Plan: | Kerkbuurt te Wijdenes |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.BPWijdenesKrkbuurt-VG01 |
De gemeente wil ruimte bieden voor het ontwikkelen van een woon- en leefgebied bij Wijdenes. Hiermee wordt de vraag beantwoord naar diverse typen woningen in de zuidelijke helft van de gemeente. De ontwikkeling van het gebied zal op een organische manier gebeuren; reagerend op de vraag die in de markt ontstaat. Op de betrokken locatie kunnen maximaal 62 woningen worden gebouwd. Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld zoals opgenomen in bijlage 1. Om de geplande woningbouw mogelijk te maken is het nodig een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Locatie
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied achter de bebouwingslinten van Wijdenes. Het plangebied wordt omsloten door groenstructuren van het ten zuiden gelegen fruitteeltbedrijf, de ten oosten gelegen sportvelden en door de achtertuinen van de ontginningslinten en de aan de Molenweg in tweede lijn gerealiseerde nieuwbouw. Het ligt achter de bestaande woningen aan de Molenweg en de Kerkbuurt. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied globaal aangegeven.
Figuur 1. Luchtfoto plangebied
Leeswijzer
Dit bestemmingsplan gaat in op het proces wat vooraf ging aan de uiteindelijke keuzes die voor het gebied gemaakt zijn en het biedt de inzichten waarom tot bepaalde keuzes is gekomen. Het biedt tevens het raamwerk waarlangs de planologische randvoorwaarden en het geldende beleid is gelegd.
Een en ander is terug te vinden in de volgende hoofdstukken:
Gezien vanaf het westen wordt het dorp Wijdenes beleefd als één overwegend groen en rafelig bebouwingslint in een verder open landschap. Aan de oostzijde van het dorp zijn fruitteeltbedrijven gelegen die het meer besloten beeld van het dorp aan deze zijde bepalen. Het lint van Wijdenes is, anders dan de linten in het noorden van de gemeente, overwegend in noord-zuid richting gesitueerd met daarop loodrecht de verkavelingsrichting. Het lint naar Oosterleek is in oost-west richting gesitueerd.
Kenmerkend voor dorpslinten als Wijdenes is de kleinschaligheid van de bebouwing, de variatie in rooilijnen, nokrichting en bouwvormen (zoals te zien in figuur 2). Na verloop van tijd is de lintbebouwing in Wijdenes dusdanig verdicht, dat er op dit moment slechts enkele doorzichten op het open landschap zijn. De meeste aanwezige bebouwing is vrijstaand. Bijgebouwen staan naast of achter de woningen. De bebouwing is georiënteerd op de weg en de nokrichting van de bebouwing varieert van haaks tot evenwijdig aan de weg. Ieder huis is individueel te onderscheiden.
Figuur 2. Voorbeelden kleinschaligheid van bebouwing, variatie in rooilijn, nokrichting, bouwvorm, met zo af en toe een (stolp)boerderij
Het plangebied ligt in de Polder De Drieban, aansluitend aan de dorpslinten van het dorp Wijdenes. Het gebied kende van oorsprong een vrij regelmatige oost-westgerichte verkaveling met lange, smalle opstrekkende kavels. De kavels worden begrensd door sloten. Deze structuur is nog grotendeels aanwezig. Ter plaatse van het plangebied zijn enkele percelen samengevoegd en in de lengte opgedeeld, waardoor er een meer blokvormig perceel is ontstaan. De grond is op dit moment in gebruik als akkerland.
De locatie in de oksel van Molenweg en Kerkbuurt is geschikt voor de beoogde woningbouw. De keuze voor deze locatie is nader onderbouwd in het beeldkwaliteitsplan (in bijlage 1). Er is weliswaar sprake van een doorzicht, maar dit doorzicht is beperkt tot een enkele kavel die begrensd wordt door een fruitteeltbedrijf aan de zuidzijde en een sportveld met omringende beplanting aan de oostzijde. De locatie is vanaf twee zijden ontsloten en ligt op de meest ideale plaats ten opzichte van de voorzieningen van het dorp.
De ontwikkeling van het woningbouwplan kent een uitgebreide voorgeschiedenis. Op verschillende domeinen is overleg gevoerd:
De gemeente Drechterland biedt ruimte aan de ontwikkeling van een woon- en leefgebied bij Wijdenes. Hiermee wordt voorzien in een vraag naar woningen in de zuidelijke helft van de gemeente. De geplande woningbouw zal, door het ontbreken van een binnenstedelijk alternatief, buitenstedelijk plaats moeten vinden (een onderbouwing hiervoor is te vinden in het beeldkwaliteitsplan in bijlage 1). Hierdoor ontstaat een nieuwe woonwijk. Dit zal op een organische manier gebeuren; reagerend op de vraag die in de markt ontstaat. De nieuwe woonwijk kan doorgroeien tot maximaal 62 woningen. De ontwikkeling van de uitbreiding Kerkbuurt vindt plaats aan de hand van de marktvraag. Het aantal woningen kan bescheiden blijven, of doorgroeien naar het maximum van 62 woningen.
Figuur 3. Voorbeeldverkaveling (bron: beeldkwaliteitsplan)
In het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1) zijn de ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten voor deze ontwikkeling opgenomen. Om een indruk te krijgen van een mogelijk eindbeeld, is in het beeldkwaliteitsplan een voorbeeldverkaveling opgenomen met 62 woningen. Het getekende programma bestaat uit 12 levensloopbestendige woningen, 6 starterswoningen, 14 starterswoningen (goedkoop, midden en duur), 18 twee-onder-een-kap-woningen en 12 vrijstaande koopwoningen. Dit kan een mogelijke invulling van het plangebied zijn.
Het grootste deel van het plangebied zal worden ingevuld met twee-onder-een-kap woningen of vrijstaande woningen. In het beeldkwaliteitsplan zijn een aantal accenten aan de nieuwe woonbuurt gegeven. Op een tweetal locaties wordt een bijzondere woonvorm toegestaan (sterlocaties). Op de locatie in het lint is bebouwing de vorm van een stolp beoogd. Deze bebouwing in een groter volume vormt zowel een accent als een passende aansluiting op de omliggende bebouwing in het lint. Een tweede accent wordt gevormd door de starterswoningen aan de oostzijde van het plangebied.
Aansluitend op de bestaande woningen aan De Wieken, worden in het plan levensloopbestendige woningen beoogd. Aan deze verschillende woonvormen wordt in dit bestemmingsplan ruimte geboden door specifieke regels voor deze locaties op te nemen.
