direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schenkel-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor de wijk Schenkel-Zuid dient een integrale herziening van het ter plaatse vigerende bestemmings- en wijzigingsplan plaats te vinden. De wijk Schenkel-Zuid is duidelijk als eenheid herkenbaar en van andere wijken gescheiden door grote infrastructurele voorzieningen. De wijk is een duidelijke en vrij compacte eenheid die begrensd wordt door de metrobaan, de groenzone/leidingenstrook (tussen Schenkel-Noord en -Zuid), de Capelseweg en de Ringvaart. Schenkel-Zuid kan gekenmerkt worden als een relatief homogene wijk. Met uitzondering van de bebouwing tussen de Ringvaart en de Bermweg is er sprake van herkenbare, ontworpen eenheden.

Doel van het voorliggende bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende bestemmingsplan, door het bieden van een eenduidige samenhangende juridisch-planologische regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente wijzigingen in de wetgeving en het beleid. De juridisch-planologische regeling zal in beperkte mate uitbreiding van bestaande functies mogelijk moeten maken, maar dient ook voldoende waarborgen te bieden voor handhaving van de ruimtelijke kwaliteit. Het is slechts mogelijk ontwikkelingen die voldoende concreet zijn en waarvan de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond in het bestemmingsplan op te nemen. Het voorliggende bestemmingsplan is daarom overwegend consoliderend van aard. Uitsluitend ter plaatse van de Bermweg 216 wordt middels dit bestemmingsplan vervangende nieuwbouw mogelijk gemaakt. Indien zich na de vaststelling van het bestemmingsplan, gedurende de planperiode (10 jaar), gewenste ontwikkelingen voordoen zou hieraan op basis van een (postzegel)bestemmingsplan of op basis van een omgevingsvergunning (activiteit afwijken van het bestemmingsplan) medewerking kunnen worden verleend. Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan is in maart 2014 de 'Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Schenkel-Zuid' vastgesteld.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 en 7 gaan ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door Schenkel-Noord (de Molenbuurt en het sportpark Schenkel), aan de westzijde door de Middeltocht, aan de zuidzijde door de Ringvaart en ten slotte aan de oostzijde door de Capelseweg (zie figuur 1.1). De wijk Schenkel-Zuid is onderverdeeld in de buurten Bloemenbuurt-Oost, Bloemenbuurt-West, Florabuurt, de Akker/Haagwinde en de lintbebouwing langs de Kralingseweg en de Bermweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0001.jpg"

2.2 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden tot het inwerkingtreden van het onderhavige plan het volgende bestemmings- en wijzigingsplan:

  • bestemmingsplan 'Schenkel-Zuid', vastgesteld op 8 november 2005, goedgekeurd op 13 februari 2006. onherroepelijk op 13 april 2006;
  • wijzigingsplan 'Narcisstraat', vastgesteld op 20 september 2010, onherroepelijk sinds 2 december 2010.

2.3 Schenkel - Zuid

Kenmerkend voor Capelle aan den IJssel is, dat de gemeente is opgebouwd uit een aantal min of meer zelfstandige wijken. De wijken zijn duidelijk als eenheid herkenbaar en onderling van elkaar gescheiden door vaak grootschalige infrastructurele voorzieningen. De overgang tussen de wijken is daardoor heel herkenbaar. De opbouw van de wijk Schenkel-Zuid wijkt niet af van dit principe. De wijk is een duidelijke en vrij compacte eenheid die begrensd wordt door de metrobaan, de groenzone/leidingenstrook (tussen Schenkel-Noord en -Zuid), de Capelseweg en de Ringvaart. Schenkel-Zuid kan gekenmerkt worden als een relatief homogene wijk. Met uitzondering van de bebouwing tussen de Ringvaart en de Bermweg is er sprake van herkenbare, ontworpen eenheden. De wijk Schenkel-Zuid is onderverdeeld in de buurten Bloemenbuurt-Oost, Bloemenbuurt-West, Florabuurt en De Akker/Haagwinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0002.png"

Figuur 2.1 Buurtindeling Schenkel-Zuid

2.4 Deelgebieden

De bebouwing is overeenkomstig de periode van aanleg in vier verschillende typen te ontleden (zie figuur 2.2):

  • 1. de bebouwing parallel aan de Ringvaart en Bermweg is te typeren als "historische lintstructuur";
  • 2. de bebouwing van Schenkel-Oost is te typeren als "tuindorp" (Bloemenbuurt oost en bloemenbuurt west, gemeentelijk beschermd dorpsgezicht);
  • 3. de bebouwing van Schenkel-West is te typeren als "het nieuwe bouwen" (Florabuurt, Akkerwinde);
  • 4. het gebied aan weerszijden van de Schenkelse Dreef is te beschouwen als "het passtuk" (Haagwinde, bungalows Kralingseweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0003.png"

Figuur 2.2 Bebouwingstypologie

2.4.1 Ringvaart en Bermweg

De lintbebouwing langs de Bermweg kent een grote variatie in hoofdzakelijk woningen in één laag met een kap. De oriëntatie van de voorgevels op de Bermweg zorgt voor de sterke samenhang. Het oostelijk deel van de Bermweg, gelegen tussen de aansluiting op de Kralingseweg en de kruising met de Capelseweg is de meest gemêleerde bebouwing. Dit heeft ook te maken met een grote mate van functiemenging. Winkels, bedrijven, bedrijfsgebouwen en woningen wisselen elkaar af. Het westelijk gedeelte, gelegen tussen de gemeentegrens en de Schenkelse Dreef, heeft daarentegen een homogeen woonkarakter.

2.4.2 Bloemenbuurt-Oost en -West

De Bloemenbuurt is grotendeels gebouwd in de jaren vijftig en zestig en bestaat uit kleine eengezinswoningen en portiekwoningen. Het overgrote deel van de woningen in de Bloemenbuurt-Oost is in de jaren '50 gebouwd. Voorzieningen in de buurt zijn de kerk en een uitvaartzorg die als gemeentelijke monumenten zijn aangewezen, winkels en bedrijven.

In de Bloemenbuurt-Oost zijn rond 60% van de woningen rijenwoningen en ongeveer 30% zijn etagewoningen. De resterende woningen zijn twee onder een kap woningen. Bijna 75% van de woningen is in eigendom bij de Stichting Havensteder. De Bloemenbuurt-Oost scoort in een bewoners enquête relatief laag. Met name de ouderdom van de woningen wordt hierbij genoemd. Andere zaken waar volgens de bewoners aandacht aan moet worden besteed zijn onderhoud van groen en openbare ruimte, aanwezigheid van speelvoorzieningen en verkeersoverlast.

De Bloemenbuurt-Oost is vrijwel in zijn geheel aangeduid als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Schenkel-Oost. Het beschermde dorpsgezicht beslaat circa één derde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0004.png"

Figuur 2.3 begrenzing beschermd dorpsgezicht Schenkel-Oost

Het aanwijzingsbesluit (zie Bijlage 1) dateert van 24 november 2009, waarin Schenkel-Oost is benoemd als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Er is verder een zestal gemeentelijke monumenten binnen het plangebied, zoals de Schenkelkerk en de basisschool aan het Ericaplein. Een meerderheid van de woningen bevindt zich binnen dit beschermd dorpsgezicht. Dit betekent dat de woningen beschermd zijn en dat bij (ver)bouwen rekening moet worden gehouden met aangrenzende architectonische waarden en het stedenbouwkundige beeld. In de toekomst zal een groot deel van de woningen niet meer voldoen aan de woonwensen van bewoners en zullen ze afgeschreven zijn. Anno 2014 is het de vraag hoe de kwaliteit van deze woningen verbeterd kan worden met behoud van architectonische en stedenbouwkundige aspecten uit de wederopbouw. Omdat in het beschermd dorpsgezicht de meeste woningen van Stichting Havensteder zijn, zullen gesprekken gevoerd moeten worden met de verschillende actoren (bewoners, corporatie, gemeente etc.) om tot een haalbaar proces te komen.

In de Bloemenbuurt-West wonen procentueel gezien de meeste ouderen. Dit heeft ook te maken met de aanwezigheid van het ouderencomplex Schinckelhove en de galerijflat aan het Meidoornveld die erg in trek is bij senioren vanaf 55 jaar. Uit een bewoners enquête blijkt dat bewoners in deze buurt ruim tevreden zijn. Alleen de aanwezigheid van voldoende speelplekken wordt als aandachtspunt aangegeven.

De Bloemenbuurt kent een grote mate van menging van functies. Her en der in de wijk zijn verschillende bedrijven te vinden, in sommige gevallen op achterterreinen. Het buurtwinkelcentrum "de Luifel" is daarentegen juist enigszins aan de rand van de wijk gesitueerd. Tezamen met de gemengde bedrijvigheid aan de Bermweg en de Kanaalweg, vormt het een uitgestrekt lint van gedifferentieerde voorzieningen. In de buurt zijn ook voorzieningen aanwezig zoals een aantal kerken, verzorgingshuis en andere maatschappelijke instellingen.

2.4.3 Florabuurt (Bongerd, Wingerd, Wilgenhoek, Dotterlei)

De Florabuurt wordt gekenmerkt door een rechthoekige 'stempel'-structuur daterend uit de jaren vijftig en zestig. De Florabuurt is de grootste buurt van Schenkel met circa 850 woningen, die gebouwd zijn in de jaren '60 en '70. De buurt is ruim en groen van opzet en bestaat overwegend uit huurwoningen. De Florabuurt bestaat vrijwel uitsluitend uit middel- en hoogbouw. Langs de zijkant van de Florabuurt zijn enkele bedrijven en maatschappelijke instellingen gevestigd. In de Florabuurt ligt het buurtwinkelcentrum De Wingerd met een beperkt aantal winkels, waaronder een grote supermarkt. Daarnaast herbergt de Florabuurt het buurthuis, De Wel. In de Florabuurt wonen relatief veel gezinnen met kinderen.

2.4.4 De Akkerwinde / Haagwinde / Bermweg / Kralingseweg

Het grootste gedeelte van de woningen in Akkerwinden en Haagwinde is gebouwd tussen 1970 en 1989 en de rest van de woningen is van voor 1960 (Bermweg). De buurt heeft vier verkavelingstypologieën namelijk grote bouwblokken in het groen ten westen van Haagwinde. Ten oosten van de Haagwinde zijn het rijenwoningen. Ten oosten van de Schenkelsedreef bevinden zich vrijstaande woningen (Kralingseweg) en ten zuiden van de buurt lintbebouwing (Bermweg). Het grootste deel van de woningen zijn etagewoningen. Alle woningen in de buurt zijn privé eigendom of particulier verhuurd. Aanwezigheid en onderhoud van speelgelegenheden voor kinderen en jongeren worden aangewezen als aandachtspunt. Bewoners geven aan dat het parkeren op de Akkerwinde een probleem vormt. Om een oplossing te bieden aan het parkeerprobleem is het gebied met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' vergroot.

2.5 Verkeersstructuur

In het kader van de Ruimtelijke Visie Schenkel Zuid is onderzoek gedaan naar de verkeersstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0005.png"Figuur 2.4 Verkeersstructuur Schenkel-Zuid

De hoofdontsluitingen binnen de wijk Schenkel Zuid zijn de Schenkelsedreef, Kralingseweg en Bermweg. Deze verkeersaders vormen samen met de groene hoofdstructuur de openbare hoofdstructuur voor de wijk van waaruit auto's, fietsen en voetgangers van de vier buurten ontsloten worden. De Schenkelsedreef en de Kralingseweg hebben in het profiel vrijliggende fiets- en voetpaden terwijl bij de Bermweg, het fietsen op de rijbaan plaatsvindt.

