Outdoorcentrum

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

In juli 2010 is door Deta Milieu verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van het outdoorcentrum, projectnummer 100613D. In de grond(meng)monsters en grondwatermonsters zijn overschrijdingen van de streefwaarden voor barium, PAK(10), minerale olie en PCB(7) vastgesteld. Hierdoor dient de locatie als verontreinigd te worden beschouwd. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er echter geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek. Er zijn geen milieuhygienische bezwaren tegen het beoogde gebruik van de locatie als outdoorcentrum. Tevens wijzen de onderzoeksresultaten niet op belemmeringen voor de bouw van een restaurant en de uitbreiding van het outdoorcentrum.

Conclusie

Uit bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen.