Plan: | Verbreding Schie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0071-2001 |
Een belangrijk onderdeel van dit plan betreft de verbreding van een deel van de Schie.Ter plaatse van de tankwal in Schieoevers Zuid wordt de Schie verbreed over een lengte van 700 meter tussen de Energieweg en de Marconiweg. De huidige Schie is hier te smal en voldoet daardoor niet aan de normen/ambitiesvoor een provinciale vaarweg. Na het verbreden van de vaarweg tot 34,60 m wordt daar wel aan voldaan.
In Schieoevers Noord vindt de komende jaren een transformatie plaats, van industrieterrein naar gemengd woon/werkgebied. In het verlengde van de ontwikkeling in Schieoevers-Noord zal de bedrijvigheid in Schieoevers Zuid worden geïntensiveerd. Onderdeel van transformatie Schieoevers Noord is ook het verbeteren van de oost-west verbindingen over de Schie. Hiervoor wordt de Gelatinebrug gerealiseerd ter hoogte van de Rijnweg. Om hiervoor ruimte te maken en ten behoeve van de ontwikkeling van Kabeldistrict worden de huidige laad/loswal en bestaande openbare ligplaatsen, als tweede onderdeel van en in combinatie met de eerder genoemde verbreding van de Schie, verplaatst naar een nieuwe locatie in Schieoevers Zuid. Zandhandel en Overslagbedrijf Van der Waal B.V. (hierna: de zandhandel) zal, als huidige gebruiker van een deel van de loswal, meeverhuizen naar de nieuwe locatie.
Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk om het geldende bestemmingsplan voor deze locatie te herzien. Er is voor gekozen om daarbij gebruik te maken van de zogenoemde coördinatie-regeling die ervoor bedoeld is om de benodigde besluiten (zo veel mogelijk) gezamenlijk voor te bereiden en bekend te maken. De besluitvorming kan zodoende gedegen en efficiënt verlopen. Het proces is ook voor belanghebbenden overzichtelijker, omdat sprake is van één gecoördineerde procedure waartegen beroep openstaat.
Het plangebied ligt aan de westzijde van de Schie en strekt zich uit vanaf de Energieweg richting het zuiden tot aan Avalex in de buurt van de Schieweg. Aan de oostzijde vormt de Schie de grens van het plangebied. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing nader aangegeven.
Afbeelding: Ligging van het plangebied in directe omgeving (bron: Google Maps).
Het voor de locatie geldende bestemmingsplan is "Schieoevers Zuid", vastgesteld op 27 september 2012. De gronden van de planlocatie hebben daarin de bestemming 'Groen' en 'Verkeer'. Binnen deze bestemmingen zijn geen bedrijfsactiviteiten en gebouwen toegestaan behalve (onder voorwaarden) een fietsenstalling. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn (onder voorwaarden) wel toegestaan.
Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en gedeeltelijk de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie'. De functieaanduiding 'ecologische verbindingszone' maakt eveneens onderdeel uit van de planlocatie.
Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Om daarvan af te wijken is vooraf schriftelijk advies van het Hoogheemraadschap nodig. Er mag dan geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering.
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' mag, voor zover toegestaan en passend binnen overige geldende bestemmingen, enkel gebouwd worden na voorafgaand archeologisch onderzoek.
Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor groenstructuren, natuurvriendelijke oevers, water, recreatieve langzaamverkeersroutes en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
Afbeelding: Uitsnede geldende bestemmingen waarbij het plangebied rood is omkaderd; bron: ruimtelijke plannen)
Het realiseren van een laad/loswal en openbare ligplaatsen is niet mogelijk binnen de bepalingen van dit bestemmingsplan. Daarom is gekozen voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het onderwerp cultuurhistorie. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 7 gaat in op handhaving en in hoofdstuk 7 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het voornemen. Alvorens in te gaan op de beoogde toekomstige situatie, wordt eerst aandacht besteed aan de bestaande situatie en het huidig gebruik van de omgeving.
Ten zuiden van de binnenstad van Delft ligt Schieoevers, een langgerekt gebied aan weerszijden van de Schie dat op dit moment met name ruimte biedt aan bedrijven. Dit gebied speelt in de visie van de gemeente een belangrijke rol in de verdere verstedelijking en groei van Delft, zowel op het gebied van wonen als werken.
Schieoevers is op te delen in een zuidelijk en noordelijk deel met elk een eigen karakter. In de omgevingsvisie 2040, vastgesteld 15 juli 2021, zijn op hoofdlijnen de ambities vastgesteld. Voor Schieoevers Noord is dit nader uitgewerkt en vastgesteld in onder andere het Ontwikkelplan Schieoevers Noord.
De ambitie voor Schieoevers Noord is het gebied versterken als broedplaats voor innovatieve en (technische) kennisintensieve maakeconomie met een kwalitatieve en aantrekkelijk openbare ruimte. Met goede verbindingen door en naar het Schieoevers gebied, de TU Delft Campus, Voorhof, Tanthof en ook naar de regio. Ook zal de gebiedsontwikkeling Schieoevers een belangrijke bijdrage leveren aan de toevoeging van woningen en intensivering van het grondgebruik. In dat kader worden onder andere Kabeldistrict en Nieuwe Haven herontwikkeld.
Schieoevers Zuid is een gemengd bedrijventerrein met een specifiek vestigingsmilieu voor watergebonden bedrijvigheid. Op dit terrein mogen activiteiten plaatsvinden die vallen in een hoge milieucategorie (HMC). Weinig bedrijven maken gebruik van de kades. Ook zijn er weinig bedrijven met een hoge milieucategorie. Voor het zuidelijk deel van het bedrijventerrein Schieoevers zal niet gekozen worden voor transformatie. Hier wordt nadrukkelijk ingestoken op verduurzamen door intensiever en efficiënter gebruik te maken van het terrein. Het gehele gebied van Schieoevers Zuid biedt mogelijkheden en blijft dat ook doen voor activiteiten die vallen in een hoge milieucategorie. De ambitie voor Schieoevers Zuid is om het bedrijventerrein beter te gaan benutten om zo bij te dragen aan Delft als stad van techniek en innovatie en de waardenketen te sluiten.
Een belangrijke stap in de ontwikkeling van Schieoevers Noord is het realiseren van gemengde hoogstedelijke milieus, zoals Kabeldistrict. Voorwaarden voor deze ontwikkelingen is een fijnmazig langzaam vervoersnetwerk dat is ingebed in de stad en aansluit op het regionale netwerk. Onderdeel van dit netwerk is de Gelatinebrug, een verbinding over de Schie voor voetgangers en fietsers. Om de brug mogelijk te maken is de verplaatsing van enkele watergebonden functies van de Schieweg in Schieoevers Noord noodzakelijk. Deze watergebonden functies betreffen de zandhandel, een openbare loswal en twee ligplaatsen voor binnenschepen. Deze functies passen binnen het hoge milieucategorie profiel van Schieoevers Zuid. Mede hierom is er gekozen voor een nieuwe locatie aan de Schiekade in Schieoevers Zuid. Dit vraagt om aanpassingen aan de Schiekade tussen de Kruithuisweg en Avalex.
De Delftse Schie vormt samen met het Rijn-Schiekanaal en de Haagse Trekvliet de vaarweg tussen Rotterdam en Den Haag. De vaarweg heeft een belangrijke functie voor het goederenvervoer tussen de steden wordt daarnaast door recreatievaart gebruikt. Om toekomstige scheepvaart een veilige en vlotte doorvaart te bieden is verbreding van de vaarweg nodig tussen de Energieweg en Marconiweg. De vaarweg is geschikt voor CEMT III/M4 (Dortmund-Eemskanaalschip) en blijft hiervoor geschikt. De vaarweg was ter plaatse niet breed genoeg, en daarmee plaatselijk niet veilig. Met de verbreding kan de gewenste vlotte en veilige doorvaart van CEMT III/M4 schepen gegarandeerd worden.
Over de Schiekade loopt een fietspad dat op dit moment intensief gebruikt wordt en een belangrijke verbinding vormt tussen de binnenstad van Delft en het buitengebied. Door verdere verstedelijking van Delft en met name het omliggende stadsdeel neemt het belang van deze route toe. Een goede inpassing van deze route met meer ruimte voor voetganger en fietser is nodig.
Het bedrijventerrein Schieoevers Zuid ligt ten zuiden van de Kruithuisweg aan weerszijden van de (Delftse) Schie. Aan de oostzijde liggen veelal watergebonden kavels in een relatief smalle, buitendijkse strook tussen de Rotterdamseweg en de Schie. Aan de westzijde bevindt zich een veel breder terrein met verschillende veelal grote kavels. Dit terrein ligt echter binnendijks en heeft geen directe watergebonden functie. Uitzondering is Avalex waar een overslagstation voor afval over de openbare oever is heen gebouwd.
Tussen de bedrijfskavels en de Delftse Schie ligt de Schiekade, een openbare, groene oever met fietspad dat druk gebruikt wordt door onder andere roeicoaches, fietsers en wandelaars. Dit fietspad is onderdeel van een stadlandverbinding, tussen de binnenstad van Delft en het Abtswoudse Bos. De route refereert aan de historische jaagpaden langs trekvaarten tussen de Hollandse steden Haarlem, Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam, Schiedam, Maassluis en Vlaardingen.
De vaarweg Delftse Schie heeft wisselende breedtes. Ter hoogte van de tankwal bij Schieoevers Zuid is de vaarweg met 20 tot 25 meter erg smal.
Afbeelding: Ligging van het plangebied in directe omgeving (bron: Google Maps)
De vaarweg Delftse Schie wordt verbreed over een lengte van circa 700 meter, tussen de Energieweg en Marconiweg, naar 34.6 m. Deze verbreding vindt plaats aan de westzijde en gaat ten koste van een deel van de groenstrook van de Schiekade.
Door de verbreding van de Schie en aanleg van ligplaatsen en loswal krijgt de Schiekade een nieuw verloop en nieuwe inrichting. De groene oever wordt smaller, het fietspad wordt verlegd, de sloot wordt gedempt, de aanwezige tankwal wordt verplaatst en twaalf bomen, waarvan tien populieren, worden gekapt. Ook de waterkering wordt verlegd.
In het nieuwe inrichtingsplan voor de Schiekade is de recreatieve route tussen binnenstad en buitengebied (stadlandverbinding) de drager. Naast het nieuwe fietspad wordt een apart voetpad aangelegd dat anticipeert op de toekomstige groei van Delft en Schieoevers Noord. Het voetpad ligt aan de waterzijde, het fietspad ernaast. Waar de paden weg buigen van de Schie ontstaat ruimte voor watergebonden activiteiten. De paden worden zoveel mogelijk van groene bermen voorzien, die een natuurlijke scheiding vormen met de bedrijfsactiviteiten aan zowel de land- als waterzijde. In de berm tussen fietspad en bedrijfskavels aan de landzijde wordt een nieuwe bomenrij geplant.
De huidige, cultuurhistorisch waardevolle tankwal (drakentanden) wordt iets verplaatst naar het westen.
In 2018 is door Arcadis een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor het realiseren van een loswal en ligplaatsen op de locatie Schieoevers Zuid aan de westoever van de Delftse Schie. De verplaatsing van Schieoevers-Noord naar Schieoevers-Zuid past namelijk in de gemeentelijke visie om de zwaardere industrie en watergebonden bedrijvigheid zoveel mogelijk in Schieoevers-Zuid te laten landen. In de verkenning (Zie hiervoor bijlage 1) heeft een beoordeling plaatsgevonden van een aantal mogelijke locaties op basis van een aantal criteria: realiseerbaarheid, inpasbaarheid, kosten, duurzaamheid, veiligheid. Daaruit is de locatie van de loswal ter hoogte van Avalex/Rojo naar voren gekomen. In de uitwerking is iets afgeweken van de locatie voor de loswal zoals deze uit het locatieonderzoek naar voren is gekomen. Dit heeft vooral te maken met de ambities (fietspad, voetpad, groen) in relatie tot de beperkte ruimte op deze locatie. Daarnaast is in de tussentijd de Faradaybrug als ruimtereservering losgelaten door de gemeente Delft. In genoemde locatiestudie was dit wel nog een randvoorwaarde. De vrijgevallen ruimte kan daarom worden benut voor het ontwerp. Met het loslaten van de ruimtereservering voor de Faradaybrug is geen (nieuwe) alternatieve locatie voor de loswal van de zandhandel ontstaan, omdat daar dwars op de oever - noordelijk van de Marconiweg - geen ruimte voor is. De minimale breedte die nodig is voor de loswal bij de zandhandel wordt bepaald door de afstand tussen de vaargeul en het meest westelijke groenstrookje, de ruimte voor een kraan, de ruimte voor de trechters, de breedte voor de bedieningscabine, de ruimte voor het rijden van vrachtwagens, de ruimte voor twee groenstroken, de breedte van een voetpad en de breedte van een fietspad. De ontsluiting en de locatie zijn verder uitgewerkt in de ontwerptoelichting (Bijlage 2).
Ter hoogte van de Marconiweg wordt de nieuwe loswal gerealiseerd. Deze loswal bestaat uit een loswal voor de zandhandel (aan de zuidzijde) en een openbare loswal (aan de noordzijde) die gebruikt kan worden voor tijdelijke loswalactiviteiten. Op de loswal voor de zandhandel staan onder andere vier trechters, een kraanbaan, zandopslag en een kantoorkeet. Op de openbare loswal kan een tijdelijke kraan worden geplaatst. Ontsluiting voor vrachtwagens vindt plaats vanaf de inrit in het verlengde van de Marconiweg. Vrachtwagens voor de zandhandel steken naar links en rijden dan achteruit naar de trechters. Vrachtwagens voor de openbare loswal steken naar rechts en rijden dan achteruit de loswal op.
Afbeelding: indicatieve doorsnedes van de nieuwe Schiekade ter hoogte van de Teslaweg (boven) en de
zandhandel (onder).
Ten noorden van de Schieverbreding, ter hoogte van de Turbineweg, wordt de oever circa 10 m verbreed, ten koste van de vaarweg. Hier worden twee ligplaatsen voor binnenvaartschepen gerealiseerd.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsstukken aangehaald die betrekking hebben op Delft en in het bijzonder die voor dit plan.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:
De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.
In paragraaf 3.2.3 wordt nader beoordeeld of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Naast de kaders maken uitvoeringsprogramma's en plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit, deel uit van het provinciale omgevingsbeleid. In de uitvoeringsprogramma's en plannen zijn operationele doelstellingen opgenomen om zichtbaar te maken op welke wijze het beleid wordt gerealiseerd.
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zeven richtinggevende vernieuwingsambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen die worden gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen, met als doel het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt, vanwege de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Verbreding Schie voor 1 januari 2024, uitgegaan van de provinciale instructieregels, zoals opgenomen in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland d.d. 1 april 2023.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Deze ontwikkeling is niet te beschouwen als nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de Omgevingsverordening Zuid Holland, aangezien er ook zonder deze ontwikkeling al sprake is van een bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein wordt door deze ontwikkeling niet qua oppervlakte vergroot en voorziet al in de planologische mogelijkheid om bedrijven in de hogere milieucategorieën toe te staan. Het gaat hier slechts om een intensivering van bestaand stedelijk gebied met één bedrijf dat afkomstig is van het naastgelegen bedrijventerrein Schieoevers Noord. Ook de verbreding van de vaarweg kan niet worden beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel is overwogen of de ontwikkeling past binnen het bedrijventerrein Schieoevers Zuid en of er behoefte is aan de ontwikkeling. Schieoevers Zuid is een gemengd bedrijventerrein (verschillende soorten bedrijven zijn ter plaatse mogelijk). Daarnaast past de wijziging ook binnen de afspraken die de gemeente Delft samen met omliggende gemeenten en de provincie Zuid-Holland heeft gemaakt in het woon-werkakkoord al waar de behoefte aan locaties voor zwaardere bedrijven in de regio is neergelegd. Eén van de doelen van het woon-werkakkoord is dan ook om voldoende ruimte te borgen voor bedrijvigheid. In dit kader is afgesproken om bestaande bedrijventerreinen beter te benutten door onder andere bedrijven te verplaatsen, ruimte efficiënter te gebruiken en hogere milieucategorieën toe te staan. Deze afspraken betreffen voornamelijk milieucategorie 3.1, 3.2 en 4 bedrijvigheid en daarnaast zien de afspraken op het ruimte bieden aan watergebonden bedrijvigheid. Door het verplaatsen van de zandhandel wordt voldaan aan de ambitie om het bedrijventerrein beter te benutten en te intensiveren door de vestiging van een watergebonden bedrijf in een hogere milieucategorie. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Ruimtelijke kwaliteit
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. De verbreding van de Schie, het realiseren van een laad/loswal die hoofdzakelijk door de zandhandel - afkomstig vanuit Schieoevers Noord - wordt gebruikt, het verplaatsen van de openbare ligplaatsen van Schieoevers Noord naar Schieoevers Zuid en het verleggen van het fietspad, passen binnen de gebiedsidentiteit van het bestaande industrieterrein. Het plan voorziet niet in een wijziging op structuurniveau en voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseisen bij inpassing.
Risico's van klimaatverandering
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. Bij ontwikkelingen moet er dan ook rekening worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
b. overstroming;
c. hitte;
d. droogte
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Voor de risico's van klimaatadaptatie wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5 en 4.3. Hieruit blijkt dat met dit plan rekening is gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering op genoemde aspecten.
Bedrijven
De zandhandel is een watergebondenbedrijf uit de milieucategorie 4. Door het verplaatsen van de zandhandel van Schieoevers Noord naar Schieoevers Zuid wordt het bedrijventerrein beter benut en geïntensiveerd.
Hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden
Het plangebied is gelegen aan een loop- en (brom)fietsroute langs de Schie. Als looproute maakt dit onderdeel uit van het hoofdnetwerk voor de voetganger en als (brom)fietsroute is dit onderdeel van het hoofdfietsnetwerk (Mobiliteitsprogramma Delft 2040). De locatie is daarmee goed verbonden met zowel het groene buitengebied als belangrijke stedelijke voorzieningen en stations. Onderdeel van het plan is om deze loop- en fietsverbinding te versterken en te integreren in een groene corridor. Dit plan houdt dan ook rekening met het fietsnetwerk en lange afstands wandelpaden.
Vrijwaringszone Provinciale vaarwegen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
b.het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
c.de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
d.het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
Bij deze ontwikkeling is hiermee rekening gehouden. Deze ontwikkeling komt tot stand in samenwerking met de vaarwegbeheerder.
Regionale waterkeringen
Het bestemmingsplan voorziet in een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering plus een specifieke gebiedsaanduiding Artikel 11 vrijwaringszone - vaarweg ter borging van de belangen vanwege de waterkering en de beschermingszone c.q. vaarwegzone. Het ontwerp voor genoemde ontwikkelingen is in nauw overleg met de vaarwegbeheerder opgesteld.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland) de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Voorheen heette dit een waterbeheerplan en lag de wettelijke plicht in de Waterwet. Deze gaat op in de Omgevingswet en dan heet het een waterbeheerprogramma. Het is de zesde in de reeks, daarom staat het ook bekend als WBP6.
Het programma beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren in het vergroten van de waterveiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het beheergebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor
het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij
zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.3.
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
- graven of dempen van oppervlaktewater;
- bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
- aanleg van ondergrondse leidingen.
In de Omgevingsvisie Delft 2040 wordt op hoofdlijnen de gewenste ontwikkeling weergegeven op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Deze Delftse Koers ziet op de volgende punten.
In Delft moeten nieuwe ontwikkelingen en initiatieven in de fysieke leefomgeving in beginsel altijd bijdragen aan de Delftse kernwaarden historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. De zes opgaven in de Delftse koers werken samen om deze kernwaarden te beschermen en waar mogelijk te versterken en te verrijken. De lokale initiatieven dragen op hun beurt weer bij aan ten minste twee of meer verschillende Delftse opgaven. Initiatiefnemers wordt gevraagd al in een vroeg stadium na te denken over de samenhang in opgaven en welke meerwaarde dit voor de stad Delft kan creëren.
Het verplaatsen van de bestaande ligplaatsen, laad/loswal en zandhandel van Schieoevers Noord naar Schieoevers Zuid draagt bij aan het realiseren van de transformatieopgave van Schieoevers Noord en daarmee aan de doelstellingen van de Omgevingsvisie.
De raad van de gemeente Delft heeft op 11 juli 2019 het Ontwikkelplan Schieoevers Noord vastgesteld. Het ontwikkelplan bouwt voort op de Gebiedsvisie Schieoevers 2030 en legt hierbij op hoofdlijnen de volgende accenten voor de ontwikkeling van Schieoevers Noord naar een gemengd stedelijk gebied:
Afbeelding: raamwerkkaart Schieoevers Noord (bron: Ontwikkelplan Schieoevers Noord)
Het plangebied is niet gelegen in het projectgebied Schieoevers Noord maar heeft daarmee wel een directe relatie. Met het verplaatsen van de ligplaatsen, laad/loswal en de zandhandel van Schieoevers Noord naar Schieoevers Zuid wordt invulling gegeven aan genoemde transformatieopgave op Schieoevers Noord. Daarmee wordt immers toegewerkt naar een betere balans tussen werken en wonen op Schieoevers Noord.
Het doel van de Visie Groen & Biodiversiteit is het bouwen aan een duurzame, gezonde en toekomstbestendige stad. Een stad van wonen, werken, studeren en verblijven, waarin naast mensen ook dieren en planten hun plek hebben. Een duurzame relatie tussen mens en natuur staat centraal, waarbij groen, landschap, water en bodem de belangrijkste bouwstenen zijn. De visie gaat uit van de stad als ecosysteem. In 2040 moet Delft een natuurinclusieve, gezonde en klimaatadaptieve stad zijn met voor iedereen op korte afstand toegang tot natuur in een groene openbare ruimte. Het uitgangspunt is dat minimaal het niveau van de Basis Kwaliteit Natuur gehaald wordt en dat een duurzame en gezonde leefomgeving wordt gerealiseerd.
Voor de wijken Voorhof, Buitenhof en Tanthof wordt primair ingezet op behoud van de aanwezig groene waarden, beleving en ecologische kwaliteit. De stad gaat hierbij niet op slot: ontwikkelingen blijven mogelijk mits de biodiversiteit deze ontwikkeling versterkt en het oppervlak aan groen gelijk blijft, al dan niet in de vorm van groene daken of gevelgroen.
In de binnenstad worden de grachten vergroend. Daarnaast wordt de mogelijkheid om extra groene plekken te creëren onderzocht, bijvoorbeeld bij de Gasthuisplaats en de Prinsenhoftuin.
In de prioriteitswijken Molenbuurt, Harnaschpolder, Wippolder, Vrijenban, Tanthof en op bedrijventerrein Schieoevers wordt onder andere ingezet op het versterken of omvormen van gras naar aantrekkelijke groene plekken. Naast ontmoeting, speelruimte en recreatie met schaduw, wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met plekken voor dieren, zoals egels.
Door de verbreding van de Schie wordt de oeverzone smaller en mede door de aanleg van de laad-en-loswal wordt het groene oppervlak substantieel kleiner, waardoor de bestaande bomen moeten wijken en er geen ruimte meer is voor de sloten. De waterberging die daardoor vervalt wordt gecompenseerd in het Abtswoudsebos.
Daarbij vraagt de optimalisering en intensivering van de verbinding stad, via nieuwe park Schieoevers, naar buitengebied voor fietsers en voetgangers ook de nodige ruimte. Naast het bestaande fietspad wordt een voetpad aangelegd met een totale breedte van 5.30 m. Het huidige fietspad heeft een breedte van 3-3,5 meter. Langs het pad worden een banken geplaatst.
Bij de inrichting van de oeverzone wordt een optimale beleving van groen en water van het Schiekanaal nagestreefd. Bomen en heesters vormen een verticale vergroening ter compensatie van de versmalling van de oeverzone en zorgen voor een optimale groene beleving. Het begin van het fiets-voetpad in de bocht van de Turbineweg, wordt gemarkeerd door een boom. Na de tweede ligplaats wordt langs de westzijde van het fiets-voet-pad, een lint van populieren en elzen geplant. Dit lint van populieren en elzen begeleidt het fiets-voet-pad en creëert afstand tussen de groene oeverzone en de parkeerplaatsen en gebouwen van de bedrijven. De bomen staan in een kruidenrijk grasland. Ter hoogte van Van den Berg transport en ter hoogte van Combister en Avalex wordt de groene buffer versterkt door het aanbrengen van een 3tal heestervakken. Tussen pad en water komt ruig gras met een geringe hoogte. Het zicht op het water blijft daardoor, net als in de huidige situatie, behouden.
De drakentanden, als onderdeel van de historische tankwal, blijven behouden en worden ingepast in de nieuwe situatie. De drakentanden worden iets naar het westen verplaatst, waar een kleine verbreding van de oever is ter plaatse van een knik in de Teslaweg.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het MPD. Dit mobiliteitsprogramma is vastgesteld in 2021. Het mobiliteitsbeleid zet in op een mobiliteitstransitie: we willen het mobiliteitssysteem veranderen, zodat Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft, terwijl de stad op een gezonde manier kan doorgroeien.
Belangrijke pijlers van het mobiliteitsbeleid zijn:
a. Meer verblijfsruimte (zoals pleinen en groen) en minder ruimte voor verplaatsen;
b. Meer ruimte voor de voetganger en de fiets;
c. Ruimte maken door minder autoritten;
d. Ruimte maken door minder autoparkeren.
Bij de verdere uitwerking is het niet mogelijk of nodig om overal in de stad dezelfde maatregelen te nemen. We kiezen voor maatwerkoplossingen: de plek in de stad bepaalt de mobiliteitsaanpak.
Deze planontwikkeling draagt bij aan een aantal belangrijke pijlers van het MPD2040. Met het verplaatsen van de zandhandel en ligplaatsen wordt de Gelatinebrug in Schieoevers Noord mogelijk gemaakt. Dit is een belangrijke schakel in het fietsnetwerk van Delft en de regio waarmee fietsen en lopen aantrekkelijker worden gemaakt. Met deze planontwikkeling wordt ook het bestaande fiets-/bromfietspad over de oever van de Schie in Schieoevers Zuid verbreed en van een voetpad voorzien. Ook hiermee wordt het loop- en fietsnetwerk versterkt. Op de nieuwe kade worden activiteiten toegevoegd, wat bijdraagt aan de aantrekkelijkheid, levendigheid en sociale veiligheid van de route.
Afbeelding: overzichtsplaatje routes
Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat bouwontwikkelingen toegankelijk en bereikbaar zijn, zonder dat er te veel autoparkeerplaatsen worden aangelegd. In de nota Parkeernormen 2023 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. In delen van Delft zijn parkeernormen vastgesteld die lager zijn dan de landelijke kencijfers. Zo zet Delft parkeernormen in om actieve en schone vormen van mobiliteit te stimuleren en het aantal (rijdende) auto's in de stad te beperken. De nota Parkeernormen 2023 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2023 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel auto- en fietsparkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig en mogelijk zijn.
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. Deze nota is op 13 oktober 2018 bestuurlijk vastgesteld. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet. De specifieke bodemkwaliteit in het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4.7 Bodemkwaliteit .
n de Kadernota zijn de ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, vergroten van gelijke kansen in het onderwijs en ruimte voor onderwijsfaciliteiten, tot bereikbaarheid van sport en een aanbod van verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.
Delft heeft verder de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt onze stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale investerings programma en de Roadmap Next Economy van de MRDH. Bovendien zorgen passende woningen ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen vestigen, omdat er een goed woningaanbod met voldoende keuzemogelijkheid is voor werknemers, en studenten die na hun studie in Delft willen blijven wonen.
De planontwikkeling past binnen de ambities van de Kadernota. De positie van het Schieoevers Zuid als bedrijventerrein wordt versterkt en op Schieoevers Noord wordt ruimte gecreëerd voor de transformatie naar een levendig gemengd woon/werk gebied.
In 2019 is de Klimaatadaptatiestrategie vastgesteld door de gemeenteraad. De strategie uit 2019 gaat over heel Delft en over alle domeinen, dus zowel over de openbare ruimte als over private percelen (inclusief bebouwing).
In de Delftse strategie zijn de volgende 2 inhoudelijke speerpunten geformuleerd:
In 2018 heeft Delft het Convenant Klimaatadaptief Bouwen getekend. Partners in het convenant zijn onder andere de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de meeste gemeenten, maatschappelijk organisaties en projectontwikkelaars. Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie (2019) en het provinciale convenant (2018) heeft de gemeente Delft de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen uitgewerkt in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (2022).
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Niet in betekenende mate
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden o.a. de rekenmethoden beschreven voor verschillende situaties. Zo zijn er twee standaardrekenmethodes ontwikkeld voor het rekenen aan de luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer, Standaardrekenmethode 1 en 2. Er is ook een rekenmethode voor de bepaling van de luchtkwaliteit nabij bedrijven en bedrijventerreinen, Standaardrekenmethode 3.