Secundaire wijkontsluitingen zijn wegen die de buurten onderling met elkaar verbinden of die de hoofdontsluiting voor de buurt is. In Schenkel Zuid zijn dat de Dotterlei, de Bongerd en de Wingerd, Lupinestraat, Violierstraat en de Goudenregenstraat en de Haagwinde. In figuur 2.4 is een weergave gegeven van de verkeersstructuur. Parkeren, te hard rijden en andere verkeersproblematiek worden in de Buurtmonitor van 2012 als aandachtpunten genoemd. Deze aandachtspunten zullen verder onderzocht en opgelost worden.

2.6 Groen- en waterstructuur

Schenkel Zuid is een relatief groen- en waterrijke wijk met een evenwichtige verdeling tussen prive- en openbaar groen. De ruimtelijke opzet van de wijk is gebaseerd op enkele hoofdassen met een groene inrichting. Deze zijn de Schenkelsedreef, Kralingseweg en de Bermweg.

Aan de noordzijde van de wijk bevindt zich een groene recreatieve route die Schenkel Zuid met de Molenbuurt en sportpark Schenkel verbindt.

In de buurtmonitor 2012 wordt in de buurt Bloemenbuurt-oost het onderhoud van de openbare ruimte en met name het openbaar groen als aandachtspunt genoemd.

De wijk Schenkel zuid heeft een sterke groen en waterstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0006.png"

Figuur 2.5 Groen- en waterstructuur Schenkel-Zuid

2.7 Woningvergroting

In de Ruimtelijke Visie Schenkel-Zuid wordt ingegaan op de mogelijkheden van woninguitbreiding. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen woninguitbreiding door enerzijds dakkapellen en dakopbouwen en anderzijds woninguitbreiding door uitbouwen aan de woning door middel van bijbehorende bouwwerken. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de landelijke regeling voor vergunningvrij bouwen. Deze regeling is nader toegelicht in paragraaf 5.5.

2.7.1 Dakkapellen en dakopbouwen

Voor een dakkapel of dakopbouw aan de achterzijde van een woning zijn vergunningvrije opties mogelijk. Aan een dakkapel of dakopbouw aan de voorzijde van een woning zijn meer eisen verbonden. Ook bij een beschermd dorpsgezicht zijn er opties, zij het echter wel beperkt. Toch geldt er een aantal uitgangspunten die ervoor zorgen dat de ruimtelijke samenhang en karakteristiek van een woning en de straat waar deze in staat gehandhaafd blijven. Deze eisen zijn opgenomen in de Welstandsnota. In de Welstandsnota is ook opgenomen dat voor beschermde dorpsgezichten altijd een toetsing door de Commissie voor Welstand & Monumenten plaats dient te vinden. Dit vanwege het bijzondere karakter van een beschermd dorpsgezicht.

Het algemene uitgangspunt voor het uitbreiden van de woning door middel van een dakkapel of -opbouw is dat een dakkapel en/of -opbouw een ondergeschikte toevoeging moet zijn aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel of -opbouw mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel of -opbouw nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van het straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot en tussen dakkapel en de rand van het dakvlak (per woning) ten minste 0,5 meter bedragen. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.

Aan de voorzijde moet voorzichtiger worden omgesprongen met het aanzicht van de woning, dan aan de achterzijde. Bij dakopbouwen op een schuin dak mag de goothoogte van de opbouw nooit hoger zijn dan de oorspronkelijke nok en de hellingshoek van het dakvlak mag niet veranderen. Er geldt voor alle vormen van dakuitbreiding dat aan de eisen zoals gesteld in het geldende welstandsbeleid moet worden voldaan. Het gevolg van deze voorwaarden is dat er, voor woningen die niet over voldoende hoogteverschil beschikken tussen de goot- en nokhoogte, geen mogelijkheid is om een dakkapel of –opbouw te plaatsen.

Typologieën

Het grootste deel van de grondgebonden woningen in Schenkel-Zuid is voorzien van een zadeldak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0007.png"

Type 1

Op de woningen die een uitbreiding hebben is de meest voorkomende uitbreiding een dakkapel aan de achterzijde. Dit is vaak een dakkapel van een bescheiden formaat en een plat dak. Deze vorm komt ook veel voor als er op het voordakvlak een dakkapel is geplaatst. Ook dakkapellen die een groter deel van het dakvlak innemen komen vaak voor, zowel aan de voor- als aan de achterzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0008.png"

Type 2

In mindere mate komen er andere vormen voor, zoals een dakkapel met een flauwere dakhelling dan het bestaande dakvlak, doorlopend tot aan de nok. Deze komen zowel op het voor- als het achterdakvlak voor en soms op beide. Ook is deze vorm op één dakvlak aanwezig met op het andere dakvlak een dakkapel met plat dak. Dit type kan ook voorkomen in combinatie met een dakkapel type 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0009.png"

Type 3

Een vorm van dakopbouw die ook elders in de gemeente voorkomt is een dakopbouw waarbij het voordakvlak is doorgetrokken en daarmee ook een nokverhoging is gerealiseerd. Deze vorm komt voor als een smalle variant (die slechts een deel van het dakvlak beslaat) en als een brede variant (die bijna het gehele dakvlak beslaat). Dit type kan ook voorkomen in combinatie met een dakkapel type 1 aan de voorzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0010.png"

Welke dakkapellen zijn waar toegestaan

Onderstaand figuur geeft een weergave van welke dakkapellen waar zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0011.png"

Type 4a en 4b

De laatste variant is ook een nokverhoging, maar dan door de nok voor een deel of over de gehele breedte van de woning op te tillen en aan beide zijden van de nok uit te breiden. Daarbij kan gekozen zijn om de aansluiting halverwege het oorspronkelijke dakvlak te plaatsen (type 4a), of om de gehele voor- en achtergevel verticaal te verlengen (type 4b).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0012.png"

Welke dakopbouwen zijn waar toegestaan

Onderstaand figuur geeft een weergave van welke dakopbouwen waar zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0013.png"

Dakkapellen en dakopbouwen in dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling om dakkapellen en dakopbouwen mogelijk te maken. Ten aanzien van de verschillende (bovengenoemde) typen geldt dat dakopbouwen zijn toegestaan met dien verstande dat:

  • 1. bij dakopbouwen op een schuindak de goothoogte van de opbouw nooit hoger mag zijn dan de oorspronkelijke nok en de dakhelling overeenkomt met de dakhelling van het bestaande dakvlak;
  • 2. de reeds eerder gerealiseerde dakopbouw op een naar maat en type vergelijkbare woning binnen hetzelfde dakvlak maatgevend is en het toetsingskader betreft voor de nieuwe dakopbouw op hetzelfde dakvlak;
  • 3. een volledige dakophoging over de volledige breedte en diepte van de woning niet is toegestaan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Het Rijk kiest hierbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Capelle aan den IJssel relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Het Barro bevat geen bepalingen die een specifieke opdracht betekenen voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Conclusie met betrekking tot rijksbeleid

Mede door het nationale karakter van de SVIR en het Barro bevatten deze beleidsstukken geen relevante bepalingen voor dit consoliderende bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit.

Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur

Met de Visie Ruimte en Mobiliteit richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan zijn in de nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit geen relevante passages opgenomen.

Conclusie

De Visie Ruimte en Mobiliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.2 Programma Ruimte (2014)

In het Programma Ruimte is door de provincie het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren.

De volgende operationele doelen kunnen zijn relevant voor het plangebied.

  • Beter benutten bestaande stads- en dorpsgebied: De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente hier een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied.
  • Detailhandel bundelen binnen de provinciale hoofdstructuur detailhandel: Het provinciale detailhandelsbeleid is er op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking.

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan zijn in het Programma Ruimte geen relevante passages opgenomen.

Conclusie

Het Programma Ruimte staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Verordening Ruimte (2014)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Met de verordening richt de provincie zich op doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid. De verordening bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van voorliggend consoliderend bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.

Artikel 2.1.1

lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Het plan voorziet uitsluitend in vervangende nieuwbouw ter plaatse van de Bermweg 216. Hiermee neemt het aantal woningen echter niet toe waardoor geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.3.4 Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. Sinds 2008 is het beleidsveld wonen sterk in beweging. De woningmarkt en daarmee ook de noodzakelijke doorstroming is nagenoeg tot stilstand gekomen. Woningen staan langer te koop en prijzen dalen. Ondanks de crisis is tot 2010 doorgebouwd, daarna is de nieuwbouw gestagneerd.

De crisis op de woningmarkt is niet in zijn geheel te wijten aan de economische recessie. Onderzoek toont aan dat de woningmarkt structureel is veranderd. Aan de vraagkant is kwaliteit belangrijker geworden. Ook veranderen demografische voorspellingen. In sommige landelijke regio's van Zuid-Holland daalt de bevolkingsomvang. Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving. De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. Passend betekent dat:

  • Voldoende woningen aansluiten bij de sociaaleconomische situatie van bewoners, zo mogelijk ook voor een volgende levensfase (levensloopbestendig);
  • Woonmilieus passen bij de wensen van bewoners, bijvoorbeeld qua bereikbaarheid, voorzieningen, levensloopbestendigheid, dichtheid, relatie met groen;
  • Woningen en woonmilieus duurzaam (People, Planet, Profit) zijn, nu en in de toekomst;
  • Woonmilieus passen binnen de ruimtelijke visie.

Met dat uitgangspunt in het achterhoofd zijn vijf ambities geformuleerd:

  • 1. Regionale verscheidenheid behouden en benutten;
  • 2. Provincie stelt kaders voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats;
  • 3. Voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • 4. Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
  • 5. Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan staat de Woonvisie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningbouw mogelijk. Het plan voorziet uitsluitend in vervangende nieuwbouw ter plaatse van de Bermweg 216. Hiermee neemt het aantal woningen echter niet toe.

3.3.5 Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010-2020

Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosetta indeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0014.png"

Figuur 3.1 De Rosetta-indeling

Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod.

Over het algemeen komt een behoefte naar voren aan meer woningen in zeven van de negen woonmilieus: grootstedelijk, rustig en exclusief stedelijk, grondgebonden en exclusief suburbaan, landelijk en dorps. Het overschot zit in de levendig-stedelijke milieus en de compact-suburbane milieus.

Voor de gemeente Capelle aan den IJssel is er een overschot aan compact suburbaan en een tekort aan grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen.

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan staat het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het plan voorziet uitsluitend in vervangende nieuwbouw ter plaatse van de Bermweg 216. Hiermee neemt het aantal woningen echter niet toe waardoor geen sprake een ontwikkeling.

3.3.6 Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Keur

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken.

Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak.

Het waterbeheerplan 2010 - 2015 geeft aan dat er bij een verhardingstoename van >500 m² een watercompensatie binnen het peilgebied dient plaats te vinden.

In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Conclusie

Voor vaststelling van dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld die ter beoordeling is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. Deze waterparagraaf en de bijbehorende conclusie is opgenomen in paragraaf 4.5.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030-Parkstad naast economische motor

Capelle aan den IJssel heeft op 2 juli 2012 een nieuwe stadsvisie gekregen. De stadsvisie 2030 biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen. De Structuurvisie is de ruimtelijke vertaling ervan.

Het doel van deze structuurvisie is het weergeven van de toekomstige inrichting van de gemeente in 2030. De structuurvisie dient als leidraad en toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een (wettelijk verplicht) uitvoeringsprogramma.

In de Stadsvisie is de ambitie vastgelegd dat Capelle aan den IJssel in 2030 een aantrekkelijke en duurzame parkstad is met een gedifferentieerd woonaanbod en veel groen en water. Het karakter van de Parkstad wordt bepaald door de groene randen van de stad, de groene hoofdstructuren in de stad en het groen en water middenin de woongebieden.

Er is behoefte aan centrale wijkfuncties met een goed basisaanbod aan winkels en dienstverlening in elke wijk. Zorg, onderwijs en basisgezondheidszorg zijn op wijkniveau gebundeld. Dergelijke centra zijn meer dan een plaats om boodschappen te doen. Dit zijn ook de plaatsen in de wijk waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De wijkvoorzieningen zijn een aanvulling op het stedelijk niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0015.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart

Ruimtelijke opgaven

De ambities op het gebied van groen en water, wonen, economie, bereikbaarheid, zorg, onderwijs en sport leiden tot diverse ruimtelijke opgaven. Een aantal van deze opgaven zijn met elkaar verweven en kunnen daarom niet los van elkaar worden gezien. Waar verschillende ruimtelijke opgaven in een gebied bij elkaar komen, spreken we van kansgebieden. In deze gebieden is samenhangende vernieuwing belangrijk. Gebiedsvisies vormen de basis voor afspraken met andere participanten en zijn toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er zijn de volgende kansgebieden benoemd:

  • Gebied 1 Centraal Capelle;
  • Gebied 2 Landelijk Capelle;
  • Gebied 3 Bongerd / Wingerd e.o.

Relevante passages met betrekking tot Schenkel-Zuid

Hoogbouw:

De visie op hoogbouw is aangepast. Er zijn verschillende redenen om de visie op hoogbouw aan te passen:

  • de ambitie om meer grondgebonden suburbane woonmilieus te realiseren;
  • de vraag naar hoogbouw is aanmerkelijk minder groot dan eerder gedacht;
  • in de praktijk is gebleken dat de markt geen belangstelling heeft om gebouwen met meer dan 21 lagen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0016.png"

Figuur 3.3 Uitsnede visiekaart bebouwingshoogte (indicatief)

De Florabuurt mag tot maximaal 8 bouwlagen hoog gebouwd worden en in de Akkerwinde en de serviceflat/Lupinehof langs het Meidoornveld mag tot maximaal 13 bouwlagen gebouwd worden. Voor de Akkerwinde betreft het de feitelijke bestaande hoogte. De serviceflat langs het Meidoornveld heeft 9 bouwlagen. Er zijn geen plannen deze flat uit te breiden. De visiekaart bebouwingshoogten geeft aan wat indicatief als maximale hoogte is toegestaan. Lager bouwen mag altijd, hoger niet.

Dit consoliderende bestemmingsplan gaat echter uit van de bestaande bouwhoogte als maximaal toelaatbare bouwhoogte.

Werken in de wijken:

Niet alleen op bedrijfsterreinen vinden economische activiteiten plaats, maar ook verspreid in de wijken is veel economische activiteit aanwezig. Uitgangspunt is bedrijvigheid in de wijken mogelijk maken. In het voorliggende bestemmingsplan worden daarom kleinschalige, in woonomgeving passende bedrijven en ondernemingen toegestaan.

Detailhandel:

Capelle aan den IJssel heeft een fijnmazig opgezette detailhandelsstructuur. Binnen deze structuur vervult de Koperwiek de rol van hoofdwinkelcentrum. Daarnaast zijn er twee wijkwinkelcentra, de Terp en de Scholver, en zeven verspreid gelegen buurtwinkelcentra en -steunpunten. Deze wijk- en buurtcentra zijn voornamelijk op de dagelijkse sector gericht. Supermarkten zijn de dragers voor deze centra. In de wijk Schenkel bevinden zich veel gespecialiseerde, niet-dagelijkse, aanbieders en Capelle XL is van vroeger uit de meubelboulevard. De winkelcentra verschillen in hun functioneren, maar hebben op dit moment allemaal bestaansrecht.

Wijkwinkelcentra De Terp, De Scholver en buurtwinkelcentra 's Gravenland & De Wingerd:

Het winkelapparaat van Capelle aan den IJssel zal zich in meer of mindere mate continue moeten aanpassen. Buurtwinkelcentra 's Gravenland en De Wingerd zullen moeten worden gemoderniseerd wil het in de toekomst nog een rol spelen binnen het winkelapparaat. De uitstraling en toegankelijkheid zullen moeten worden aangepast.

Overige centra: Schenkel

Het winkelgebied Schenkel heeft een eigen functie waar men doelgericht naar toe gaat. Het heeft geen volwaardig dagelijks aanbod, maar wel zeer specialistisch niet-dagelijks aanbod. De enorme spreiding in de herkomst van de klanten geeft de bijzondere positie van dit winkelgebied aan. De uitwisseling met een supermarkt met de andere aanbieders is beperkt. Voor de toekomst is het van belang dat de huidige leegstand niet wordt ingevuld met andere functies dan detailhandel die de aantrekkelijkheid van het winkelapparaat kunnen schaden. Dit door mogelijk gevaar van het wegvallen van de samenhang in de plint. Naar de toekomst toe is het van belang om de samenhang in de plint met zijn specialistische invulling te behouden.

Zorg en welzijn:

Het beroep op welzijns- en zorgvoorzieningen neemt toe. Vooral als gevolg van de vergrijzing en de stijgende levensverwachting. Het is belangrijk dat de wens van ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen mogelijk wordt gemaakt. Deze wens leeft niet alleen bij de ouderen zelf, maar wordt ook gedragen door Rijk, zorgverzekeraars en andere bestuurlijke en maatschappelijke partijen. De overheid stimuleert al langer dat mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen (extramuralisering). Om dit mogelijk te maken wordt wonen, welzijn en zorg op een meer integrale manier vorm gegeven. Dit kan onder meer door middel van 'woonzorgservicezones'. Dit zijn gebieden waar wonen, zorg en welzijn op een dusdanige manier met elkaar zijn gecombineerd, dat het mogelijk is om zelfstandig te blijven wonen tot het echt niet anders meer kan. Door de samenwerking tussen maatschappelijke partijen wordt er bovendien voor gezorgd dat het aanbod integraler wordt en optimaal aansluit bij de behoeften van de Capellenaar.

In Capelle aan den IJssel is in drie gebieden inzet gepleegd om tot woonzorgservicezones te komen: Middelwatering-West, Schollevaar en Oostgaarde. Gemeentebreed wordt ingezet op een goede sociale infrastructuur, zoals de sociale netwerken, mogelijkheden tot ontmoeting en activiteiten. De gemeente bekijkt samen met maatschappelijke partners en marktpartijen de mogelijkheden tot het versterken van de samenwerkingsverbanden. Daar waar bij ruimtelijke ontwikkelingen samenwerking ontstaat tussen partijen op het gebied van wonen, welzijn en zorg, zal de gemeente dit positief ondersteunen.

Onderwijslocaties:

Er staan diverse onderwijsinstellingen in Capelle aan den IJssel. In de Capelse visie zorgt de gemeente voor voldoende onderwijshuisvesting in een behoorlijke staat van onderhoud in iedere wijk. Vierkante meters in onderwijsgebouwen die niet in gebruik zijn bij het primair onderwijs worden effectief en efficiënt ingezet, bij voorkeur voor kindgerelateerde maatschappelijke voorzieningen, maar andere functies zijn ook mogelijk.

Basisscholen

De samenstelling van de bevolking van Capelle aan den IJssel zal gaan wijzigen. Het aantal senioren neemt toe en het aantal jongeren zal dalen. Dit is ook terug te zien in de leerlingenprognoses. Uitgaande van deze prognoses zal, zonder ingrijpen, de overcapaciteit stijgen van circa 17 % op dit moment naar circa 27% in 2030. Onder overcapaciteit wordt in dit geval verstaan de aan het onderwijs toegekende ruimte die volgens de normen niet meer noodzakelijk is voor onderwijs. De overcapaciteit voor het basisonderwijs wordt in een aantal gevallen ingezet voor activiteiten van andere maatschappelijke organisaties. Overcapaciteit is dan ook niet hetzelfde als leegstand. Zonder ingrijpen zal de leegstand echter wel snel stijgen. Deze overcapaciteit kan op een aantal manieren worden aangepakt, namelijk door: herpositionering, doorverwijzing, medegebruik, vorderen, verhuur en uiteindelijk onttrekking. Aanpassingen aan schoolgebouwen, dan wel het onttrekken van schoolgebouwen wijzigt de ruimtelijke structuur en biedt kansen voor het terugdringen van leegstand, het verbeteren van de gemiddelde kwaliteit van onderwijsgebouwen en het toevoegen van nieuwe functies.

Kansgebieden:

De kansen zijn het grootst waar verschillende ruimtelijke projecten in één gebied bij elkaar komen. Dit zijn de kansgebieden. Als gemeente en marktpartijen erin slagen om deze projecten in samenhang te ontwikkelen, versterken ze elkaar. Om deze samenhang te creëren, wordt door betrokken partijen binnen een kansgebied, een gebiedsvisie ontwikkeld. De gebiedsvisie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. De gebiedsvisies gaan in op het toekomstperspectief van in het gebied gelegen (maatschappelijk) vastgoed (inclusief schoolvoorzieningen), aanwezige monumenten en de openbare ruimte. Na een gebiedsanalyse worden de (toekomstige) uitdagingen in dit gebied vastgesteld en gezamenlijke ambities ten aanzien van het kansgebied geformuleerd. De kansgebieden zijn:

  • Gebied 1: Centraal Capelle

Winkelcentrum De Koperwiek, het stadsplein, De Hoven, De Wiekslag, Merellaan, Rubenssingel, Amandelhof, Unilocatie Alkenlaan/Pelikaanweg, Meeuwensingel, TNT locatie, complex 747, Fazantstraat.

  • Gebied 2: Landelijk Capelle

Oeverrijk, 's Gravenweteringpark/Kanaalweg, Tennislocatie 's-Gravenweg.

  • Gebied 3: Bongerd / Wingerd e.o.

Gebied 3: Bongerd / Wingerd e.o. (na 2020)

De Bongerd / Wingerd bestaat uit portiekflats. Deze woningen behoren tot de kwetsbare woningvoorraad en zullen in de toekomst niet meer voldoen aan de woonwensen van de bewoners. De woningen zijn eigendom van Stichting Havensteder. De woningen zijn rond 2030 financieel afgeschreven. Dan moet bekend zijn wat de toekomstwaarde van deze woningen is en welke ingreep/investering plaats moet vinden om de buurt vitaal te houden. Binnen het gebied bevinden zich ook locaties in eigendom van particulieren en van de gemeente, die voor herontwikkeling in aanmerking komen. Goede inpassing in de toekomstplannen van de Stichting heeft toegevoegde waarde.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van karakter. Aangezien de serviceflat langs het Meidoornveld nog geen concrete uitbreidingsplannen heeft zal (in tegenstelling tot de visiekaart voor bebouwingshoogten) gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, de bestaande bouwhoogte als maximaal toelaatbaar wordt aangehouden. De bestaande legaal aanwezige bedrijvigheid en detailhandel zal positief worden bestemd, waarbij tevens ruimte wordt geboden aan kleinschalige, in de woonomgeving passende, bedrijvigheid.

3.4.2 Ruimtelijke Visie Schenkel Zuid (2014)

De Ruimtelijke Visie Schenkel Zuid is opgesteld in het kader van de actualisatie van bestemmingsplan Schenkel-Zuid. De Ruimtelijke Visie geeft een beeld van mogelijk toekomstige ontwikkelingen die een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk maakt. In de Ruimtelijke Visie Schenkel Zuid worden ook de toekomstige ontwikkelingen in de wijk geschetst. Voor een nadere beschrijving van de Ruimtelijke Visie Schenkel Zuid wordt verwezen naar paragraaf 2.4. Hierin wordt, op basis van de Visie, een beschrijving van de wijk gegeven, waarbij een sociale- en ruimtelijke analyse wordt gemaakt, waarbij de sterke- en zwakke punten van de wijk inzichtelijk worden gemaakt.

3.4.3 Wijkuitvoeringsplan Schenkel 2010-2013

Om in haar werkwijze beter aan te sluiten bij de wensen van de bevolking koos Capelle aan den IJssel in 2009 voor een nieuwe wijkaanpak. De nieuwe aanpak betekende dat eerst een wijkanalyse is opgesteld, waarna het Wijkoverlegplatform (Wop) is gevraagd om een Toekomstagenda op te stellen. In de Toekomstagenda zijn de ambities, knelpunten en zorgen van bewoners op buurt- en wijkniveau verzameld en geclusterd.

Veelal waren dit aandachtspunten voor de korte termijn. Echter zijn er ook punten aangegeven die gelden voor een langere periode en gericht zijn op de toekomst van de wijk. Als belangrijk thema voor Schenkel wordt de herstructurering van de wijk genoemd (met name de hoge flats in de Florabuurt zijn op termijn aan vernieuwing toe). Een ander aandachtspunt voor de toekomst van de wijk is het creëren van een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Zo wonen er relatief veel ouderen in de wijk en is het aantal allochtone bewoners hoog.

In de wijkvisie staat het kader voor de komende tien jaar dat als uitgangspunt dient voor de verbeteringen die in de wijk plaats gaan vinden. Deze beschrijving wordt verduidelijkt door het noemen van doelen, die niet alleen richten op ruimtelijke ontwikkelingen maar ook sociale aspecten bevatten.

In het wijkuitvoeringsplan zijn per deelgebied aandachtpunten geformuleerd.

Florabuurt

In de Toekomstagenda hebben de bewoners van de Florabuurt de prioriteit vooral op het fysieke vlak gelegd (verkeer, woningen), maar daarnaast ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor maatschappelijke voorzieningen en overlast.

Bloemenbuurt-Oost en -West

In de Bloemenbuurt-Oost en -West spelen wat betreft haar inwoners de thema's verkeer, veiligheid en openbare ruimte.

Akkerwinde en Haagwinde

De inwoners van de Akkerwinde en de Haagwinde hebben vooral wensen aangegeven op het gebied van bestrating, parkeergelegenheid en verkeer.

Conclusie

De wijkvisie heeft een doorvertaling gekregen in de gemeentelijke structuurvisie. In de structuurvisie wordt beschreven waar bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen plaats moeten gaan vinden en welke ruimtelijke opgaven aandacht moeten krijgen. Deze structuurvisie bevat ook concrete uitspraken over de wijk Schenkel. In voorliggend bestemmingsplan wordt, zover als met dit instrument mogelijk, rekening gehouden met de aandachtspunten per deelgebied.

3.4.4 Woonvisie 2013-2020 Parkstad naast economische motor

Op 10 juni 2013 is door de gemeenteraad de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Het beleidsveld wonen is de komende jaren erg dynamisch. Er spelen vele ontwikkelingen. Zo is dankzij de economische crisis de woningmarkt vastgelopen en veranderd in een kopersmarkt. De financieringsmogelijkheden van consumenten zijn beperkt, de wet- en regelgeving wijzigt. Binnen deze wispelturige context waarvan het voor zowel de markt als de overheid moeilijk is in te schatten welke koers gevaren moet worden, probeert de gemeente Capelle aan den IJssel via de Woonvisie enig houvast te creëren en van Capelle aan den IJssel een Parkstad te maken met een gevarieerde woningvoorraad waar vanzelfsprekend voor iedereen plaats is.

In de woonvisie ligt de nadruk op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat aandacht moet uitgaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).

Hoewel de woningvoorraad binnen Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede jonge woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherp in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan worden gedacht aan goed onderhoud van de openbare ruimte, sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

De woningvoorraad bevat voldoende eengezinswoningen die aantrekkelijk zijn voor middeninkomens. Deze worden echter bezet door senioren. Er wordt ingezet op het verleiden van de senioren tot verhuizing door aantrekkelijke woningen te bouwen, hen te betrekken in het proces en zorgservice te verlenen. Dit op nieuwbouwlocaties en binnen de bestaande woningvoorraad in woonzorgservicezones.

Starters hebben binnen de woonruimteverdeling een grote slaagkans. In de toekomst wordt starters vooral een kans geboden om in de bestaande woningvoorraad een woning te vinden, via de stadsregionale woonruimteverdeling, maar in de buurten waar herstructurering plaats zal gaan vinden worden de mogelijkheden onderzocht om grondgebonden starterswoningen toe te voegen.

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan staat de Woonvisie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningbouw mogelijk. Het plan voorziet uitsluitend in vervangende nieuwbouw ter plaatse van de Bermweg 216. Hiermee neemt het aantal woningen echter niet toe.

3.4.5 Groenvisie "Groene lijnen naar de toekomst"

De Groenvisie is op 19 september 2011 vastgesteld en heeft als input gediend voor de structuurvisie 2030. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en geeft een antwoord op de vraag: "hoe zorgen wij ervoor dat die groene kwaliteit blijft, mee ontwikkelt en sterker wordt?" De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het in standhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdig, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant.

De visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers 'landschap en cultuurhistorie', 'ecologie' en 'cultuurlijk groen'. De hoofdstructuur is onaantastbaar en krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema's ontwerp, inrichting en sortiment, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0017.png"

Figuur 3.4 Hoofdgroenstructuur

Conclusie

Het bestaande structurele groen zal in dit consoliderende bestemmingsplan worden voorzien van een passende groenbestemming. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de Groenvisie.

3.4.6 Uitgiftebeleid openbaar groen

In Capelle aan den IJssel hebben bewoners de mogelijkheid om openbaar groen, dat grenst aan het eigen perceel, te kopen of te huren om hun tuin te vergroten. Dit is geregeld in het uitgiftebeleid. Om bij de uitgifte van openbaar groen de kwaliteit van een buurt te waarborgen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • de openbare ruimte moet toekomstbestendig zijn;
  • de openbare ruimte moet aantrekkelijk en veilig zijn;
  • de openbare ruimte moet goed beheerd en gebruikt kunnen worden.

Op basis van deze uitgangspunten zijn criteria opgesteld, waaraan een uitgifteverzoek wordt getoetst. Daarnaast wordt bij een uitgifte in het contract opgenomen dat elke erfafscheiding, die op de grens met de openbare ruimte wordt geplaatst, begroeid moet zijn. Hierdoor wordt de groene kwaliteit van een buurt behouden of zelfs verbeterd.

Conclusie

Het bestaande structurele groen zal in dit consoliderende bestemmingsplan worden voorzien van een passende groenbestemming. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met het uitgiftebeleid. Het bestemmingsplan maakt geen directe gronduitgiftes mogelijk.

3.4.7 Bomenbeleidsplan

Op 22 april 2013 is het bomenbeleidsplan met bijbehorende bomenverordening vastgesteld door de gemeenteraad. De ambitie is dat de bomen in onze gemeente een mens-, natuur- en milieugerichte waarde hebben. Niet elke waarde is op elke plek echter even belangrijk. Grotere groengebieden hebben veel betekenis voor de natuur, terwijl in woonbuurten het menselijke aspect een grotere rol speelt. Het doel is behoud, ontwikkeling en versterking van de bomenstructuur. Met het bomenbeleid wordt ingezet op:

  • een evenwichtig en gevarieerd bomenbestand, met gezonde en veilige bomen. Zowel kwantiteit (aantal) als kwaliteit is daarbij belangrijk;
  • de juiste boom op de juiste plaats;
  • een goede bescherming van bijzondere bomen;
  • een effectief bomenbeleid zonder overbodige regelgeving;
  • betrokkenheid van bewoners vooraf in plaats van bezwaren achteraf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0018.png"

Figuur 3.5 Streefbeeld bomenstructuur

De ambitie en doelen worden vertaald in de boomstructuur. In het bomenbeleidsplan zijn richtlijnen voor ontwerp, beheer en communicatie opgenomen. Tot slot is er een bomenverordening vastgesteld. Hierin staan de regels met betrekking tot het kappen en herplanten.

Conclusie

Het bestaande structurele groen, waarin veel bomen uit het bomenbeleidsplan zijn opgenomen, zal in dit consoliderende bestemmingsplan worden voorzien van een passende groenbestemming. Het bomenbeleidsplan staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.8 Welstandsnota

Op 11 november 2013 is de Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt aangegeven aan welke welstandscriteria bouwplannen worden getoetst en op welke accenten in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet.

Uitgangspunt van het nieuwe beleid is enerzijds het aanpassen aan nieuwe wetgeving en anderzijds het beperken van de regelgeving op het gebied van welstand. In de huidige wet- en regelgeving heeft de burger meer vrijheid gekregen om bouwopgaven vergunningvrij uit te voeren. Er worden drie niveau's van welstand onderscheiden, welstandsluw, regulier en bijzonder. De wijze van toetsen is per welstandsniveau verschillend. Ook is het aantal gebiedstypen beperkt. De welstandscriteria zijn in aantal gereduceerd en in versimpelde vorm beschreven. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van toelichtende voorbeelden om uit te leggen wat gewenst is.

Bij het toetsen van een plan voor nieuwbouw of verbouw aan redelijke eisen van welstand wordt in de eerste plaats gekeken of de karakteristiek van het gebied in stand wordt gehouden of wordt versterkt. Daarnaast wordt gekeken naar de kwaliteit van het gebouw zelf. Omdat veel gebieden beschikken over overeenkomstige karakteristieken als gevolg van een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis, ontwikkelingswijze en samenhang van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte, is het nodig om elke wijk of buurt afzonderlijk te beschrijven. Gebieden met dezelfde karakteristieken worden ondergebracht bij een gebiedstype. De opbouw en onderverdeling in verschillende gebiedstypen wordt de gebiedstypologie genoemd. De gebiedstypologie vormt de basis van de welstandsnota. De gebiedstypologieën die aan het plangebied zijn toegekend zijn opgenomen in figuur 3.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0019.png"

Figuur 3.6 Uitsnede welstandtypologiekaart

Voor het plangebied Schenkel-Zuid zijn de volgende gebiedstypologiën opgenomen:

  • Historische polderlinten;
  • Planmatige woongebieden;
  • Individuele bouw;
  • Hoogbouw;
  • Architectonische ensembles;
  • Grootschalige voorzieningen in het groen.

Op grond van deze gebiedstypen zijn gebiedscriteria opgesteld op basis waarvan het bouwplan wordt beoordeeld.

Conclusie

De welstandsnota is een aanvulling op voorliggend bestemmingsplan. De welstandsnota staat hierdoor de vaststelling niet in de weg.