Voor het plangebied is marktonderzoek uitgevoerd, waarin de vraag wordt beantwoord welk type woningen in de omgeving gevraagd wordt (het onderzoek is terug te vinden in bijlage 3). Daaruit blijkt dat er vraag is naar uiteenlopend type woningen; er wordt zowel gezocht naar levensloopbestendige woningen, naar dorpsgebonden starterswoningen en gezinswoningen, en naar woningen voor de doelgroep 'empty nesters'. De globale opzet van het bestemmingsplan geeft ruimte om deze vraag te beantwoorden. De flexibiliteit in het plan geeft tevens gelegenheid om accuraat in te spelen op de veranderende vraag, als hier inde toekomst sprake van is.
Naast de woningbouw zal in de noordoosthoek van het plangebied een sportkooi (pannakooi) komen. In het westen is het oorlogsmonument Sally in het plangebied opgenomen. Deze wordt verplaatst zodat een mooie ruimtelijke inrichting ontstaat met de te realiseren toegangsweg en de te realiseren nieuwe stolp. Tevens wordt in het plangebied voorzien in voldoende parkeervoorzieningen in de vorm van parkeerkoffers (geclusterde pakeerplaatsen omlijst door groen).
Een wandelrondje, gewenst door het dorp, zal gevormd worden door de langzaamverkeersverbinding bij de Vang/Molenweg.
Relatie met de omgeving
Het plan voor Wijdenes houdt rekening met de landschappelijke karakteristiek en respecteert de opstrekkende verkavelingsstructuur met lange smalle kavels door het lineaire ontwerp en het behoud van de bestaande oost-west gerichte waterlopen. Het plan respecteert de bestaande lintbebouwing door het houden van afstand en het inpassen van nieuwe kleinschalige bebouwing.
Het plan houdt rekening met de openheid van het grotere gebied, voor zover aanwezig. Het plan voor Wijdenes ligt in de oksel van twee linten, grenst aan de omplante sportvelden en grenst aan de zuidzijde aan een boomgaard, waardoor er nauwelijks sprake is van openheid (gezien vanaf de openbare ruimte). In het plan is daarnaast aan de zuidzijde voorzien in een landschappelijke inpassing met opgaand groen en een waterrijke rand. Het plan vormt door deze groene invulling een betrekkelijke aantasting van het gebied, dat in directe omgeving ingevuld is met woningen, sportvelden en fruitteelt.
De ligging van het fruitteeltbedrijf (hierover meer in Bijlage 10) is een belangrijk kader geweest in de inrichtingsschets van het plangebied. Binnen deze zone mag niet gebouwd worden. De spuitzone is met een zwarte stippellijn aangegeven op de voorbeeldverkaveling. De zone wordt gebruikt voor een groen/blauwe bufferzone.
In het plangebied liggen geen stolpen. In het planvoornemen wordt aan de Kerkbuurt beoogd om aan te sluiten bij de karakteristiek van stolpen. De stolpenstructuur 'Westfriese linten' wordt niet aangetast.
De ruimtelijke uitgangspunten zijn gebaseerd op het ruimtelijk concept in hoofdstuk 5. De omgeving waarin de uitbreiding ligt vormt daarbij een belangrijke inspiratiebron maar wordt wel op eigentijdse wijze uitgewerkt. De uitgangspunten hebben betrekking op de wegen- en padenstructuur, parkeren de bebouwingsstructuur en de water- en groenstructuur.
Wegen- en padenstructuur
Parkeren
Bebouwingsstructuur
Groen- en waterstructuur
Overig
Voor verdere achtergrondinformatie over de ruimtelijke uitgangspunten van het ontwerp kan de lezer terecht in het beeldkwaliteitsplan, opgenomen als Bijlage 1.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het planvoornemen valt niet direct onder één van de rijksdoelen. De beoogde woningbouw leidt tot verstedelijking in het landelijk gebied. Ter onderbouwing is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Het planvoornemen is in lijn met de uitgangspunten uit de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.
De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de bouw van 62 nieuwe woningen. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het Bureau Stedelijke Planning heeft aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte aan de nieuwe woningen in Wijdenes onderbouwd. Deze onderbouwing is vastgelegd in het rapport 'Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Kerkbuurt Wijdenes' van 17 oktober 2017. Dit rapport is terug te vinden in bijlage 2.
Behoefte aan de ontwikkeling
Ten aanzien van de kwantitatieve behoefte wordt geconcludeerd dat in de regio, maar ook in de gemeente Drechterland alleen meer dan voldoende 'Ladderruimte' is voor de bouw van de 62 woningen. Op basis van de plancapaciteit en de verwachte huishoudensgroei is de regionale behoefte aan woningen berekend.
De gemeente Drechterland heeft een behoefteprognose van 829 woningen tot 2026. Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal harde en zachte plannen (577) dan is er voldoende ruimte voor de bouw van de woningen aan de Kerkbuurt. Het plan is reeds opgenomen in de kwantitatieve programmering. Het plan voorziet in een duidelijke behoefte naar meer woningen in de gemeente en draagt bij aan de noodzakelijke woningbouwproductie. hier wordt ook op ingegaan in de Regionale afstemming en toets West-Fries afwegingskader wonen (bijlage 14).
Kwalitatief is er ladderruimte voor 1.235 woningen in een (centrum)dorps woonmilieu. De 62 woningen op Kerkbuurt passen ook binnen de kwalitatieve ruimte voor grondgebonden woningen en appartementen. Ook is zowel ruimte voor koopwoningen (kwalitatieve ruimte van 425 in (centrum)dorpse woonmilieus) als huurwoningen (kwalitatieve ruimte van 810 in (centrum)dorpse woonmilieus). Er is zowel ruimte voor woningen voor sociale huur als voor vrije sector-huur.
Voor de geplande woningontwikkeling op de locatie Kerkbuurt is op basis van de vereisten van de Ladder in kwantitatief opzicht ruim voldoende behoefte. In kwalitatief opzicht is er ook voldoende ruimte voor koopwoningen (grondgebonden en appartementen) en huurwoningen (sociale huur en vrije sector-huur).
Buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied biedt ruimte voor de ontwikkeling van 62 woningen in het (centrum)dorps woonmilieu. De combinatie van een (centrum)dorps woonmilieu met een landelijke woonomgeving binnen het bereik van de stad maakt deze locatie uniek. In het aangehaalde rapport wordt geconcludeerd dat elders in bestaand stedelijk gebied de mogelijkheden voor ontwikkelingen op deze schaal zeer beperkt zijn. Bovendien is er nog steeds voldoende behoefte voor de ontwikkeling op Kerkbuurt, als alle 'zachte' plannen (plannen die nog niet concreet zijn, of mogelijk zijn middels een bestemmingsplan) worden gerealiseerd.
