Plan: | Hornweg 3 te Hem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPHornweg3-VG01 |
Dit plan heeft betrekking op de gronden die horen bij de Hornweg 3 te Hem. Op deze gronden rust de bestemming 'Agrarisch' onder het vigerende bestemming. Op de kavel staat een (voormalige) bedrijfswoning en ruim 1800 m2 overdekte ruimte en een schuur van 200 m2. De initiatiefnemers willen de voormalige agrarische gebouwen afbreken omdat deze geen functie meer hebben. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning en de schuur willen ze behouden. Daarnaast willen ze de kavel opsplitsen, zodat er een woonhuis kan worden gerealiseerd op de nieuwe kavel. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling.
Dit initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan en de herziening die daar op geweest is. De bestemming 'Agrarisch' zal dan ook worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin -1' en 'Wonen - Lint 1'. Om het voorgaande mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Dit wijzigingsplan is opgebouwd in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Hornweg en bestaat uit een kavel van 9500 meter.
Figuur 1 (bron: Google Earth)
Planologische situatie
Het plangebied bestaat uit een kavel met een bouwvlak. Binnen de huidige enkelbestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn de aangewezen gronden o.a. bestemd voor:
In de huidige situatie is het mogelijk om een bedrijfswoning te bouwen waarvan de maximale goothoogte en bouwhoogte respectievelijk 4 en 10 meter zijn. De oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 300 m2 bedragen. Ook mag er een bijgebouw worden gebouwd van maximaal 150 m2.
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat archeologische waarden op de daarvoor bestemde gronden behouden dienen te worden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken maximaal 500 m2.
De initiatiefnemers zijn voornemens om de huidige bijgebouwen, met uitzondering van de schuur van 200 m2, te slopen. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Drechterland Zuid kan de bestaande bestemming 'Agrarisch' gewijzigd worden in de bestemmingen 'Tuin - 1' en 'Wonen - Lint 1'. Het plangebied houdt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De kavel kan worden gesplitst en op het afgesplitste deel kan een woonhuis worden gerealiseerd.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.
In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied.
Provinciale Ruimtelijke verordening
Vanaf 1 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland uitgewerkt in algemene regels.
In de verordening is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen waarmee beeldverstorende voormalige agrarische bebouwing gesloopt kan worden, waardoor er een mogelijkheid ontstaat voor woningbouw.
In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. In hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning en de omliggende gronden en voormalige agrarische bebouwing vallen binnen het landelijk gebied.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen.
Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig. De woningen staan meestal niet direct aan de weg, maar worden gescheiden door een voortuin.
Ruimte voor Ruimte-regeling
De regeling uit de verordening is uitgewerkt in de uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015, vastgesteld door provinciale staten op 16 december 2014.
De Ruimte voor Ruimte-regeling kan worden toegepast als de huidige agrarische bebouwing storend is. Daaronder wordt verstaan door bedrijfsbeëindiging of verplaatsing leegstaande of leegkomende agrarische bebouwing:
De bebouwing op het perceel Hornweg 3 is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden.
Het plan voldoet aan de voorwaarden van de Ruimte voor Ruimte-regeling. De provincie heeft bepaald in de Ruimte voor Ruimte-regeling dat de compensatiewoning gebouwd mag worden op een locatie aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied op de saneringslocatie (artikel 5, lid 1). Het voorliggende wijzigingsplan is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Wijzigingsvoorwaarden
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
3.7.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak, bij bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Lint 1' en/of 'Wonen - Stolp', ten behoeve van compensatie, mits:
Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals onderstaand puntsgewijs wordt toegelicht:
Toekomstvisie Drechterland
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan ontwikkeling. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.
Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.
Conclusie
Het planvoornemen vervangt de storende agrarische bebouwing die deels in het open landschap staat door een nieuwe woning naast de bestaande (voormalige) bedrijfswoning. Daarmee komt de openheid van het landschap meer tot zijn recht. Hiermee sluit het planvoornemen aan bij het vigerende gemeentelijk beleid.
Naast toetsing aan het geldende beleidskader dient het wijzigingsplan te worden getoetst aan bijbehorende relevante wet- en regelgeving. De verschillende aspecten zijn voor dit wijzigingsplan relevant:
De RUD heeft op 25 oktober 2017 advies uitgebracht over het plan (zie Bijlage 1). Daaruit bleek dat onder meer de aspecten bodem en ecologie nader onderzocht dienden te worden. Deze aspecten komen in onderstaande paragrafen aan de orde.