3.4.9 Visie Slim Reizen

Verschillende studies laten zien dat veel van de bereikbaarheidsproblemen zich niet meer laten oplossen door nieuwe infrastructuur. Bovendien staat op steeds meer plekken de leefbaarheid onder druk. Dit vraagt om een nieuwe aanpak die gevonden is onder het motto SLIM Reizen. Op 6 juli 2009 heeft de gemeenteraad de verkeersvisie Slim Reizen vastgesteld. Slim Reizen staat voor het mogelijk maken van sociaal-economische activiteiten en ontwikkeling door:

  • mensen te verleiden gebruik te maken van andere vervoerwijzen;
  • de infrastructuur beter te benutten;
  • maatregelen te treffen om de negatieve effecten van bereikbaarheid op leefkwaliteit en verkeersveiligheid te verminderen.

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan staat de Visie Slim Reizen de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.10 Fietsplan 2010-2020, uitwerking gemeentelijke verkeers- en vervoerplan

In het Fietsplan wordt op basis van het verkeers- en vervoerplan SLIM Reizen ingezoomd op de fiets. In het plan wordt aangegeven waar betere fietspaden en nieuwe verbindingen nodig en mogelijk zijn. Fietsparkeervoorzieningen vormt een ander belangrijk speerpunt uit het plan. Voor het bepalen van de omvang van de fietsparkeervoorzieningen per functie hanteert de gemeente de 'Leidraad fietsparkeren' van het CROW(publicatie 291). De maatregelen uit het fietsplan moeten leiden tot een toename van het fietsaandeel met 3% in 2020 ten opzichte van 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0020.png"

Figuur 3.7 Regionale fietsroutes (oranje = regionale fietsroutes, blauw = gemeentelijke hoofdfietsroutes).

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan staat het Fietsplan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.11 Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel

Op 14 maart 2006 is door het college van burgemeester en wethouders de Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze auto- en fietsparkeernomen voldoen. Bij herinrichting moet het aantal bestaande parkeerplaatsen van vóór de herinrichting minimaal weer terugkomen. Om nieuwbouwplannen te toetsen aan de gemeentelijke parkeernormen is deze opgenomen in Bijlage 2 van de regels. De nota parkeernormen wordt momenteel geactualiseerd.

De normen voor het fietsparkeren zijn eveneens opgenomen in bijlage 2. Hierbij dient getoetst te worden aan de fietsnormen van het CROW.

3.4.12 Milieubeleidsplan 2009-2012

De werkingssfeer van het milieubeleidsplan 2009-2012 is eind 2012 met 2 jaar verlengd samen met een concreet uitvoeringsprogramma. Het milieu-uitvoeringsprogramma 2013-2014 is opgebouwd rond de milieuthema's van het Milieubeleidsplan 2009-2012. Hierin staat het thema Zichtbaar Duurzaam centraal. Het milieu-uitvoeringsprogramma geeft richting aan het verbeteren van de leefbaarheid en duurzaamheid op korte termijn (2015). Op de lange termijn (tot 2030) is de ambitie van de gemeente om de duurzame ontwikkeling te stimuleren.

De activiteiten van het uitvoeringsprogramma zijn geclusterd in drie groepen, gerelateerd aan de verschillende rollen die de gemeente bij een project of activiteit kan vervullen:

  • 1. duurzaam samenwerken: samen met o.a. Havensteder, bewoners en bedrijven activiteiten ontplooien op het gebied van energiebesparing;
  • 2. duurzaam informeren en stimuleren: Actief inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties informeren en stimuleren. Hierbij is van belang om te vermelden, dat deze partijen het zelf moeten oppakken;
  • 3. duurzaam integreren: Hierbij zet de gemeente duurzaamheid in als randvoorwaarde voor (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Duurzame ontwikkeling

In het milieubeleidsplan is als doelstelling opgenomen dat duurzame ontwikkeling een proces is, waarbij concrete handelingen en beslissingen worden geplaatst in een bredere context dan voorheen: wat heeft de handeling of beslissing voor effect op de lange termijn, niet alleen in de eigen omgeving, maar ook op een groter (mondiaal) schaalniveau. Door dit onderwerp te benoemen als koploper in het milieubeleid, wordt bewerkstelligd dat de gemeente de eerste stappen zet in de verduurzaming van de gemeente.

Wettelijk kader

De overheid stimuleert duurzaam bouwen door strengere eisen te stellen aan de energieprestatie van gebouwen. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020. Hierdoor is met name het aspect "energie in de gebruiksfase" in wetgeving verankerd. In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatie coëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis per 1 januari 2011 0,6. Naar verwachting zal de EPC uiteindelijk in 2020 worden aangescherpt tot 0,0.

Binnen de stadsregio is een convenant Verbeteren energieprestatie nieuwbouw afgesloten (augustus 2012). Hierin is afgesproken bij meer dan 50 woningen om de nieuwbouw te verduurzamen en de energieprestaties te verbeteren. Met deze afspraken worden extra eisen gesteld die verder gaan dan het Bouwbesluit met name op het gebied van energie. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het Instrument GPR Gebouw®.

Instrument GPR Gebouw®

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu minder wordt belast, er wordt een goede leefkwaliteit gerealiseerd en het gebouw heeft een lange levensduur. De gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw® en stelt dit instrument beschikbaar aan bouwers in de gemeente. In het instrument wordt onderscheid gemaakt in de thema's, energie, milieu, afval, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Gebouwontwerpen worden getoetst aan een ambitieniveau door maatregelen in te voeren in het digitale instrument GPR Gebouw®. De te nemen maatregelen kunnen door de ontwikkelaar zelf worden gekozen. GPR Gebouw® geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (matig, bouwbesluit of anderszins minimaal) tot 10 (zeer goed).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0021.png"

Figuur 3.8 voorbeeld GPR-gebouw score (rood cijfer= score onder de ambitie, groen = voldoet aan ambitie)

Conclusie

In voorliggend consoliderend bestemmingsplan worden geen grote ontwikkelingen opgenomen. Individuele bouwplannen moeten voldoen aan het Bouwbesluit.

3.4.13 Structuurvisie Detailhandel 2015

Op 9 februari 2015 is de Structuurvisie Detailhandel 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van de nieuwe structuurvisie kan worden geconcludeerd dat:

  • de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur in evenwicht is en voldoende goed functioneert;
  • de hoofdstructuur bestaat uit het Stadshart, de twee wijkcentra De Terp en De Scholver, de twee buurtcentra 's-Gravenland en Slotplein, het buurtsteunpunt De Wingerd, de winkelstrip Schenkel en de PDV-locatie CapelleXL;
  • aan versterking van detailhandel buiten deze structuur wordt niet meegewerkt (met uitzondering van gemakswinkels op kantoren-/bedrijventerreinen);
  • behalve aan de fysieke uitbreiding van het Stadshart De Koperwiek, CapelleXL (binnen vak A) en De Scholver niet wordt meegewerkt aan verdere uitbreiding (in m2 winkelvloeroppervlak) van de detailhandel;
  • winkelcentra of winkelstraten buiten de hoofdstructuur (Maria Daneelserf, Doormanstraat, Kanaalweg en solitair gelegen winkels) bij actualisatie van het betreffende bestemmingsplan een andere bestemming krijgen, waarbij de huidige detailhandel kan blijven voortbestaan, maar het pand een andere functie kan krijgen na bedrijfsbeëindiging;
  • alle detailhandelsinitiatieven, waarvoor het afwijken van het bestemmingsplan nodig is, getoetst worden met behulp van het in de structuurvisie opgenomen beoordelingsschema;
  • medewerking kan worden verleend aan upgrading/revitalisering van winkelcentra binnen de hoofdstructuur, zolang deze verbeteringen blijven binnen de huidige oppervlakte van deze centra;
  • de branchering voor vak A CapelleXL wordt verbreed naar alle branches van 'volumineuze artikelen' en grootschalige leisurefuncties bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor vak A;
  • de beperking in metrage voor supermarkten in bestemmingsplan Schollevaar te zijner tijd wordt geschrapt.

Conclusie

In voorliggend consoliderend bestemmingsplan worden geen nieuwe detailhandels ontwikkelingen opgenomen. Het bestemmingsplan past hiermee in de Structuurvisie Detailhandel 2015.

3.4.14 Prostitutiebeleid

Op 4 juli 2000 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van het voorstel inzake het prostitutiebeleid en het aanvullen van de Algemeen Plaatselijke Verordening, het prostitutiebeleid voor de gemeente vastgesteld. Besloten is seksinrichtingen geen bestemming binnen woongebieden te geven en het maximum aantal vergunningen te stellen op één. Een “nulbeleid” was gelet op het rijksbeleid niet toegestaan.

Conclusie

Voor het plangebied zal een verbod voor seksinrichtingen worden opgenomen. Hiermee past het bestemmingsplan binnen de kaders van het prostitutiebeleid.

3.4.15 Archeologie en cultuurhistorie

De Nota Archeologie 2010-2014 heeft als uitgangspunt “de gemeente streeft ernaar om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zo veel mogelijk ontzien. Archeologische waarden kunnen zodoende behouden blijven en er worden opgravingkosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, is tijdige inbreng van archeologische informatie en belangen noodzakelijk. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft uitgesproken op verantwoorde wijze met het archeologisch erfgoed in de bodem om te willen gaan. Binnen het grondgebied van de gemeente zijn diverse vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa 1000 bekend. Voor te ontwikkelen arealen (woningbouw, bedrijventerreinen, infrastructuur etc.) dient vooraf geïnventariseerd te worden op archeologische waarden in de bodem.

De beleidsnota's met betrekking tot archeologie, cultuurhistorie en monumenten en de bijbehorende betekenis voor dit bestemmingsplan zijn opgenomen in paragraaf 4.11 Archeologie, 4.12 Cultuurhistorie.

3.4.16 Monumenten

De wijk Schenkel-Zuid heeft één beschermd dorpsgezicht: Schenkel-Oost (Bermweg, Freesiastraat, Jasmijnsingel, Narcisstraat, Violierstraat, Lupinestraat). Een nadere beschrijving van het beschermd dorpsgezicht is opgenomen in paragraaf 2.4.2.

Daarnaast heeft Schenkel-Zuid 6 gemeentelijke monumenten, te weten:

Adres   Omschrijving  
Freesiastraat 2   Gereformeerde Kerk Capelle aan den IJssel (vanaf 1968 Immanuelkerk genoemd).Huidige functie: uitvaartcentrum Capella (sinds 2001). Zeldzaamheidswaarde  
Bermweg 29b   Kerkgebouw. De Schenkelkerk heeft stedenbouwkundige waarde als essentieel onderdeel van de ritmiek van de Bermweg.  
Bermweg 290   Kaaspakhuis. Huidige functie: bedrijfsruimte. Grotendeels authentiek bedrijfsmonument. Waardevol vanwege markante bouwmassa en uniciteit.  
Bermweg 292   Woonhuis. Karakteristiek villa-achtig woonhuis. Waardevol als voorbeeld van Interbellum architectuur; metselwerk, deuren en vensters in geheel oorspronkelijke staat.  
Ericaplein 11   Protestants Christelijke basisschool. Stedenbouwkundige waarde. In het ritme van de naoorlogse bebouwing aan het historische lint van de Bermweg is de Groen van Prinstererschool een belangrijk stedenbouwkundig element.  
Bermweg 13,15   Het Beijerinckgemaal is aangewezen als monument vanwege de architectuurhistorische, cultuurhistorische, historisch-civieltechnische en landschappelijke waarde  

Alle aanwezige monumenten zijn voorzien van een nadere aanduiding op de verbeelding en bijpassende beschermingsregeling in de regels.