De eindconclusie is dat de woningbouwplannen op locatie Kerkbuurt in Wijdenes voldoen aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De geplande ontwikkeling is daarmee gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
Regionale Woonvisie Westfriesland 2017-2027
In juni 2017 heeft de raad van Drechterland de Regionale woonvisie Westfriesland als beleidsdocument vastgesteld. Doel van deze Woonvisie is om de Westfriese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. Binnen het Pact van Westfriesland is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. De Regionale woonvisie Westfriesland zal bijdragen aan het realiseren van deze ambitie. Samen met het Regionaal Actieprogramma geeft het uitvoering aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden. Door gezamenlijk als regio op te treden en zaken af te stemmen, wordt voorkomen dat gemeente elkaar woningmarkt beconcurreren, hebben gemeenten meer bereik en worden het beleid en de acties die daarbij horen efficiënter en effectiever uit gevoerd. Het biedt een kader waar de gemeenten hun lokale woonvisie aan kunnen ophangen.
Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt (zoals woningcorporaties, bewonersvereniging, zorgpartijen, provincie, bouwers en ontwikkelaars) zijn de speerpunten voor de Woonvisie bepaald. De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
De Woonvisie (tweede speerpunt) richt zich op het sterk houden of versterken van de kernen, om Westfriesland aantrekkelijk te houden. Nieuwbouw is mogelijk als het duurzaam bijdraagt aan de kwaliteit en in verhouding staat tot de bestaande woningvoorraad in de kern. Daarbij is geconstateerd dat succesvolle wijken een bepaalde mix hebben van woningtypen, bewoners, voorzieningen en inrichting van de openbare ruimte. Een soort van DNA van de wijk dat wanneer dit goed in balans is de basis bevat voor een leefbare en vitale wijk of buurt. Eentonige wijken zijn kwetsbaar. Gemeente streven daarom naar differentiatie op wijkniveau en ongedeelde wijken, waar binnen één wijk verschillende inkomensgroepen wonen en passende woningen voor deze inkomens beschikbaar zijn.
De bestaande woningvoorraad is enigszins eenzijdig. Hierom wordt bij nieuwbouw ingezet op versterking van het Westfriese woonklimaat en worden unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten ondersteund. Om de uitgesproken ambitie waar te maken kiezen gemeenten voor het toevoegen van woningen en woonmilieus die aantrekkelijk zijn en een grotere aantrekkingskracht hebben op huishoudens in Westfriesland en buiten de regio (speerpunt 3). Dan gaat het om inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitverhouding op sterke locaties.
Om in te zetten op onderscheidende producten worden een of meer van de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het plan maakt de ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt mogelijk. Het wordt een ruim opgezette wijk, met verschillende woningtypen (geschikt voor verschillende doelgroepen, waaronder senioren, starters en bewoners met een zorgvraag) en is aangesloten bij de kernkwaliteiten groen, water, en ruimte. Het plan voldoet daarmee in hoge mate aan de uitgangspunten van de Woonvisie Westfriesland.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Hierin zet de provincie haar visie op de (ruimtelijke) ontwikkeling van Noord-Holland uiteen. Daarbij omschrijft de provincie ook het beeld van Noord-Holland in 2040.
In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied. Voor het bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied moeten verdere afspraken gemaakt worden met de provincie.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 1 januari 2017 treedt de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland in werking. Hierin zijn de provinciale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uitgewerkt in algemene regels.
De volgende artikelen zijn voor dit woningbouwplan relevant:
Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling. "Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken.
Artikel 8a Meerlaagse veiligheid. "De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met a) de risico's van en bij overstroming en; b) de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
Artikel 15. Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied en voor windturbines.
Artikel 26 Gebied voor grootschalige en gecombineerde landbouw.
Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen: bestemmingsplan voor o.a. woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen.
Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige opstrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig.
Het planvoornemen sluit aan bij het bestaande landschap. Het plan past binnen de provinciale beleidskaders. Voor meer informatie over de wijze waarop dit gedaan is, wordt verwezen naar bijlage 1, het beeldkwaliteitsplan.
Commissie ARO
In januari 2016 is het plan voorgelegd aan de Commissie ARO. De Commissie had haar bedenkingen over het plan. Het verslag van deze middag is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. De commissie had de volgende volgende opmerkingen:
De ARO heeft vraagtekens bij de meerwaarde die deze ontwikkeling heeft voor de rest van het dorp, met name waar het gaat om kwaliteit en gebruik van de openbare ruimte.
De ARO zou meer zekerheid willen dat de in de illustratieve uitwerking aangeduide groen/blauwe rand er ook daadwerkelijk gaat komen en ook kwaliteit en meerwaarde voor het dorp krijgt.
De ingetekende woningen in de verschillende planfases en de getoonde referentiebeelden voor de woningen lijken weinig realistisch; in de praktijk zal er sprake zijn van meer menging van woningtypen, waarbij ook kleinere, goedkopere woningen (met kwaliteit) zullen worden gebouwd.
Het plan lijkt in zijn aard en uitwerking meer op een traditionele, gefaseerde ontwikkeling, dan de bedoelde organische ontwikkeling.
Tenslotte doet de ARO nog de suggestie om bewoners meer bij de planvorming te betrekken en hiermee de ontwikkeling meer 'van en voor het dorp' te maken.
In november 2018 is het plan opnieuw voorgelegd aan de Commissie ARO (ook dit verslag is opgenomen in Bijlage 4). Het advies van de commissie werd gegeven op basis van de inrichtingsschets van januari 2018. De Commissie ARO heeft de volgende opmerkingen op deze schets:
De parkeerkoffers zouden verder uitgewerkt moeten worden, met name de parkeervoorzieningen in de groene zone.
De commissie vraagt zich af of de slinger in de weg in het westelijk deel van het plangebied nodig is.
De commissie ARO zet vraagtekens bij de ingetekende stolp centraal in het plangebied.
De commissie stelt vragen over de waterstrook/groenstrook, en adviseert deze terug te brengen tot de essentie. De commissie ziet liever minder breed water en een strakkere oever met een rietkraag, om beter aan te sluiten bij de omgeving. De waterinsteken kunnen achterwege gelaten worden.
De commissie vindt verder dat er in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling wel heel veel bijzondere plekken bedacht zijn. Het uitgangspunt ‘er ligt nog weinig vast’ kan er bovendien toe leiden dat er erg veel gebeurt in deze relatief kleine ruimte. Er zal helder moeten worden geformuleerd wat je vastlegt en waar nog vrijheid in zit.
De commissie stelt voor dat de gemeente zich inzet om de langzaamverkeersverbindingen naar het dorp verder uit te werken, om het 'rondje dorp' volledig te maken.
Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. De structuurvisie biedt de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland en geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als ‘Behouden en versterken’. De kwaliteiten in dit gebied zitten vooral in de cultuurhistorische linten met de daarmee samenhangende en nog goed herkenbare verkavelingsstructuur en openheid.
