direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zuiderdracht 15-17 Oosterblokker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Zuiderdracht 15-17 te Oosterblokker was voorheen een maatschappelijke opvanglocatie gevestigd voor mensen met verschillende problematiek. Tegenwoordig vindt er op het perceel geen maatschappelijke opvang meer plaats en wordt één van de gebouwen gebruikt voor eigen bewoning door de huidige eigenaar. Het plangebied kan heringedeeld worden en een andere functie krijgen. Het voornemen bestaat om binnen het plan gebied herstructurering te laten plaatsvinden.

Het plan was om drie vrije kavels uit te geven ten behoeve van particuliere opdrachtgeverschap en één kavel in te richten voor een woongebouw in de sociale huursector. Naar aanleiding van het overleg met omwonenden is besloten om, op verzoek van de omwonenden en na overleg met de gemeente Drechterland, het woongebouw te laten vervallen. In plaats van het woongebouw wordt ook deze kavel uitgegeven in de vrije sector. Op deze kavel wordt geen vrijstaande woning, maar een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. In het plangebied worden daarmee in totaal 5 woningen gerealiseerd.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de planlocatie in dit bestemmingsplan de bestemmingen agrarisch en maatschappelijk kent. Om het voorgenomen plan planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zuiderdracht 15-17 in Oosterblokker. De locatie ligt buiten de bebouwde kom van Oosterblokker, maar ligt tegen de bebouwde kom van Hoorn aan. Het gebied wordt omringd door agrarische grond. Langs weerszijden van de Zuiderdracht zijn woningen gebouwd met aan de voorzijde van de woningen de bestemming tuin. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Drechterland, sectie M, percelen 784, 786 en 787. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 6.773 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0001.png" Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0002.png" Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011'. Op 25 maart 2013 is door de gemeenteraad een herziening vastgesteld, waarin voor deze locatie slechts enkele ondergeschikte aanpassingen in de regels zijn doorgevoerd.

Conform het vigerende bestemmingsplan kent het overgrote deel van het plangebied de enkelbestemming 'maatschappelijk'. Het overige noordoostelijke deel van het perceel kent de enkelbestemming 'agrarisch'. Daarnaast is op het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Enkelbestemming - Maatschappelijk

De gronden met de bestemming 'maatschappelijk' zijn bestemd voor gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een maatschappelijke voorziening. De gronden zijn ook bestemd voor bedrijfswoningen, bijgebouwen bij bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Op deze gronden bevindt zich reeds circa 900 m2 aan bouwvlakken met een goothoogte van 3,5 tot 5 meter en een bouwhoogte van 10 meter.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor een wijziging naar de bestemming 'Wonen'. Het voorgenomen plan past niet binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemming - Agrarisch

De gronden met de bestemming 'agrarisch' zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van houtteelt en bosbouw. Ook zijn bedrijfsgebouwen, overkappingen, bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen onder bepaalde voorwaarden toegestaan binnen de bestemming. Tenslotte zijn de gronden bestemd voor cultuurgrond.

Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarde.

Op grond van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m², tenzij op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van archeologische waarden. Bij bestaande bouwwerken geldt de regel dat bij vervanging van bestaande bouwwerken de bestaande oppervlakte met ten hoogste 500 m² wordt uitgebreid.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011', omdat binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch' de gronden niet bestemd zijn voor een woon- en tuin functie. Bewoning kan enkel bij een actief bedrijf. Tevens past het plan niet binnen de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen'. De gewenste ontwikkeling is derhalve alleen mogelijk te maken met een nieuw bestemmingsplan of een uitgebreide omgevingsvergunning. Er is gekozen voor een bestemmingsplan, omdat dit meer flexibiliteit biedt.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Zuiderdracht 15-17 Oosterblokker' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is de bestaande bebouwing aan Zuiderdracht 15-17 met de direct omliggende gronden bestemd als Maatschappelijk met bouwvlak en Agrarisch. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Drechterland, sectie M, percelen 784, 786 en 787 met een oppervlakte van ongeveer 6.773 m2.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door vrij liggende woonpercelen en iets verder gelegen het bedrijventerrein Gildenweg. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een watergang en de doorgaande weg de Zuiderdracht, met daarachter vrij liggende woonpercelen. Ook aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd met woonpercelen. Tenslotte wordt de westzijde van het perceel begrensd door een watergang. Achter deze watergang is de woonwijk Kersenboogerd in de gemeente Hoorn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0004.png"

Figuur: Bovenaanzicht vanaf de Zuiderdracht (bron: Googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0005.png"

Figuur: Zijaanzicht perceel vanaf de Zuiderdracht (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0006.png"

Figuur: Vooraanzicht perceel vanaf de Zuiderdracht (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0007.png"

Figuur: Zijaanzicht perceel vanaf de Zuiderdracht (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens de planlocatie op te delen in vier nieuwe bouwkavels. De volledige bestaande bebouwing zal ten behoeve van het plan gesloopt worden. De drie noordelijk gelegen kavels worden uitgegeven als kavel voor een vrijstaande zelfbouw woning.

Op deze kavels kan een particulier een eigen woning realiseren. Deze kavels hebben een oppervlakte van ongeveer 1.500 m2. Per kavel komt een bouwvlak waarop één vrijstaande woning gerealiseerd wordt. Ieder bouwvlak heeft een omvang van 11 meter bij 14 meter en een oppervlakte van 154 m2. De bouwhoogte van de nieuwe woningen is afgestemd op de bouwhoogte van de omliggende woningen en de bepalingen van de bestemming 'Wonen - Lint 1' van het vigerende bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.

De meest zuidelijk gelegen kavel wordt uitgegeven ten behoeve van de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning. Deze vierde kavel heeft een oppervlakte van circa 2.100 m2. Het bouwvlak op dit perceel heeft een omvang van 17 meter bij 14 meter. Er is gekozen voor een twee-onder-één-kapwoning in plaats van het toevoegen van nog een vrijstaande woning, omdat een twee-onder-één-kapwoning gezien wordt als doorstroomwoning.