3.4.17 Bed and Breakfastbeleid

De Bed and Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid. Gemeenten krijgen steeds vaker verzoeken voor het starten van een B&B-activiteit binnen een woonfunctie. De gemeente Capelle aan den IJssel vormt geen uitzondering op deze landelijke tendens.

Om aan de vraag te kunnen voldoen heeft de gemeente Capelle aan den IJssel een Bed and Breakfastbeleid opgesteld.

Voorgesteld wordt om de voorwaarden waaronder een Bed and Breakfast toelaatbaar is op te nemen in de bestemmingsplannen die worden herzien. Op die manier kan middels een binnenplanse afwijking een vergunning verleend worden voor een Bed and Breakfast.

Een bed & breakfast is een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

In principe kan er overal binnen de gemeentegrenzen een Bed and Breakfast opgericht worden. Echter de voorwaarden beperken de locatie waar een Bed and Breakfast daadwerkelijk mogelijk is/ gerealiseerd kan worden. Zo is een belangrijk uitgangspunt dat een Bed and Breakfast voorziet in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

3.5 Conclusie

Met voorliggende herziening van het vigerende (bestemmings- en wijzigings)plan voor Schenkel-Zuid wordt voorzien in het opstellen van een consoliderend bestemmingsplan, welke de bestaande ruimtelijk-functionele kwaliteiten van het plangebied vastlegt en beschermt. Mogelijkheden voor ruimtelijke verdichting zijn niet of nauwelijks in het gebied aanwezig. Doelstelling is dan ook het behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijk aspect hierbij is het beheer van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Conform het gemeentelijk beleid verdient het groene karakter van de wijk bescherming.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wro en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieueffecten tot gevolg hebben. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de vervangende nieuwbouw van de woning aan de Bermweg 216. Om de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Op basis van dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning, ten gevolge van het wegverkeer op de Bermweg, maximaal 59 dB bedraagt.

Deze geluidsbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, waarbij de maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijke vervangende nieuwbouw van 68 dB niet wordt overschreden. ook wordt de conform het gemeentelijk beleid vast te stellen maximale hogere waarde van 63 dB niet overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting bij deze woning te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk, hebben onvoldoende effect of ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Conclusie

Voor de woning dient een hogere waarde van 59 dB vastgesteld te worden. Hiervoor zal, gelijktijdig met dit bestemmingsplan, een hogere waarde procedure worden doorlopen.

Binnen het plangebied worden verder geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Evenmin worden nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het plangebied komt een aantal bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid'. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid' is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 3.

Onderzoek

Algemene toelaatbaarheid

Op de locatie waar in het plangebied bedrijven aanwezig zijn, is sprake van een menging van functies. Het betreft hier met name de Bermweg en Schenkel-Oost. Vanwege het (beperkte) gemengde karakter van de gebieden waar bedrijven zijn gevestigd, worden op de betreffende locaties bedrijven uit categorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct toelaatbaar worden geacht naast woonbebouwing.

Afwijkingsbevoegdheid

De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid' geeft namelijk een grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Zo komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid' is verondersteld. Om bedrijfsactiviteiten toe te laten uit de milieucategorie die hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid, kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van een afwijkingsmogelijkheid. Ingeval van afwijking dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de algemeen toelaatbare milieucategorieën.

Bedrijfsinventarisatie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In Bijlage 4 zijn de bedrijven opgenomen die behoren tot een categorie die hoger is dan categorie 2 en daardoor een specifieke aanduiding krijgen. Deze bedrijfsinventarisatie is uitgevoerd door DCMR. De inventarisatie is opgenomen in Bijlage 5. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.5 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Stedelijk waterplan Capelle aan den IJssel, Deelwaterplan Schenkel

Het watersysteem in de gemeente Capelle aan den IJssel is in gemeenschappelijk beheer van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente. Elk hebben zij hun eigen taken. Om deze taken goed op elkaar af te stemmen en het watersysteem verder te optimaliseren, is een gezamenlijk stedelijk waterplan opgesteld.

De overall doelstelling van het waterplan is om op lange termijn (2030) te komen tot een duurzaam, veilig, schoon en aantrekkelijk watersysteem. In het deelwaterplan Schenkel is een doorvertaling gemaakt van de overall doelstelling naar lokale doelstellingen in Schenkel voor de planperiode 2015. Dit gebeurt op basis van gebiedskenmerken en lokale ambities, waarbij de methodiek van de zogenaamde ‘waterkwaliteitsbeelden’ wordt gehanteerd. De lokale doelstellingen zijn vervolgens in het deelwaterplan uitgewerkt tot een concreet maatregelenpakket op watergangniveau.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de wijk Schenkel-Zuid te Capelle aan den IJssel. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -5,3 m.

Het plangebied is in de Prins Alexander en de Eendragtspolder gelegen en is onderverdeeld in vijf peilgebieden. Het gaat hierbij om de peilgebieden GPG-195 met een vast peil van NAP -5,50 m, GPG-196 met een vast peil van NAP -6,00 m, GPG-197 met een vast peil van NAP -5,4 m, GPG-299 met een vast peil van NAP -4,09 m en GPG-300 met een vast peil van NAP -4,3 m. .

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn geen wateren gelegen die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Wel zijn er enkele overige watergangen binnen het plangebied aanwezig en grenst het plangebied in het zuiden aan de Ringvaart. De aanwezige wateren behoren niet tot het Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam.

Grondwater

Voor de woningen langs de Bermweg en delen van de Goudenregenstraat is het van belang om de grondwaterstand op een stabiel niveau te handhaven. Hiervoor zijn infiltratieleidingen aangelegd welke in beheer en onderhoud zijn bij de gemeente.

Veiligheid en waterkeringen

Aan de zuidzijde van het plangebied, langs de Ringvaart, is een boezemkade gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern-/beschermingszone van deze kering.

Afvalwaterketen en riolering

Het verhard oppervlak in het westelijk deel van het plangebied is grotendeels aangesloten op een verbeterd gescheiden stelsel. Het overige deel van het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt uitsluitend vervangende nieuwbouw ter plaatse van de woning Bermweg 216 mogelijk. Deze vervangende nieuwbouw leidt slechts tot een zeer geringe toename (circa 13 m2) aan verhard oppervlak en is niet van invloed op de waterhuishoudkundige situatie. Er worden daarnaast geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van bijbehorende bouwwerken (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Echter zijn binnen de bestemmingsregels uitwisselbaarheid van water en groen opgenomen. Hierdoor is het mogelijk om tot verbetering van de waterstructuur te komen.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent dat er aandacht is voor afkoppelen van schoon verhard oppervlak van het gemengde stelsel. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het peilgebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor de beschermingszones langs de hoofdwatergangen geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen. De waterkering is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Conclusie

De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het bestemmingsplan is echter overwegend consoliderend van aard. Ter plaatse van de Bermweg 216 wordt ter vervanging van de bestaande woning de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. In het kader van de vergunningverlening voor deze woning dient de bodemkwaliteit aangetoond te worden. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vindt dus geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van voorliggende plan niet in de weg staat.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Schenkelse Dreef, Kralingseweg, Bermweg, Prins Alexanderlaan en Kanaalweg (als maatgevende doorgaande wegen in en langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

De aanwezige planologisch relevante leidingen hebben een passende dubbelbestemming gekregen. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

In het plangebied is het onbemande tankstation Tinq Capelle gelegen. Dit is geen Bevi-inrichting. De effectafstand van de inrichting is 50 m. Delen van het plangebied zijn binnen deze zone gelegen.

Ten zuiden van het plangebied vindt daarnaast vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N210. Uit tellingen blijkt dat over de wegen maximaal 234 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Daarnaast liggen er geen buisleidingen (zoals genoemd in het Bevi) in de nabijheid van het plangebied.

Het voorliggende plan is consoliderend van aard. De vaststelling van het plan heeft dus geen toename in personendichtheid en daarmee een toename van het groepsrisico tot gevolg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het plan niet in de weg. Deze conclusie wordt nu er geen relevante veiligheidsaspecten zijn – gedeeld door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR).

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de vaststelling van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit woningen. De in het plangebied aanwezige groenwaarden zijn vrijwel allemaal aangeplant. Binnen het plangebied zijn oppervlaktewateren aanwezig in de vorm van sloten en plassen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Uitsluitend ter plaatse van de Bermweg 216 wordt een nieuwe woning ter vervanging van de bestaande woning mogelijk gemaakt. In het kader van de sloop van de bestaande woning en de vergunningverlening voor de nieuwe woning dient de ecologische situatie vastgesteld te worden. Er zal een quick-scan worden uitgevoerd om een en ander in beeld te brengen. Er worden daarnaast geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van bijbehorende bouwwerken (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Op basis van de Ffw zijn drie beschermingscategorieën (tabel 1, tabel 2 en tabel 3 soorten) onderscheiden. Tabel 1 soorten zijn de meest algemene soorten waarvoor een vrijstellingsregeling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor tabel 2 soorten (schaars voorkomende soorten) geldt een vrijstelling indien wordt gewerkt volgens een gedragscode die door het ministerie van Economische Zaken is goedgekeurd. In bepaalde gevallen kan een ontheffing noodzakelijk zijn. Tabel 3 soorten zijn strikt beschermde soorten. Hier geldt een beperkte vrijstelling met gedragscode of ontheffing.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied is het Natura 2000 gebied 'Boezems kinderdijk' dat is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied bevindt zich op circa 7,2 kilometer van het plangebied en is gelegen in de Alblasserwaard tussen Krimpen aan de Lek en Alblasserdam. Gelet op de afstand tussen Capelle aan den IJssel en het betreffende Natura 2000 gebied kunnen (significant) negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten als gevolg van externe werking op voorhand worden uitgesloten. In het bestemmingsplan worden geen grootschalige functiewijzigingen voorzien vanwege het consoliderende karakter van het plan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0022.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.

Vogels

In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis en huisspitsmuis. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.

Vissen

De waterpartijen bieden mogelijk leefgebied aan de beschermde kleine modderkruiper. Mogelijk kan in de waterpartijen ook de bittervoorn aanwezig zijn.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellings regeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis,

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffings regeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn   Ja  
    bijlage IV HR   gewone dwergvleermuis
 
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. Streng beschermde soorten zijn, op basis van het gemeentelijk inventarisatiesysteem, niet waargenomen. De Flora- en faunawet staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt. Afhankelijk van de uitkomsten van het veldonderzoek dienen zo nodig mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden.

Conclusie

De voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Met inachtneming van bovengenoemde voorwaarden zijn er ook geen negatieve effecten op beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.11 Archeologie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Capelle aan den IJssel (AWK) en de Nota Archeologie. In de nota is onder andere de voorwaarde opgenomen, dat bestemmingsplannen voorzien moeten zijn van een archeologieparagraaf, planregels en een archeologische verbeelding.

Het archeologisch beleid van de gemeente waarborgt een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gemeentelijk beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis van het bestemmingsplangebied en omgeving

Het plangebied maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied ten noorden van de (moderne) Ringvaartweg. Het veen werd gevormd vanaf ongeveer 5000 voor Christus tot in de Middeleeuwen. Vanaf de 10e-12e eeuw is het veengebied ontgonnen voor akkerbouw en veeteelt. Het gaat om een strookvormige verkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten. Iets ten zuiden van het plangebied vormde 's Gravenweg een dergelijk bewoningslint. Uit deze periode zijn slechts enkele, verspreide vondsten bekend, daterend uit de 11e-12e eeuw. Ontginningsnederzettingen uit de 10e-12e eeuw, zoals aangetroffen in Gouda, Rotterdam en Spijkenisse, ontbreken (nog) in Capelle aan den IJssel.