Het plangebied is deels gesitueerd in het bebouwingslint van Wijdenes. Voor invulplekken in de bebouwingslinten wordt aangegeven dat aangesloten moet worden bij de karakteristiek, dat ruimte rond stolpen en bakens gerespecteerd moet worden evenals structurele doorzichten naar achterliggend gebied. Door de bebouwing op de locatie in het lint vorm te geven als groter volume in de vorm van een stolp, wordt hierop aangesloten.
Woonvisie Drechterland 2012-2020
De Woonvisie van de gemeente Drechterland is vastgesteld op 28 januari 2013. In de visie wordt geconstateerd dat er in de periode 2010-2020 een toename van het aantal huishoudens in Drechterland zal zijn van 650-700 huishoudens. De gemeente geeft in haar Woonvisie aan dat ze in haar beleid voorrang geeft aan binnenstedelijk boven buitenstedelijk en dat de woningbouw verandert van grootschalig naar kleinschalig. De gemeente zal minder bouwen dan in het verleden en meer flexibel en vraaggericht te werk gaan.
Wel heeft de gemeente het gebied al aangeduid als een toekomstige woningbouwlocatie (zie volgende paragraaf).
In aanvulling kan over dit document nog gezegd worden dat deze visie is opgesteld ten tijde van een economische crisis. en dat hierdoor ook een prognose is gemaakt die uitging van een scenario dat paste bij het tijdsbeeld. Anno 2018 is de economische situatie, en daarmee ook de woningbouwprognose, sterk gewijzigd.
Bestemmingsplan Drechterland Zuid
Het plangebied is geleden in het bestemmingsplan Drechterland Zuid, zoals vastgesteld op 24 juni 2013. De geldende bestemming is 'Agrarisch' met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - toekomstige woningbouwlocatie". Een groot deel van het plangebied ligt binnen de vrijwaringszone - molenbiotoop, die middels een gebiedsaanduiding op de verbeelding is aangegeven. Voor het westzijde van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Figuur 4. Detail bestemmingsplan Drechterland Zuid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde woningbouw past niet binnen de bestemming 'Agrarisch'. Om de woningbouwlocatie te ontwikkelen is het daarom nodig om af te wijken van het bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hierin voorzien. Weliswaar is in het geldende bestemmingsplan de locatie al wel aangeduid als toekomstige woningbouwlocatie, de verdere uitwerking dient plaats te vinden in een nieuw ruimtelijk plan. Ook het benodigde planologisch onderzoek heeft in het kader van dit nieuwe bestemmingsplan plaatsgevonden. De planologische haalbaarheid van woningbouw op deze locatie is in het kader van deze bestemmingsplanprocedure uitgevoerd en is omschreven in hoofdstuk 6.
Welstandsnota Drechterland
De Welstandsnota van de gemeente Drechterland is in 2011 geheel herzien. Het doel van de Welstandsnota is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Drechterland. Uitgangspunt daarbij is dat met het opstellen van welstandsbeleid de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht levert. Burgers, ondernemers en ontwerpers zijn in een vroeg stadium betrokken bij het opstellen van de Welstandsnota. De nota biedt welstandsrichtlijnen voor bepaalde gebieden (gebiedsgerichte criteria) en voor bepaalde objecten (objectgerichte criteria) en welstandscriteria voor kleine bouwwerken.
Voor de gebiedsgerichte welstandscriteria is een gebiedsindeling voor de gehele gemeente gemaakt. Het plangebied ligt grotendeels in gebiedstype 1 'karakteristiek buitengebied', de lichtgroene kleur op onderstaand kaartfragment. De westzijde van het plangebied maakt deel uit van gebiedstype 3 'karakteristieke linten', in roze weergegeven. Voor beide gebiedstypen wordt een bijzonder ambitieniveau wenselijk geacht.
Figuur 5. Detail van de kaart van de Welstandsnota Drechterland. Het plangebied is rood omcirkeld
De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Drechterland. De Welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Voor het plangebied is daarom een apart welstandskader gemaakt, in de vorm van het beeldkwaliteitsplan uit bijlage 1.
Om het voorliggende bestemmingsplan mogelijk te maken, moet er voldaan worden aan de planologische randvoorwaarden.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het plangebied is tweemaal bezocht, om een volledig beeld te krijgen van de ecologische waarden in het gebied. Het tweede bezoek, op verzoek van de RUD, is uitgevoerd om de omliggende (te behouden) bomen en bepanting rondom het plangebied te onderzoeken.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Voor uitvoering van het project is geen ontheffing of vergunning van de Wnb nodig. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels en met rugstreeppad. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen. Tevens dient vestiging van rugstreeppad te worden voorkomen.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke project niet in de weg staat. Het ecologisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting.
De ecologische waarden in het gebied zijn in de bestaande situatie vrij gering. De ecoloog ziet echter wel voldoende kansen om bij de inrichting van het plangebied een ecologische meerwaarde te creëren. Door rekening te houden met een aantal aspecten bij de inrichting, kunnen zowel voor vleermuizen, als voor andere soorten, nieuwe foerageer- en verblijfplaatsen worden gecreëerd.
De notitie met de aanbevelingen is toegevoegd als Bijlage 6.
De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van de beoogde ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend. Met de Aerius rekentool
is nagegaan of sprake is van negatieve effecten door stikstofdepositie. De effecten worden hier laag ingeschat en wel om de volgende redenen:
Een Aeriusberekening is uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase en toegevoegd als Bijlage 7 bij dit plan. De conclusie van de berekening is dat als gevolg van voorliggend plan geen sprake is van negatieve effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het plangebied zijn twee archeologische onderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 8 en bijlage 9):
Het onderzoek uit 2005 heeft betrekking op het hele plangebied van het woongebied. Door het onderzoeksbureau zijn boringen uitgevoerd in combinatie met een bureau-onderzoek, naar de mogelijke archeologische waarden in het gebied. Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden om vindplaatsen in het plangebied te vermoeden. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bovengrond tot circa 0,2 en maximaal 1,0 cm -Mv verstoord is. Hieronder bevinden zich direct kalkrijke gelaagde getij- en geulafzettingen. Deze abrupte overgang naar kalkrijk materiaal duidt erop dat het natuurlijke bodemprofiel onthoofd is, naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van egalisatiewerkzaamheden. Het onderzoek concludeert dat bij de realisering van de plannen geen archeologische waarden zullen worden verstoord.
Verder is in 2017 op verzoek van de gemeente Drechterland door Archeologie West-Friesland een archeologische quickscan uitgevoerd voor dat deel van het plangebied dat in het lint ligt. dit onderzoek is uitgevoerd na de sloop van de boerderij 'Sally'. Voor dit deel geldt middels het bestemmingsplan Drechterland-Zuid een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op basis van de voorlopige plannen en de hoge archeologische waarden en verwachtingen wordt in de quickscan aangegeven dat een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus is vereist. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven.