Volgens artikel 5.19, derde lid van de Wet milieubeheer worden bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau PM10 de zwevende deeltjes, die veroorzaakt worden door natuurverschijnselen, afzonderlijk bepaald en ook meegerekend. Volgens lid 4 van dit artikel worden bij overschrijdingen van de grenswaarden de concentratiebijdragen van natuurlijke bronnen steeds in aftrek gebracht. In bijlage 5 uit de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' is een aftrek opgenomen voor concentraties fijn stof die zich van nature in de lucht bevinden. Het gaat hier om zeezout. Afhankelijk van de regio in Nederland wordt voor zeezout 1 tot 5 µg/m3 in mindering gebracht op de berekende jaargemiddelde concentratie fijn stof. Voor de gemeente Delft geldt een zeezoutcorrectie van 3 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie en 4 dagen voor het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uursgemiddelde concentratie.
Toepasbaarheidsbeginsel
In de Wet milieubeheer is opgenomen dat de luchtkwaliteit niet langer getoetst hoeft te worden op plaatsen waar geen mensen kunnen komen. De belangrijkste gevolgen van artikel 5.19 zijn:
Volgens toepasbaarheidbeginsel (zie punt 2) hoeven de immissieconcentraties niet getoetst te worden op bedrijfsterreinen. Omdat op het industrieterrein bedrijven aanwezig zijn die mogelijk gevoelig zijn voor fijn stof, is ook het effect nabij de bedrijven beschouwd.
Toetsing
Het plan is niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en moet dus getoetst worden (zie bijlage 3 Luchtkwaliteit). In de Nederlandse situatie zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 kritisch ten opzichte van de wettelijke normen. Voor deze stoffen is de maximale jaargemiddelde concentratie bepaald, evenals het aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde (PM10).
Voor PM10 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3. De 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per jaar worden overschreden. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3.
De belasting van de omgeving rondom de zandhandel en de openbare loswal is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met standaardrekenmethode 3 conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL2007). De gebruikte PC-applicatie is Geomilieu v2021.1, module STACKS. Dit model is gebaseerd op het Nieuw Nationaal Model (NNM). STACKS is goedgekeurd door het Ministerie van IenW voor luchtverspreidingsberekeningen.
De concentratieberekeningen zijn uitgevoerd voor een gebied van circa 2 bij 2 kilometer. De berekeningen zijn uitgevoerd met een rastergrootte van 50 bij 50 meter. Daarnaast zijn beoordelingspunten geplaatst ter plaatse van te beoordelen locaties. Dit zijn de locaties waar de toepasbaarheidsregel en het blootstellingscriterium van toepassing zijn.
Resultaten
De berekeningen zijn uitgevoerd voor een representatieve situatie en voor een worst-case situatie. In beide situaties is geen sprake van overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarden of de 24-uurs grenswaarden voor NO2, PM10 en daarmee ook PM2.5 op gevoelige locaties.
Ter hoogte van CombiSter neemt de concentratie fijn stof toe met maximaal 17,4 µg/m3 tot een concentratie van 32,6 µg/m3. Omdat CombiSter een bedrijfslocatie is, is deze niet aangemerkt als gevoelige locatie voor het aspect luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer. De stofconcentratiebijdrage kan, gelet op de aanwezige achtergrondconcentratie in het plangebied van 15,2 µg/m3, van invloed zijn op de levensduur van de filters van het bedrijf voor de ventilatie, zoals HEPA-filters. Door het plaatsen van voorfilters in de vorm van bijvoorbeeld doekenfilters eventueel in combinatie met cyclonen en/of het in de juiste richting plaatsen van de aanzuigopeningen voor ventilatie (van de zandhandel af, op grotere afstand) kan de standtijd van de HEPA-filters naar verwachting worden teruggebracht tot de reguliere levensduur.
Extra maatregelen om stofhinder te voorkomen
In de regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebruiksregels opgenomen om stofhinder te voorkomen. De gebruiksregels gelden voor de locaties ter hoogte van de zandhandel en de openbare loswal.
Zo mogen stuifgevoelige stoffen alleen worden op of overgeslagen als deze eerst zijn bevochtigd of wanneer vergelijkbare maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van verspreiding of morsing.
Conclusie
Uit de toetsing blijkt dat er geen sprake is van overschrijdingen van de (jaargemiddelde) grenswaarden voor NO2, PM10 en daarmee PM2,5. Door het nemen van maatregelen tegen stofvorming, zoals het bevochtigen van de zandhopen tijdens verladen en opslag wordt de emissie van stof zoveel mogelijk beperkt.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen beperking voor de planvorming.
Wettelijk kader
Het aspect (grof)stofhinder vormt geen onderdeel van de systematiek Milieuzonering Nieuwe Stijl. Dit aspect is daarin bewust achterwege gelaten omdat landelijke wetgeving (Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling) voldoende in regelgeving voorzien voor reguliere bedrijven.
In bijlage 3 van het Activiteitenbesluit is een klasse-indeling van stuifgevoelige stoffen gegeven en zijn aan een aantal bulkgoederen stuifgevoeligheidsklassen toegekend. Hierbij is de volgende indeling gemaakt:
• S1: sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar.
• S2: sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar.
• S3: licht stuifgevoelig, niet bevochtigbaar.
• S4: licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar.
• S5: nauwelijks of niet stuifgevoelig.
Zand bij zandhandels is licht stuifgevoelig en bevochtigbaar en wordt daarmee geclassificeerd als S4.
Het Activiteitenbesluit kent ook middelvoorschriften om de emissie van stof te voorkomen, die rechtstreeks geldend zijn. Deze voorschriften zijn net als de stuifklassenindeling tevens opgenomen in de Omgevingswet in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en gelden voor activiteiten aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal.
Stofklassen NTA 8029+C1
In het onderzoek is voor de verwaaiing van zand vanwege op- en overslag aangesloten bij de emissiekentallen uit de Nederlands Technische Afspraak NTA 8029+C1 van 2013. De categorie uit de NTA die het beste aansluit bij de op- en overslag van zand bij zandhandels is de sector ‘Bulk storage and handling’ en subsector ‘mineralen’. In de NTA wordt voor mineralen bij de emissiekentallen geen onderscheid gemaakt op basis van stofklassen. Enkel bij de subsector agribulk wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën stofklassen: S1-S2 en S3 t/m S5. Agribulk wijkt echter in aard en fysieke kenmerken aanzienlijk af van zand. Daarbij wordt zand tot de groep van mineralen gerekend. Om deze reden is aangesloten bij de kentallen voor de op- en overslag van mineralen volgens de NTA 8029+C1.
Beoordeling
Voor de op- en overslag van zand vanuit dit type overslaglocatie geldt volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' 2009 een richtafstand van 100 meter tot gemengd woongebied. De afstand tot de dichtstbij gelegen (bedrijfs-)woning bedraagt meer dan 50 meter, maar minder dan 100 meter waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand. Voor woningen op een bedrijventerrein of industrieterrein kan echter uitgegaan worden van een lager beschermingsniveau dan voor woningen in een rustig of gemengd woongebied. Echter voorziet de milieuregelgeving in regels die stofverspreiding al voorkomen of beperken direct buiten de grens van de inrichting. Daardoor worden ook omliggende bedrijven beschermd. De kortste afstand van de overslaglocatie tot aan dichtstbij gelegen bedrijf bedraagt 15 meter. De heersende windrichting in Nederland is zuidwest. Ten noordoosten van de overslaglocatie liggen de woningen en bedrijven op grote afstand en wordt geen hinder verwacht. Ten zuidwesten en westen van de overslaglocatie ligt het bedrijventerrein (categorie 4).
Conclusie
Er wordt geen hinder van overslag van zand verwacht. Vanuit 'good housekeeping' zijn maatregelen om overlast te voorkomen vanzelfsprekend nodig. Stofhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Wettelijk en beleidskader
Het externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in:
Daarnaast is beleid vastgelegd in de algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, Vuurwerkbesluit). Voornoemde wetgeving geeft het toetsingskader tot de komst van de Omgevingswet.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het
bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, lpg-tankstations,
opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR).
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
De regeling bevat regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals lpg-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om:
Ook voor de buisleidingen is verantwoording voor het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De ligging van buisleidingen wordt opgenomen in de verbeelding. En er wordt een regeling opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op 1 april 2015 zijn dit besluit en de regeling in werking getreden.
Toetsing
Met dit bestemmingplan worden geen risicobronnen en/of (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in het plangebied toegevoegd of mogelijk gemaakt.
Conclusie
Er wordt met dit bestemmingsplan geen risicobron en/of (beperkt) kwetsbare object mogelijk gemaakt. Het milieuaspect Externe Veiligheid is daarom niet relevant voor de realisatie van het bestemmingsplan.
Landelijk waterbeleid
Het landelijk waterbeleid dat voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water, is uiteengezet in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota "Waterbeleid 21e eeuw" en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In al deze nota's staat de strategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' centraal. Deze strategie is gericht op waterkwantiteit en houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna pas afgevoerd naar benedenstroomse watersystemen. Een tweede strategie, die gericht is op waterkwaliteit is de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en tenslotte, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De kern van 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (2003) is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan, als overloop in tijden van veel water, maar ook als reserve voor tijden van droogte. Waterbeleid 21e eeuw gaat uit van de strategie 'vasthouden - bergen - afvoeren', waarbij water pas wordt afgevoerd als het echt niet anders kan.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.
Watertoets
Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Door deze (wettelijk verplichte) watertoets moet duidelijkheid worden geboden welke randvoorwaarden gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving (art. 3.1.6 lid b Bro).
Onderdeel van deze watertoets is het inwinnen van advies bij de waterbeheerder van het gebied, in dit geval het Hoogheemraadschap van Delfland (art. 3.1.1 Bro). Voor de waterparagraaf is gebruik gemaakt van de "digitale watertoets". Uit deze toetsing is gebleken dat een normale watertoetsprocedure is vereist.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Delfland 2016-2021
Het Waterbeheerplan van Waterschap Delfland geeft de koers aan die het waterschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er vijf integrale opgaven opgesteld:
Waterplan gemeente Delft
De gemeente Delft heeft in samenwerking met Hoogheemraadschap van Delfland een waterplan opgesteld (augustus 2000). In het waterplan staat hoe de gemeente en het hoogheemraadschap willen omgaan met het water binnen de gemeentegrenzen van Delft. Daartoe is een waterplan opgesteld die voorziet in de behoefte aan een integrale en duurzame visie op watergebied, die de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn beschrijft, rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten).
De ambities uit het waterplan vormen een leidraad voor gemeentelijke bestemmingsplannen en de daarin verplicht gestelde waterparagraaf, het gemeentelijk rioleringsplan en allerlei uitvoerings- en beheersplannen. Binnen het waterplan zijn drie ambitieniveaus onderscheiden:
Voor de verwezenlijking van de ambities en doelstellingen is een aantal maatregelen opgesteld. Dit is opgenomen in een actieprogramma.
Het bedrijventerrein langs de Schie is in dit plan aangewezen als waterarm of waterloos gebied In deze gebieden is een ambitieniveau voor het open water nauwelijks of niet aan de orde. De algemene doelstelling gericht op verminderen van waterverontreiniging (onder meer afkoppelen van regenwater om riooloverstorten tegen te gaan) blijft ook in deze gebieden onverkort van kracht.
Waterstructuurvisie (2006)
Om de wateropgave op een goede wijze in Delft vorm te geven, is de Waterstructuurvisie opgesteld. De Waterstructuurvisie geeft aan waar de benodigde waterberging kan worden gerealiseerd, zodat de algehele waterhuishouding verbeterd. In de visie worden kansen gesignaleerd voor nieuwe verbindingen en ecologische zones.
Het bedrijventerrein langs de Schie is in voorgaande plannen aangewezen als waterarm of waterloos gebied. In deze gebieden is een ambitieniveau voor het open water nauwelijks of niet aan de orde. De algemene doelstelling gericht op verminderen van waterverontreiniging (onder meer afkoppelen van regenwater om riooloverstorten tegen te gaan) blijft ook in dit gebied van kracht.
Toetsing
Van de voorgenomen ontwikkelingen is getoetst of ze effect hebben op een bepaald wateraspect (zie bijlage 4 Watertoets). Binnen het project "Verbreding Delftse Schie" worden twee sloten gedempt en er wordt verhard oppervlak toegevoegd. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt dat elke m² gedempt oppervlaktewater moet worden gecompenseerd, bij voorkeur in hetzelfde peilvak.
De toevoeging van oppervlakte water als gevolg van de verbreding van de Delftse Schie zelf vindt plaats in een ander peilgebied (de boezem). Het toevoegen van verhard oppervlak kan op basis van de 'Beleidsregel Dempen en Graven' van het Hoogheemraadschap van Delfland (2009) worden gecompenseerd door extra oppervlaktewater te creëren.
Toekomstige situatie
Binnen het project 'Verbreding Delftse Schie' worden de twee aanwezige sloten gedempt en wordt er extra verhard oppervlak toegevoegd in de vorm van een loswal met bijbehorende faciliteiten op de kade. In de toekomstige situatie is een oppervlakte van 8.228 m² verhard. Het verharde oppervlak is 4.978 m² groter in vergelijking met de uitgangssituatie.
Op basis van de twee te dempen sloten, met een totaaloppervlak van 600 m2 en 660 m2, moet er 1.260 m2 aan oppervlaktewater worden gerealiseerd. Naast de te dempen watergangen zit er in het ontwerp een toename van 3981 m2 verhard oppervlak door de loswal (3516 m2) en de ligplaats (465 m2) gezamenlijk en is er een toename in verhard oppervlak van het voet- en fietspad van 3250 m2 naar 4247 m2.
Compensatie toename verhard oppervlak
Loswal en ligplaats
Doordat de afwatering van het hemelwater van de loswal en ligplaats direct op de Schie (boezem) plaatsvindt, betekent dat bij toename in verhard oppervlak van 3981 m2 van loswal en ligplaats een compensatie van 1863 m2 wordt geëist in de boezem vanuit de Watersleutel van het hoogheemraadschap van Delfland (zie Bijlage B 'Compensatie in peilvak I-b (Schie), Boezem (verhard oppervlak van ligplaats en loswal)'). Voor de verbreding van de Schie (boezem) wordt 7572 m2 extra wateroppervlak gecreëerd waar binnen deze compensatie past.
Locatie watercompensatie polder
Voor de demping van de sloten en het toevoegen van extra verhard oppervlak dient ter compensatie (extra) oppervlaktewater te worden gegraven. Volgens het hoogheemraadschap van Delfland dient de realisatie van de watercompensatie plaats te vinden in hetzelfde peilvak als waar de sloten zich bevinden. In dit geval dus in het peilvak IV (NAP -2,2m) weergegeven in het oranje kader in onderstaande figuur. In sommige goed onderbouwde situaties mag worden afgeweken van deze situatie.