De bouwvlakken en de gronden vanaf de achtergevel krijgen de bestemming 'Wonen - Lint 1'. De gronden aan de voorzijde en de ruimte naast de bouwvlakken krijgen de bestemming 'Tuin'. Dit is vergelijkbaar met hoe de omliggende percelen bestemd zijn. Daarnaast zullen in het voorgenomen plan de bouwvlakken iets van elkaar verspringen. De reden hiervoor is dat dit aansluit met hoe de bestaande bebouwing aan de Zuiderdracht ten opzichte van elkaar verspringt. Tenslotte krijgen alle vier de kavels een zodanige omvang en frontbreedte, waarvan de inpassing stedenbouwkundig goed aansluit bij de bestaande verkaveling van woonpercelen aan de Zuiderdracht.

Elke woning krijgt een eigen inrit. De nieuwe kavels worden ontsloten via de Zuiderdracht middels een dam. De bestaande sloten worden gehandhaafd. Hoe de woningen er exact uit komen te zien, wordt in de omgevingsvergunningfase nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 5 woningen. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. Het plan is passend binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 19 november 2018. De omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleid waarin doelstellingen op middellange termijn worden vormgegeven. De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu worden gemaakt.

In de visie zijn acht thema's geformuleerd. Deze thema's zijn klimaat, bodem water en lucht, biodiversiteit, economische transitie, energietransitie, mobiliteit, verstedelijking en landschap. Ook zijn er in de visie vijf bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  • 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Duurzame economische ontwikkeling is nodig voor de werkgelegenheid en daarmee voor de bestaanszekerheid van inwoners. Wonen en werken wordt zo veel mogelijk gerealiseerd via binnenstedelijke verdichting om zo het landschap tussen de verschillende kernen in de metropool regio te sparen. Het voorgenomen plan ligt in landelijk gebied. Voor de woningbehoefte wordt vooral ingezet op het bouwen in en aansluitend op de bestaande verstedelijke gebieden, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeften. De nabijheid van functies is voor de provincie een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

Hoewel door het voorgenomen plan ten koste is van een deel van het landschap, wordt het plan naar wens van de provincie wel ontwikkeld aansluitend op de bestaande bebouwing. Tevens ligt de planlocatie op korte afstand van de voorzieningen in Blokker, Zwaag en Hoorn. Dit maakt dat het plan een duurzame ontwikkeling is. Hiermee is de gewenste ontwikkeling van het realiseren van drie vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kapwoning in lijn met de omgevingsvisie van Noord-Holland.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van Noord-Holland is sinds 17 november 2020 vervallen. Sindsdien is Omgevingsverordening NH2020 van kracht. Ten behoeve van de woningbouw is gekeken naar de regels omtrent woningbouwontwikkelingen in Noord-Holland Noord landelijk gebied.

De regels onderschrijven het volgende:

  • 1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • 2. De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.

Het voorgenomen plan voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Het betreft een kleinschalig initiatief dat in plaats van een al bestaande stedelijke functie komt. Ten opzichte van het gehele plan, wordt maar een relatief klein deel van de agrarische grond gebruikt. Bovendien worden de nieuwe kavels ingepast als lintbebouwing waarbij de initiatiefnemer zorgvuldig rekening heeft gehouden om landschappelijk in te passen. Hierdoor ontstaat bebouwing inpast in de omliggende, soortgelijke lintbebouwing in de omgeving. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). Per 5 maart 2019 zijn enkele beperkte wijzigingen doorgevoerd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is het 'ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit'. Dat betekent dat bewust dient te worden omgegaan met de karakteristieke eigenschappen van de verschillende landschappen en de dorpen. Deze kwaliteiten dienen als uitgangspunt van ruimtelijke plannen. Dit zet ontwikkelingen niet op slot. De provincie wil voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied worden gepland die binnen bestaand bebouwd gebied een plek zouden kunnen krijgen.

Bij noodzakelijke uitbreiding hecht de provincie er belang aan dat deze een bijdrage levert aan de identiteit en kwaliteit van de specifieke plek. Met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie borduurt de provincie Noord-Holland voort op eerdere beleidsnota's waarin ruimtelijke kwaliteit al een centrale plaats innam.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale structuren. Elk ensemble en elke structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de dynamiek en van de belangrijkste drie kernwaarden: landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving, en ruimtelijke dragers. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

De planlocatie is gelegen in het ensemble “West-Friesland Oost”. De algemene ambitie binnen dit ensemble is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid; en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Uit de overzichtskaart – zoals opgenomen in de Leidraad – volgt dat de ontwikkellocatie valt onder 'stads-/dorprand'.

Verkaveling/planopzet

De planlocatie bevindt zich in een verdicht deel van het lint van de Zuiderdracht. Direct achter de planlocatie, in het westen, ligt de woonwijk Kersenboogerd-Noord. In het vigerende bestemmingsplan kent de planlocatie de bestemming 'Maatschappelijk' en zijn er vier bouwvlakken met een totaal oppervlakte van circa 900 m2 aanwezig. Hierdoor leent de locatie zich perfect voor een herontwikkeling, zonder dat er sprake is van het dichtzetten van doorzichten naar het agrarische landschap.

De voorliggende verkaveling (zie onderstaand figuur) is ingestoken vanuit het feit dat deze locatie aan een lint ligt en 'de lint' is als een ruimtelijke drager benoemd in de Leidraad voor West-Friesland Oost. Openheid speelt bij linten altijd een belangrijke rol. Daarom is ervoor gekozen om het aantal vierkante meters bouwvlakken in de gewenste situatie te verlagen ten opzichte van het aantal vierkante meters bouwvlakken dat reeds is toegestaan in het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Drechterland Noord 2011'. In het huidige situatie bevinden zich op de planlocatie bouwvlakken met een totaal oppervlakte van circa 900 m2. In de gewenste situatie krijgen de bouwvlakken een gezamenlijk oppervlakte van 686 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0008.png" Figuur: Verkaveling voorgenomen plan (bron: Kubiek Ruimtelijke Plannen)

Aan de Zuiderdracht bevinden zich uitsluitend vrijstaande woningen. Er is dan ook gekozen om deze typologie door te zetten op deze locatie. Er is gekozen om één twee-onder-een-kapwoning toe te voegen. De reden hiervoor is dat Oosterblokker een tekort heeft aan “doorstroomtypologie” voor een wooncarrière binnen Oosterblokker. De linten in Oosterblokker bestaan namelijk zo goed als alleenuit vrijstaande woningen en de nieuwbouw voornamelijk uit rijtjeswoningen. Verder is ervoor gekozen om de kavels als PO-uitgifte te doen zodat de toekomstige kopers hun eigen woning kunnen laten ontwerpen en laten bouwen. Dit geeft naar alle verwachtingen ook meer diversiteit in de ontwerpen dan een projectmatig ontwerp. Dit sluit goed aan bij de bestaande woningen aan de Zuiderdracht, waarbij er geen één hetzelfde is.