Dit vervolgonderzoek zal uitgevoerd worden in combinatie met de verdere planontwikkeling. Als bekend is hoe de exacte bebouwing zal worden gerealiseerd zal bekeken worden op welke wijze het archeologische vervolgonderzoek ingepast wordt. Dit wordt, in samenspraak met de dienst Archeologie West-Friesland, gecombineerd met de aan te vragen omgevingsvergunningen voor het bouwen. Er kan dan per geval bekeken worden op welke wijze archeologie bij de planvorming betrokken moet worden.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
De richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt hiervoor gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid en voorzieningen in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor dergelijke nabijgelegen functies.
Bedrijvigheid algemeen
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Deze bedrijven liggen op een afstand van 90 m tot het plangebied of meer. Het gaat om bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2, zoals op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Voor bedrijven uit milieucategorie 2 geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Op ruim 200 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een agrarisch loonbedrijf, dat kan worden ingedeeld in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.
Voorzieningen
Direct aan de noordoostzijde van het plangebied bevindt zich een basisschool en het dorpshuis. Beide grenzen vrijwel rechtstreeks aan het plangebied. De basisschool valt in milieucategorie 2 o.b.v. geluid. De richtafstand is 30 m. Ten oosten van het plangebied bevinden zich sportvelden. Voor veldsportcomplexen (met verlichting) geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m. Voor het trapveldje is dit 30 m.
Deze afstanden worden niet in alle gevallen gehaald. Echter, kijkend naar de werkelijke situatie ter plaatse (en niet naar de maximale planologische invulling) betreft het functies die kleinschalig van aard zijn. Het sportcomplex heeft één sportveld en vult een lokale behoefte. Het veld dat gelegen is binnen de 50 meter-zone is een trainingsveld wat niet intensief gebruikt wordt. Ook de school betreft een kleinschalige onderwijsvoorziening en zal kleinschalig van opzet blijven. Er kan geconcludeerd worden dat de woningen en de voorzieningen naar aard en schaal bij elkaar passen. De combinatie van voorzieningen creëert levendigheid, overlast wordt niet of nauwelijks verwacht.
Fruitteeltbedrijf
In het kader van de milieuhinder is ook het fruitteeltbedrijf ten zuiden van het plangebied relevant. Voor een fruitteelt bedrijf geldt algemeen een richtafstand van 30 m (milieucategorie 2). Met name de spuitzone van dergelijke bedrijven is in dit kader relevant. Er is om die reden een oriënterend spuitzone-onderzoek gedaan voor deze specifieke locatie, dat is opgenomen in bijlage 10. Uit dit onderzoek blijkt dat gezondheidsrisico's voor toekomstige bewoners tot een aanvaardbaar niveau zijn te beperken door een spuitzone van ten minste 30 meter te hanteren. Geconcludeerd wordt dat de zone van 30 meter, die is voorzien tussen toekomstige gevoelige functies (woningen en/of tuin) en de eerste bomenrij in de boomgaard (i.c. de perceelsgrens van de boomgaard), volstaat om binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te garanderen. In dit bestemmingsplan is deze zone van 30 meter tussen het bedrijf en de woonbestemming aangehouden als vaste lijn. Deze aan te houden bufferzone wordt ingericht als water- en groenzone, waarbinnen ook in de waterberging wordt voorzien. De spuitzone is aangeduid op de inrichtingsschets (met een zwarte stippellijn), die terug te vinden is in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 1.
Het fruitteeltbedrijf is bestemd als agrarisch bedrijf. Dat betekent dat er in theorie ook een veehouderij gevestigd zou kunnen worden op grond van de bestemming. Deze theoretische mogelijkheid bestaat in de praktijk niet. Er is niet voldoende grond aanwezig om er een grondgebonden melkveehouderij van te maken. Een veehouderij zou gegeven de richtafstanden van minimaal 50 meter in de huidige situatie mogelijk zijn. In de verordening geurhinder en veehouderij Drechterland 2016 (vastgesteld 19 december 2016) is dit gebied opgenomen als A2 gebied. Voor de ontwikkeling van een grondgebonden veehouderij met beweiding geldt op grond van de verordening een minimale afstand tot gevoelige objecten van 50 meter. Op grond van de verordening zou een veehouderij mogelijk zijn op het perceel, maar deze moet (ook in de huidige planologische situatie) voldoen aan de richtafstanden zoals bepaald in de verordening. Daarbij is er binnen de agrarische bestemming ter plaatse een verbod op een toename van ammoniakdepositie in kwetsbare natuurgebieden en moet voor wat betreft de stikstofdepositie blijken of een vergunning o.g.v. de Wet Natuurbescherming mogelijk is. Een niet grondgebonden agrarisch bedrijf is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Drechterland Zuid” niet toegestaan.
Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot beperking van omliggende bedrijven. Tevens kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de beoogde woningen. Het planvoornemen is daarmee uitvoerbaar op het gebied van milieuhinder.
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Van spoorweglawaai en industrielawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai.
Om inzicht te krijgen in de geluidssituatie in het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd in april 2018. Het onderzoek is aangevuld en uitgebreid in november 2018. Het complete onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Van de te realiseren woningen is de exacte locatie nog niet bekend. Daarom is de berekening uitgevoerd in de vorm van 48 dB geluidscontouren (voorkeursgrenswaarde). De berekende contouren ter hoogte van de locatie zijn weergegeven in onderstaand figuur. Deze geluidscontouren zijn inclusief de aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
Figuur 6. 48 dB-contouren
Uit de contourenberekening blijkt dat de woningen ruimschoots voldoen aan de eisen gesteld in de Wet geluidhinder.
Op grond van het feit dat er een aansluiting op de Kerkbuurt wordt gerealiseerd, is onderzocht of er sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor de woningen aan de Kerkbuurt. Het Akoestisch onderzoek in Bijlage 11 gaat in op deze noodzaak, door te berekenen of er sprake is van een onevenredeige toename van geluid op de bestaande woningen langs de Kerkbuurt, door de komst van de nieuwe weg en verkeersbewegingen van en naar de woonbuurt.
Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een noodzaak tot reconstructie. Een toelichting hierop staat in hoofdstuk 7 van het akoestisch onderzoek, opgenomen in Bijlage 11.
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Kerkbuurt en Molenweg. Daarnaast is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder ten gevolge van de aansluiting Kerkbuurt/ontsluitingsweg.
De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de realisatie van de woningen en de aanleg van de aansluiting.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG of aardgas. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen.