De archeologische gegevens vanaf de 14e eeuw en later zijn schaars. Ze worden aangevuld door en maken plaats voor de historische informatie, die laat zien dat Capelle aan den IJssel leefde van landbouw en visserij.

Vooral in de 17e tot 19e eeuw werd in het gebied ten noorden van de Ringvaartweg uitgebreid turf gestoken. Uiteindelijk maakte het plangebied deel uit van een uitgestrekt plassengebied, met alleen nog enkele stroken veen ter plaatse van oude kades en bewoningslinten. Het plangebied bevindt zich net op de overgang tussen veenwinnings- en niet ontgraven gebied. Na de drooglegging van de plassen door bemaling kwamen oude, prehistorische landschappen aan of direct onder het oppervlak te liggen. Het gaat in het plangebied om fossiele rivierlopen (stroomgordels, Afzettingen van Gorkum) die nu vrijwel aan de oppervlakte liggen. In de ondergrond zijn juist ten noorden van het plangebied delen van een fossiele rivierloop (stroomgordel, Afzettingen van Gorkum) gekarteerd, te dateren in de periode van circa 7000 tot 5000 voor Christus. De bovenkant van de afzettingen bevindt zich op circa 7 tot 8 meter beneden NAP. De stroomgordel had mogelijk fijne vertakkingen in het plangebied. De oeverzones van de stroomgordels werden in de prehistorie als woonplaats benut. Het gaat om jagers, verzamelaars en vissers uit de Midden-Steentijd, gevolgd door de eerste, beginnende boerengemeenschappen vanaf 5000 voor Christus uit de Nieuwe Steentijd.

Archeologische verwachting

Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen in het plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen uit het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus), het begin van het Neolithicum (5300-2000 voor Christus), de IJzertijd en de Romeinse tijd op veenrestanten, en de Late Middeleeuwen. De stroomgordelafzettingen hebben op de AWK van de gemeente Capelle aan den IJssel een zeer hoge verwachting. De ervaring leert dat ook andere binnen het bestemmingsplangebied gelegen afzettingen (bijvoorbeeld kleine niet gekarteerde zijgeultjes) en de veenrestanten een hoge archeologische potentie bezitten. Voor een groot deel van het plangebied geldt dat waarschijnlijk ten minste circa de eerste meter beneden het huidige oppervlak verstoord zal zijn ten gevolge van de vroegere meervorming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0023.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische waardenkaart (plangebied rood omkaderd)

Conclusie

Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. Uitsluitend ter plaatse van de Bermweg 216 wordt ter vervanging van de bestaande woning de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Aangezien het te bebouwen terrein kleiner is dan 200 m2 behoeft geen toetsing aan de archeologische waarden plaats te vinden. Tijdens de werkzaamheden dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag - de gemeente Capelle aan den IJssel - te informeren.

4.12 Cultuurhistorie

Beleidskader

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. Erfgoed wordt hierbij gedefinieerd als: "Sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn."

Een belangrijk ander doel van deze nieuwe visie is het formuleren van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.

De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' (juni 2011) is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.

Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed 'Bakens in de tijd'

De gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed fungeert als kadernota voor de gebieden waarin cultureel erfgoed volgens de gangbare indeling te onderscheiden is. Cultuurhistorie in brede zin is de samenbundeling van:

  • bouwkunst en stedenbouwkundige structuren;
  • archeologie;
  • landschappelijke structuren en elementen.

Op de eerste twee deelterreinen is de gemeente al actief.

  • In 2003 is het gemeentelijk monumentenbeleid van start gegaan. In 2004 / 2005 zijn gemeentelijke monumenten en dorpsgezichten aangewezen en in 2009 is de lijst van monumenten en dorpsgezichten aangevuld. Ter bescherming van het beschermde dorpsgezicht (als beschreven in paragraaf 2.4.2) is een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen. Voor de aangewezen objecten en gebieden geldt een vergunningstelsel. Ook voor rijksmonumenten is de gemeente de vergunningverlenende instantie. Een monumentencommissie adviseert over het monumentenbeleid in het algemeen en over aanwijzingen en vergunningaanvragen in het bijzonder.
  • Sinds 2007 voert de gemeente archeologiebeleid. Dit beleid is in 2010 vastgelegd en gecompleteerd in de Nota archeologie 2010 – 2014. Het archeologiebeleid is opgenomen in paragraaf 4.11.

Van de landschappelijke structuren en elementen is aangegeven welke cultuurhistorisch waardevol zijn. Voor de wijk Schenkel-Zuid betreft dit, de volgende objecten en structuren:

  • Weg 'Bermweg' (redelijk hoge cultuurhistorische waarde= redelijk hcw Ca 29);
  • Ringvaart 'Ringvaart polder Prins Alexander'(hcw Ca 30);
  • Tocht 'Middeltocht (redelijk hcw Ca 40).

De objecten (elementen en structuren) met een (zeer) hoge cultuurhistorische waarde zijn middels een dubbelbestemming of specifieke aanduiding 'cultuurhistorische waarden' beschermd in het bestemmingsplan Schenkel-Zuid. Op onderstaande kaart zijn de objecten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0024.png"

Figuur 4.3 objecten en structuren met cultuurhistorische waarde

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De provincie Zuid-Holland voert cultuurhistorisch beleid op hoofdlijnen, met een sterke ruimtelijke component. De bescherming van individuele objecten is sinds enige tijd beperkt tot twee speerpunten: landgoederen en molens. Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland wordt weergegeven op een cultuurhistorische waardenkaart, die kenmerken en waarden met betrekking tot archeologie, landschap en nederzettingen bevat. De gegevens over Capelle aan den IJssel betreffen in hoofdzaak archeologie.

De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP15SchenkelZuid-4001_0025.png"

Figuur 4.4. Cultuurhistorische waarden. Plangebied blauw omkaderd. (bron: CHS provincie Zuid-Holland)

Onderzoek en conclusie

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.4) is te zien dat uitsluitend langs de Bermweg/Ringvaart (westelijk deel) een landschappelijke lijn met hoge waarden is gelegen. Ter bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle Ringvaart is deze voorzien van een nadere aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Aangezien voorliggend bestemmingsplan voorziet in een consoliderende bestemmingsregeling staat het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten. Er is vanuit het oogpunt van de hiervoor beschreven aspecten sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan consoliderend van aard, waarbij een gedetailleerde wijze van bestemmen is toegepast. Het plan vervult een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Uitgangspunten bestemmingsregeling

Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk gericht op het actualiseren van het bestemmingsplan 'Schenkel-Zuid (2005)'. Actueel nationaal, provinciaal en regionaal beleid is vertaald naar de planregels behorende bij dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is allereerst gericht op consolidering van de huidige functionele en ruimtelijke situatie binnen het plangebied. Daarnaast biedt het plan flexibiliteit om te kunnen inspelen op actuele- en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden niet verwacht binnen de planperiode tot 2025.

5.3 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.4 De bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen. Op de verbeelding en in de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd.

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied aanwezige bedrijven, voor zover deze niet binnen de bestemming 'Gemengd' zijn opgenomen. Voor de bedrijfsbestemming is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die regelt dat het bevoegd gezag onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af kan wijken om bedrijven toe te staan die één categorie hoger in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid' voorkomen. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, bedrijfswoningen en benzinestations niet toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' zijn uitsluitend voorzieningen van openbaar nut toegestaan. De maximale bouwhoogte van de gebouwen, alsmede het bebouwingspercentage binnen de bedrijfsbestemming is aangegeven in de regels en op de verbeelding.

Artikel 4 Detailhandel

De detailhandelsstrook met de bovengelegen woningen aan de Bermweg 31 tot en met 65A zijn opgenomen binnen de bestemming 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming zijn detailhandels- en horecavestigingen toegestaan alsmede het wonen op de verdieping. Tevens geldt deze bestemming voor de aan de Wingerd gelegen winkels.

Artikel 5 Gemengd

Deze bestemming heeft hoofdzakelijk betrekking op de gronden gelegen ten zuiden van de Bermweg en aan weerszijde van de Freesiastraat. Het gebied kenmerkt zich door de verscheidenheid aan functies. In de bestemming zijn de toelaatbare voorzieningen geregeld, zoals detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en woningen.

Binnen het gebied zijn bedrijven toegestaan waarvan de activiteiten passen binnen de algemeen toelaatbare categorieën van de bij de regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Bestaande bedrijven waarvan de activiteiten in een hogere categorie vallen zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Hiermee kan de huidige bedrijfsvoering worden voortgezet, maar kan nieuwvestiging van bedrijven uit een hogere categorie niet rechtstreeks worden toegestaan. De horecavoorzieningen dienen kleinschalig te zijn en uitsluitend toelaatbaar indien deze passen binnen (maximaal) horeca-categorie 2, zoals opgenomen in de begripsomschrijving. Voor zowel de bedrijfs- als horeca-activiteiten is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om te komen tot een hogere categorie.

Voor binnen deze bestemming voorkomende woningen is voor aan-huis-gebonden beroepen, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten dezelfde regeling opgenomen als bij de bestemming 'Wonen'.

Ook is het mogelijk om door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning een Bed and Breakfast mogelijk te maken binnen de bestemming 'Gemengd'. Voorwaarden zijn onder andere dat de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft, de capaciteit van de Bed and Breakfast niet meer mag bedragen dan acht personen, het geen belemmeringen oplevert voor de omliggende functies en maximaal 30% van het vloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van Bed and Breakfast tot een maximum van 80 m2.

 

Artikel 6 Groen

De groenvoorzieningen van enig formaat met een beeldbepalend karakter zijn in deze bestemming ondergebracht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan. Snippergroen langs wegen zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer' dan wel 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Voorzieningen van openbaar nut zijn binnen deze bestemming toegestaan alsmede voet- en fietspaden. Binnen de bestemming 'Groen' is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om desgewenst parkeervoorzieningen mogelijk te maken, mits de parkeerbehoefte is aangetoond.

Artikel 7 Maatschappelijk

Alle maatschappelijke voorzieningen (de (overheids)voorzieningen inzake welzijn, zorg, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, openbare orde en veiligheid, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en daarmee gelijk te stellen instellingen), in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De maximaal toegestane hoogte van de gebouwen is aangegeven in de regels en op de verbeelding, evenals het percentage van de gronden dat met gebouwen mag worden bebouwd. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, groen en water.

Artikel 8 Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is in samenhang met de bestemming 'Wonen' de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan. Het parkeren binnen de bestemming 'Tuin' is toegestaan.

Artikel 9 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdwegen in het plangebied. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor straatmeubilair, nuts-, parkeer- en geluidswerende voorzieningen, opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, water en groen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is gereguleerd in de regels.

Artikel 11 Water

De omschrijving van deze bestemming spreekt voor zich. Het water vervult niet alleen een functie voor de waterhuishouding, maar maakt tevens deel uit van de ruimtelijk-landschappelijke hoofdstructuur. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, waterbeheersing, beschoeiingen, zinkers, steigers en vlonders en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan.