Gezien de beperkte ruimtelijke mogelijkheden voor het realiseren van de waterberging in hetzelfde peilvak en vanwege de afwatering van de kadesloten naar het naastgelegen peilvak I (NAP -2,7m), is het Abtswoudse Bos in het blauwe kader in onderstaand figuur gekozen als definitieve voorkeurslocatie voor deze beoogde realisatie van oppervlaktewater. Beide peilvakken bevinden zich in de Lage Abtswoudschepolder Stedelijk, type stedelijk bebouwd en hebben een toelaatbare peilstijging van 0,4m.
Figuur: Peilvakken te dempen sloten (oranje) en het Abtswoudse Bos (blauw). Bron peilvakken: Hoogheemraadschap van Delfland
De watercompensatie wordt gerealiseerd in het Abtswoudse Bos. Mocht blijken dat de watercompensatie binnen het plangebied kan worden gerealiseerd, dan behoort dit - na afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland - tot de mogelijkheden. Indien er een andere betere optie is voor de watercompensatie buiten het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid om dit met een omgevingsvergunning te realiseren, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap. Uitgangspunt blijft echter de realisatie van de waterberging in het Abtswoudse Bos. Ongeacht waar de watercompensatie wordt gerealiseerd, de realisatie moet hebben plaatsgevonden voordat de kade ingebruik wordt genomen. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. Het beschikbaar gestelde herinrichtingsgebied in het Abtswoudse Bos heeft een oppervlakte van ca. 2.500m² en voldoet aan de gevraagde waterberging van 1795 m2 als gevolg van de demping (1260 m2) en compensatie van het verhard oppervlak (535 m2).
Figuur: Ligging Abtswoudse Bos, ontwerp vanuit Kwaliteitsimpuls Staatsbosbeheer, Versie 2021-09-28
Fiets- en voetpad
De compensatie van de toename in verharding van het fiets- en voetpad (4247-3250=997 m2) is 535 m2. Het is niet mogelijk om de compensatie in hetzelfde peilvak te realiseren. De compensatie wordt uitgevoerd in het lager gelegen peilvak I (Abtswoudse Bos) waar ca. 2.500 m² is gereserveerd.
Demping sloten
De compensatie van de toename in verharding door het dempen van de sloten is 1260 m2. Het is niet mogelijk om de compensatie in hetzelfde peilvak te realiseren. De compensatie wordt uitgevoerd in het lager gelegen peilvak I (Abtswoudse Bos) waar ca. 2.500 m² is gereserveerd.
Hemelwaterafvoer
De loswal krijgt voor het hemelwater een oppervlakkige afvoer van het hemelwater over de terreinverharding richting de damwand. Langs de damwand zal een grindkoffer worden aangebracht die om de ca. 10 meter een doorvoer door de deksloof krijgt om het hemelwater naar de Schie te kunnen afvoeren. De ligplaatsen zullen ook direct afwateren naar de Schie.
De hemelwaterafvoer van Combistar, die nu nog afwatert op de watergang, zal worden aangesloten op de gemeentelijke riolering, bij voorkeur op het nabijgelegen HWA-riool. Want vanwege het dempen van de watergang is afvoer van het hemelwater via de watergang niet meer mogelijk in de toekomst. De aanleg van een wadi als vasthoudmaatregel is overwogen, maar gezien de grondslag en de aanwezigheid van de kering niet wenselijk geacht.
Grondwater & riolering
In de huidige situatie hebben de watergangen een drainerende werking op de omgeving. Het dempen van de watergangen kan er leiden tot grondwateroverlast, doordat het grondwater niet voldoende kan worden afgevangen. Het extra verhard oppervlak kan leiden tot een versnelde afvoer in het riolering of de boezem. De zorg van hoogheemraadschaap van Delfland is dat bij hevige buien er water ook op straat kan blijven staan.
Om de effecten van het dempen van de watergangen te monitoren is een monitoringsplan opgesteld. Eind oktober 2021 is een melding bij het Hoogheemraadschap van Delfland gedaan voor het plaatsen van zes peilbuizen waarvan vijf peilbuizen in de beschermingszone van de kering komen. In december zijn de peilbuizen geplaatst en worden minimaal een jaar lang gemeten met divers zodat er voldoende informatie als referentie wordt opgehaald. Het voornemen is om de grondwaterstanden ook tijdens en na de werkzaamheden te blijven meten.
Uit het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van de Gemeente Delft volgt dat als uitgangspunt bij stedelijk gebied (onder wegen) een ontwateringsdiepte1 van minimaal 70 cm en bij bedrijventerrein een ontwateringsdiepte van minimaal 55 cm. De metingen van het eerste half jaar geven aan dat de grondwaterstanden op de meeste locaties hoger zijn dan het peil van het oppervlaktewater (NAP -2,20 m). Het verschil tussen maaiveld en de hoogst waargenomen grondwaterstanden is in alle gevallen groter dan 0,55 m. Daarmee voldoet het gebied in de huidige situatie aan de ontwateringsnormen van de Gemeente Delft.
Als voorzorg en beheersmaatregel voor de toekomstige situatie wordt in het ontwerp een drain van voldoende afmetingen opgenomen (onder de te dempen watergangen) om hiermee het overtollige water af te kunnen voeren naar een nabijgelegen afwatering of via de bestaande duiker bij Avalex naar het Abtswoudse Bos. Er komt een stuwput met een overstortpeil.
Vanuit de Bellweg is in de huidige situatie een rioolpijp aangesloten op het einde van de watergang langs de Schiekade. Met de Gemeente Delft is afgestemd hoe in de toekomst de herinrichting kan plaats vinden. Er is afgesproken om de rioolpijp te verleggen voorafgaand aan de demping van de watergangen langs de Schiekade.
Figuur : Rioolpijp vanuit Bellweg komt uit op de watergang langs de Schiekade
Klimaatadaptatie
In dit project is gekeken naar de huidige plek van loswal en zandhandel, het karakter van het bedrijventerrein, de compensatie van water in het Abtswoudse Bos en de komst van het park op de huidige locatie van de loswal en de zandhandel.
Het plangebied bevindt zich op en langs een regionale waterkering (Schie). De functie van de waterkering dient in stand te worden gehouden, vanwege de cruciale rol bij het beschermen tegen overstromingen. Dit neemt beperkingen met zich mee. Alle werkzaamheden, functies en maatregelen die de waterkerende functie kunnen ondermijnen zijn daarom ofwel verboden, ofwel aan strikte voorwaarden gebonden. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van halfverharding. Dit vermindert afstromend water en bevordert infiltratie.
Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt toe (met 4.978 m2). Waar mogelijk is rekening gehouden met een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied. Zo is in combinatie met de functie als waterkering, loswal en zandhandel toch gekozen om zoveel mogelijk groen in te passen. De groene zones rondom de fiets/voetgangsverbinding en de verharding worden daarom ingericht met bloemrijk grasland en langs de westzijde worden inheemse struiken aangebracht. Door de beplanting over een langere afstand aan te brengen en door de nabijheid van een groot wateroppervlakte (Schie), blijft verkoeling gewaarborgd. Daarnaast wordt op de huidige plek van de zandhandel een park aangelegd (sponswerking).
Conclusie
Met de voorgestelde watercompensatie in het Abtswoudtse Bos en in de Schie wordt invulling gegeven aan het beleid zoals beschreven in de handreiking watertoets van Delfland en voldaan aan de voorwaarden dat de toename in verharding wordt gecompenseerd in wateroppervlak.
De grondwatersituatie op deze locatie wordt gemonitord om een beter beeld te krijgen. Als voorzorg en beheersmaatregel wordt een drain opgenomen in het ontwerp. Dit wordt nog nader bekeken wanneer meer metingen beschikbaar zijn.
Daarnaast zijn er voor de andere waterbelangen in dit project geen negatieve effecten te verwachten.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving. Hierin is onderscheid tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Toetsing
Op 17 november 2022 is door Arcadis de Quickscan Wet natuurbescherming Verbreding Schie opgeleverd (documentkenmerk D10042214 bijlage 5 Ecologisch onderzoek, bijlage 6 Aanvullend bezoek ecologisch onderzoek en bijlage 7 Bomenholtenonderzoek). In deze Quickscan is bureau- en veldonderzoek vanaf 2013 tot 2022 samengevat en getoetst aan de huidige regelgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. De rapportage zelf is opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingplan.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen:
Een belangrijk onderdeel van de Wnb is dat handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten (waarvoor een gebied is aangewezen) niet worden vergund. Als schadelijke effecten vooraf niet kunnen worden uitgesloten, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dit is een onderzoek naar alle aspecten die gevolgen kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied - Verbreding Schie
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied (Solleveld & Kapittelduinen is het dichtstbij gelegen gebied op ruim 12,5 km afstand) of binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS).
Stikstof
Met behulp van het wettelijk (op grond van de Wnb) voorgeschreven rekenmodel AERIUS Calculator (zie Bijlage 9 Stikstofdepositie onderzoek) is de atmosferische depositie van stikstof als gevolg van de verbreding in beeld gebracht. Uit de berekeningsresultaten voor stikstofdepositie blijkt dat binnen Natura 2000-gebieden geen overschrijdingen optreden.
Voor de verbreding van de vaarweg zijn de activiteiten (verbreding) noodzakelijk voor het waarborgen van de vaarwegfunctie. Hierbij gaat het om het verwijderen van een onoverzichtelijke versmalling van de vaarweg waardoor de vaarweg veiliger wordt. Deze ingreep heeft geen (vaar)verkeersaantrekkende werking. Er is geen sprake van een wijziging van de huidige functie. De werkzaamheden ten behoeve van de verbreding zijn dan ook niet vergunningplichtig.
Met het verplaatsen van de openbare ligplaatsen, de openbare laad/loswal en de zandhandel van Schieoevers Noord naar Schieoevers Zuid wordt invulling gegeven aan de transformatieopgave op Schieoevers Noord. In Schieoevers Noord vindt de komende jaren een transformatie plaats, van industrieterrein naar gemengd werk- en woongebied. In het verlengde van de ontwikkeling in Schieoevers-Noord zal de bedrijvigheid in Schieoevers Zuid worden geïntensiveerd. De zandhandel is niet passend binnen een gemengd werk- en woongebied en zal daarom worden verplaatst naar Schieoevers Zuid (geluidgezoneerd bedrijventerrein met categorie 4 bedrijven). In onderhavige situatie is de zandhandel wegbestemd in het bestemmingsplan Schieoevers Noord (Kabeldistrict en Nieuwe Haven).
De planontwikkeling Verbreding Schie maakt de bedrijfsverplaatsing van de zandhandel mogelijk. Ook worden met deze ontwikkeling de verplaatsing van de openbare loswal en de ligplaatsen mogelijk gemaakt. Deze functies komen verder van Natura 2000-gebieden af te liggen. In de huidige situatie (locatie Schieoevers Noord) is zowel bij de openbare ligplaatsen als bij de zandhandel geen walstroom aanwezig. In de plansituatie is zowel bij de zandhandel als bij de openbare ligplaatsen walstroom aanwezig. Daarom is er in de plansituatie geen stikstofemissie van liggende (aangemeerde) schepen en zijn deze niet gemodelleerd voor wat betreft de gebruiksfase. Voor zowel de verplaatsing van de zandhandel, de openbare loswal als de ligplaatsen geldt dat het aantal varende schepen en de vaarroute in de huidige en plansituatie ongewijzigd blijft. Hetzelfde geldt voor het (vracht)verkeer. Het gaat hier dan ook slechts om de bedrijfsverplaatsing van de zandhandel en de verplaatsing van de functies openbare loswal en ligplaatsen. Daarom is alleen voor de aanlegfase een Aeriusberekening opgenomen. Uit de resultaten volgt dat de stikstofdepositie voor de aanlegfase voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van dit onderzoek zijn daarom significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege het plan op voorhand uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt altijd voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Van de verbodsbepalingen kan worden afgeweken middels ontheffingen.
De Wnb onderscheid drie beschermingsregimes:
Elk van deze beschermingsregimes heeft zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verbodsbepalingen.
Situatie plangebied - Waterberging Abtswoudse bos
In het plangebied voor waterberging zijn geen beschermde soorten/functies aangetroffen. Wel zijn er groeiplaatsen van de reuzenberenklauw aangetroffen. Het gebied ten westen van het plangebied heeft hogere natuurwaarden vanwege natuurvriendelijke oevers en ruige begroeiing. De kans op effecten op soorten/functies is hier groter dan in het plangebied. Ten zuiden van het plangebied staat een oude wilg op de oever met holtes die geschikt zijn als verblijfplek voor verschillende soorten waaronder boombewonende vleermuizen.
Situatie plangebied - verbreding Schie
Werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, en daarmee overtredingen van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Het is daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Ook moet worden vastgesteld of de voorgenomen ingreep leidt tot negatieve effecten.
Uit het veldbezoek (2021) blijkt dat in het plangebied drie populieren kraaiennesten en mogelijk geschikte holtes voor boombewonende vleermuizen zijn aangetroffen. Uit het bomenholtenonderzoek blijkt dat er in twee bomen een nest van kraaiachtigen zijn aangetroffen en in één boom één nest van een houtduif. De holtes zijn niet geschikt voor de steenuil als nestplek, de aanwezige kraaiennesten zijn geschikt voor soorten als de buizerd en havik als basis voor een nestplek. Uit de Quickscan (2022) blijkt dat het plangebied (mogelijk) een functie heeft voor (beschermde) soorten. Op basis van de zorgplicht zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk om effecten op algemene broedvogels, vleermuizen en algemeen voorkomende vrijgestelde soorten (grondgebonden) zoogdieren en amfibieën te voorkomen.
Mitigerende maatregelen - Verbreding Schie
De provincie Zuid-Holland heeft in de 'Verordening uitvoering Wet Natuurbescherming Zuid-Holland' een algemene vrijstelling verleend voor algemeen voorkomende 'Andere soorten'. Er geldt daarom een vrijstelling voor de binnen het plangebied voorkomende algemene soorten grondgebonden zoogdieren (o.a. konijn, egel, vos) en algemeen voorkomende amfibieën (o.a. bruine kikker en bastaardkikker). Wel is het (algemene zorgplicht - artikel 1.11 Wnb) nodig maatregelen te treffen om voldoende zorg in acht te nemen voor aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten:
Werk in één richting, de richting waarin soorten kunnen vluchten. Gebruik materieel zorgvuldig en deskundig gebruikt, zodat geen onnodige schade of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.
Voer werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli. Het broedseizoen kan als gevolg van het weer en andere factoren verschuiven. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden. Indien werkzaamheden binnen het broedseizoen starten, dient door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn en hoe hiermee kan worden omgegaan.