Voor de verkaveling van het perceel is gekeken naar de bestaande perceeloppervlaktes aan de Zuiderdracht en de aanwezige bebouwing aan de noord- en zuidzijde van het te ontwikkelen perceel. Aan de noordzijde bevinden zich grotere en meer open percelen en aan de zuidzijde kleinere percelen met intensievere bebouwing. Dit in ogenschouw nemende is de twee-onder-een-kapwoning aan de zuidzijde van het perceel gepositioneerd. De perceeloppervlaktes aan de Zuiderdracht zijn over het algemeen groot en in deze verkaveling komen grote perceeloppervlaktes terug die ook aansluiting hebben bij de marktvraag. Op basis van deze kenmerken is gekozen voor een invulling van de planlocatie met drie vrijstaande woningen en één kavel ten beheove van een twee-onder-een-kapwoning.

Daarnaast kenmerkt de Zuiderdracht zich door verspringende voorgevelrooilijnen, bouwvlakken en kavelbreedtes. Deze kenmerken komen terug in de gewenste verkaveling. De kavelbreedtes verspringen beperkt, omdat de kavels erg diep zijn. Wanneer de kavelbreedtes meer verspringen zou één kavel mogelijk te smal worden en het gevoel geven dat die kavel er in is “gepropt” dan dat dit de ruimtelijke kwaliteit van de Zuiderdracht versterkt.

Middels bovenstaande afwegingen en invulling wordt voldaan aan de kernwaarden uit de kernwaarden uit de Leidraad, zijnde:

  • 1. De landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen: Er is rekening gehouden met het bestaande karakter, de bestaande verkaveling en typologie aan de Zuiderdracht. Verder zijn exact dezelfde bouwbepalingen voor de lintbebouwing aan de Zuiderdracht uit het bestemmingsplan “Drechterland Noord 2011” overgenomen.
  • 2. Openheid en ruimtebeleving: Het plan is ruim opgezet in lijn met de bestaande structuur. De openheid en ruimtebeleving wordt geborgd door middel van het doorzetten van de bestaande lintbebouwing met voldoende ruimte tussen de woning. De invulling van dit punt is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0009.png" Figuur: impressie openheid en ruimtebeleving (bron: nieuweboer architecten)

  • 3. Individueel ontsluiten vanaf het lint: De woningen krijgen een individuele ontsluiting vanaf elke woning. De bestaande duiker blijft behouden en wordt aangevuld met nieuwe aansluitingen in de vorm van dammen. Veruit de meeste woningen aan de Zuiderdracht worden ontsloten met een dam en niet met een brug. In onderstaand figuur is weergegeven hoe de woningen ontsloten worden vanaf de Zuiderdracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0010.png" Figuur: impressie ontsluiting vanaf het lint (bron: nieuweboer architecten)

  • 4. Doorzichten achterliggend landschap: Ondanks de aanwezigheid van de wijk Kersenboogerd aan de achterzijde van de planlocatie, is in het voorliggende plan ervoor gekozen om de doorkijken tussen de woningen naar het achterliggende landschap zo groot mogelijk te houden. Tussen de woningen zijn de zichtlijnen behouden gebleven. De reden hiertoe is het feit dat de kavels vrij diep zijn en de illusie van aanwezigheid van doorzichten geeft. Wanneer men op de fiets of met de auto dit stuk lint passeert, ziet men bij het passeren niet de achterliggende gebouwen via de doorkijken vanwege de snelheid waarmee ze passeren. Hiermee onstaat wel de illussie van een doorkijk en ruimte beleving. Tevens hebben deze doorkijken een positieve invloed op de openheid en ruimtebeleving zoals bedoeld is in punt 2. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0011.png" Figuur: impressie doorzichten achterliggend landschap (bron: nieuweboer architecten)

  • 5. Representatief voorerf: Hier zal in overleg met de toekomstige kopers invulling aan worden gegeven. Een impressie van de voorerven is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0012.png" Figuur: impressie representatief voorerf (bron: nieuweboer architecten)

  • 6. Behoud aanwezige kavelsloten tussen erven: In de huidige situatie zijn geen kavelsloten aanwezig tussen de erven. Deze hoeven dan ook niet behouden te blijven. Er zijn wel sloten aawezig aan aan de voor- en achterzijde van de kavels. Deze sloten zullen behouden blijven. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0013.png" Figuur: impressie kavelsloten (bron: nieuweboer architecten)

De omwonenden zijn meegenomen in de totstandkoming van de invulling van de planlocatie. De wensen van omwonenden zijn waar mogelijk verwerkt in het plan om ook de lokale ruimtelijke beleving mee te nemen in de verkaveling.

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Bij de invulling van de voorgenomen verkaveling is rekening gehouden met de kernwaarden zoals deze gesteld zijn in de Leidraad Landschap en Cultuur.

3.2.4 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

In maart 2020 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Deze woonvisie moet het beleidskader scheppen voor het doel van de provincie om te zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De provincie wil dit bereiken door ruimte voor woningbouw te geven, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimte te bieden voor maatwerk en daarbij te sturen op regionale samenwerking.

In de Woonagenda worden de volgende speerpunten benoemd:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Deze speerpunten zijn verder uitgewerkt in de volgende acht richtinggevende principes:

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden maken we afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

De wens van de provincie Noord-Holland heeft geleid tot acht actiepunten. Waarvan de belangrijkste zijn 'het maken van maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden', 'versnellen woningbouwproductie' en 'het creëren van meer flexibiliteit in de woningmarkt'.

Het voorgenomen plan is passend binnen de speerpunten van de Woonagenda. Het onderhavige plan is kwalitatief en aansluitend op de kwaliteiten van de bestaande omgeving, waarin rekening is gehouden met de grote vraag naar sociale huurwoningen en zorgt in zijn totaal voor betaalbaar en anderzijds voor een divers woningaanbod.

3.2.5 Provinciale Milieuverordening (PMV)

De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. Op 12 november 2018 is de tranche 10A vastgesteld. In de Provinciale Milieuverordening staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland. Deze regels gaan onder andere over waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, aardkundige monumenten en stiltegebieden.