Artikel 12 Wonen

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming vallen zowel de grondgebonden woningen als de gestapelde woningbouw. De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maatvoering van de hoofdgebouwen is weergegeven op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op basis van de per 1 november 2014 in werking getreden nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 5.5. Beroepen aan huis en kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan in bijgebouwen.

Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Schenkel-Zuid') zullen worden toegestaan in de woning, onder voorwaarden dat de beoefenaar de bewoner van het pand is en dat maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Bed en Breakfast

Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kan een Bed and Breakfast mogelijk gemaakt worden in de bestemming 'Wonen'. Voorwaarden zijn dat onder andere de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft, het geen belemmeringen oplevert voor de omliggende functies en maximaal 30% van het vloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van Bed and Breakfast tot een maximum van 80 m2.

Artikel 13 Leiding - Leidingstrook  (dubbelbestemming)

De in het plangebied aanwezige planologisch relevante leidingen (in dit geval hoogspanningsverbindingen) zijn voorzien van de passende dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.

Artikel 14 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan.

Artikel 15 Waarde - Beschermd dorpsgezicht (dubbelbestemming)

Een deel van het plangebied is aangewezen als Beschermd Dorpsgezicht 'Schenkel-Oost'. Veranderingen in dit gehele gebied kunnen slechts plaatsvinden indien er rekening wordt gehouden met het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke structurele samenhang zoals deze is vastgesteld in ondermeer de Monumentenverordening Capelle aan den IJssel 2007. De bescherming van het Beschermd Dorpsgezicht is vastgelegd met deze dubbelbestemming.

De nieuwe vergunningvrije bouwregels (zie paragraaf 5.5) zijn niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten. Om toch de realisatie van bijbehorende bouwwerken binnen deze aangewezen gebieden mogelijk te maken is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' voorzien van een bouwregeling voor bijbehorende bouwwerken.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie heeft voorrang ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.

Artikel 17 Waterstaat (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de (hoofd)watergangen in het plangebied. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Parkeernormen

Om eventuele nieuwbouwplannen of functiewijzigingen te toetsen aan de gemeentelijke parkeernormen is in diverse bestemmingen het vereiste opgenomen dat moet worden getoetst aan de nota parkeernormen als opgenomen in Bijlage 2 van de regels.

De normen voor het fietsparkeren zijn eveneens opgenomen in deze bijlage. Hierbij wordt toegelicht dat dient te worden getoetst aan de fietsnormen van het CROW.

5.5 Vergunningvrij bouwen

Naast de bouwbepalingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan gelden er per 1 november 2014 nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Bewoners en bedrijven kunnen per 1 november eenvoudiger aan- of uitbouwen, bijgebouwen plaatsen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw neerzetten. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw is bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar 4 meter en het wordt mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen.

In artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. In artikel 3, bijlage II van het Bor zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen die vergunningvrij zijn als ze passen binnen de regels, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. De activiteit mag niet strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. In het kader van de deregulering kiest de gemeente Capelle aan den IJssel ervoor om aan te sluiten bij deze landelijke regeling en geen specifieke bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan op te nemen. In de regels is opgenomen dat gebouwen binnen het bouwvlak opgericht moeten worden. Door deze formulering wordt het vergunningvrij bouwen en gebruik van artikel 2, Bijlage II van het Bor van toepassing verklaard en artikel 3, Bijlage II van het Bor buiten het bouwvlak uitgesloten.

Indien op de verbeelding een dubbelbestemming is opgenomen gelden geldt echter nog steeds de bijbehorende vergunningplicht vanuit andere beheerders.

Beschermd stads- en dorpsgezicht

De nieuwe vergunningvrije bouwregels zijn echter niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten. Om toch de realisatie van bijbehorende bouwwerken binnen deze aangewezen gebieden mogelijk te maken is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' voorzien van een bouwregeling voor bijbehorende bouwwerken.

5.6 Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders heeft voor het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel de beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vastgesteld op 26 augustus 2003. Het doel van deze notitie is het creëren van een vaste gedragslijn in de relatieve vrijheid die het gemeentebestuur heeft ten aanzien van de wijze waarop en wanneer de haar toekomende handhavingsbevoegdheden worden ingezet. Daarbij wordt een structurele en integrale aanpak van handhaving nagestreefd. Het gemeentebestuur heeft aangegeven in welke mate en wijze (in verband met de prioritering en personele bezetting) uitvoering wordt gegeven aan het handhaven van regels. Onder handhaving verstaat het gemeentebestuur alle handelingen die normconform gedrag bewerkstelligen.

De nota heeft betrekking op de handhaving van publiekrechtelijke wetgeving, alsmede de daaraan gerelateerde (gemeentelijke) beleidsnota's, waarvoor de gemeentelijke bestuursorganen bevoegd gezag zijn, voor zover de wetgeving toeziet op de regeling van bestemming, inrichting, milieu, gebruik en gedragingen op het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel. De nota geeft in een algemene gedragslijn aan hoe de tot handhaving bevoegde gemeentelijke bestuursorganen handelen bij handhaving. Expliciet is aangegeven dat in afzonderlijk beleid van deze nota kan worden afgeweken, hetzij gedeeltelijk, hetzij in zijn geheel. Dit kan geschieden door een handhavingparagraaf op te nemen in die afzonderlijke beleidsnota, die op een bepaald aspect ingaat. In dergelijke gevallen is sprake van een gedifferentieerd sanctiebeleid.

De beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vormt, gelet op het bovenstaande, de basis voor deze handhavingsparagraaf en biedt dientengevolge een juridische basis voor de uitvoering van het handhavingsbeleid in Capelle aan den IJssel.

Er wordt momenteel een nieuwe handhavingsnota opgesteld.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening stelt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarvoor een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een hoofdzakelijk consoliderend bestemmingsplan, waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Voor de vervangende nieuwbouw aan de Bermweg 216 wordt het kostenverhaal anderszins (middels een anterieure overeenkomst) geregeld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en wettelijk vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Schenkel-Zuid' is in het kader van het wettelijk vooroverleg voor commentaar toegezonden aan de verschillende overlegpartners, zoals de provincie, buurgemeenten en het Hoogheemraadschap.

Op 9 juli 2007 heeft de gemeenteraad de Inspraakverordening vastgesteld. Volgens de Inspraakverordening besluit het bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Ter uitvoering van deze verordening is gelegenheid gegeven over het voorontwerpbestemmingsplan 'Schenkel-Zuid' in te spreken. De inspraakprocedure is in de Inspraakverordening geregeld. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen van 6 november 2014 tot en met 17 december 2014.

Gedurende deze termijn kon een ieder op het bestemmingsplan reageren. In deze periode van 6 weken is op 17 november 2014 een informatieavond gehouden waarbij belangstellenden het bestemmingsplan kunnen inzien en vragen konden stellen.

In Bijlage 6 zijn de ingekomen inspraak- en overlegreacties schematisch samengevat en voorzien van een passende beantwoording. De benodigde aanpassingen die voortvloeien uit de inspraak- en vooroverlegprocedure zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan 'Schenkel-Zuid'.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegen van 12 maart 2015 tot en met 22 april 2015. Gedurende deze termijn kon een ieder reageren.

Tijdens deze periode is uitsluitend door de DCMR Milieudienst Rijnmond een zienswijze ingediend. In de zienswijze wordt aangegeven dat in de paragraaf 'Externe veiligheid' van het ontwerpbestemmingsplan wordt gerefereerd aan de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen als wettelijk kader. Dit is niet juist: per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes in werking getreden, zodat de circulaire niet meer van toepassing is.

Volgens dit besluit moet in de toelichting aandacht worden geschonken aan de aspecten zelfredzaamheid en rampvoorbereiding en -bestrijding, als het plangebied binnen het invloedsgebied van een transportroute ligt. De toelichting gaat niet op deze aspecten in. Weliswaar heeft de VRR aangegeven dat zij in deze situatie geen relevante veiligheidsaspecten constateert, maar de DCMR geeft aan dat het in elk geval goed zou zijn om deze constatering te vermelden.

Naar aanleiding van deze zienswijze is de paragraaf 'Externe veiligheid' aangepast. Als wettelijk kader is het per 1 april 2015 in werking getreden Besluit externe veiligheid transportroutes opgenomen. Daarnaast is op verzoek van de DCMR opgenomen dat de VRR heeft aangegeven dat zij geen relevante veiligheidsaspecten heeft geconstateerd. Hiermee wordt voldaan aan de wens van de DCMR.

Ambtshalve wijzigingen

Naast bovengenoemde wijzigingen zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd:

Cultuurhistorie

Langs de Ringvaart (westelijk deel) is een landschappelijke lijn met hoge cultuurhistorische waarden gelegen. Deze is op de Provinciale cultuurhistorische waardenkaart aangegeven. De uitwendige hoofdvorm van de Ringvaart dient te worden gehandhaafd. Ten behoeve van deze waarden is op de verbeelding van het bestemmingsplan “Schenkel-Zuid” een aanduiding “Cultuurhistorische waarden” opgenomen. Er is in de regels een artikel voor “Cultuurhistorische waardevolle elementen” toegevoegd (Algemene bouwregels, artikel 20.7) Tevens is paragraaf 4.12 (Cultuurhistorie) van de toelichting aangepast.

Wonen

  • Verleende omgevingsvergunningen (activiteit afwijken van het bestemmingsplan) moeten in het bestemmingsplan worden opgenomen. Aan de Bermweg 58 is een dakopbouw met een afwijkende vorm vergund, analoog aan de dakopbouw Bermweg 50. Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt deze dakopbouw nu aangegeven.
  • In de bouwregels voor dakkapellen (bestemmingen “Detailhandel” (artikel 4.2.2, onder e), “Gemengd” (artikel 5.2.2 onder d) en “Wonen” (artikel 12.2.2 onder e.) is een kleine redactionele (niet inhoudelijke) aanpassing opgenomen, analoog aan het bestemmingsplan “Middelwatering”.
  • Naar aanleiding van een reactie van de Provincie Zuid-Holland op het bestemmingsplan “Middelwatering” wordt in het bestemmingsplan Middelwatering bij de bestemming “Wonen” de mogelijkheid voor (ondergeschikte) detailhandel bij een aan huis gebonden beroep geschrapt. Analoog hieraan is deze regel ook in het bestemmingsplan Schenkel-Zuid bij de bestemmingen waarbinnen wonen voorkomt geschrapt: bestemmingen “Detailhandel” (artikel 4.3 onder c, lid 6) “Gemengd” (artikel 5.3 onder c, lid 7), “Maatschappelijk” (artikel 7.3, onder c lid 14) en “Wonen” (artikel 12.3 onder c, lid 3).

Algemene bouwregels

Aan deze regels (artikel 20) is een nieuw lid toegevoegd (artikel 20.3), “toegelaten bouwwerken op een afwijkende locatie”. Deze regel is opgenomen om bestaande bouwwerken die buiten het bouwvlak zijn geplaatst te legaliseren. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan dienen alle gebouwen (hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen) binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Voor het bouwen buiten het bouwvlak geldt de regeling voor vergunningvrij bouwen (opgenomen bij het Besluit omgevingsrecht). Het bestemmingsplan maakt niet meer mogelijk dan op basis van deze (ruime) regels is toegestaan. Bestaande bebouwing die met vergunning is gerealiseerd, maar die buiten het bouwvlak is geplaatst, dient wel een basis te krijgen. Door toevoeging van dit artikel is deze bebouwing toegelaten.

Toelichting- algemeen

Er zijn enkele tekstuele en grammaticale aanpassingen doorgevoerd.