De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid waarop dit plan betrekking heeft, is er specifiek op gericht een ruimtelijk onwenselijke situatie (een agrarisch bedrijfsperceel waar geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden, waardoor bebouwing dreigt te vervallen en het perceel verloedert) te wijzigen in een beter ruimtelijk beeld. Door de bouw van een tweede woning op het perceel kan het verwijderen van de oude bijgebouwen, niet zelden voorzien van asbestmateriaal, eenvoudiger worden gemaakt.
In de Welstandsnota Drechterland is het buitengebied aangegeven als karakteristiek en daarmee als bijzonder welstandsgebied. De nadruk ligt op respecteren en handhaven, en waar mogelijk het versterken van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. De welstandscriteria die binnen dit gebiedstype gelden, moeten worden meegenomen bij de verdere inrichting van het perceel en de bouw van de tweede woning. De criteria zijn erop gericht het bebouwingspatroon in het buitengebied te handhaven, met de representatieve voorgevel van woningen gericht naar de straat. Tussen woningen dient voldoende onbebouwde ruimte te blijven. Bijgebouwen liggen achter de woning. De hoofdvorm van de woningen is één bouwlaag met kap.
De beschrijving van het welstandsgebied en de bijbehorende lijst met criteria voor de ligging, de massa, de detaillering en dergelijke is opgenomen als Bijlage 2 van deze toelichting.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
In het voorliggende plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek toont aan wat de bodemkwaliteit ter plaatse is, en of maatregelen nodig zijn bij graaf- en bouwwerkzaamheden. Het bodemonderzoek is verder van belang bij de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Voor het plangebied zijn drie bodemonderzoeken uitgevoerd. In oktober 2018 is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem op het perceel waar de tweede woning gerealiseerd zal worden. De kwaliteit van de bodem was dermate dat vervolgonderzoek niet nodig is. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. In een tweede onderzoek in december 2018 is onderzoek gedaan naar de rest van het perceel, dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 van de toelichting. Hierbij is ook onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in de grond op de plaats van de opstallen, en eventuele bodemverontreiniging op de locatie van de voormalige tank. Een nader onderzoek was nodig om over deze verontreiniging meer duidelijkheid te krijgen. Dit derde onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting, en dateert van januari 2019. Het nadere onderzoek concludeert dat er wel sprake is van verontreiniging, maar dat dit niet dermate ernstig is dat nadere maatregelen getroffen moeten worden. Dit komt ook doordat de betreffende verontreiniging gemeten is onder de verharding, waardoor geen sprake is van blootstelling.
Op basis van bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een belemmering wat betreft het aspect bodem. Dit is bevestigd door de RUD (zie Bijlage 6).
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Aangezien in de omgeving van het plangebied geen sprake is van industrielawaai en spoorweglawaai is hierop verder in dit wijzigingsplan niet ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
De locatie ligt aan de Hornweg. deze weg kent een maximum snelheid van 60 km/uur, waarmee het een gezoneerde weg is. Echter, de verwachting is dat de verkeersintensiteit dermate laag is (door de ligging en de geringe breedte van de weg) dat geconcludeerd kan worden dat er voldaan zal worden aan de voorkeursgrenswaarde. Geconcludeerd wordt daarom dat het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op geluidsoverlast.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden noodzakelijk. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het plangebied ligt op een afstand van 2,8 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien de geringe omvang van het plan (wijziging bestemming van bedrijfswoning naar Wonen alsmede sloop van de bestaande bedrijfsgebouwen) in combinatie met de afstand, worden negatieve gevolgen niet verwacht. Ook hoeft er geen rekening te worden gehouden met het Natuur Netwerk Nederland (inclusief Ecologische Verbindingen) en Weidevogelleefgebieden. De gebieden liggen op zodanige afstanden van de planlocatie dat directe en 'indirecte' externe werking met betrekking tot het plan niet aan de orde is.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar huismus en rugstreeppad nodig is. Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald of voor het plan een ontheffing van de Wnb nodig is. Daarnaast komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Voor het overige heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Nader onderzoek zal uitwijzen of een vergunning op grond van de Wnb nodig is. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
De ecologische inventarisatie is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting.
In mei 2018 is nader onderzoek uitgevoerd naar huismussen in de te slopen hal. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Geconcludeerd is dat de hal niet geschikt is als functioneel leefgebied voor de huismus. Sloop van de hal is daarom toegestaan.
Door de gewijzigde omstandigheden op het terrein (het terrein is geëgaliseerd en er zijn geen plassen meer aanwezig), is het vervolgonderzoek naar de rugstreeppad niet meer actueel, aangezien de terreinomstandigheden niet meer zodanig zijn dat een rugstreeppad zich hier zal vestigen. De gemeente heeft daarop besloten dat dit onderzoek niet meer nodig is. Dit besluit is bekrachtigd door de RUD. Het definitieve, en positieve, advies van de RUD is opgenomen in Bijlage 9 van de toelichting.