Voer de werkzaamheden bij daglicht uit en maak geen gebruik van bouwlampen. Dit voorkomt dat eventuele vleermuizen lichthinder ondervinden tijdens het foerageren.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Op basis van de uitkomst van de AERIUS-berekeningen is er geen sprake van aantasting van waarden waarop de gebiedsbescherming ziet. Vanwege het vervallen van de bouwvrijstelling wordt het effect van de realisatiefase op de stikstofdepositie in een later stadium onderzocht.
Soortenbescherming
Waterberging Abtswoudse bos
In het plangebied voor de waterberging zijn geen beschermde soorten/functies aangetroffen. Wel zijn er potenties voor beschermde soorten aanwezig. Indien het westelijk gelegen gebied en de oude wilg onaangetast blijven zijn geen negatieve effecten te verwachten en is geen soortgericht onderzoek noodzakelijk. Wel moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van de reuzenberenklauw en de verspreiding van deze invasieve exoot.
Verbreding Schie
In het plangebied zijn in drie populieren kraaiennesten en mogelijk geschikte holtes voor boombewonende vleermuizen aangetroffen. De holtes dienen visueel geïnspecteerd te worden of deze voldoende diep zijn om als mogelijke verblijfplek te dienen voor boombewonende vleermuizen. Indien dat niet aan de orde is zijn geen vervolgstappen Wnb noodzakelijk. Indien dit wel aan de orde is dient soortgericht onderzoek plaats te vinden naar de aanwezige soorten, functie en dient mogelijk een ontheffing Wnb aangevraagd te worden.
Verder zijn mitigerende maatregelen nodig in het plangebied Verbreding Schie.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Als onderdeel van de (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt in de praktijk vaak een m.e.r.-beoordelingsnotitie of aanmeldingsnotitie opgesteld waarin de mogelijke milieugevolgen van het plan of project worden ingeschat. Op grond hiervan kan het bevoegde gezag bepalen of aanzienlijke nadelige milieugevolgen aan de orde (kunnen) zijn. Als aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig. Zij legt in een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast of wel of geen m.e.r. nodig is. Dit beluit neemt zij voorafgaand aan het vaststellen van een ontwerp-bestemmingsplan of een ontwerp-beschikking.
In onderstaande afbeelding zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:
Schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via: http://www.infomil.nl
Toetsing verbreding Delftse Schie aan het Besluit m.e.r.
De voorgenomen wijziging van de Delftse Schie maakt de vaarweg bevaarbaar voor schepen tot CEMT Klasse III/M4. Deze schepen hebben een laadvermogen van maximaal 1050 ton en voldoet daarom niet aan geval 1° binnen categorie C3 (zie onderstaande tabel). Er is geen sprake van een structurele verdieping van de vaarweg waarbij meer dan 5 miljoen m3 grond wordt verzet. Daarmee voldoet de wijziging niet aan geval 2° binnen categorie C3. Het totale grondverzet blijft beperkt tot maximaal enkele tienduizenden m3. Tenslotte is geen sprake van (verplaatsing van) een zomerbed (geval 3° binnen C3). De drempel voor categorie C wordt hiermee niet gehaald. Daarmee bestaat er geen directe m.e.r.-plicht voor het vaststellen van het bestemmingsplan dat de aanpassing van de vaarweg mogelijk maakt.
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
C3 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg | In gevallen waarin: a. de aanleg betrekking heeft op een binnenvaarweg die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton of b. de wijziging of uitbreiding betrekking heeft op: 1°. een vergroting van het ruimte-oppervlak met 20% of meer van een binnenvaarweg die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton, |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. | De vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dan wel het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, of, indien artikel 5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet, dan wel bij het ontbreken daarvan de besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. |
2°. een structurele verdieping waarbij meer dan 5 miljoen m3 grond wordt verzet, of | ||||
3°. een verlegging van het zomerbed over een oppervlakte van 50 hectare of meer. |
De drempel voor Categorie D wordt wel gehaald. De Delftse Schie is conform de Beleidsnota Provinciale Vaarweg en Scheepsvaart ingedeeld in CEM III/M4 vaarweg met een maximaal laadvermogen van 801 – 1050 ton. De Delftse Schie zal in de nieuwe situatie bevaarbaar zijn voor schepen en duwstellen (vaarwegklasse III) met een laadvermogen van 800 tot 1250 ton, dus boven de tonnage-drempel van 900 ton van categorie D3 (Tabel 3).
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D3.1 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een binnenvaarweg die: 1° kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer of 2° een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dan wel het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, of, indien artikel 5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet, dan wel bij het ontbreken daarvan de besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. |
Dit betekent dat voor de wijziging van het bestemmingsplan, die de verlegging van de Delftse Schie ruimtelijk mogelijk maakt, een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. De gemeente Delft zal de verbreding vastleggen in een bestemmingsplanwijziging. Het wijzigen van het bestemmingsplan (conform artikel 3.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) van de gemeente Delft is het m.e.r.-beoordelingsplichtige besluit.
Mogelijke milieugevolgen
De provincie Zuid-Holland (initiatiefnemer) heeft de aanmeldingsnotitie opgesteld op grond waarvan het bevoegde gezag, de gemeenteraad van Delft, kan besluiten of er vanwege de ernst van de milieugevolgen van het voornemen wel of niet een MER moet worden opgesteld (Bijlage 10Verbreding Delftse Schie, Aanmeldingsnotitie M.E.R. Provincie Zuid-Holland, referentie KCSPJWW5ZXDW-383261375-768 opgesteld 13 januari 2025 door Arcadis).
In de aanmeldingsnotitie is aan de hand van de criteria van bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn aangegeven dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu:
Uit de aanmeldingsnotitie: Kenmerken van de activiteit De voorgenomen activiteit heeft een beperkte omvang voor wat betreft plangebied en doorlooptijd. Er zijn geen belangrijke cumulatieve aspecten met andere projecten. Natuurlijke hulpbronnen worden niet gebruikt, productie van afvalstoffen is beperkt en/of kan worden voorkomen. Als gevolg hiervan zijn verontreiniging en hinder voor de omgeving beperkt. Er zijn geen aspecten aan de activiteit en het plangebied die kunnen leiden tot bijzondere risico's voor ongevallen. Plaats van de activiteit De activiteit vindt plaats in stedelijk en intensief gebruikt gebied. Door de naoorlogse ontwikkeling van bedrijventerreinen aan weerszijden van de vaarweg, zijn de cultuurhistorische en ecologische waarden en ruimtelijke kwaliteit van het plangebied beperkt. Natuurgebieden liggen op grotere afstand. Het plangebied is daardoor weinig kwetsbaar voor effecten van de voorgenomen activiteit. Aandacht dient gegeven te worden aan risico's voor dichtbijgelegen bedrijfswoningen i.r.t. geluid tijdens de uitvoering van het werk. Kenmerken van de effecten De effecten van de activiteit zijn beperkt in bereik en tijdsduur. De effecten reiken niet tot buiten het plangebied zelf, en beïnvloeden geen bijzondere waarden op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, natuur, bodem, water en ruimtelijke kwaliteit. Er vindt geen overschrijding plaats van normen voor geluid en luchtkwaliteit. Verkeer, scheepvaart en bedrijvigheid in de omgeving worden niet of in beperkte mate gehinderd gedurende de uitvoering van de activiteiten. De conclusie is dat, met de kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van deze toetsing (januari 2022) voor alle criteria kan worden uitgesloten dat de verbreding van de Delftse Schie aanzienlijke gevolgen voor het milieu zal opleveren. Dit wordt tevens geborgd door de volgende maatregelen: Er zijn diverse voorwaarden vastgelegd in vergunningen, die zorgen dat de effecten beperkt of afwezig zijn. Met de kabelbeheerders, met de wegbeheerder en met de bedrijven die tijdelijke overlast kunnen ondervinden worden afspraken gemaakt over hun gebruiksfuncties, zodat die ongehinderd of met zo weinig mogelijk hinder kunnen blijven functioneren. De combinatie van beperkte waarde van het plangebied met de beperkte reikwijdte en duur van effecten leidt tot de conclusie dat er als gevolg van de verbreding van de Delftse Schie geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Gezien deze conclusie is het doorlopen van de m.e.r. -procedure niet noodzakelijk, en kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling. |
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, heeft de bevoegdheid om te beslissen of een MER al dan niet noodzakelijk is voor de bestemmingswijziging Verbreding Schie.
Op basis van de onderbouwing in de Aanmeldingsnotitie MER Verbreding Delftsche Schie (zie bijlage 10 Aanmeld notitie vormvrije m.e.r.) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft ingeschat dat inderdaad geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde zijn. Daarom heeft zij beslist dat er geen MER opgesteld hoeft te worden en volstaan kan worden met de doorlopen m.e.r.-beoordelingsprocedure en daarbij horende aanmeldingsnotitie.
Wettelijk kader
Ten behoeve van de vaststelling van dit plan is onderzoek uitgevoerd naar de kans op hinder of schade door trillingen (zie bijlge 8 Onderzoek trillingen). Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
In artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit zijn geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten gelegen op een gezoneerd industrieterrein uitgezonderd van toetsing aan de trillingswaarden in de SBR-richtlijn. In het bestemmingsplan geldt voor de bestaande gronden de classificering 'bedrijventerrein', met een algemene toelating van bedrijven tot maximaal milieucategorie 4. Dit kunnen ook trillingveroorzakende bedrijven zijn. De bedrijven die in de trillingrapportage zijn beschouwd zijn bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein en behoeven bij de toepassing van het Activiteitenbesluit niet getoetst te worden aan de trillingswaarden in de SBR-richtlijn (en logischerwijs evenmin bij een eventuele milieuvergunningverlening). Het vigerende bestemmingplan kent geen bestemmingen waarvoor, gezien de zeer specifieke aard van de bedrijfsvoering, in het plan een op die activiteiten toegesneden planregeling is opgenomen. Een dergelijke planregeling zou ertoe kunnen leiden, dat met dit nieuwe bestemmingsplan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening toch rekening gehouden zou moeten worden met een specifieke bescherming tegen trillingen. Omdat een dergelijke planregeling ontbreekt, ligt toetsing van bestaande activiteiten aan de trillingswaarden uit de SBR-richtlijn niet voor de hand. Dit geldt ook voor de waarden in tabel C van de SBR-richtlijn over storingen in apparatuur. Wel kan in het kader van de milieuvergunningverlening of de toepassing Activiteitenbesluit vanuit de zorgplicht nagegaan worden welke maatregelen redelijkerwijs toegepast kunnen worden om trillinghinder en storingen in apparatuur bij bestaande activiteiten te beperken. Hier wordt de vergelijking gemaakt met geluidhinder bij geluidgevoelige gebouwen op een geluidgezoneerd industrieterrein. Hierbij wordt nadrukkelijk niet getoetst aan de streef-of grenswaarden, zodat overschrijding daarvan niet kan leiden tot weigering van de vergunning. Ter ondersteuning van bovenstaande uitgangspunten wordt verwezen naar de uitspraak 201100127/1/R2 van de Raad van State van 8 augustus 2012. In die uitspraak overweegt de Afdeling in rechtsoverweging 2.4.2 dat “de raad zich terecht op het standpunt stelt dat het RDW-terrein - nu dit onderdeel uitmaakt van een gezoneerd industrieterrein - geen geluidgevoelig gebouw of terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is. In verband met het voorkomen van onaanvaardbare geluidhinder is het verrichten van akoestisch onderzoek op grond van de Wgh dan ook niet verplicht. Het voorgaande neemt niet weg dat in dit geval - gezien de zeer specifieke aard van de bedrijfsvoering van RDW en gezien het feit dat in het onderhavige plan voor het terrein van RDW ook is voorzien in een op de bestaande activiteiten toegesneden planregeling - een te hoge mate van geluidbelasting op het RDW-terrein aantoonbaar een belemmering voor de bedrijfsvoering kan vormen, omdat dit de betrouwbaarheid van de testmetingen negatief kan beïnvloeden.” De omstandigheden in de uitspraak van 8 augustus 2012 doen zich in bestemmingsplan “Verbreding Schie” niet voor. Er is een algemene bedrijfsbestemming en – anders dan in de vorengenoemde uitspraak – zijn nu al bedrijven tot maximaal milieucategorie 4 toegelaten. De bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de zandhandel en de openbare loswal brengt daarin geen wezenlijke veranderingen. Dat betekent ook dat het al dan niet representatief zijn van de trillingsrapportage primair van belang is bij de zorgplicht in het kader van de Wet milieubeheer, niet in het kader van dit bestemmingsplan.
Resultaten
Er is in het onderzoek met een ruimere overslag gerekend dan dat het bestemmingsplan toelaat. In werkelijkheid is de maximale overslag van zand ter plaatse van de 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel' maximaal 250.000 m3 en op de openbare loswal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – loswal' is de overslag maximaal 150.000m3 (zand en andere producten). Deze hoeveelheid overslag van 150.000 m3 zand en andere producten is gebaseerd op de overslag op de huidige openbare loswal over de jaren 2013 tot en met 2022 (zie 11 Overslag openbare loswal). De zandhandel zal naast de eigen loswal ook gebruik maken van de openbare loswal. De maximale overslag is in de regels met een maximum begrensd. De begrenzing, die in de regels is opgenomen, maximeert de overgeslagen goederen op maximaal 150.000m3 zand of 10.000 (vracht)wagens. Bij een combinatie van goederen in een jaar wordt gerekend met een maximale hoeveelheid (vracht)wagens. Hiervoor is een gemiddelde (vracht)wagen van 15 m3 als uitgangspunt genomen. De inhoud van de (vracht)wagen zal in werkelijkheid variëren. Voor de onderzoeken is uitgegaan (uitgangspunt) van een representatieve (vracht)wagen met een inhoud van ca. 15m3.
De ingebruikname van de Zandhandel/openbare loswal zal niet leiden tot een toename van de huidige optredende trillingseffecten ter plaatse van de Rotterdamseweg 402A5. Dit leidt ook niet tot een toename van de hinderbeleving of verstoring van trillingsgevoelige apparatuur.
De trillingen die optreden als gevolg van het passeren van transportmaterieel van de Zandhandel Van der Waal op de huidige locatie van de Zandhandel (Schieweg 15) zijn circa een factor 2 kleiner dan de trillingen die optreden ter plaatse van de Marconiweg als gevolg van hetzelfde transportmaterieel. Aannemelijk is dat dit voornamelijk komt door het verschil in wegverharding. De Schieweg bestaat uit asfaltverharding, Marconiweg uit klinkerverharding.
