2023 aan de overleginstanties de gelegenheid gegeven om een reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan "Warmtepompcentrale Delft " te geven. Het betreft een informele procedure zonder een harde reactietermijn. Het gaat om de volgende overlegpartners:
Binnen de boven aangehaalde termijn zijn reacties van vooroverleginstanties ontvangen. De reacties zijn hieronder weergegeven.
De volgende instanties hebben aangegeven verder geen inhoudelijke reactie te hebben op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
Nr. | Instatie / Organisatie | Datum reactie / Datum ontvangst reactie |
1. | Provincie Zuid-Holland | 30 maart / 30 maart |
2. | Hoogheemraadschap Delfland | 13 april / 13 april |
3. | KPN | 30 maart / 30 maart |
4. | TenneT | 31 maart / 31 maart |
5. | Gasunie | 27 maart / 27 maart |
6. | Prorail | 27 maart / 27 maart |
7. | Rijkswaterstaat | 30 maart / 30 maart |
De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
Nr. | Instatie / Organisatie | Datum reactie / Datum ontvangst reactie |
8. | Veiligheidsregio Haaglanden | 14 april / 14 april |
8. Veligheidsregio Haaglanden
Reactie
Omgeving op plangebied warmtepompcentrale
In het plangebied is het verblijf van personen ondergeschikt. Daarom zal in het kader van externe veiligheid op het plangebied geen advies worden gegeven.
Gepland is een gebouw met daarin 12 warmtepompen, die per zes stuks in serie zijn geschakeld. Elke afzonderlijke warmtepomp heeft een eigen koelcircuit met koelmiddel (ammoniak); de circuits zijn niet met elkaar gekoppeld.
De ammoniak-inhoud van elke warmtepomp bedraagt 300 kg. In totaal is er 12 x 300 = 3.600 kg aan ammoniak aanwezig in het warmtepompgebouw. Dit kan mogelijk een risico opleveren voor de personen aanwezig in de inrichting en in de directe omgeving. Hiervoor verwijzen wij naar de Melding Activiteitenbesluit milieubeheer en naar de maatregelen die volgen uit de paragraaf 3.2.6. van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Incidentbestrijding door hulpdiensten
In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn.
Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten zijn de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorziening(en) nu voldoende, dit dient wel geborgd te worden in de toekomst.
Beantwoording
In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer zal uiterlijk 4 weken voor oprichting van de Warmtepompcentrale een Melding Activiteitbesluit milieubeheer worden ingediend bij het bevoegd gezag. Daarin zal worden aangetoond dat de Warmtepompcentrale voldoet aan de in paragraaf 3.6.2 genoemde maatregelen.
Deze overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Na het wettelijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 8 augustus 2023 tot en met 18 september 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Naar aanleiding van de terinzagelegging is géén zienswijze ontvangen.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan wordt voor de vaststelling hiervan een anterieure overeenkomst afgesloten met de ontwikkelaar. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd. Daarnaast beschikt de ontwikkelaar over voldoende financiële middelen om dit plan te kunnen uitvoeren. In de anterieure overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele verzoeken tot planschade op de ontwikkelaar worden verhaald.