In de omgeving van het plangebied is één risicobron aanwezig. Het betreft een agrarisch bedrijf dat gebruik maakt van een ammoniakkoelinstallatie (tot 1250 kg). Het bedrijf heeft een PR 10-6 van 0 m. Er hoeft voor deze inrichting geen kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden opgesteld. De inrichting valt onder het activiteitenbesluit en eventuele milieuhinder/-risico's zijn via dat spoor gereguleerd. Gezien de grote afstand tot het plangebied (ruim 500 m) vormt de ammoniakkoelinstallatie geen gevaar binnen het plangebied.
In het plangebied worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Vanwege het planvoornemen wordt het externe veiligheidsrisico op omliggende kwetsbare objecten niet vergroot.
Het planvoornemen is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
Het plan voorziet in het realiseren van ongeveer 62 woningen. Deze woningen generen verkeer. De mogelijke ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de bestaande wegen Kerkbuurt en De Vang/Molenweg. Daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving.
Aan de hand van de CROW publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van 2012 is berekend dat het plan ongeveer 417 ritten per etmaal genereert (gehanteerd is de categorie 'Rest bebouwde kom' + 'niet stedelijk'). Hierbij is de voorbeeldverkaveling als mogelijke invulling van het plangebied als uitgangspunt genomen. Aangezien de organische invulling ervoor kan zorgen dat de uiteindelijke samenstelling van de woningen anders is, geldt dit ook voor de geschatte verkeergeneratie. Deze wijziging is echter marginaal.
De berekening van de geschatte verkeersgeneratie is weergegeven in onderstaande tabel.
Verkeersgeneratie per etmaal | |||||
aantal | type woning | ritten per woning | ritten tot | ||
min | max | gemiddeld | |||
12 | sociale huurwoningen/levensloopbestendig | 5.2 | 6.0 | 5.6 | 67 |
6 | starterswoningen (deelgebied 2) | 5.2 | 6.0 | 5.6 | 34 |
14 | starterswoningen | 5.2 | 6.0 | 5.6 | 78 |
18 | 2-onder-1-kap-woningen | 7.4 | 8.2 | 7.8 | 140 |
12 | vrijstaande koopwoningen | 7.8 | 8.6 | 8.2 | 98 |
62 | totaal | 417 |
Verkeersafwikkeling
Er is gekozen voor een ontsluiting van de woonbuurt op de Kerkbuurt. Deze weg kent een breedte van ongeveer 6 m en is voorzien van zogenoemde 'suggestiestroken'. De maximum snelheid bedraagt 50 km/uur. De verkeersintensiteit is gering. Tellingen uit 2015 geven aan dat de etmaalverkeersintensiteit ongeveer 376 mvt/etmaal bedraagt. Het percentage vrachtverkeer is met 2,2% tijdens de dagperiode gering. In de avond- en nachtperiode rijdt nagenoeg geen vrachtverkeer.
Indien al het verkeer wat de buurt genereert gebruik maakt van deze aansluiting ontstaan geen problemen wat betreft de verkeersafwikkeling. Hoewel procentueel een flinke toename van het verkeer op de Kerkbuurt blijft de verkeersintensiteit in absolute zin zeer gering.
Een (tweede) ontsluiting op de De Vang/Molenweg is overwogen maar een ontsluiting is hier geen haalbare optie. De Vang is nu een doodlopend weggetje met een beperkte breedte (ruim 3 meter) en voorzien van een 'suggestie voetpad'. De weg dient ter ontsluiting van een viertal woningen en kent derhalve een verkeersintensiteit van minder dan 50 mvt/etmaal. Voor de ontsluiting van het plangebied via deze weg naar de Molenweg dient deze weg te worden verbreed tot een breedte vergelijkbaar met de ontsluitingsweg (ongeveer 5 meter). De Molenweg heeft een breedte van ongeveer 5 m en is voorzien van een enkelzijdig fietspad aan de zuidzijde. De maximum snelheid bedraagt 50 km/uur. De verkeersintensiteit is ook op deze weg gering. Tellingen uit 2015 geven aan dat de etmaalverkeersintensiteit ongeveer 673 mvt/etmaal bedraagt. Het percentage vrachtverkeer is met 1,7% tijdens de dagperiode gering. In de avond- en nachtperiode rijdt nagenoeg geen vrachtverkeer. Aan de Molenweg ligt, vlak naast het plangebied, tevens de basisschool van Wijdenes. Vanwege de aantrekkende werking van fietsers, voetgangers en kinderen is verkeersveiligheid hierdoor een bijzonder groot aandachtspunt.
Geconstateerd is dat één ontsluiting ruim voldoende is voor een goede verkeersafwikkeling van het plangebied. De Vang/Molenweg is ongeschikt als volwaardige ontsluiting, de Kerkbuurt is wel geschikt. De ontsluiting van De Vang/Molenweg zal ingericht worden als langzaamverkeersverbinding en ontsluiting in geval van calamiteiten.
Verkeersveiligheid
De omliggende wegen (Kerkbuurt, Molenweg en De Vang) kennen een maximum snelheid van 50 km/uur. Desondanks is de verkeersfunctie, gelet op de verkeersintensiteiten, beperkt. Ook ontbreken voorzieningen voor langzaam verkeer grotendeels. Hoewel het snelheidsregime ontbreekt is de inrichting eigenlijk vormgegeven als een 30 km/uur gebied.
De te ontwikkelen buurt zal ingericht worden als 30 km/uur gebied. Als vuistregel voor maximale verkeersintensiteiten in een 30 km/uur gebied, waarbij geen voorzieningen zijn getroffen voor voetgangers, kan 1.000 tot 1.500 mvt/etmaal aangehouden worden. Na de realisatie van het maximale aantal van 62 woningen zullen deze verkeersintensiteiten niet bereikt worden.
Bij het verlaten van het plangebied is een goed zicht op de Kerkbuurt van groot belang. Komend vanuit het plangebied op de Kerkbuurt is het zicht naar links en rechts goed.
De nieuwe weg door het plangebied fungeert als een centrale as. Om te voorkomen dat de snelheid van het autoverkeer hier te hoog wordt, wordt bij de te realiseren brug een verbijzondering toegepast. Ter hoogte van de inritten naar de twee parkeerterreintjes centraal in het plangebied wordt ook een verbijzondering van de as toegepast.
Deze weg zal naar verwachting tevens gebruikt worden door fietsers en voetgangers van en naar de basisschool aan de Molenweg. Bij de inrichting van de nieuwe weg zal hier rekening mee gehouden worden.
Conclusie
Er is gekozen voor één aansluiting van het plangebied op de bestaande infrastructuur. Dit is qua verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling voldoende. Een tweede aansluiting zal in verband met mogelijk optredende calamiteiten gerealiseerd worden bij De Vang/Molenweg. Dit zal een fiets- en/of voetpad zijn.
De aansluiting op de Kerkbuurt zal zodanig worden vormgegeven dat er geen sprake is van lichtoverlast van de auto's op de woningen aan de Kerkbuurt.