Het plan is daarom wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De watertoets is uitgevoerd op 22 januari 2018. Het resultaat van deze watertoets is als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.
De gevolgen voor de waterhuishouding zijn bij dit plan beperkt. Er zijn geen problemen met de waterhuishouding. Het verhard oppervlak zal daarnaast met het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing fors afnemen. Er is daarom geen sprake van compenserende maatregelen. Hierdoor kan voor dit plan de korte procedure gevoerd worden. Nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 '. Voor deze gronden is in het vigerende bestemmingsplan vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd.
De nieuw te bouwen woning ligt op een reeds verhard en daarmee ook geroerd deel van het plangebied. Er is tevens geen sprake van een overschrijding van de genoemde oppervlakte. Hierdoor is een archeologisch onderzoek niet nodig.
Externe veiligheid
Op 13 juni 2001 heeft de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin zet zij haar (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteen. Dit beleid is gericht op het beheersen van de risico's in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen. Uit de kaart komen geen mogelijke externe risico's in de buurt van het plangebied voor.
Het plan mag wat betreft de externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
Verkeer en parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Het planvoornemen maakt het mogelijk om één extra woning in het plangebied te realiseren. Het parkeren bij deze woning zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.
Luchtkwaliteit
Op 1 maart 1993 is de Wet Milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de bouw van woningen overwogen. Plannen die binnen het NSL passen, hoeven niet meer te worden beoordeeld aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ook plannen die niet "in betekenende mate" (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan deze grenswaarden te worden beoordeeld. De eisen om te kunnen beoordelen of bij een plan sprake is van nibm, zijn vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur (AMvB)-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat nadat het NSL of een programma voor de regio is vastgesteld een grenswaarde van 3% afname van de luchtkwaliteit als "nibm" kan worden aangeduid. Dit betekent een toename van ten hoogste 1,2 microgram per m3 NO2 of PM10.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
Het plan zal niet voor overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Ook is het niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV). Dit dient echter wel te worden onderbouwd/aangetoond.
ONDERZOEK
Met het planvoornemen wordt één extra woning gerealiseerd. Het aantal verwachte voertuigbewegingen dat hiermee gemoeid gaat is nihil. Het planvoornemen zal ruimschoots onder de genoemde grenswaarden blijven.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
M.e.r.-beoordeling
Aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure, doch dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. In de voorgaande subparagrafen zijn de relevante milieuaspecten voldoende aan de orde gesteld. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen die in het kader van een MER zouden moeten worden beoordeeld. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt dan ook niet uitgevoerd in het kader van dit wijzigingsplan.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de voorkomende bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Daarnaast is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan Drechterland Zuid, aangezien het een wijziging betreft op dit bestemmingsplan. Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een ruimtelijk plan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een ruimtelijk plan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het ruimtelijk plan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een ruimtelijk plan mag worden geciteerd.
Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het wijzigingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.
Bij de vormgeving van de regels behorend bij deze bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij het "Bestemmingsplan Drechterland Zuid". De bestemmingen die voorkomen zijn 'Agrarisch','Tuin -1', 'Tuin - 2', 'Wonen - Lint 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Onderstaand wordt op elk van deze bestemmingen een korte toelichting gegeven.
'Agrarisch'
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Binnen de bestemming zijn randvoorwaarden opgenomen die zich richten op de landschappelijke waarden in het gebied.
'Tuin -1'
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin - 1' opgenomen. Daarachter begint het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is.
'Tuin - 2'
Om het onbebouwde karakter van achterrtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin - 2' opgenomen. Daarvoor is sprake van het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is.
'Wonen - Lint 1'
Binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1' geldt dat het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden binnen het bouwvlak. Het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap. Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis gerealiseerd worden.
Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m². De specifieke bijgebouwenregeling is ook hier afgestemd op daartoe specifiek vastgesteld beleid. Als de bestaande omvang van het bijgebouw al groter is dan de genoemde, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
Om te verzekeren dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen daadwerkelijk wordt gesloopt, is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting' opgenomen. Hieraan is de regel gekoppeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend wanneer is verzekerd dat de bedrijfsbebouwing uiterlijk 1 jaar na ingebruikname van het te vergunnen bouwwerk is gesloopt.
'Waarde - Archeologie 3'
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m².
Het overleg ten aanzien van het voorliggende wijzigingsplan heeft plaatsgevonden. Ook heeft het onderhavige plan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst worden afgesloten.
Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.