Daarnaast is ten opzichte van de vergelijking met de SBR-richtlijnen het onderstaande te concluderen:
Omdat de desbetreffende bedrijven zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein hoeven deze activiteiten bij de toepassing van het Activiteitenbesluit echter niet getoetst te worden aan de trillingswaarden in de SBR-richtlijn en hoeven aan deze bevindingen geen vervolgacties te worden gekoppeld. Wel is vanuit de zorgplicht Activiteitenbesluit nagegaan welke maatregelen toegepast kunnen worden om trillinghinder en storingen in apparatuur bij bestaande activiteiten te beperken:
De gemeente zal de Marconiweg verzwaren en de bestaande klinkerverharding vervangen door een asfaltverharding. Dit zal de trillingen en de navolgende hinderbeleving aanzienlijk verminderen (circa een factor 2). Deze maatregel is als voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
Conclusie
Het aspect trillingen levert in het kader van het bestemmingsplan geen belemmeringen op.
Inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied. Een nieuwe bestemming kan worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Met dit bestemmingsplan wordt concreet de verbreding van de Delftse Schie en de verplaatsing van de Zandhandel mogelijk gemaakt.
Bestaande situatie
Het plangebied betreft de Schiekade tussen de Energieweg en de containerkraan van Avalex. De locatie bestaat uit twee kadastrale percelen. De onderzochte kadastrale percelen betreffen sectie G, nrs. 441 en 522 (beiden gedeeltelijk).
In 2013 en 2014 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd en is om archeologisch onderzoek mogelijk te maken een BUS-melding tijdelijke uitname gedaan. De volgende onderzoeken/meldingen zijn uitgevoerd:
Bovenstaande onderzoeken zijn verouderd en daarom geactualiseerd. De meest recente bodemonderzoeken zijn:
Samenvatting resultaten (water)bodemkwaliteit
Bodemonderzoek verbreding Delfste Schie
De eerder vastgestelde bodemkwaliteit in 2013/2014 [rapport 1 en 2] is als representatief beoordeeld voor de huidige situatie. Vastgesteld is dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging De ernstige verontreiniging (metalen) is echter niet binnen de herinrichting afgeperkt (ter hoogte van Marconiweg 18). De omvang is desondanks geschat op ca. 3.000 m3. In voorgaande onderzoeken was van het zuidelijke deel, Schiekade tussen de Voltaweg 7 en 11 (ca. 2.500 m2) geen bodemgegevens bekend. Met het actualiserend onderzoek van 2020 [rapport 6] is binnen dit terreindeel veldwerk verricht volgens de NEN 5740. De boven- en ondergrond bestaat uit zand en klei met bijmenging van baksteen en kolengruis. De grond is heterogeen licht verontreinigd met metalen. Lokaal is in een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. Met een uitgevoerd nader bodemonderzoek van januari 2022 [zie bijlage 15 Nader (asbest in) bodemonderzoek Schiekade] is de omvang van deze sterke verontreiniging in beeld gebracht. Uit het nader bodemonderzoek uitgevoerd door ATKB blijkt dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met PAK in de grond.
In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met barium en 1,1,1-trichloorethaan aanwezig. Voor PFAS zijn alleen concentraties in de boven- en ondergrond op het zuidelijke deel (circa 2.500 m2) bepaald. Van het overige (in 2013/2014 onderzochte) deel van de verbreding zijn geen gegevens van PFAS in de grond vastgelegd. De PFAS- concentraties in de boven- en ondergrond op het aanvullend onderzochte deel liggen beneden de hergebruiksnormen uit het Geactualiseerde handelingskader PFAS (versie 13 december 2021) voor toepassingen op landbodem.
Asbest in bodem
In juni 2014 is door Van der Helm een nader asbestonderzoek in bodem uitgevoerd volgens de NEN 5707. Het plangebied is daarbij onderverdeeld in 6 ruimtelijke eenheden (RE's), vanaf de Turbineweg 20 tot iets voorbij de Marconiweg 18. Binnen 2 ruimtelijke eenheden, RE1 ter hoogte van Turbineweg 20 en RE4 ter hoogte van de Teslaweg 5, is asbest boven de interventiewaarde aangetoond. Heterogeen verdeeld is asbest ook aangetroffen in de overige RE's. De asbestconcentratie overschrijden echter niet de interventiewaarde.
Met het nader onderzoek van ATKB in januari 2022 [zie bijlage15 Nader (asbest in) bodemonderzoek
Schiekade] is RE1 nader onderzoek verricht als deellocatie 1. Ook is in dit nader asbestonderzoek opnieuw veldwerk verricht ter hoogte van Voltaweg 7 als deellocatie 2.
Het gehalte asbest binnen deellocatie 1 ligt beneden de bepalingsgrens. Het asbestgehalte overschrijdt daarmee de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. niet, waarmee er in de zin van de Wet bodembescherming geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse. De eerder aangetroffen asbestverontreiniging in RE1 is daarmee ontkracht. Het gehalte asbest in het homogene deel van deellocatie is berekend op 155 mg/kg d.s. Het asbestgehalte overschrijdt daarmee de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s, waarmee er in de zin van de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Samenvattend is met de bodemonderzoeken een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest aangetroffen in RE4, ter hoogte van de Teslaweg 5, en deellocatie 2 ter hoogte van de Voltaweg 7.
Actualisatie waterbodemkwaliteit de Schie
De waterbodem in de Schie bestaat voornamelijk uit vast materiaal (zand, klei, veen) met geregeld bijmenging met baksteen (niet asbestverdacht). Ter hoogte van het bedrijf Avalex is ook een sliblaag aanwezig, zonder bijmenging van bodemvreemd materiaal. In het slib zijn verhoogde concentraties voor minerale olie en PFAS aanwezig, waardoor het slib niet herbruikbaar is. Het materiaal dient te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. In de waterbodem zijn geen bodemvreemde materialen aanwezig die verdacht zijn voor asbest.
Bodemonderzoek watercompensatiegebied Abtswoudse Bos Oost
De bodem op de locatie bestaat uit klei tot circa 2,25 m-mv, gevolgd door veen tot de maximale boordiepte. De stijghoogte van het grondwater is vastgesteld op gemiddeld 0,5 m-mv. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is wel (een laagje bijmenging met) bodemvreemd materiaal vastgesteld, namelijk baksteen en beton. De locatie is op basis van historische gegevens niet verdacht voor het voorkomen van asbest. Er is geen directe aanleiding voor aanvullend onderzoek.
De zintuiglijk schone bovengrond is gedeeltelijk licht verontreinigd met cadmium. De baksteenhoudende bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood, en gemiddeld genomen matig verontreinigd met zink en koper. Lokaal is in de baksteenhoudende bovengrond sprake van sterke verontreiniging met zink en koper (toplaag boring 17). Het grondwater is licht verontreinigd met vinylchloride, molybdeen en barium. PFAS is niet onderzocht. De omvang van de sterke verontreiniging met koper en zink is niet afgeperkt.
Zones en kwaliteit
Het plangebied bevindt zich in de volgende bodemkwaliteitszone:
- 03. Industrie bedrijven Schieoevers Zuid vanaf 1960.
De kwaliteit van de grond die mag worden toegepast (toepassingseis) betreft voor zowel de boven als de ondergrond klasse Industrie, op basis van het gebiedsspecifieke beleid. In enkele gevallen is toepassing van grond niet mogelijk onder het gebiedsspecifieke beleid. In dat geval dient de toe te passen grond te voldoen aan Wonen.
Conclusie
Met de uitgevoerde bodemonderzoeken is de bodemkwaliteit ter plaatse in beeld gebracht. Door het onder geconditioneerde omstandigheden werken met de grond en het functiegericht toepassen, wordt de grond verantwoord verwerkt. De aanwezige bodemverontreiniging wordt gesaneerd.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) is beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Beleid
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich meebrengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, externe veiligheid, geluid en stof. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1. | 10 meter | 0 meter |
2. | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6. | 1.500 meter | 1.000 meter |
Toetsing
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een milieukundig onderzoek uitgevoerd. In november 2022 heeft Arcadis in opdracht van de gemeente Delft een advies uitgebracht over de indeling van Zandhandel & Overslagbedrijf Van der Waal B.V in de systematiek van Bedrijven en Milieuzonering (zie bijlage 16 Bedrijven en milieuzonering).
Toets activiteit zandhandel aan systematiek bedrijven en milieuzonering
In de bijlage 1 richtafstandenlijst zijn twee activiteiten opgenomen die op de locatie van de zandhandel plaatsvinden:
In de lijst wordt voor de activiteit 'Groothandel in zand en grind' onderscheid gemaakt in bedrijven met bebouwd oppervlak kleiner of groter dan 200 m2. Deze activiteit is ingedeeld in milieucategorie 2 of 3.2 met een richtafstand van 30 of 100 meter, afhankelijk van het bebouwd oppervlak.
In de lijst wordt voor de activiteit 'Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart' onderscheid gemaakt tussen de overslag van onder meer ertsen en mineralen met een opslag oppervlak kleiner of groter dan 2000 m2. Deze activiteit is ingedeeld in milieucategorie 4.2 of 5.2 met een richtafstand van 300 of 700 meter, afhankelijk van het oppervlak van de opslag.
Omdat de activiteit met de grootste richtafstand bepalend is voor de te hanteren richtafstand is de activiteit 'Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart' maatgevend. De opslag vindt plaats in 4 silo's met een totaal oppervlak kleiner dan 2000 m2; het bedrijf valt daarmee in categorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter.
Deze richtafstand is gebaseerd op de het aspect geluid. Omdat het bedrijf wordt gevestigd op een voor geluid gezoneerd bedrijventerrein is de bescherming van gevoelige functies voor het aspect geluid verzekerd. Met het oog hierop wordt de relevante afstand tot gevoelige functies bepaald door het aspect stof. De richtafstand voor stof bedraagt 200 meter.
Toets van de categorie waarin het bedrijf valt binnen de voorschriften
De toekomstige locatie van de Zandhandel ligt in het bestemmingsplan Schieoevers Zuid, dat is vastgesteld op 28 augustus 2012. Het plangebied heeft grotendeels de bestemming bedrijf. De strook langs de Schie heeft de bestemming groen.
Ter plaatse van de bestemming bedrijf, is een bedrijf tot en met categorie 4 conform de lijst van bedrijfsactiviteiten nota 2003 (bijlage 1 bij de regels Lijst van bedrijfstypen) toegelaten. De gehanteerde plansystematiek is afgeleid van Bedrijven en Milieuzonering.
In deze bijlage is onder nummer 6311.2 de activiteit Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart; ertsen, mineralen, e.d., met een opslagopp. < 2.000 m2 opgenomen onder categorie 4. Hiermee is de Zandhandel & Overslagbedrijf Van Der Waal B.V. passend bij de milieucategoriën op het bedrijventerrein.
De strook met de bestemming groen is omsloten door het bedrijventerrein Schieoevers Zuid. Aan de westzijde grenst de stook met de bestemming bedrijf. Aan de oostzijde aan de Schie, grenst de strook met de bestemming groen. De Schie heeft de bestemming water. Het terrein aan de overzijde van de Schie heeft de bestemming bedrijf met als functieaanduiding tot en met categorie 3.2. Ter plaatse van de toekomstige locatie voor de loswal en zandhandel worden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - loswal' en 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel' toegevoegd.
Op grond van de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl, en de luchtfoto die voor dit onderzoek is gebruikt, zijn er binnen een afstand van 200 meter geen gevoelige functies aanwezig dan wel planologisch toegestaan.
Conclusie
Op basis van de afstand tot de gevoelige bestemmingen zijn de loswal en de zandhandel inpasbaar. Deels zal de bestemming 'groen' worden gewijzigd in functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - loswal' en 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel'.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Activiteitenbesluit
De activiteiten van de zandhandel vallen geheel onder het activiteitenbesluit. Artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit stelt dat er een aantal geluidsvoorschriften met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,LT) geldt op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen:
De nieuwe locatie van de Zandhandel is gelegen op industrieterrein Schieoevers Zuid. Op dit terrein is een geluidszone (art. 53 Wgh) vastgesteld. Deze zone is weergegeven in onderstaande afbeelding. Voor deze zone geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,LT) vanwege alle inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein tezamen niet hoger mag zijn dan:
Bij de nieuwe locatie van de Zandhandel ligt een aantal geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Hiervoor geldt een hogere waarde van geluidsbelasting, die maximaal 58dB(A) bedraagt.
Ook is in het Activiteitenbesluit grenswaarden opgenomen voor de piekmomenten, het maximaal geluidniveau (LAmax). Dit zijn:
• 70 dB(A) tussen 07:00 en 19:00 uur;
• 65 dB(A) tussen 19:00 en 23:00 uur;
• 60 dB(A) tussen 23:00 en 07:00 uur.
Verplaatsing Zandhandel en overslagbedrijf Van der Waal B.V.
De zandhandel is voornemens om in de toekomst uit te breiden. Hierdoor zal de overslag van zand groeien van 250.000m3 per jaar naar maximaal 400.000m3 per jaar.
Arcadis heeft voor deze ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 17 Akoestisch onderzoek en 18 Oplegnotitie geluid Zandhandel en openbare loswal).
In het onderzoek is beoordeeld of het haalbaar is om de zandhandel te verplaatsen naar de beoogde In het onderzoek is beoordeeld of het haalbaar is om de zandhandel te verplaatsen naar de beoogde locatie. De zandhandel zal naast de eigen loswal ook gebruik maken van de openbare loswal.
Vooruitlopend op de Omgevingswet is in het onderzoek de geluidsbelasting berekend van alle activiteiten van de Zandhandel op de loswal, zowel binnen de inrichtingsgrens als op het openbare gedeelte. De activiteiten van derden op de openbare loswal zijn hierin niet seperaat meegenomen. In de oplegnotitie is gekeken of er voldoende geluidruimte beschikbaar is voor de overslag van derden op de openbare loswal op basis van de jaargemiddelde geluidbelasting (Lden). Er is in het onderzoek gerekend met de overslag die het bestemmingsplan per jaar maximaal toelaat. De maximale overslag van zand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel' bedraagt maximaal 250.000m3 en de maximale overslag (zand en andere producten) op de openbare loswal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - loswal' bedraagt 150.000m3. De totale maximale jaarlijkse overslag van de zandhandel en derden bedraagt daarmee 400.000m3. De hoeveelheid overslag is in de regels met een maximum begrensd. In het onderzoek is gerekend met een nieuwe kraan, die 4 dB stiller is dan de bestaande kraan. Beide in bedrijf zijnde kranen hebben daardoor een bronvermogen van 100 dB(A).
Uit de rekenresultaten blijkt dat bij woningen in de geluidzone de geluidbelasting vanwege de zandhandel laag is, namelijk maximaal 42 dB(A). De standaardgrenswaarde Activiteitenbesluit wordt wél overschreden, met maximaal 4 dB(A) in oostelijke richting tot een waarde van 54 dB(A) op een afstand van 50 meter. Deze waarde is ruimtelijk aanvaardbaar gelet op de ligging op een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Door de ODH zal dit - op verzoek van de zandhandel - met een maatwerkvoorschrift worden ingepast.