Het perceel aan de Zuiderdracht valt niet binnen de bovengenoemde gebieden waar regels van de PMV op van toepassing zijn. Ook de twee algemene thema's die voor het gehele grondgebied van Noord-Holland van toepassing zijn (ontheffing rioleringsplicht en gebruik van na 1996 gesloten stortplaatsen) zijn niet van toepassing op het plan. Op basis van bovenstaande toetsing kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet strijdig is met het provinciale beleid.

3.2.6 Woonakkoord 2020-2025 regio Westfriesland en Provincie Noord-Holland

Het Woonakkoord 2020-2025 regio Westfriesland en Provincie Noord-Holland is vastgesteld door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de bestuurlijke regio Westfriesland op 24 november 2020.

Westfriesland is een aantrekkelijke woonregio. Dit leidt tot druk op de woningbehoefte, maar ook de mogelijkheid om een gezonde bevolkingssamenstelling te behouden. Het uitgangspunt bij de woningbouwopgave is om te bouwen op binnenstedelijke locaties en rond OV-locaties. Conform de Omgevingsvisie NH 2050 wordt woningbouw waar mogelijk voornamelijk in al bestaand verstedelijke gebieden gerealiseerd.

Het doel van het Woonakkoord is om inwoners naar wens en tevredenheid in de regio te laten wonen. Daarom zullen er binnen de regio woningen voor een breed scala aan woonwensen gerealiseerd worden. Dit kan ertoe leiden dat de regio ook een aantrekkelijke woonplek wordt voor mensen van buiten de regio. In het Woonakkoord wordt dan ook de ambitie uitgesproken om tot de 10 beste woonregio's van Nederland te behoren. Om dit te bereiken zijn de volgende doelstellingen opgesteld: Hiertoe behoren de volgende doelstellingen.

  • versnelling van de woningbouwopgave met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woonaanbod voor iedere doelgroep;
  • het op peil houden en uitbouwen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de bestaande voorraad;
  • leefbaar en bereikbaar Westfriesland tot in de kern;
  • onderscheidende en complementaire nieuwbouw producten;
  • langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • werken met een flexibel kader dat de regio houvast biedt en ruimte laat voor marktinitiatieven.

Ten behoeve van nieuwbouw zijn een drietal opgaven opgesteld.

  • Opgave 1: Ontwikkelingen in de kwalitatieve vraag volgen/opvoeren van de woningbouwproductie. De verwachting is dat de behoefteprognose voor woningen naar boven bijgesteld dient te worden. Er verhuizen steeds meer mensen naar de regio, met name jongeren en jonge stellen. Deze komen met name uit de regio Amsterdam, omdat daar te weinig ruimte is. Een versnelling van de woningbouwproductie van is belang om de vraag aan te kunnen. De provincie levert een ondersteuning voor het versnellen van binnenstedelijke projecten.
  • Opgave 2: Ruimte voor nieuwe, duurzame en betaalbare plannen. Het is wenselijk om te zorgen voor een ruimte, zachte planvoorraad om met voldoende potentiële bouwlocaties om de vraag voor een langere termijn te voorzien. Het streven is dat nieuwbouw zoveel als mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, circulair, natuur- en landschapsinclusief en bereikbaar is. Dit moet niet ten koste gaan van de realisatie van sociale huurwoningen en goedkope koop woningen. Tenslotte is binnen de Westfriese gemeenten ruimte voor binnenstedelijke woningbouwplannen.
  • Opgave 3: Diversiteit vergroten o.a. door complementair bouwen. De regio zet in op een meer diverse woningvoorraad en het bouwen van complementaire woonvormen. Daarmee moet de woonvraag van huishoudens van buiten de regio, jongeren en studenten voorzien worden. Dit moet ervoor zorgen dat mensen naar de regio trekken en voorkomen dat jongeren wegtrekken uit de regio.

Het voorgenomen plan onderschrijft de opgaven van de regio Westfriesland en de provincie Noord-Holland. Met het realiseren van het plan wordt binnenstedelijke woningbouw gerealiseerd. Vanuit de regio is er een vraag naar snelle woningbouwproductie. Dit plan loopt daarop vooruit. Met het plan worden 3 vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kapwoning gecreëerd. Met deze diverse aanvulling van woningen voorziet het daarmee tevens in de opgaven om de diversiteit te vergroten.

3.2.7 Regionale woonvisie Westfriesland

De Regionale Woonvisie moet bijdragen aan het realiseren van de ambitie van Westfriesland om bij de tot 10 woonregio's van Nederland te horen. Het doel van de Woonvisie is om de Westfriese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scale aan woonwensen en woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. In de periode 2016-2030 wordt in Westfriesland een toename van ongeveer 8.500 huishoudens verwacht. Deze zullen allemaal een gewenste plek moeten krijgen. Wat betreft nieuwbouw wordt ingezet op onderscheidende en complementaire producten.

Daarom wordt er gebouwd naar de vraag woningen en wordt er gekeken naar overschotten en tekorten van de bestaande woningmarkt. Het (ver)nieuwbouwen van verouderde, bestaande woningen is daarbij op sommige plekken ook gewenst. De bestaande woningvoorraad is enigszins eenzijdig. Bij nieuwbouw wordt daarom gekeken naar unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten. Om een divers woningaanbod te creëren, worden onder andere volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Vraag staat centraal: naar woning en woonomgeving.
  • Het benadrukken van het landschappelijke onderscheidenheid van Westfriesland: groen, rust, ruimte en water.
  • Nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, zoals (collectief-)particulier opdrachtgeverschap, medeopdrachtgeverschap en doe-het-zelf planologie.

Tenslotte zal herbestemming van vrijkomend vastgoed binnen de kernen worden gefaciliteerd. Een voorbeeld van dergelijk vastgoed is maatschappelijk vastgoed. Wanneer het vrijkomen van dergelijke locaties kansen biedt voor nieuwe woonproducten, wordt hier ruimte en prioriteit aan gegeven door gemeenten.

Het voorgenomen plan past binnen het beleid van de Regionale Woonvisie. Het voorziet in het realiseren van een gevarieerd woningaanbod voor diverse doelgroepen. Daarnaast is het een vorm van nieuwbouw die in plaats komt van de verouderde, bestaande bouw. Hiervoor in de plaats komen hoogwaardige nieuwe woningen. Een deel van de planlocatie heeft daarnaast en maatschappelijke bestemming. Deze ruimte wordt voorzien van woonbestemming, waarmee deze ontwikkeling vooruit loopt op het beleid om dergelijke vrijgekomen maatschappelijke locaties te vervangen voor woonproducten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Landschap

De structuurvisie Landschap is op 23 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Drechterland. De structuurvisie is een integrale visie op de gemeente en omvat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid dat de gemeente zal voeren in dit geval omtrent het landschap. In de visie worden drie soorten gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden waar het beleid is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke waarden.
  • 2. Gebieden waar het beleid is gericht op het stap-voor-stap veranderen van de landschappelijke waarden waar het versterken van deze waarden noodzakelijk is.
  • 3. Gebieden waar het beleid is gericht op het vernieuwen van het landschap waar dit door ontwikkelingen wenselijk is.

Uit de bijbehorende visiekaart volgt dat het plangebied aangeduid is als 'behouden en versterken'. Het beleid voor deze aanduiding is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke waarden. De landschappelijke waarden in dit gebied zijn vooral de cultuurhistorische linten en de verkavelingsstructuur en de openheid die hiermee samenhangt. Deze zijn ook nog goed te herkennen in het landschap. Omdat de Zuiderdracht zich niet kenmerkt als karakteristiek lint, geldt voor dit gebied het ambitieniveau 'geleidelijk transformeren'.

De Zuiderdracht heeft zich buiten het bedrijventerrein Het Gilde ontwikkeld tot een lint waar voornamelijk gewoond wordt. Door deze ontwikkeling sluit het onderhavige initiatief goed aan bij het streven de bestaande structuur te 'behouden en versterken'. Door de bestaande bebouwing te slopen en in totaal vier bouwkavels uit te geven met een oppervlakte van minimaal 1.500m2, wordt bijgedragen aan de verkavelingsstructuur en de openheid die hiermee samenhangt. Het plan sluit derhalve goed aan op de gemeentelijke structuurvisie Landschap.

3.3.2 Woonvisie Drechterland 2012-2020

De meest recente woonvisie van de gemeente Drechterland is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 januari 2013. De visie heeft betrekking op de periode 2012 tot 2020 en is daarmee enigszins verouderd. De gemeente heeft geen recentere woonvisie beschikbaar. Daarom worden kort de belangrijkste punten uit de Woonvisie Drechterland 2012-2020 aangehaald.

De visie had als doel de gemeente voor te bereiden op de uitdagingen omtrent wonen die zich voor zouden al gevolg van aanhoudende demografische krimp in de gemeente. De gemeente legt de nadruk op het creëren van ruimte voor eenpersoonshuishoudens, met name voor ouderen en waar mogelijk gecombineerd met zorg. De gemeente verwacht dat grootschalige woningbouw in de kleine kernen, waaronder Oosterblokker, geen toevoeging is. Daar is te weinig vraag voor vanuit de bewoners. Kleine collectieven ten behoeve van nieuwbouw behoort wel tot de mogelijkheden. Daarnaast wil de gemeente de realisatie van kleine wooneenheden stimuleren.

Het voorgenomen plan is in lijn met de woonvisie van de gemeente Drechterland. Het is een kleinschalig initiatief waarbij particuliere woningen worden gebouwd. Dit is een goed voorbeeld van de kleine wooneenheden waar de gemeente op in zet in de woonvisie.

3.3.3 Welstandsnota Drechterland

Het plangebied ligt in de bestaande Welstandsnota Drechterland in het 'Gebiedstype 4 – linten'. In de welstandsnota wordt de Zuiderdracht omschreven als een lint dat zich kenmerkt door de ligging in een meer dynamisch gebied. De Zuiderdracht heeft net als de karakteristieke linten in veel gevallen kararkteristieke bebouwing. De Zuiderdracht heeft een sterke relatie met de ontstaansgeschiedenis en het landschap, maar wordt tegelijkertijd gekenmerkt door een grotere dynamiek. Dit uit zich door meer recente bebouwing, meer bedrijvigheid in de linten en meer (grootschalige) ontwikkelingen.

De lintbebouwing is een zeer waardevolle en te behouden stedenbouwkundige structuur. De voorgenomen ontwikkelingen in het gebied bestaan uit het aan-, uit- en verbouwen van woningen en uit de verbouw, (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van de bedrijfsbebouwing waar de bebouwingsvlakken dit toelaten.

Het welstandsbeleid is gericht op het behoud van de karakteristieke onderdelen van de lintbebouwing en de stedenbouwkundige structuur met daarbij ruimte voor vernieuwingen met betrekking tot het optimaal functioneren als woongebied en agro-industrieel gebied. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande kwaliteiten en het verbeteren van de inpassing van bestaande en nieuw (bedrijfs-)bebouwing.

Het voorgenomen initiatief sluit aan bij de algemene uitgangspunten van de welstandsnota die gelden in het plangebied. Er is namelijke sprake van vervangende nieuwbouw die bijdraagt aan het versterken van de bestaande kwaliteiten van het lint en de stedenbouwkundige structuur. Om deze reden is een beeldkwaliteitsplan als uitwerking van de Welstandsnota niet nodig. De bouwtitels die het bestemmingsplan oplevert kunnen getoetst worden aan de vigerende Welstandsnota.

3.3.4 Visie op Drechterland en haar kernen

Oosterblokker is één van de dorpskernen van de gemeente Drechterland. De gemeente stelt dat woningbouw op locaties die reeds bebouwd zijn gaat voor woningbouw aan de randen van de kernen. Hierbij is aandacht voor behoud van voldoende groen in de leefomgeving. Bij inbreiding in de kernen wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden die er in het lint bestaan achter de eerstelijns bebouwing op bestaande bouwvlakken, met name gericht op het hergebruik van bestaande bebouwing. Een kwalitatief hoogwaardige inpassing, zonder afbreuk te doen aan zichtlijnen op het achterliggende landschap, is van groot belang. Bij nieuwe woonwijken wordt het lint als uitgangspunt genomen, waarbij de ruimtelijke inpassing hierop wordt aangepast.

Een goede verhouding tussen bebouwing en landschap staat centraal. Met name het aangezicht van het lint en de gebieden achter het lint worden beschermd. Uitbreiding van bestaande bouwvlakken verder het achterland in, is ongewenst. Dit leidt veelal tot een aantasting van de ruimtelijke structuur van het lint en het open landschap daarachter. Uitbreiding in het open landelijk gebied of op groene locaties in bestaand stedelijk gebied krijgt nadrukkelijk niet de voorkeur. Waar inbreiding niet mogelijk is bieden de gemeente ruimte aan de randen van de kernen.

In de kernen zet de gemeente Drechterland in op transformatie voor de lokale behoefte, het aanbrengen van diversiteit, inbreiding en kleinschalige uitbreiding. Uitgangspunt is dat er per jaar een groei van 1% van het aantal woningen in een kern richtinggevend is.

De planopzet past perfect binnen dit onlangs vastgestelde beleid. De bestaande bouwvlakken met een oppervlakte van circa 900m2 worden terug gebracht. De bestaande bebouwing doet tevens afbreuk aan de bestaande lintstructuur. In de gewenste situatie bevinden zich op de planlocatie vier bouwvlakken met een gezamenlijk oppervlakte van 700 m2. De nieuwe bouwvlakken worden zodanig over het perceel verspreid dat de bebouwing wel aansluit bij de bestaande lintstructuur. Op die manier ontstaan er ook zichtlijnen naar achteren en behoud het gehele perceel een open karakter. Tenslotte past het aantal woningen ook binnen de 1% groei.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 2,2 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Markermeer & IJmeer'. De locatie ligt daarnaast op 2 kilometer van de Natuur Netwerk Nederland (NNN) gebied 'Buiten en Binnen-Uiterdijk'.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Noord-Holland (NNNH). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De gemeente Drechterland heeft een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de Aerius Calculator. Uit deze berekening blijkt dat er geen significant rekenresultaat is. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de quickscan is gebleken dat aanvullend onderzoek naar vleermuizen, huismus, gierzwaluw en materachtigen noodzakelijk is. Dit nader onderzoek is in 2021 uitgevoerd door Ecoresult. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. De belangrijkste conclusies zijn als volgt:

  • Gewone dwergvleermuis: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van gewone dwergvleermuis aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor gewone dwergvleermuis of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
  • Ruige dwergvleermuis: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van ruige dwergvleermuis aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor ruige dwergvleermuis of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
  • Laatvlieger: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van laatvlieger aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor laatvlieger of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
  • Huismus: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van huismus aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor huis of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
  • Gierzwaluw: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van gierzwaluw aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor gierzwaluw of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
  • Steenmarter en kleine marters: Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van kleine marters (bezing, wezel) aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uitgelosten. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbscherming voor (één van de) kleine martersoorten of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.

Het treffen van nadere maatregelen zijn niet noodzakelijk.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen en maatregelen in acht worden genomen. De genoemde aanbevelingen en maatregelen zullen worden (over)genomen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Op de planlocatie is reeds een bodemonderzoek uitgevoerd.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van maatschappelijk en agrarisch naar wonen en tuin.

Voor het in kaart brengen van de milieusituatie te plaatse is door Grondslag een vooronderzoek uitgevoerd conform NEN5725. Het veldwerk van dit onderzoek is uitgevoerd op 15 april 2020. Op aanwijzing van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord is op de onderzoekslocatie een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar bestrijdingsmiddelen. Het veldwerk van dit aanvullend onderzoek naar bestrijdingsmiddelen is uitgevoerd op 14 febuari 2022. Het volledige rapport van het bodemonderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.

De gestelde hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht ten opzichte van de lokale achtergrondwaarden zoals vastgesteld in de bodemkwaliteitskaart, is bevestigd. In de bovengrond zijn hooguit lichte verhogingen aangetoond aan diverse zware metalen, PAK en PCB. In het grondwater zijn geen verhogingen gemeten. De gestelde hypothese dat mogelijk bodemverontreiniging is ontstaan als gevolg van bodemvreemd dempingsmateriaal, is niet bevestigd.

Op aanwijzing van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord is in 2022 een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar bestrijdingsmiddelen. De gestelde hypothese dat op de locatie matige tot sterke verhogingen aan bestrijdingsmiddelen worden verwacht, is niet bevestigd. In de toplaag is geen bestrijdingsmiddelen boven de achtergrondwaarde aangetoond.

De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.

Geadviseerd wordt om grond die tijdens toekomstige werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Wanneer dit geen mogelijkheid is, kan het worden afgevoerd naar een grondbak of -depot. Het kan noodzakelijk zijn dat de grond hiervoor nog onderzocht dient te worden op PFAS.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Wel zijn de structuren en kenmerken van de omgeving van cultuurhistorische betekenis. De verkavelingsrichting en de bestaande lijnen in het landschap worden zoveel mogelijk gerespecteerd. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. De planlocatie heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming archeologie 2. Voor deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 10 cm. In het voorgenomen plan worden vier bouwvlakken uitgegeven. De vier bouwvlakken hebben een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 500 m2. Daarom is door Archeologie West-Friesland een archeologische quickscan voor het plangebied uitgevoerd. De archeologische quickscan is toegevoegd in Bijlage 4.

Uit de quickscan blijkt dat er een proefsleuven onderzoek nodig is als de plannen een groter oppervlak dan 1.000 m2 beslaan. De totale oppervlakte aan bodemroerende activiteiten bedraagt minder dan 1.000 m2. Om die reden is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast wordt geadviseerd de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.

Tenslotte wordt geadviseerd om de archeologische dubbelbestemming te handhaven of bij te stellen naar de vrijstellingsgrens.

4.3.4 Conclusie

Gebaseerd op het archeologisch onderzoek blijkt er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan. Het plangebied behoudt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.  

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Zuiderdracht. Dit is een 50 km/u weg. De Zuiderdracht is een verbindingsweg tussen Oosterblokker en de N506 richting Hoorn.

Landelijk geldt voor de verkeersgeneratie en de parkeernormen de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het CBS (2020) kent de gemeente Oosterblokker een stedelijkheidsgraad toe van 'niet stedelijk'. Daarnaast kan de planlocatie gezien de ligging aangeduid worden als 'rest bebouwde kom'.

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Voor een 'koophuis, vrijstaand' geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie worden drie vrijstaande koopwoningen gebouwd. Voor de drie vrijstaande koopwoningen komt de totale parkeerbehoefte in totaal uit op 6,9 parkeerplaatsen.

Voor een 'koophuis, twee-onder-één-kap' geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de twee-onder-één-kapwoning komt de totale parkeerbehoefte neer op 4,4 parkeerplaatsen.

In totaal zijn voor de drie vrijstaande woningen en de twee-onder-één-kapwoning 11,3, afgerond naar boven 12 parkeerplaatsen benodigd. Parkeren wordt op elk perceel opgelost op eigen terrein. Door de grootte van de kavels is daar genoeg ruimte voor.

4.5.2 Verkeer

Ook de verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking als volgt bepaald. Voor een 'koophuis, vrijstaand, in niet stedelijk gebied in de rest bebouwde kom is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal woning. Voor drie woningen komt de verkeersaantrekkende werking neer op 23,4 tot 25,8 mvt/etmaal.

Voor een twee-onder-één-kapwoning is de verwachte verkeersgeneratie minimaal 7,4 tot maximaal 8,2 mvt/etmaal per woning. De twee woningen hebben een verkeersaantrekkende werking van 14,8 tot 16,4 mvt/etmaal.

De totale verkeersaantrekkende werking in de gewenste situatie is daarmee 38,2 tot 42,2 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied. Met de realisatie van de woningen aan de Zuiderdracht worden er 5 inritten gecreëerd. Gelet op de verkeersintensiteit van de Zuiderdracht, het feit dat de inritten bestaan uit een dam waarvan ongehinderd zicht is op de Zuiderdracht, vormen de inritten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie vormt door de goede ontsluiting aan de Zuiderdracht geen belemmering.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Een woning betreft een geluidsgevoelig object. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk het verkeer op de Zuiderdracht. Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwbouw is uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5.

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal 55 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente Drechterland hogere waarden vanwege het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster, en wel als volgt:

  • Woningen 1 t/m 3 (vrijstaande woningen) 53 dB;
  • Woningen 4 en 5 (twee-onder-één-kapwoningen) 55 dB.

Aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels evenals toetsing van het geluid afkomstig van installaties, wordt getoetst bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek. Hiertoe wordt de gemeente verzocht een Hogere waarde vast te stellen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig gebied, gelet op de bestemmingen van woning en tuin in de nabijheid van de planlocatie en de ligging binnen de bebouwde kom.

In het voorgenomen wijzigt de bestemming van maatschappelijk en agrarisch naar de bestemming wonen. Dit betreft een gevoelige functie. De toevoeging van woningen kan effect hebben op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming ligt op circa 290 meter. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 5.2 toegelaten. De richtafstand tot dit bedrijf in rustig gebied is 700 meter. Ondanks dat de bedrijfsbestemming binnen de richtafstand valt, levert dit geen beperking op voor de bestaande bedrijfsbestemming, doordat zich tussen het plangebied en de bedrijfsbestemming reeds meerdere particuliere woningen bevinden, dit geldt ook voor de overige bedrijven op hetzelfde bedrijventerrein. Daarnaast bevindt zich op ongeveer 300 meter nog een bedrijfsbestemming waar bedrijvigheid tot milieucategorie 1 en 2 is toegestaan. De richtafstand tot dit bedrijf is 30 meter en vormt daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Spuitzone onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, op minder dan 50 meter afstand, agrarische percelen waarop het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet is uitgesloten. Dit zijn percelen 701, 702, 703 en 704. De relevante agrarische percelen zijn weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0014.png" Figuur: relevante agrarische percelen nabij plangebied (bron: SPA WNP Ingenieurs)

Door SPA WNP Ingenieurs is een locatiespecifiek onderzoek spuitzone uitgevoerd om te bepalen of de ontwikkeling mogelijk is in relatie tot risico's voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Dit onderzoek is als Bijlage 6 ingevoegd. De conclusies van het onderzoek luiden als volgt:

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek blijkt dat er wordt voldaan aan de geadviseerde 10 meter afstand tussen de agrarische percelen en het plangebied. De minimale afstand ten opzichte van een agrarisch perceel bedraagt namelijk 14 meter.

Op basis van dit advies zijn de woningen op de beoogde locatie mogelijk, in relatie tot risico’s voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift vanuit de agrarische percelen. Ook wordt de bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid van de agrarisch ondernemers niet belemmerd als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de vier woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPZuiderdracht1517-VG01_0015.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen wegen in het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 7). Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft een vooroverlegreactie gegeven.

In afstemming met het Hoogheemraadschap is bepaald dat de toename in verharding onder de grens van 800 m2 blijft. Hierdoor dient er voor de toename in verharding niet gecompenseerd te worden. De vijf woningen worden allen toegankelijk via een dam. De bestaande dam, welke fungeert als toegang tot het meest zuidelijke perceel, blijft behouden. Voor de vier overige woningen worden vier nieuwe dammen aangelegd. Voor de aanleg van deze vier nieuwe damen wordt water gedempt. Dit gedempte water dient één op één gecompenseerd te worden binnen het plangebied.

Voor het aanleggen van de dammen wordt per dam 10 m2 water gedempt (2 meter (lengte van de dam = breedte van de sloot met aftrek van de talud) * 5 meter (breedte van de dam)). Bij het realiseren van vier dammen levert dit een demping van 40 m2 op. Dit betekent dat er 40 m2 oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden binnen het plangebied.

Om de watercompensatie binnen het plangebied te borgen is aan de zuidwestzijde van het plangebied de bestemming 'Water' opgenomen. Dit bestemmingsvlak heeft een lengte van 80 meter en een breedte van 0,5 meter. Daarmee wordt tenminste 40 m2 aan nieuw oppervlaktewater binnen het plangebied gerealiseerd.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling van vijf woningen valt onder de drempelwaarde van 2.000 zoals genoemd onder D 11.2. Hierdoor volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Kenmerken project

Aan de Zuiderdracht 15-17 te Oosterblokker wordt een voormalige en verouderde opvanglocatie gesloopt. Daarvoor in de plaats komen vier nieuwe bouwkavels. Op de drie noordelijke kavels kunnen drie vrijstaande woningen gerealiseerd worden. De zuidelijke kavel komt ter beschikking van een twee-onder-één-kapwoning.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Oosterblokker, gemeente Drechterland. De omgeving van de planlocatie kenmerkt zich door vrijstaande woningen en agrarische gronden. In het pand was eerder een opvanglocatie gevestigd. Deze opvanglocatie is enkele jaren geleden vertrokken en sindsdien is er weinig onderhoud gepleegd aan de panden op het perceel. Hierdoor zijn deze panden erg verouderd. Het dichtstbijzijnde natuurgebied ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer. Daarnaast kent de planlocatie een archeologische verwachtingswaarde.

