direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Outdoorcentrum
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.OUTDOORCENTRUM-0110

4.4 Ecologie

Door RBOI Rotterdam is een uitgebreid bureauonderzoek uitgevoerd. In bijlage 1 is het volledige bureauonderzoek opgenomen. Hier worden de volgende conclusies getrokken:

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.
    • 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Door Adviesbureau Mertens is een verkennend veldinventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen en vogels. Het gehele onderzoek is in bijlage 2 toegevoegd. Hieruit zijn de volgende resultaten voortgekomen:

  • het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen zoals kolonies, paar- en baltsplaatsen wordt uitgesloten, omdat geschikte plaatsen in bebouwing en bomen ontbreken.
  • Door de ligging van het bod op een hoek en langs een lijnvormig water, zou het bosje wel een functie kunnen hebben als migratieroute en/of als vliegroute. De bebouwing in het bos en de doorgang naar het water zou dit (negatief) kunnen beinvloeden.
  • Daarnaast is er een reële kans dat het bosje foerageergebied voor vleermuizen vormt. Hoewel gerooide bomen zullen worden vervangen, is het onduidelijk of deze vervanging voldoende compensatie biedt.
  • De bebouwing, opstallen en het bosje zijn niet van wezenlijk belang voor vogels. Het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Tevens zijn er aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van broedvogels.

De verkennende veldinventarisatie leidt tot de volgende conclusie:

  • Ter bepaling van eventuele effecten dient gericht veldwerk te worden verricht naar het voorkomen van migratie- en vliegroutes van vleermuizen en tevens dient het belang van het bosje als foerageergebied bepaald te worden. Om vervolgens de effecten adequaat te kunnen toetsen dient de aard, omvang en tijdsplanning van de te compenseren bomen inzichtelijk te zijn.

Door Adviesbureau Mertens is nader veldonderzoek uitgevoerd om het voorkomen van foerageerplaatsen, vlieg- en migratieroutes van vleermuizen inzichtelijk te maken. Er zijn drie inventarisatieronden uitgevoerd op 15 april, 21 mei en 10 juni 2011. Gedurende deze inventarisatieronden zijn vleermuizen geïnventariseerd door middel van batdetectoronderzoek (Petterson D-240). De methode voor het inventariseren van vleermuizen sluit aan bij het Inventarisatie Protecol van het Netwerk Groene Bureaus (Netwerk Groene Bureaus, 2011). Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten voortgekomen:

  • Er zijn enkele gewone dwergvleermuizen foeragerend vastgesteld. Het betreft twee tot drie foerageerplaatsen ter plaatse van en in de directe omgeving van Outdoorcentrum Brielle. Het Outdoorcentrum en directe omgeving zijn derhalve vrij arm aan foeragerende vleermuizen.
  • Er zijn geen vliegroutes (route tussen foerageergebied en kolonie en vise versa) van vleermuizen aangetroffen.
  • In april is twee keer een soort van het geslacht Myotis, waarvan één werd gedefinieerd als meervleermuis, langsvliegend aangetroffen boven het Kanaal van Voorne. Daarnaast werd één meervleermuis in juni langsvliegend boven het kanaal aangetroffen.

Het nader veldonderzoek leidt tot de volgende conclusie:

  • Het Outdoorcentrum Brielle en directe omgeving is onderzocht met behulp van veldwerk op het voorkomen van foerageerplaatsen, vlieg- en migratieroutes van vleermuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat er enkele gewone dwergvleermuizen foerageren (< 3 dieren). Het foerageren van deze vleermuizen heeft geen betekenis. Van belang is wel een migratieroute van meervleermuis boven het Kanaal door Voorne. Het is van belang dat bij de planontwikkeling deze route wordt veiliggesteld door lichtreductie en vrijlaten van het kanaal.