Toetsing Wet geluidhinder
Uit afstemming met de zonebeheerder blijkt dat op de gevel van de woning Rotterdamseweg 189 de geluidbelasting vanwege het industrieterrein toeneemt van 52 dB(A) tot 53 dB(A). Dit komt door afrondingsverschillen, de bijdrage door de verplaatste zandhandel is met 39 dBA) namelijk klein.
Voor de meeste bestaande woningen in de geluidzone geldt een wettelijke grenswaarde van tenminste 55 dB(A). Dit geldt echter niet voor de woning Rotterdamseweg 189, die eerder als gevolg van een geluidzoneverruiming binnen de geluidzone is komen te liggen. Daarbij is verzuimd een hogere grenswaarde vast te stellen, zodat de grenswaarde Wet geluidhinder 50 dB(A) bedraagt. Daaraan wordt nu al niet voldaan. In het kader van de herzonering van industrieterrein Schieoevers is die grenswaarde verhoogd middels een separaat hogere waardebesluit. Ná verhoging van de grenswaarde kan met een maatwerk-voorschrift ook meer geluid (max 4 dB(A) aan de zandhandel worden toegekend.
De openbare loswal onder de Omgevingswet
De openbare loswal is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en het geluid vanwege de openbare loswal wordt niet toegerekend aan het industrieterrein.
Onder de Omgevingswet wordt het geluid vanwege de loswal wél onderdeel van het geluid vanwege het industrieterrein, zodra de geluidproductieplafonds in de zin van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden vastgesteld (dit kan later zijn dan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zelf).
De geluidproductieplafonds worden vastgesteld als jaargemiddelde waarden Lden en Lnight in plaats van de huidige etmaalwaarden (Letm) onder de Wet geluidhinder.
In de oplegnotitie van Arcadis is onderzocht of de geluidruimte van de zandhandel, die onder de Wet geluidhinder op basis van de RBS wordt vastgelegd, voldoende geluidruimte biedt voor het jaargemiddelde gebruik van de zandhandel en het jaargemiddelde gebruik door derden van de openbare loswal tezamen.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting van de zandhandel in Lden minimaal 2 dB lager is dan in Letmaal. Er valt (buiten de nachtperiode) 2 dB vrij.
De vrijvallende geluidruimte in de nachtperiode is tenminste 1 dB, ook in die periode ontstaat er dus enige jaargemiddelde geluidruimte voor het gebruik van de openbare loswal door derden.
Door in de planregels het gebruik van de zandhandel te koppelen aan jaargemiddelde geluidwaarden wordt alvast geanticipeerd op de overgang naar de omgevingswet. Hierdoor ontstaat voldoende geluidruimte voor de inpassing binnen de geluidproductieplafonds van het gebruik door derden van de openbare loswal.
De planregel luidt als volgt:
De jaargemiddelde geluidbelasting door de zandhandel ter plaatse van de aanduiding 'zandhandel', inclusief het gebruik door de zandhandel van de openbare loswal, mag niet hoger zijn dan in onderstaande tabel is aangegeven.
Conclusie
De inpassing van de verplaatste zandhandel leidt tot lage geluidbelastingen op woningen in de geluidzone van industrieterrein Schieoevers. Ondanks de toepassing van een 4 dB stillere kraan wordt de standaardgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit met maximaal 4 dB(A) in oostelijke richting overschreden, tot een waarde van 54 dB(A) op een afstand van 50 meter.
Uit afstemming met de zonebeheerder blijkt dat op de gevel van de woning Rotterdamseweg 189 de geluidbelasting vanwege het industrieterrein (door afrondingsverschillen) toeneemt van 52 dB(A) tot 53 dB(A). Voor de woning Rotterdamseweg 189 is de grenswaarde verhoogd naar 53 dB(A). Ná verhoging van de grenswaarde kan met een maatwerk-voorschrift ook meer geluid (max 4 dB(A) aan de zandhandel worden toegekend.
De verbreding van de Schie en de ruimte die daarbij ontstaat voor een bedrijfsbestemming ten behoeve van de te verplaatsen zandhandel, passen daardoor binnen de grenswaarden voor industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder.
Door in de planregels het gebruik van de zandhandel te koppelen aan jaargemiddelde geluidwaarden wordt alvast geanticipeerd op de overgang naar de Omgevingswet, met voldoende geluidruimte voor de inpassing binnen de geluidproductieplafonds van het gebruik van de openbare loswal door derden.
Wettelijk kader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en een eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de infrastructuur. Voor deze ontwikkeling heeft een verkeerstelling plaatsgevonden (zie 19 Verkeerstelling).
Infrastructuur
Langzaam verkeer
Het plangebied is gelegen aan een loop- en (brom)fietsroute langs de Schie. Als looproute maakt dit onderdeel uit van het hoofdnetwerk voor de voetganger en als (brom)fietsroute is dit onderdeel van het hoofdfietsnetwerk (Mobiliteitsprogramma Delft 2040). De locatie is daarmee goed verbonden met zowel het groene buitengebied als belangrijke stedelijke voorzieningen en stations. Onderdeel van het plan is om deze loop- en fietsverbinding te versterken en te integreren in een groene corridor.
Openbaar vervoer
Het plangebied ligt op circa 15 minuten looptijd en 6 minuten fietstijd van station Delft Campus. Er is geen busvervoer in de nabijheid van het plan. De openbaarvervoerbereikbaarheid is daarmee voldoende.
Gemotoriseerd verkeer
De loswal wordt ontsloten via de Marconiweg. De Marconiweg is een erftoegangsweg als onderdeel van het industrieterrein Schieoevers Zuid (maximumsnelheid 30 km/h). De Marconiweg sluit aan op de wijkontsluitingsweg Schieweg (ter plaatse eveneens 30 km/h) en via deze weg wordt direct aangesloten op de Kruithuisweg, een provinciale stroomweg tussen de rijkswegen A13 en A4. De bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is daarmee goed. De stad Delft en de regio zijn snel en direct bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.
Verkeersaanbod
Het plan maakt een zandhandel met loswal en een openbare loswal mogelijk. De verkeersgeneratie van de zandhandel is maatgevend en wordt beperkt door de overslagsnelheid. Daarom is medegebruik van de openbare loswal noodzakelijk met mobiele kranen. De openbare loswal wordt daarnaast gebruikt door derden. De maximale overslag van zand ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel' bedraagt maximaal 250.000 m3 en de maximale overslag (zand of andere producten) voor de openbare loswal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – loswal' bedraagt 150.000m3. De totale maximale jaarlijkse overslag van de zandhandel en van derden bedraagt gezamenlijk maximaal 400.000 m3. Met een gemiddelde capaciteit van 15 m3 per vrachtwagen zijn jaarlijks maximaal 53.333 vervoersbewegingen te verwachten voor de zandhandel. De verkeersgeneratie van dit plan is daarmee gemiddeld 213 verkeersbewegingen per werkdag (bij 50 werkweken en 5 werkdagen per week).
De zandhandel is geopend maandag tot en met vrijdag van 6.00 uur tot 18.00 uur waarbij de overslag plaatsvindt tussen 7.00 uur en 16.00 uur. Dit type bedrijfsactiviteiten leiden doorgaans tot een relatief evenwichtige verdeling van verkeer over de dag met een kleine extra druk in de ochtendperiode. In dit specifieke geval wordt als worst-case benadering uitgegaan van een extra piekdruk in de ochtendspits (7 tot 8) van 10%. De maximale (worstcase) toename in een ochtendspitsuur is daarmee 26 vrachtwagenbewegingen (13 ingaand en 13 uitgaand), wat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Verkeersafwikkeling
Het plangebied wordt ontsloten via een rechte aansluiting op, en in het verlengde van, de Marconiweg. De Marconiweg sluit aan op de Schieweg en vervolgens de Kruithuisweg (zie 20 Verkeersafwikkeling). De toename van vrachtverkeer leidt op deze wegen niet tot verkeersopstoppingen, daarvoor zijn de aantallen zeer beperkt te noemen. Onderzocht is of het kruispunt van de Marconiweg en de Schieweg voldoende capaciteit heeft. Uit dit onderzoek (Verkeerstelling en bepaling restcapaciteit, dtv-consultants) blijkt dat de restcapaciteit in de spitsen zeer groot is. Het extra verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld via Marconiweg en Schieweg. Het is daarom niet nodig aanpassingen te doen aan deze aansluiting of alternatieve ontsluitingsroutes te gebruiken.
De loswal heeft voldoende opstelruimte voor vrachtwagens (zie 21 Opstelplaats vrachtwagens). Incidenteel kan een vrachtwagen kort moeten wachten voordat deze het terrein op kan rijden. In dat geval is er op de Marconiweg voldoende ruimte voor een vrachtwagen om kort te wachten. Door de breedte en inrichting van de Marconiweg leidt dit niet tot problemen voor de verkeersafwikkeling of bereikbaarheid van aanliggende percelen.
Verkeersveiligheid
Naast een goede verkeersafwikkeling is een veilige inpassing nodig. Er is een aantal aandachtspunten te identificeren, waar in het ontwerp aandacht aan is besteed. Dit zijn:
Kruispunt uitrit met fiets-/bromfietspad
Bij het ruimtelijke ontwerp van de te realiseren loswal, fiets-/bromfietspad en voetpad is rekening gehouden met goede zichtlijnen. Passerende vrachtwagens hebben goed zicht op aankomende (brom)fietsers en voetgangers en vice versa. Bovendien is de openbare verlichting onderdeel van de opgave voor een verkeersveilige kruising. Het ontwerp biedt daarmee de basis voor een verkeersveilig inpassing van de uitrit.
Effecten op incidentele omrijroute bromfietsverkeer
In de bestaande situatie wordt het fiets-/bromfietspad incidenteel afgesloten vanaf de Marconiweg tot aan de Schieweg nabij Avalex. Dit gebeurt als veiligheidsmaatregel wanneer Avalex gebruik maakt van de aanwezige loswal en de kranen voor het laden/lossen over het fiets-/bromfietspad heen bewegen. Het (brom)fietsverkeer wordt daarbij omgeleid via de Marconiweg, Voltaweg en Schieweg. Vanaf de uitrit van de te realiseren loswal tot aan de aansluiting van de Voltaweg op de Marconiweg, levert het extra vrachtverkeer van de te realiseren loswal (in het drukste ochtendspitsuur 25 extra bewegingen per uur), in het geval van deze incidentele en tijdelijke afsluiting daardoor extra potentiële contactmomenten op met (brom)fietsverkeer dat moet omrijden. Het is mogelijk het (brom)fietsverkeer op een andere plek van het fiets-/bromfietspad af te leiden (via de Teslaweg) waardoor het kriskras verkeer op de uitrit wordt vermeden. Deze mogelijkheid is in het ontwerp opgenomen.
Medegebruik gedeelte Turbineweg door (brom)fietsersDoor het verbreden van de Schie en de aanleg van ligplaatsen, is de ruimte voor een vrijliggend fiets-/bromfietspad ter hoogte van de Tubineweg niet mogelijk. (Brom)fietsverkeer wordt daarom over de Turbineweg geleid, parallel aan de Schie. De aansluiting van de Tubineweg op de Energieweg en de aansluiting van het fiets-/bromfietspad op de Turbineweg wordt hiervoor heringericht. De doorgaande fietsroute wordt daarmee doorgezet. Daarnaast is in het ontwerp een doorgaand trottoir opgenomen, zodat voetgangers ongehinderd langs de kade kunnen lopen.
Parkeren
Het totale aantal m2 bvo bestaat uit een kantoor- en kantineruimte van circa 50 m2 bvo en een bedieningsruimte van circa 30 m2 bvo. Op basis van de Nota Parkeernormen 2018 worden hiervoor de functies "kantoor" en "bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief" gehanteerd en als gebied "Rest Delft". De daarbij behorende normen zijn 1,4 respectievelijk 0,85 per 100 m2 bvo. De normatieve parkeerbehoefte bedraagt daarmee 0,7 plus 0,255 = 0,955. Dit betekent een parkeereis van 1 parkeerplaats.
In het ontwerp is rekening gehouden met 2 parkeerplaatsen ten behoeve van de kantoorfunctie op het terrein van de zandhandel. Daarmee wordt ruim voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde functies.
Conclusie verkeer en infrastructuur
Het plangebied is goed ontsloten voor langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer. Ook is het gebied per trein bereikbaar binnen redelijke fietsafstand. De toename van verkeersbeweging als gevolg van de nieuwe functies zijn goed af te wikkelen via de bestaande infrastructuur. In de bestaande loop- en (brom)fietsroute langs de Schie wordt een nieuwe uitrit gerealiseerd om het plangebied te ontsluiten. Op dit kruispunt is sprake van voldoende zicht op bromfietsverkeer en voetgangers en is een verkeersveilig kruispunt in te passen, dat voldoet aan de richtlijnen. Door de bestaande incidentele omleidingsroute voor (brom)fietsverkeer en het medegebruik van de Turbineweg door (brom)fietsverkeer zijn er extra potentiële contactmomenten tussen (brom)fietsers en (vracht)verkeer mogelijk. Door de lage snelheid van het verkeer en de beperkte hoeveelheid verkeer, leidt niet tot verkeersonveilige situaties.
Het plan voldoet op het gebied van verkeer en infrastructuur aan een goede ruimtelijke ordening.
Het is bekend dat in/rondom het plangebied in de Tweede Wereldoorlog oorlogsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierdoor bestaat de kans dat in het gebied (niet gesprongen) Conventionele Explosieven (CE) zijn achtergebleven in de bodem. Om risico's te voorkomen tijdens de werkzaamheden van het project is een Vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd (Bombs Away, 14 februari 2020, 19P194 versie B zie bijlage 22 Niet gesprongen explosieven oeverkade Delftse Schie). Naast het plangebied zelf is hierbij ook het Abtswoudsebos meegnomen/onderzocht omdat daar de vereiste watercompensatie zal worden gerealiseerd.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een aantal op CE verdachte gebieden binnen het uitvoeringsgebied liggen. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden een risico is op het aantreffen van CE en mogelijke detonatie hiervan. Geadviseerd is om voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren in de vorm van een benaderingsonderzoek. Met het uitvoeren van dit aanvullend onderzoek wordt voldaan aan het belang van NGE en vormt dit aspect geen belemmering voor het project.
Afbeelding: Onderzoeksgebied (bron: Vooronderzoek Bombs Away 14 februari 2020)
Wettelijk kader
Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.
Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
Bestaande situatie plangebied
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het onderzoeksgebied uit veen, het zogenaamde Hollandveen. Rond 300 voor Chr. werden er in dit veen geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet (Laagpakket van Walcheren). Deze geulafzettingen komen in vrijwel het gehele onderzoeksgebied voor. Buiten deze geulen werd een dik kleipakket afgezet.
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden dan ook ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Vanuit historische kaarten zoals de Kaart van Kruikius (1712) is er een molenplaats uit de Nieuwe Tijd binnen het plangebied bekend.
Archeologisch onderzoek
Er zijn in het verleden verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd binnen het plangebied. Er heeft een bureau- en booronderzoek plaatsgevonden (J.P. Bakx (red), 2013: Verbreding van de Delftse Schie, Schiekade (gemeente Delft). Een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, Delftse Archeologische Rapporten 115), op basis waarvan een vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden in de vorm van proefsleuven (J. Loopik, R.C.A. Geerts en J. Huizer, 2014: Vergraven loopgraven. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het kader van de verbreding van de Delftse Schie, gemeente Delft, ADC Rapport 3711). Met deze onderzoeken is aangetoond dat in het grootste gedeelte van het plangebied geen archeologische resten aanwezig zijn.
Archeologische medebestemming
Het grootste gedeelte van het plangebied is onderzocht en heeft geen medebestemming archeologie nodig. Het zuidelijke deel van het plangebied is nog niet onderzocht en hier is sprake van twee archeologische verwachtingszones. Omdat aan deze zones verschillende vrijstellingen worden gekoppeld, is er ook sprake van twee archeologische medebestemmingen. Indien bodemverstorende ingrepen de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, is archeologisch onderzoek een voorwaarde bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
De zone “Waarde – Archeologie I” omvat de zone waarvan op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat er een molenplaats aanwezig was tijdens de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Binnen deze zone zijn bodemingrepen tot 50 m2 en 30 cm –maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
De zone 'Waarde -Archeologie II” omvat geulafzettingen van de Gantel Laag waarop bewoningsresten vanaf de Romeinse tijd aangetroffen kan worden. Binnen deze zone zijn bodemingrepen tot 100 m2 en 40 cm –maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Daarnaast is te alle tijden, binnen het gehele bestemmingsplangebied, de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vind waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (in deze, bij de gemeente Delft via telnr. 0620526028). Indien het bevoegd gezag van mening is dat dit noodzakelijk is, moet er tijd en ruimte geboden worden de resten te onderzoeken, documenteren en eventueel veiligstellen. Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit. Consequenties die hieraan verbonden kunnen worden zijn het intrekken van de verleende omgevingsvergunning of het opleggen van een geldboete. Deze meldingsplicht geldt ook in gebieden waar geen archeologische medebestemming van kracht is en ook voor werkzaamheden die binnen de vrijstellingsgrenzen vallen.
Afbeelding: Plangebied met aangeduid 2 medebestemmingen Archeologische Waarde.
Historische ontwikkeling, cultuurhistorische waarden
De Delftse Schie is als hoofdwetering samen met de aansluitende slotenpatroon en strokenverkaveling kenmerkend voor het veenontginningslandschap. De Delftse Schie werd in de 11de eeuw gegraven en was daarvoor een veenstroompje. De waterloop diende, naast voor berging en afvoer van overtollig polderwater, ook voor de scheepvaart en werd tussen de 17de en 19de eeuw gebruikt als trekvaartroute.
De Delftse Schie vormde de verbinding tussen Delft en Rotterdam en maakte deel uit van een groot netwerk van trekvaarten in Holland. De trekvaarthistorie zorgde voor een belangrijke ontwikkeling op het gebied van personenvervoer, waarbij de trekschuiten langs het jaagpad werden voortgetrokken naar de juiste bestemming. Het jaagpad langs de Delftse Schie is in het plangebied nog goed te herkennen als verhard fietspad.
Naast de hoofdwetering en het jaagpad is de poldergrens op de Cultuurhistorische Kaart van de provincie Zuid-Holland aangeduid als waardevol historisch-landschappelijke lijn. In het plangebied is echter de poldergrens, bestaande uit de hoofdwetering en aansluitende perceelssloten, niet meer goed te herkennen door het bedrijventerrein aan weerszijden van de Schie. Deze relatie tussen het bewoningslint langs de Schie en het achterliggende polderlandschap is nog wel aanwezig ten zuiden van het plangebied. Wat betreft historisch bouwkundige waarden in het plangebied, zijn de drakentanden noemenswaardig. Deze trapeziumvormige betonnen blokken maken onderdeel uit van de Duitse verdedigingslinie (Atlantikwall) en hebben een hoge cultuurhistorische waarde als elementen die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog.
Ontwerp
Met de nieuwe plannen wordt de westelijke Schieoever in het plangebied grotendeels getransformeerd van een landschappelijke groene oever naar een meer industriële harde oever. Door de verbreding van de Schie kan het historisch jaagpad, nu nog te herkennen in de vorm van het fietspad, niet behouden blijven op de huidige locatie. Het fietspad wordt verplaatst om de verbreding van de Schie te accommoderen en zo wordt ook het jaagpad na de werkzaamheden teruggebracht. In de huidige situatie zijn de drakentanden op een dijkje gesitueerd en deels aan de hoogteverschillen aangepast. In de plannen worden de tanden verschoven maar blijven deze wel aanwezig in hetzelfde gebied.
Afweging
Met de verplaatsing van de loswallen wordt de huidige groene en glooiende oever ter plekke van de loswallen aangepast naar een hardere kade, vergelijkbaar met de kades in gebied ten noorden van de Kruithuisweg. Het groengebied in het midden zal opnieuw als groengebied worden ingericht, waarbij de drakentanden naar het westen worden verschoven. Ook het fietspad zal worden verschoven.
Vanuit de waardering voor de Schie als belangrijke provinciale trekvaartroute wordt het fietspad gezien als verwijzing naar het voormalige jaagpad. Belangrijk is om deze structuur te handhaven.
Het verplaatsen van de drakentanden is onvermijdelijk. Door deze echter in het nieuwe ontwerp zorgvuldig op te nemen, wordt het cultuurhistorische verhaal op een goede manier zichtbaar gemaakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de delen van het plangebied die een groene invulling behouden net zoals in het voorheen geldende bestemmingsplan. Ook de aanduiding ecologische verbindingszone blijft daarbij behouden. Binnen deze bestemming zijn onder andere toegestaan groenstructuren, recreatieve voorzieningen en langzaam verkeersroutes.
Verkeer
In de bestemming 'Verkeer' zijn de gebruikelijke functies toegekend zoals hoofdrijbanen, verblijfs- en verkeersvoorzieningen, kades, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Middels de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - loswal' is een openbare laad- en losfunctie mogelijk gemaakt. Tevens is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandhandel' opgenomen waarmee op die locatie specifiek zandhandel activiteiten worden toegestaan.
Water
De bestemming 'Water' laat zien welk deel van de bestaande kade wordt afgegraven ter verbreding van de Schie. Deze gronden hadden voorheen de bestemming 'Groen' en dat wordt nu gewijzigd in de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. De bestemming komt overeen met de bestemming 'Water' in het bestemmingsplan Schieoevers Zuid.
Overige bestemmingen
Waarde - Archeologie
In het plangebied zijn, voor een klein gedeelte, twee dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan 100 dan wel 50 m2, of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.
Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is opgenomen ter bescherming van de aanwezige drakentanden langs de Schie ter hoogte van de Turbineweg. Dit object heeft cultuurhistorische waarde. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden gekoppeld om de cultuurhistorisch waarden te beschermen en te behouden. Tevens is aan deze bestemming een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een beschermingszone van een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen, zoals 'Groen' en 'Verkeer'. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
6.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een aanwijzing opgenomen (vrijwaringszone - vaarweg) ter bescherming van het beheer en onderhoud en de veiligheid van het vaarverkeer op de Schie. Daarvoor is het niet wenselijk in de vrijwaringszone te bouwen. Met een omgevingsvergunning is het onder voorwaarden wel mogelijk. De vaarwegbeheerder moet om advies worden gevraagd als over een vergunningaanvraag wordt beslist.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is. In lid 2 staan de gebruiken welke een uitzondering vormen op het eerste lid.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Als kader voor handhaving wordt het door B&W vastgestelde beleidskader 'Veiligheid van de gemeente Delft' gehanteerd. Handhaving zal plaatsvinden op basis van strategie (risicoanalyse, prioriteren en programmeren). Aandachtspunten daarbij zijn onder andere: de gevolgen voor gebruikers en omgeving (veiligheid, gezondheid en milieu), het gedrag van de overtreder, legalisatiemogelijkheden, beschikbare capaciteit en de termijn waarbinnen handhaving mogelijk is (de wettelijk redelijke termijn waarbinnen zaken verjaren).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden of andere partijen. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg is het concept- ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners:
1. Provincie Zuid-Holland;
2. ProRail;
3. KPN;
4. Tennet;
5. Stedin;
6. Gasunie;
7. Evides;
8. Pipeline Control;
9. Veiligheidsregio Haaglanden;
10. Hoogheemraadschap van Delfland;
11. Ministerie van Defensie;
12. Ministerie van I&W/Rijkswaterstaat;
13. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;
14. GGD Haaglanden.
De onder 1, 4, 6, 7, 9 en 12 genoemde instanties hebben gereageerd en aangegeven geen opmerkingen over het plan te hebben. De onder 3 en 10 genoemde instantise hebben een inhoudelijke reactie ingediend. Deze reacties worden hieronder besproken. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
Reactie KPN
Samenvatting
KPN geeft aan in het verleden (2020) reeds contact te hebben gehad met Arcadis over de voorgenomen plannen. De plannen hebben grote consequenties voor de hoofdinfrastructuur van KPN op diverse locaties die de Schie kruisen. In verband hiermee wenst KPN in een vroeg stadium betrokken te worden bij de verdere uitwerking van de plannen zodat rekening gehouden kan worden met de belangen/infratructuur van KPN.
Reactie
Het belang van KPN wordt onderschreven door de gemeente. Het verzoek voor nader overleg/afstemming is doorgezet naar Arcadis.
Reactie Hoogheemraadschap van Delfland
Samenvatting
Paragraaf 3.3.1 en paragraaf 4.3: Bij Delfland is inmiddels nieuw waterschapsbeleid vastgesteld. Verzocht wordt de tekst aan te passen met verwijzing naar het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6).
Reactie
De tekst is aangepast in de betreffende paragrafen.
Samenvatting
In de inleiding wordt aangegeven, dat de Beleidsregel dempen en graven compensatie van
verharding voorschrijft. Dit is onjuist. De Beleidsregel dempen en graven schrijft voor, dat
te dempen water elders in open water gecompenseerd dient te worden. De compensatie
van toename van verhard oppervlak komt voort uit het standstill-beginsel, conform de
beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast. Verzocht wordt dit aan te passen.
Reactie
Dit is aangepast in de tekst.
Samenvatting
Verzocht wordt de waterparagraaf nader uit te werken. Aandachtspunten hierbij zijn de mogelijkheden voor het afwateren op een ander peilvak, de ingevulde watersleutel toe te voegen, getallen inzake verharding in de tabel en in de tekst met elkaar in overeenstemming te brengen en te onderbouwen hoe afwatering van de ligplaatsen en de loswal naar de Schie gerealiseerd wordt.
Reactie
De waterparagraaf is aangepast met inachtneming van de aangegeven punten.
Samenvatting
Aangegeven wordt, dat de verbreding van de Schie voldoende oppervlak biedt, om voor de opgave van de ligplaatsen en de loswal te compenseren. Dit is mogelijk maar van belang is, dat het gegraven water niet al voor andere projecten ingezet is. Dit dient in de watervergunning te worden uitwerkt.
Reactie
Dit zal in de watervergunning uitgewerkt worden.
Samenvatting
Er wordt op gewezen, dat vergunningen verplicht zijn voor het dempen en graven en het graven van extra water voor de realisatie van oppervlaktewater (in en ander peilvak).
Reactie
Hier wordt rekening mee gehouden.
Samenvatting
Verzocht wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie van de wateropgave op te nemen.
Reactie
Het is niet gebruikelijk voorwaardelijke verplichtingen op te nemen in een plan, die betrekking hebben op verplichtingen/afspraken die uitgevoerd zullen worden door het bevoegd gezag zelf. Het is vaste jurisprudentie dat een voorwaardelijke verplichting niet nodig is als de gemeente eigenaar is van de gronden waarop de maatregelen moeten worden getroffen en de gemeente het (derhalve) in haar macht heeft de noodzakelijke maatregelen te treffen. De realisatie van de wateropgave in het Abtswoudse bos, als resultante van intensief overleg tussen gemeente/pro- vincie/Staatsbosbeheer en Hoogheemraadschap, wordt in de waterparagraaf gedetailleerd beschreven en is daarmee voldoende in het bestemmingsplan opgenomen.
Samenvatting
Verzocht wordt vast te leggen, dat de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen is, om verslechtering van de grondwaterstanden te voorkomen. De grondwaterstand van bestaande gebouwen mag niet veranderen. Het wel/niet ontstaan van grondwaterproblemen is in de huidige situatie niet te beoordelen. Daarnaast is ook de vraag, waar naartoe een mogelijke drainage zal afwateren. Verzocht wordt dit verder uit te werken.
Reactie
Deze aspecten worden meegenomen in de verdere uitwerking van de plannen. Deze plannen zullen in samenspraak met het hoogheemraadschap worden uitgewerkt. Het voorkomen van wijzigingen in de grondwaterstand betreft een uitvoeringsaspect. Uit de waterparagraaf blijkt dat de maatregelen hiervoor uitvoerbaar zijn. Uitvoeringsaspecten kunnen niet met een voorwaardelijke verplichting in de planregels worden opgenomen. Bovendien legt de gemeente - zoals eerder aangegeven - zichzelf geen voorwaardelijke verplichting op.
Samenvatting
Verzocht wordt de verlegging van de kering in de waterparagraaf op te nemen en de nieuwe ligging van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” op de verbeelding aan te geven.
Reactie
Dit is aangepast op de verbeelding.
Samenvatting
In het waterstaatswerk en de beschermingszone gelden regels en beperkingen (zie Beleidsregel medegebruik waterkeringen). Voor de verlegging van de kering en activiteiten in deze zones is een watervergunning verplicht.
Reactie
Hier wordt rekening mee gehouden.
Zienswijze
Na het wettelijk vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gemeente Delft en Provincie Zuid-Holland zijn gezamenlijk opdrachtgever voor deze ontwikkeling. Hierbij zijn geen marktpartijen betrokken waarop kostenverhaal van toepassing is. Verplicht kostenverhaal is derhalve niet aan de orde. Ter uitvoering van de verschillende onderdelen van deze ontwikkeling hebben gemeente en provincie voldoende financiële middelen gereserveerd en beschikbaar.