Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Connexxion-terrein 2013
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0499.BPL11035HBD-OH01

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000, vogel- of Habitatrichtlijn en beschermd Natuurmonument). Tevens zijn dergelijke beschermde gebieden niet aanwezig in de direct omgeving (niet binnen één kilometer afstand van het plangebied). Een nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied vormt verder geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.
Om te bepalen of er benadeling ontstaat zoals bedoeld in de Flora en faunawet is door adviesbureau CSO een Quickscan, zie bijlage 1, uitgevoerd.
 
Flora
Uit de quickscan blijkt dat binnen het plangebied geen plantensoorten geregistreerd zijn waarvoor een afwijking door middel van een omgevingsvergunning aangevraagd hoeft te worden. Nader onderzoek naar het voorkomen van afwijkingspichtige soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Fauna
Op basis van het veld- en het literatuuronderzoek biedt het plangebied mogelijk een geschikt verblijfs-, voortplantings- en/of foerageergebied of migratieroute voor de volgende strikter beschermde soorten:
  • Vleermuizen: Watervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis en Ruige dwergvleermuis.
Het is mogelijk dat het plangebied gebruikt wordt door vleermuizen als vliegroute, foerageer- en/of verblijfsgebied. De aanwezige bebouwing op het terrein is in potentie geschikt als verblijfplaats (zomer- en paarplaats) vanwege de aanwezigheid van holten, spouwmuren, kieren en gaatjes in de gevels en dergelijke.
De aanwezige bebouwing op het terrein is, vanuit veiligheidsoverwegingen, gedurende de looptijd van de planontwikkeling gesloopt. De mogelijkheid dat er binnen het plangebied verblijfs-, voortplantings- en/of foerageergebied of migratieroute voor de vleermuizen aanwezig is, is daarmee komen te vervallen.
Aanvullend wordt geadviseerd om verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (meestal tussen 15 maart en 15 juli) uit te laten voeren. Onder verstorende werkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die veel geluid, trillingen, beweging of licht veroorzaken.
 
De milieudienst Midden Holland heeft het ecologisch onderzoek middels een brief op 29 november 2011 beoordeeld en komt tot de conclusie dat het onderzoek op een aantal punten aangevuld moet worden. Het gaat om een aanvulling over vleermuizen, de gestreepte waterroofkerever en vogels. Het adviesbureau CSO dat de Quickscan heeft uitgevoerd heeft daarvoor een addendum, zie bijlage 2, opgesteld. Dit addendum geeft antwoord op de vragen van de milieudienst. Het addendum is als bijlage toegevoerd. Resumerend kan geconcludeerd worden dat er geen nadelige ecologische effecten optreden door onderhavig plan.