Met bovenstaande maatregelen is het plan ten aanzien van het aspect verkeer uitvoerbaar.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeld op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5 normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.
In de vorige paragraaf is de verkeersgeneratie van het planvoornemen berekend. De nieuwe 62 woningen in het plangebied leiden tot ongeveer 417 voertuigbewegingen (auto's) per etmaal. Hiermee worden de grenswaarden niet overschreden en kan het planvoornemen worden beschouwd als een nibm-plan. Verder toetsing aan het Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
In november 2018 is het bodemonderzoek voor het plangebied afgerond. Deze is opgenomen als Bijlage 12. Uit de boringen zijn enkele licht verhoogde waarden gekomen, deze zijn echter niet zodanig dat de locatie als verontreinigd of asbestverdacht kan worden aangemerkt. Het plan is daarom vanuit het oogpunt van bodem uitvoerbaar.
Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht de initiatiefnemer tot het overwegen van de belangen van de waterbeheerder in het plan of project. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). In het kader hiervan is voor het plan op 8 februari 2018 een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 13). Vanwege de grote toename aan verhard oppervlak door de uitvoering van het plan, dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage.
Een dusdanige toename van het verharde oppervlak kan negatieve gevolgen voor het watersysteem hebben. Bijvoorbeeld doordat het hemelwater versneld afstroomt en direct in de afvoer terecht komt. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. In het planvoornemen is daarmee al rekening gehouden door de toekomstige realisatie van voldoende watercompensatie. Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat een compensatie van 16% van de totale toename aan verhard oppervlak voldoende is. Bij het schetsplan is met een ruimer percentage gerekend. Er werd toen reeds ruimschoots aan de compensatieopgave voldaan.
Binnen het plangebied is geen sprake van activiteiten die ervoor kunnen zorgen dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het HHNK adviseert daarom een gescheiden stelsel aan te leggen. Hiermee kan in de planuitwerking rekening worden gehouden.
Tot slot wordt ook geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink, bij de bouw zoveel mogelijk te voorkomen.
Een deel van het plangebied ligt in de beschermingszone die is opgenomen voor de Stofmolen in Wijdenes. Deze zone is opgenomen om ervoor te zorgen dat een optimale windvang voor de molen aanwezig blijft. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de hoogte van bouwwerken en beplanting.
Binnen 100 meter mag namelijk gebouwd worden tot de onderste punt van de (verticale) wiek. Dit is de stellinghoogte van een molen. Voor de Stofmolen is dat circa 6,7 meter. De afstand tussen de molen en het plangebied is echter groter: 200 meter en meer.
Hiervoor geldt de rekensom dat tussen de 100 en 500 meter 1/30 opgeteld wordt van de afstand tussen de molen en het plangebied. Uitgaande van 200 meter komt dat dus neer op circa 6,7 + 6,6 = 13,3 meter.
Vanaf de rand van het plangebied die het dichtste bij de molen ligt, op 200 meter, loopt deze toegestane bouwhoogte van 13,3 meter dus steeds verder op. De hoogte van de bebouwing in het plangebied zal hierbinnen blijven. De molen zal in zijn functioneren niet belemmerd worden door de nieuwbouwplannen.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw.
Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen.
De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. In 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan. De brochure is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan (bijlage 16).
Ook in het plangebied bij Wijdenes streeft de gemeente een hoge mate van duurzaamheid na, waarbij te denken valt aan de volgende aspecten:
Nieuwbouw van een woning biedt veel mogelijkheden om een duurzaam gebouw te realiseren. Dit heeft betrekking op oriëntatie, isolatie en gebruik van duurzame energie (bijvoorbeeld aardwarmte en zonne-energie), waarmee bespaard kan worden op energieverbruik. Gebruik van duurzame materialen, aandacht voor circulaire materialen en bouwmaterialen en milieuverantwoorde producten maken dat een plan een kleine footprint achterlaat.
Het maximaal toegestane aantal woningen is vastgelegd in Artikel 11.1. In de bestemming 'Wonen-Stolp' en de bestemming 'Woongebied' mogen samen maximaal 62 woningen worden gerealiseerd. Verder is bepaald dat van deze 62 maximaal twee woningen binnen de bestemming 'Wonen-Stolp' mogen komen. Dit is in de bouwregels van de bestemming 'Wonen-Stolp' opgenomen.
In het BKP zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten van de Kerkbuurt te Wijdenes opgenomen. De waarborg ten aanzien van de realisatie van deze uitgangspunten is gelegen in Artikel 11.2 Beeldkwaliteitsplan.
Daarnaast is er ten behoeve van de inrichting van de openbare ruimte, zoals die is beschreven in het BKP, in de bestemmingen 'Woongebied' en ' Wonen -Stolp' een specifieke regeling opgenomen voor erf- en perceelsafscheidingen. Uitgangspunt is dat is aangesloten bij de regeling voor het omgevingsvergunningvrij plaatsen van erf- en perceelsafscheiding (artikel 2, lid 12 bijlage II Bor):
Uit de regeling blijkt dat erf- en perceelsafscheidingen tot 1 m hoog altijd omgevingsvergunningvrij mogen worden gebouwd. Deze regeling is overgenomen in de bouwregels van de bestemmingen 'Wonen -Stolp' en 'Woongebied'.
Voor erf- en perceelsafscheidingen tot 2 m geldt in principe dat deze op basis van het bestemmingsplan zijn toegestaan, mits:
Zodra sprake is van een erf- en perceelsafscheiding evenwijdig aan zijgevels en achtergevels van het hoofdgebouw die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied is een afwijking van het bestemmingsplan aan de orde. Als voorwaarde aan deze afwijkingsmogelijkheid is gesteld dat het bouwvoornemen moet passen binnen de in het BKP gestelde kaders voor groene, aan het openbaar toegankelijk gebied grenzende erf- en perceelsafscheidingen. In paragraaf 7.7 van het BKP wordt specifiek ingegaan op het gewenste beeld van erf- en perceelsafscheidingen die rechtstreeks grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied. Deze keuze hangt samen met de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het behoud ervan, meer specifiek het behoud van de groene uitstraling van de op te richten woonwijk. Erf- en perceelsafscheidingen die grenzen aan het openbaar gebied versterken de groene uitstraling van de op te richten woonwijk, als deze een groen en duurzaam karakter hebben. Het voorgaande heeft tot doel om erf- en perceelsafscheidingen grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied, gebouwd in de zijdelingse en/of achtererfperceelgrens, door middel van redelijke eisen van welstand zoveel mogelijk een groen en duurzaam karakter te laten hebben.