Kenmerken van het potentiële effect

Gebaseerd op de onderzoeken naar archeologie en bodem blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Met betrekking tot flora en fauna wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit aanvullende onderzoek zal moeten uitwijzen of er overtredingen plaats kunnen vinden door de ontwikkeling. Indien dit het geval is, zal een ontheffing conform de gestelde eisen worden aangevraagd. Daarnaast zal akoestisch onderzoek uitwijzen of er belemmeringen zijn voor het plan vanuit het aspect geluid. Indien hiervan sprake is, zullen maatregelen getroffen worden om een goed leefklimaat te realiseren. Gelet op vorenstaande is het aannemelijk dat het voornemen haalbaar is en derhalve geen negatief effect heeft op de omgeving.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011'.

Het bestemmingsplan 'Zuiderdracht 15-17 Oosterblokker' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Zuiderdracht 15-17 Oosterblokker' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Binnen het plangebied komen vier nieuwe bestemmingen, namelijk 'Tuin', 'Water', 'Wonen - Lint 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.

Tuin

Net als de nabijgelegen woningen krijgen de gronden rondom en aan de voorzijde van het nieuwe bouwvlak de bestemming 'Tuin' . Zo kan het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen worden beschermen. In hoeksituaties wordt in sommige gevallen ook op de naar de weg gekeerde zijkant van het bouwperceel de bestemming ‘Tuin’ gelegd.

Bebouwing is binnen de bestemming in beperkte mate toegestaan. Het gaat dan om bebouwing die in samenhang met het woonhuis wordt gerealiseerd, zoals erkers, balkons, en dergelijke.

Water

De gronden grenzend aan de achtergelegen watergang krijgen de bestemming 'Water'. Middels dit aan te leggen water wordt geborgen dat er voldoende oppervlaktewater binnen het plangebied gecompenseerd wordt. Voor deze bestemming is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Water - 2'.

Binnen deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Wonen - Lint 1

Binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1' geldt dat het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden binnen het bouwvlak. Het hoofdgebouw bestaat uit twee bouwlagen met kap. Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis gerealiseerd worden.

Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m2. De specifieke bijgebouwenregeling is ook hier afgestemd op de daartoe specifiek vastgesteld beleid. Als de bestaande omvang van het bijgebouw al groter is dan de genoemde, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.

Waarde - Archeologie 2

Voor alle bodemingrepen gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m én een bestaande oppervlakte met meer dan 500 m² moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig. Uitgezonderd zijn de werkzaamheden ten behoeve van normaal agrarische gebruik. Onder deze werkzaamheden wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. drainage;
  • 2. baggeren van sloten en grachten

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.1.1 Grondexploitatie en kostenverhaal

Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd 'bouwplan' (zoals aangeduid in art. 3.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een 'ruimtelijke besluit' (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) nodig is. Dit bestemmingsplan is een op uitvoering gericht bouwplan waardoor het nodig is een exploitatieplan vast te stellen of de betaling van de kosten op een andere manier te verzekeren.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente Drechterlands is een verhaalsovereenkomst afgesloten waarin de ambtelijke kosten zijn opgenomen. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.

6.2.1 Overleg met overheidsinstanties

Gelet op de bestuurlijke zorgvuldigheid moet bij een herziening van het bestemmingsplan het bestuursorgaan overleg voeren met elke instantie die enig belang behartigt dat naar redelijke en geobjectiveerde maatstaven in het geding zijn bij de betreffende bestemmingsplanherziening. Betrokken partijen dienen er voor te zorgen dat dit overleg in verhouding staat tot de aard en de omvang van de herziening van het bestemmingsplan. Als het gaat om een bestemmingsplan- herziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, waarbij niet of in geringe mate herschikking van de betrokken belangen aan de orde is, kan het bestuursorgaan dat belast is met de bestemmingsplanherziening, afzien van het overleg.

6.2.2 Overleg met omwonenden

Naast een verplicht overleg met overheidsinstanties is het voor het maatschappelijk draagvlak ook wenselijk om overleg met de direct omwonenden te plegen.

Door Coronatijd is het niet mogelijk geweest om plenair met alle omwonenden een interactieve avond te organiseren om het planvoornemen te presenteren en informatie/wensen op te halen bij de bewoners om mee te nemen in definitieve invulling van het plangebied. Als alternatief is ervoor gekozen om alle omwonenden middels een uitgebreide brief te informeren over het planvoornemen en waarin mede is aangegeven dat omwonenden via e-mail vragen konden stellen en/of wensen/gedachten konden aanleveren met betrekking tot het plan. Tevens is de omwonenden de mogelijkheid geboden voor een één op één gesprek en op deze wijze input te leveren en met elkaar het gesprek aan te gaan. Er hebben diverse van deze gesprekken plaatsgevonden met omwonenden. De volledige participatie van de omwonenden tezamen met de terugkoppeling hiervan aan de gemeente en overleg hierover heeft er toe geleid dat het eerste plan voornemen op meerdere punten is gewijzigd. Het voorliggende plan is een compromis van de wensen van de verschillende actoren.

De belangrijkste wijziging van het plan naar aanleiding van het overleg met omwonenden, is het verdwijnen van het woongebouw met appartementen voor sociale huur ten faveure van een twee-onder-een-kapwoning. De omwonenden vonden een woongebouw niet passend aan het lint en tevens vreesde men veel geluidsoverlast door verkeers-/parkeerbewegingen op het erf van het woongebouw bij een aantal van tien sociale huurappartementen. De gemeente Drechterland was tevens van mening dat het woongebouw niet passend was aan het lint en tevens was het ambtelijk advies om niet meer dan zes woningen toe te voegen op deze locatie in relatie tot het beleidsdocument “Visie op Drechterland en haar kernen”.

Daarnaast zijn er kleinere aanpassingen gedaan ten opzichte van het eerdere ontwerp zoals afstanden van bouwvlakken ten opzichte van de bestaande naast gelegen erven.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Zuiderdracht 15-17 Oosterblokker' heeft vanaf 24 september 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen.

Gedurende deze perioden zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen worden behandeld in de Nota beantwoording zienswijze, die als Bijlage 8 bij deze toelichting is gevoegd. De in de zienswijzen zijn beoordeeld door de gemeente en beide zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2.4 Vervolg

De de binnengekomen zienswijzen geven geen aanleiding om de bestemmingsplanprocedure te beëindigen. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.