Daar waar woonpercelen grenzen aan het water of openbaar groen, zal 1 m van het water of groen behoren tot de woonkavel. Deze zone betreft voor sommige woonkavels de oever van de sloot en voor andere woonkavels openbare groene ruimte. De ruimtelijke uitstraling van de oever is beschreven in paragraaf 7.7 van het BKP. Het profiel van de oever zoals die bij oplevering van de woonwijk is aangelegd, mag niet worden aangetast. Ook mag de groene inrichting van de aangrenzende openbare groene ruimte niet wijzigen. De zone van 1 m behorende tot de woonkavel is bestemd als 'Water'. Om verrommeling is deze zone te voorkomen is in de bouwregels van de bestemming 'Water' bepaald dat in een zone van 1 m breed, gelegen tussen de walkant en het water en/of grenzend aan het openbaar groen, geen omgevingsvergunningvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Daarnaast moet bij elk bouwplan zijn voldaan aan het parkeervereiste. Parkeervoorzieningen moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. De te hanteren parkeernorm is de CROW. Dit is gewaarborgd in Artikel 14.1 Parkeervoorzieningen .
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
De bestemmingen die opgenomen zijn in dit bestemmingsplan sluiten aan bij de bestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan Drechterland - Zuid en de herziening daarop. Wel is het voorliggende plan voorzien van een flexibele regeling, om te kunnen komen tot een optimale invulling van het plangebied.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
Bouwregels
In de bouwregels is aangegeven welke bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Nadere eisen
In de nadere eisen wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing. De eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, kan in deze gevallen een omgevingsvergunning verlenen waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de bouwregels. Afwijkingen van de regels met een omgevingsvergunning zijn tevens bedoeld om in specifieke situaties kwaliteit te kunnen garanderen. Van geval tot geval wordt een brede en maatwerkgerichte afweging gemaakt.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen mogen slechts worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Ter verduidelijking zijn waar nodig de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Afwijken van de gebruiksregels
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking van de gebruiksregels met een omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging aangegeven zijn als afwijkingen van de gebruiksregels waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. De omgevingsvergunning waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de regels, wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen. Nadat deze omgevingsvergunning is verleend, zijn de bouwregels die bij de betreffende bestemming horen van overeenkomstige toepassing.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een plicht van een omgevingsvergunning. Dit geldt ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' en 'Waarde-Archeologie 3'. Dat betekent dat deze werken en/of werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, is verkregen. Veelal dient hiervoor een archeologische beoordeling plaats te vinden.
Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden waarop het monument Sallly zal worden herplaatst. Een aparte aanduiding voor het monument is opgenomen binnen deze bestemming. De aanduiding biedt voldoende flexibiliteit om het monument zo optimaal mogelijk in te passen in de groenstrook.
Gebouwen en overkappingen mogen niet in de bestemming worden gebouwd. Bankjes, speeltoestellen, vuilcontainers e.d. mogen wel worden opgericht, de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5 m.
Verkeer-Verblijf
De weg die ingericht wordt ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen is bestemd als Verkeer. Hiermee is in het plan vastgelegd dat er een ontsluitingsweg komt voor de doorstroming van het verkeer. De weg mag bestaan uit twee wegstroken.
Gebouwen en overkappingen mogen niet in de bestemming worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel worden opgericht, de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5 m. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde die rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd, mogen hoger zijn dan 5 m.
Wonen - Stolp
Aan de Kerkbuurt, als onderdeel van het bestaande lint, mag een stolp worden gebouwd. De stolp mag worden gebruikt voor de woonfunctie. In de stolp mogen niet meer dan 2 woningen worden gerealiseerd. In de bouwregels zijn vereisten opgenomen die waarborgen dat er ook daadwerkelijk een stolp wordt gebouwd. De voorgevel dient gericht te zijn op de Kerkbuurt. Op de verbeelding is een voorgevelrooilijn aangegeven.
Op het perceel mag maximaal 150 m² aan bijgebouwen en overkappingen gerealiseerd worden. Indien de stolp wordt gebruikt voor twee woonhuizen, dan mag per woning maximaal 75 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd.
Woongebied
In de bestemming 'Woongebied' mag worden gewoond. Daarnaast is een aantal gelijkwaardige functies toegestaan, zoals groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Door de uitwisselbaarheid van functies, is het mogelijk om het gebied in een later stadium verder in detail uit te werken. Op enkele locaties in de bestemming zijn andere vormen van wonen toegestaan, zoals levensloopbestendig wonen en een combinatie tussen wonen en zorg. Op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-levensloopbestendig" dienen ten minste 12 woningen levensloopbestendig te worden gebouwd.
In het hele woongebied mogen vrijstaande, dubbele en/of aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Er is niet specifiek aangegeven waar de woningen gebouwd moeten worden, zodat er ruimte is om te schuiven met de feitelijke inrichting van het gebied. Wel is het maximaal te bouwen woningen begrenst tot 62 woningen. Daarnaast is een aantal algemene spelregels voor de bouw van een woning gegeven. Hiermee wordt de locatie van de woning op het bouwperceel enigszins bepaald. Zo moet de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m zijn en dienen de woningen met de voorzijde gericht te zijn op de openbare weg. Daarnaast zijn bouwmaten aangegeven en is per woningtype een maximale oppervlakte in de bouwregels opgenomen.
Op specifiek aangegeven locaties mogen ook andere typen woningen worden gebouwd. Zo is er een locatie specifiek voor starterswoningen. Ook Tiny Houses zijn hier mogelijk. Als voor deze vormen van woningbouw wordt gekozen, geldt dat in het woongebied in totaal dan 62 woningen mogen worden gebouwd. Voor de specifieke vormen van wonen zijn afwijken bouw- en oppervlaktematen opgenomen.
In het woongebied is tevens een specifieke locatie aangewezen voor de realisatie van een sportkooi, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Waarde - Archeologie
Voor archeologisch waardevolle gebieden is een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen.
In de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ en 'Waarde - Archeologie 3' mogen onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
De molenbeschermingszone is opgenomen voor de molen die in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Het betreft een zone die ervoor zorgt dat een optimale windvang voor de molen aanwezig blijft. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de hoogte van bouwwerken en beplanting.
In hoofdstuk 3 is ingegaan op het proces voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure. Er is reeds overleg geweest met omwonenden en belanghebbenden over het plan. Daarnaast kunnen deze partijen ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure hun zienswijze indienen op de plannen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd aan een aantal overlegpartijen. Deze hebben hun advies gegeven over het plan. Deze reacties zijn gebundeld in de Reactienota, die is toegevoegd als Bijlage 17 aan deze toelichting.
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bouw van 62 woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
De gemeente heeft een exploitatieplan opgesteld waarin het uitgangspunt is met de grondexploitatie een positieve opbrengst te generen. Hiermee wordt ruimte geschapen voor een extra financiële inspanning die nodig is voor de duurzame ontwikkeling van het gebied. Met het grondexploitatieplan wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd.