Plan: | Hemmerbuurt 19a te Hem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.BPHemmerbuurt19a-VG01 |
Aan de Hemmerbuurt 19a in Hem bevindt zich een kassencomplex behorende bij een voormalig tuinbouwbedrijf. Het voornemen is de locatie te herontwikkelen naar woningbouw, waarbij in totaal 18 woningen in een gedifferentieerd programma en bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd. Daarnaast is het voornemen de bestaande bedrijfswoning planologisch naar een reguliere woonbestemming om te zetten.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het bebouwingslint aan de Hemmerbuurt tussen de kernen Hem en Venhuizen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de directe en verdere omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan Hemmerbuurt 19a te Hem bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van "Bestemmingsplan Drechterland Zuid" en "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid", die op respectievelijk 24 juni 2013 en 26 oktober 2015 door de gemeenteraad van Drechterland zijn vastgesteld.
De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch' met in het noordelijke deel een bouwvlak en de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Daarnaast is het plangebied van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (in het noordelijke deel) en 'Waarde - Archeologie 3' (in het zuidelijke deel).
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van "Bestemmingsplan Drechterland Zuid" opgenomen. Het plangbebied is indicatief met rode lijn weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt hier en voor het vervolg van deze plantoelichting verwezen naar de verbeelding behorend bij voorliggend bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Het Lint 2015' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik, bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, bedrijfswoningen en bijgebouwen, glastuinbouwbedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw" en daarbijbehorende en ondergeschikte voorzieningen.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Het realiseren van de gewenste 18 woningen en bijbehorende voorzieningen is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels uit het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken.
De toelichting kent de volgende opbouw:
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ladderonderbouwing opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In de ladderonderbouwing is aangetoond dat het voornemen om 18 woningen aan de Hemmerbuurt 19a in Hem te realiseren voldoet aan de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte naar woningen in het verzorgingsgebied regio West-Friesland en de gemeente Drechterland. Tevens vindt het voornemen plaats binnen het bestaand stedelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 is door de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. Hierin is de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.
De Omgevingsvisie wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zo kunnen we voor toekomstige generaties het welvaarts- en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau houden. Dit betekent dat in Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd; de ruimte voor economische ontwikkeling wordt altijd in samenhang met dit uitgangspunt beschouwd. Duurzame economische ontwikkeling is nodig voor de werkgelegenheid en daarmee voor de bestaanszekerheid van inwoners; de provincie Noord-Holland wil ook in de toekomst een provincie zijn voor iedereen zodat de provincie sociaal-inclusief kan worden gehouden. Maar ook om de grote investeringen op te brengen die nodig zijn voor onder meer de transitie naar een duurzame-energiehuishouding, de overgang naar een circulaire economie en het behoud van het karakteristieke landschap.
In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Er wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gepresenteerd. Deze visie laat in algemene zin wel zien wat onze ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast worden vijf samenhangende bewegingen geschetst: bewegingen die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver. Van de kansen die de kusten bieden voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling in Dynamisch schiereiland tot de economische mogelijkheden die de transitie naar duurzame energie bieden voor de 'draaischijven' Den Helder en NZKG. De bewegingen verbinden deze economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het metropolitane landschap nadrukkelijk onderdeel te maken van het gehele metropolitane systeem, inclusief de verstedelijking, als om de agrifoodsector te ondersteunen als partner om de biodiversiteit te vergroten.
Bij de omgevingsvisie hoort een Provinciale Omgevingsverordening. In de omgevingsverordening staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de omgevingsverordening regelmatig aangepast. De laatste aanpassing dateert van 15 juni 2022.
Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied en regels en regels voor het landelijke gebied, water, groene ruimte e.d. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de Omgevingsverordening al dan niet van toepassing.
Hierna wordt op de relevante artikelen ingegaan.
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De in voorliggend plan besloten ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 6.3 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Voorliggend plan voorziet in een woningbouwontwikkeling die in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte binnen de provincie Noord-Holland en de Regio West Friesland. Doordat er behoefte is aan deze ontwikkeling en er wordt gebouwd op een inbreidingslocatie kan worden geconcludeerd dat sprake is van effectief ruimtegebruik.
Daarnaast ligt het plangebied nabij de voorzieningen van de kern Hem en heeft het dus ook een positief effect op de instandhouding van deze voorzieningen. Dit maakt dat het plan een duurzame ontwikkeling is.
Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening is.
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland Oost. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit oostelijk deel vormt tevens de kust van het IJsselmeer en het Markermeer. In dit ensemble herinneren de karakteristieke binnensteden van Medemblik, Enkhuizen en Hoorn aan het Zuiderzee- en VOC-verleden. Deze steden zijn de grotere kernen. De spoorlijnen vanuit Alkmaar en Amsterdam via Hoorn naar Enkhuizen, de snelweg A7, de Houtribdijk en de toekomstige Westfrisiaweg verbinden dit gebied met de omgeving.
West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. De ligging van de linten is afhankelijk van de richting van de ontginningen en vaak sterk gerelateerd aan de ondergrond (de hooggelegen kreekruggen). Waterlopen als de Kadijk, de Gouw, de Groote Vliet en de Molensloot zijn enkele relicten van het ooit waterrijke landschap. De kronkelende dijken en de braken en wielen zijn het resultaat van de lange strijd tegen het buitenwater.
Het oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten. In het kleinschalige landschap aan de Markermeerdijk, tussen Hoorn en Enkhuizen, is het oorspronkelijke landschap en de openheid het best bewaard gebleven. Aan beide zijden van het lint is het landschap open (de zogenaamde ‘gedeelde ruimte’). De Westfriese Omringdijk vormt door zijn hoogte en herkenbare dijkprofiel een duidelijke begrenzing van de meer open gebieden in West-Friesland (Oost). Verspreid door West-Friesland Oost staan enkele molens als markante objecten in het landschap.
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen. De linten zijn vaak gelegen op de kreekruggen (Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Opperdoes) en op oude dijken (Zwaagdijk, Andijk).
Linten zijn soms heel uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt, bijvoorbeeld tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben soms een grilliger verloop, zoals in Schellinkhout en Oosterleek. In veel van deze linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe meer divers de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichten en open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn. Langs enkele linten staan reeksen stolpboerderijen zoals in Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Westwoud en Venhuizen.
Het plangebied ligt in het landschap: Oude zeekleilandschap met een fijnmazige verkaveling en linten op de hooggelegen kreekruggen. Het plangebied ligt direct ten zuiden van een van deze oude linten met stolpboerderijen, maar maakt er geen onderdeel van uit. Voor het plangebied geldt dat de genoemde verdichting van het lint goed merkbaar is. De openheid van het landschap is in het plangebied niet aanwezig, aangezien hier in de huidige situatie sprake is van een kassencomplex. Het plan neemt de structuurlijnen uit de omgeving (verkavelingsrichting, wegen, waterlopen) op en draagt daarmee bij aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek. Daarnaast zorgt het voornemen voor een stedenbouwkundige afronding van het woningbouwplan Marktweg Hem.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018).
De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. De speerpunten van de Provinciale Woonagenda 2020-2050 zijn:
De vraag naar passende en betaalbare woningen in de provincie is groot en neemt onder alle doelgroepen toe. De provincie vindt het belangrijk om in de woonbehoefte te voorzien en daartoe de woningbouwproductie aan te jagen. Tegelijk wil de provincie de transitie maken naar een volledig klimaatneutrale, circulaire en klimaatadaptieve bouw én de bestaande woningvoorraad verduurzamen. Een goede ruimtelijke inpassing van woningbouwprojecten, rekening houdend met andere randvoorwaarden voor verstedelijking en beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie, is daarvoor essentieel.
In de Woonagenda worden de volgende speerpunten benoemd:
De richtinggevende principes die de provincie daarbij heeft geformuleerd zijn:
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de behoefte van de regio West-Friesland. Samen met andere in- en uitbreidingslocaties levert het een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. Het voorgenomen plan is passend binnen de speerpunten van de Woonagenda. Het voornemen sluit aan op de kwaliteiten van de bestaande omgeving, waarin rekening is gehouden met de grote vraag naar betaalbare woningen en zorgt voor een betaalbaar en divers woningaanbod. Daarnaast zorgt het voornemen voor een stedenbouwkundige afronding van het woningbouwplan Marktweg Hem.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonagenda 2020-2025.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciale beleid.
De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. In 2017 zijn de Regionale Woonvisie, het Regionaal Actieprogramma Wonen 2017- 2021 (RAP), de kwantitatieve woningbouwprogrammering en het regionaal afwegingskader wonen vastgesteld. De regionale woonvisie bevat de regionale ambities ten aanzien van het wonen in West-Friesland. Het afwegingskader is een regionaal instrument om uitvoering te geven aan de ambities van de regio en om ervoor te zorgen dat nieuwe plannen blijven voorzien in de regionale woningbehoefte.
Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie West-Friesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio's van Nederland te gaan behoren en de hoe de woonvisie bijdraagt aan het realiseren van die ambitie.
De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:
In het plan spelen groen, rust, ruimte en water een belangrijke rol. Daarnaast maken duurzaamheid en een klimaatadaptieve inrichting onderdeel uit van de planvorming. Met het realiseren van rij- en hoekwoningen voor senioren wordt er bijgedragen aan woonvormen waar behoefte aan is. De voorgenomen ontwikkeling van 18 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. Daarnaast is de locatie in de stuctuurvisie aangeduid als woningbouwlocatie.
De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Regionaal Actieprogramma (RAP). In het RAP staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het RAP is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.
Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 (AWF 2019). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).
De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:
De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is kwalitatief en kwantitatief passend binnen de woningbouwbehoefte van West Friesland. Daarnaast worden de woningen binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd, aangezien het plangebied in de huidige situatie is bestemd ten behoeve van glastuinbouw. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde dat 70% van alle woningbouwplannen in Westfriesland dienen te worden gerealiseerd in krachtige kernen.
Het Regionaal woonprogramma stelt duidelijk dat bij toevoeging van nieuwe wooneenheden aan een kern of buurtschap er duidelijk dient te worden gekeken of een dergelijk initiatief niet leidt tot 'nog meer veel van hetzelfde'. Voorop dient te staan dat er woningbouw komt die bijdraagt aan een verdere differentiatie van de bestaande voorraad. Eén van de zwaartepunten hierbij ligt bij het creëren van meer woningen om ouderen en hulpbehoevenden langer in hun eigen buurt te kunnen laten wonen, en hiernaast jonge mensen langer op de plek waar zij zijn getogen vast te kunnen houden. Binnen een voorraad die plaatselijk voornamelijk is opgebouwd uit vrijstaande woningen, vormen de beoogde duurzame levensloopbestendige woning een verbreding van de voorraad.
Met het voornemen verdwijnt een bestaande glastuinbouwbedrijf. Hiermee krijgt de kwaliteit van het woonmilieu van de omgeving een verbetering. Daarnaast zijn de woningen zowel voor senioren en voor doorstromers geschikt. Daarmee draagt het plan bij aan de diversiteit van het woningaanbod.
Naast de 5 punten van de Westfriese Basis dient het plan minimaal te voldoen aan 5 van de 10 punten van 'het Westfriese Vooruitdenken'. In dit geval is sprake van een woningbouwontwikkeling waar duurzaamheid een grote rol speelt. Een bestaande glastuinbouwbedrijf zonder toekomstperspectief komt te vervallen en hiervoor in de plaats worden achttien duurzame woningen gerealiseerd. Er is sprake van een gevarieerd woningaanbod voor verschillende doelgroepen. De (rij)woningen zijn onder meer geschikt voor senioren, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan het langer zelfstandig wonen. Daarnaast wordt een versnelling in de woningbouwproductie bewerkstelligd.
Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het Regionaal Actieprogramma regio West-Friesland en Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 is.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het regionale beleid.
De structuurvisie Landschap is op 23 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Drechterland. De structuurvisie is een integrale visie op de gemeente en omvat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid dat de gemeente zal voeren in dit geval omtrent het landschap. In de visie worden drie soorten gebieden onderscheiden:
Het gebied rondom Hem, Venhuizen, De Hout wordt in de visie verbonden aan het ambitieniveau ‘geleidelijk’ transformeren. Deze ambitie is toegekend aan dit gebied omdat de hoofdstructuur in dit gebied bestaande uit wegen, wegbeplanting en vaarten een sterk kader biedt maar dat de in dit gebied voorkomende bebouwing hier niet goed is ingepast. In deze zone ligt grootschalige bebouwing ‘kaal’ in het landschap en is weinig verwantschap aanwezig met de rest van het buitengebied. Daarnaast zijn in dit gebied nog elementen als het bedrijventerrein bij Hem en enkele randen van het dorp Venhuizen die om verbetering vragen.
Het plangebied voegt zich door de inpassing goed in het landschap, het opstrekkend verkavelingspatroon blijft behouden en de richting van de waterstructuur, die al van oudsher als ontwatering van het gebied dient, wordt benadrukt. Daarnaast zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een stedenbouwkundige afronding van het plan Marktweg Hem. Het plangebied draagt zo bij aan de ruimtelijke kwaliteit en past de nieuwe bebouwing goed in binnen het aanwezige sterke kader.
De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie Landschap.
In het woonprogramma staat het woonbeleid beschreven voor de komende vijf jaar, 2021- 2025. Doelstelling van het woonbeleid is het behouden van vitale dorpen, waar mensen prettig kunnen leven, wonen en werken. Woningen staan er voor vele jaren. Per jaar komt er gemiddeld 0,5 - 1% aan nieuwe woningen bij. Dit geeft al aan dat naast nieuwbouwwoningen ook bestaande woningen belangrijk zijn om de doelstellingen te behalen.
Dit woonprogramma is opgebouwd aan de hand van zes thema’s die door de raad voorafgaand zijn vastgesteld. Per thema staan de belangrijkste doelstellingen benoemd.
Kwalitatieve woningbouwopgave (type woning)
Wonen en zorg
Evenwichtige wijken en dorpen
Voldoende aanbod aan sociale huurwoningen
Kwantitatieve woningbouwopgave (aantal)
Duurzaamheid
De voorgenomen ontwikkeling sluit grotendeels aan bij de doelstellingen uit het Woonprogramma 2020-2025. Zo wordt er voorzien in zes tussen- en vier hoekwoningen die voor senioren geschikt zijn. Daarnaast wordt voorzien in vrijstaande woningen en tweekappers, woningen die meer geschikt zijn voor doorstromers. Er is daarmee sprake van een gevarieerd woningbouwprogramma waarbij ook woningen in het betaalbare segment worden gerealiseerd. Duurzaamheid speelt daarnaast een belangrijke rol, aangezien de woningen aan alle duurzaamheidseisen zullen voldoen.
Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het Woningbouwprogramma 2021 - 2025.
De gemeenteraad heeft op 27 juni 2011 de Welstandsnota Drechterland vastgesteld. In deze welstandsnota heeft de gemeente haar welstandsbeleid uiteengezet. Dit beleid is erop gericht om de “redelijke eisen van welstand” te waarborgen. De regels in de welstandsnota zijn met name kwaliteitsvoorschriften met betrekking tot het uiterlijk van gebouwen. In de welstandsnota zijn verschillende welstandsgebieden onderscheiden. Afhankelijk van het type gebied zijn er bepaalde voorwaarden gesteld waaraan bouwwerken moeten voldoen, om niet te erg als dissident in die omgeving te worden ervaren.
Er zijn verschillende van deze welstandsgebieden, te weten:
Naast algemene welstandscriteria, zijn voor deze verschillende welstandsgebieden gebiedsgerichte welstandseisen opgenomen.
Het plangebied valt binnen het welstandsgebied Karakteristieke linten. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied, waarbij de nadruk zal liggen op het respecteren en handhaven, en waar nodig versterken van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als Bijlage 2 is bijgevoegd.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het definitieve ontwerp van de woningen en openbare ruimte aan het beeldkwaliteitsplan getoetst.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
West-Friesland Midden is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het Zeegat van Bergen. Dit getijdebekken, dat tot ver in het binnenland reikte, zorgde voor opslibbing met zand en klei uit zee. Hierop vestigde zich al vroeg een groot aantal mensen in een relatief hoge dichtheid. West-Friesland is dan ook een archeologisch waardevol gebied, met relicten in de bodem van nederzettingen uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Romeins tijd. Vanaf de IJzertijd vernatte het gebied waardoor er veenontwikkeling tot stand kwam. Dit maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Vanaf de vroege middeleeuwen werd het gebied opnieuw in ontginning genomen. Om het gebied te ontwateren werden vanuit bestaande veenrivieren parallelle sloten het veen ingegraven. Op de droge toplaag kon men vervolgens wonen en akkers aanleggen. Een deel van de ontginningen werd beperkt door natuurlijke grenzen of bezitsgrenzen maar elders trok men onder druk van de bodemdaling steeds verder het veen in – net als in andere veengebieden. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, ten oosten van Hoorn en bij Medemblik lagen veel nederzettingen op kreekruggen. Kreekruggen zijn kronkelende zandbanen die op veel plaatsen in West-Friesland voorkomen. De meeste nederzettingen in de veenontginningen kregen de vorm van langgerekte linten.
Door de doorgaande bodemdaling en erosie ontstonden of groeiden verschillende binnenmeren zoals het Wogmeer, het Berkmeer en het Baarsdorpermeer. Daarnaast kregen veel nederzettingen waterstaatkundige problemen. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, de kreekruggen. Vanaf omstreeks de 11e eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken om de veenontginningen tegen inbraken van de zee te beschermen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken een geheel: de Westfriese Omringdijk. Door deze gesloten dijk nam de invloed van de zee sterk af. De Omringdijk onderging na aanleg nog flinke veranderingen door de vele doorbraken en achter zwakke dijken werden inlaagdijken (reservewaterkeringen) aangelegd. Nog altijd vormt de Omringdijk door zijn hoogte de markante begrenzing van het oude zeekleigebied. Na de drooglegging van onder andere de Beemster en de aanleg van de Wieringermeerpolder werd de Westfriese Omringdijk steeds meer de scheiding tussen oud en nieuw land. In dit ensemble doet vrijwel de gehele Westfriese Omringdijk nog dienst als primaire waterkering voor het IJsselmeer en het Markermeer.
Het veenpakket dat zich eerder op de kleibodem had ontwikkeld, is inmiddels verdwenen door oxidatie. Het gebied heeft echter wel de ruimtelijke karakteristieken van een veenontginningsgebied behouden. Doordat de gronden ter weerszijden van de opgevulde getijdegeulen later zijn ingeklonken en het zand in de geulen niet, zijn deze met zand gevulde geulen nu lichte verhogingen in het landschap. De kleine, verspreid liggende meren werden in het begin van de 17e eeuw droogmakerijen, zoals polders de Wogmeer, de Baarsdorpermeer, de Bennemeer en de Berkmeer. Ze zijn herkenbaar aan hun ringsloot en rechthoekige verkaveling.
Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik (akkerbouw en fruitteelt). Het grootste deel van het transport ging over water. Als onderdeel van een groot landinrichtingsproces vonden in het midden van de 20e eeuw grootschalige ruilverkavelingen en daarmee schaalvergroting plaats. Aanleiding was de wens het agrarisch gebied beter aan te laten sluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap werd getransformeerd, maar dat gebeurde niet overal op dezelfde manier of in dezelfde mate. In de vaarpolders is het landschap in de jaren '80 van de vorige eeuw bijvoorbeeld ingrijpend getransformeerd, veel sloten werden gedempt en er werd een wegennetwerk aangelegd. Het agrarisch platteland begint meer de verschijningsvorm van een bedrijventerrein te krijgen. Langs de Markermeerdijk tussen Hoorn en Enkhuizen is het historische landschap nog zichtbaar. De laatste decennia van de vorige eeuw zijn delen van het landschap flink verstedelijkt, bijvoorbeeld bij Hoorn, Medemblik, Enkhuizen, Hoogkarspel, Bovenkarspel en Wervershoof.
Rond 1850 is in de gemeente Drechterland sprake van een gaaf kleipolderlandschap. De opstrekkende verkaveling met zeer fijnmazige, smalle en diepe, kavels is onaangetast. In Polder het Grootslag en Polder de Drieban is de verkaveling noord-zuid gericht. In Polder Schellinkhout is de verkaveling oost-west gericht.
De bewoning van het gebied vindt alleen plaats in lineaire nederzettingen, die zijn ontstaan langs de in het gebied gelegen stroomruggen en kaden. Schellinkhout en Wijdenes zijn op noord-zuid lopende hoger gelegen gronden ontstaan. De overige dorpen, waaronder Hoogkarspel en Westwoud zijn oost-west gesitueerd.
![]() |
Afbeelding 3.1 Kaart Venhuizen, Hem en omgeving in 1920 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl |
In de tweede helft van de 19e eeuw heeft er in het landschap van de gemeente Drechterland een belangrijke verandering plaatsgevonden, de spoorlijn van Hoorn naar Enkhuizen wordt aangelegd. Verder hebben de veranderingen alleen op detailniveau plaatsgevonden. Het gaat hierbij om de toevoeging van enkele woningen, het verplaatsen van boomgaarden en het samenvoegen of opdelen van percelen.
Na 1950 beginnen er grotere veranderingen plaats te vinden in het landschap. In Venhuizen en (vooral) Hoogkarspel ontstaan de eerste planmatige woonuitbreidingen haaks op de linten. In deze periode is ook de toename van de invloed van het verkeer in het landschap zichtbaar. Bij Blokdijk is bijvoorbeeld een duidelijke opwaardering van de route tussen Hoorn en Enkhuizen zichtbaar. Op perceelsniveau worden op diverse plaatsen de oorspronkelijke smalle, diepe kavels samengevoegd tot grotere kavels. In de Houterpolder en Polder de Drieban is dit goed zichtbaar.
![]() |
Afbeelding 3.2: Kaart Venhuizen, Hem en omgeving in 1990 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl |
In de gemeente Drechterland zijn de dorpen sterk gegroeid. Hoogkarspel, Westwoud en Venhuizen springen hierbij het meest in het oog. De aanleg van de N302 (Drechterlandseweg en Westfrisiaweg) en de ruilverkavelingswegen zijn duidelijk herkenbare veranderingen in de infrastructuur. In Polder het Grootslag en Polder de Drieban hebben vooral ruilverkavelingen plaatsgevonden. In deze polders zijn kavels samengevoegd en nieuwe wegen aangelegd. Ten tijde van de ruilverkaveling veranderde de vaarpolder in een rijpolder. De nieuwe wegen zijn tevens nieuwe bebouwingslinten geworden.
Het plangebied ligt op de grens tussen Venhuizen en Hem. Beide kernen zijn in de middeleeuwen ontstaan bij de ontginning van het veengebied. De plaatsnamen zijn terug te vinden op middeleeuwse kaarten als “Veenhusen” en als “Rottaerdshem”, later ook als “Hem”. In 1414 kregen Venhuizen en Hem gezamenlijk stadsrecht van Hertog Willem IV van Beieren.
Hem en Venhuizen vormen sinds het eind van de 19e eeuw een lint dat losjes aaneengesloten door de veenpolders meandert. De opstrekkende verkaveling is daarbij sterk structuurbepalend, niet alleen voor de indeling van het agrarisch landschap, maar ook voor de kavelstructuur in de dorpskern en voor de latere uitbreidingen in de 2e helft van de 20e eeuw.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de Hemmerbuurt, op de locatie Hemmerbuurt 19a. Het plangebied wordt aan de noordzijde door de Hemmerbuurt en de lintbebouwing aan de Hemmerbuurt begrensd. Aan de oostzijde bevinden zich een winkelpand en de lintbebouwing aan de Marktweg. Ten zuiden bevindt zich het woningbouwplan Marktweg Hem. Ten westen bevindt zich eveneens lintbebouwing aan de Hemmerbuurt.
Het plangebied bestaat uit een kassencomplex (oppervlakte circa 4.500 m2) behorende bij een glastuinbouwbedrijf en een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken. De totale oppervlakte van het plangebied is circa 9.300 m2. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een zinkbassin. Een zuidelijke strook van het plangebied betreft onbebouwde gronden.
In afbeelding 3.3 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hier indicatief met rode lijn weergegeven. Afbeelding 3.4 bevat een straatbeeld vanaf de Hemmerbuurt.
![]() |
Afbeelding 3.3: Luchtfoto plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen) |
![]() |
Afbeelding 3.4: Straatbeeld vanaf de Hemmerbuurt (Bron: Google Streetview) |
Het voornemen is het bestaande kassencomplex aan de Hemmerbuurt 19a te slopen en de locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. In dit hoofdstuk worden de plannen beschreven, waarbij ingegaan wordt op het stedenbouwkundig plan, landschappelijke inpassing, beeldkwaliteit, duurzaamheid en verkeer en parkeren.
Binnen het plan wordt een kleinschalige woningbouw uitbreiding gerealiseerd van in totaal 18 woningen. De woningen bestaand uit een gevarieerd programma voor verschillende doelgroepen. Hierbij is er een verdeling in vier twee-onder-een kapwoning, vier bouwkavels voor een vrijstaande woning en een blok met tien rijwoningen.
Het stedenbouwkundig plan voegt zich binnen de omliggende structuren. Het plan sluit daarbij aan op de schaal van nieuwbouwontwikkeling (Marktweg Hem) aan de zuidkant. De ontsluiting voor bestemmingsverkeer sluit op twee plekken logisch aan op de nieuw te ontwikkelen ontsluitingsweg aan de zuidkant. Ook is er een ontsluiting gemaakt voor langzaam verkeer (wandelaars) aan de noordkant, aansluitend op de Hemmerbuurt. De rijwoningen aan de noordkant staan rondom een groene open middenplek. Naast parkeren op eigen kavels komen er ook centrale parkeervakken.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing wordt de landschappelijke structuur van de nieuwbouw ontwikkeling aan de zuidzijde doorgezet. Zo komen er bomen langs de straat en groene erfafscheidingen bij de woningen en langs de randen van parkeervakken. De losse solitaire bomen bij de centrale groene plek bij de rijwoningen dragen bij aan het vergroten van de biodiversiteit en de ruimtelijke kwaliteit van het plan.
In afbeelding 4.1 is de planstructuur weergegeven. Afbeelding 4.2 bevat een uitsnede van de inrichtingstekening.
![]() |
Afbeelding 4.1: Planstructuur (Bron: Ervenconsulenten.nl) |
![]() |
Afbeelding 4.2: Inrichtingstekening (Bron: Ervenconsulenten.nl) |
West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Kenmerken zijn de lange veenlinten en opstrekkende kavels haaks op de linten. De ligging van de linten is afhankelijk van de richting van de ontginningen en vaak sterk gerelateerd aan de ondergrond (de hooggelegen kreekruggen).
In Polder het Grootslag is het oorspronkelijke karakter van het gebied door de ruilverkaveling verloren gegaan. De vaarverkaveling is verdwenen en het gebied is nu relatief grootschalig van opzet. Veel sloten zijn gedempt en wegen zijn aangelegd om het gebied te ontsluiten. Samen met de nieuwe agrarische bebouwing die in omvang toeneemt, ontstaat een nieuw landschap.Het gebied tussen Hoogkarspel en Enkhuizen, langs het oude lint Streekweg-Hoofdstraat, is de laatste decennia flink verstedelijkt.
Het oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.
De Westfriese Omringdijk markeert de begrenzing van het oude zeekleigebied. Dit is een provinciaal monument en een ruimtelijke drager van regionale betekenis. In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen.
Het lint bij Grootebroek is uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt. In het linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe meer divers de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichtenen open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn.
De grotere waterlopen als de Kadijk, de Groote Vliet, de Molensloot en de parallel hieraan gelegen sloten vormen herkenbare lijnen in het landschap
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
De lineaire structuren zijn de dragers voor het aantrekkelijke woon- en werklandschap tussen Hoorn en Enkhuizen. Linten, waterlopen, spoor en wegen verbinden Hoorn en Enkhuizen. Dit zijn van oudsher de dragers voor de ruimtelijke ontwikkelingen.
Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
Het plangebied ligt in het landschap: Oude zeekleilandschap met een fijnmazige verkaveling en linten op de hooggelegen kreekruggen. Het plangebied ligt direct ten zuiden van een van deze oude linten met stolpboerderijen, maar maakt er geen onderdeel van uit.
De openheid van het landschap is in het plangebied zelf niet aanwezig. Het plan is omsloten door (toekomstige)bebouwing en heeft een grote kas. Door in het toekomstig plan de structuurlijnen uit de omgeving (verkavelingsrichting, wegen) op te nemen en kan daarmee worden bijgedragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Ervenconsulenten.nl een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 bijgevoegd. Hierna wordt op de beeldkwaliteitseisen ingegaan, waarbij onderscheidt gemaakt wordt tussen de architectuur van de bebouwing en van het landschap.
Het beeldkwaliteitsplan heeft als doel het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig woongebied, dat goed ingepast wordt binnen de bestaande stedenbouwkundige context. Om tot een goede invulling te komen van de nieuwe bebouwing zijn daarom beeldkwaliteitsrichtlijnen opgesteld. Door het vastleggen van richtlijnen wordt beoogd dat de nieuwe woningen in architectuur en uitstraling elkaar versterken. Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit staat voorop.
De nieuwe bebouwing, zowel de rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen hebben een mate van samenhang en eigen identiteit. De bebouwing sluit in schaal en orïentatie aan op de directe omgeving en voegt zich daardoor in de dorpse context. De bebouwing heeft een eigentijdse uitstraling en is niet historiserend.
Er is niet alleen gekeken naar de hoofdvorm (breedte, diepte en hoogte) van de woningen en bijbehorende bouwwerken. Er is ook aandacht besteed aan de materialisering, de detaillering en inpassing.
Het toepassen van dezelfde hoofdmaterialen, draagt bij aan de samenhang van de nieuwe woningen. Bijzondere accenten kunnen afwijken in het materiaalgebruik. Op deze manier wordt gezorgd voor een zekere kwaliteit, passend bij de sfeer van het plangebied binnen de omgeving.
De volgende algemene richtlijnen gelden voor alle nieuwe woningen. Voor referentiebeelden wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan.
De inrichting van de openbare ruimte speelt een belangrijke rol in de beleving en de kwaliteit van de nieuwe woonbuurt. De landschappelijke inrichting dient goed aan te sluiten op de dorpse sfeer en de regels voor de architectuur. Met het ontwerp als basis zijn daarom voor de terreininrichting een aantal uitgangspunten en richtlijnen opgesteld.
Voor het creëren van representatieve kwaliteit en een groene relatie met de omgeving komen er op de overgang van kavel naar de openbare ruimte groene erfafscheidingen in de vorm van hagen.
Om kavels een groene kwaliteit te geven dient er op de erfbegrenzingen die in het zicht liggen, dit betreft de achterzijde en zijkanten van de achtertuinen, sprake te zijn van een groene erfafscheiding. Hierin is er de keuze tussen:
Niet toegestaan zijn:
Voor de hagen, bomen, heesters en vaste planten vakken dient er een toepassing te zijn van inheemse, lokaal passende soorten. Exacte soortenkeuze nader uit te werken in een beplantingsplan.
Als er in de toekomst een toepassing komt van straatmeubilair, zoals verlichting voor de weg of het parkeren, dan dient dit te passen binnen de gemeentelijke randvoorwaarden.
Het heeft de wens dat een straatmeubilair een bescheiden uitstraling krijgt, passend bij de inrichting van de openbare ruimte van de nieuwbouw aan de zuidkant. Voor de kleuren gebruik maken van landelijke en/of traditionele kleuren, geen schreeuwerige felle kleuren. De exacte kleur kan nader gekozen worden, hierbij is het ook fraai om alles in dezelfde kleur uit te voeren, bijvoorbeeld in de kleur antracietgrijs of zwart.
Uitgangspunt bij het ontwerp van de bestrating is een in materiaal en kleur samenhangend rustig geheel in overeenstemming met de gemeentelijke randvoorwaarden.
Bewoners parkeren deels op eigen terrein. Daarnaast is in het plan in de openbare ruimte een parkeerkoffer voorzien en zijn parkeervakken langs de weg aangelegd. Voor deze parkeerplekken geldt:
Ten behoeve van een klimaatadaptieve inrichting van de nieuwe woonbuurt kunnen parkeerplekken worden uitgevoerd in grasbetonsteen. De parkeervakken worden vervolgens ingezaaid met een daarvoor geschikt grasmengsel.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de eisen voor duurzaam bouwen te voldoen. In het plan worden tal van duurzame maatregelen toegepast. Hieronder vallen duurzame energievoorziening en gasloos bouwen. Ook naturinclusief bouwen zoals vogelpannen, neststenen, vleermuiskasten maakt hier onderdeel vanuit. Mooie veroudering van materialen is het uitgangspunt bij de toepassing van duurzame materialen. Dit geldt voor de bebouwing, maar ook voor de inrichtingselementen van de buitenruimte, zoals zitbanken en verlichtingsarmaturen. Gerecycled materiaal sluit aan bij de circulaire intenties en bij de gewenste beeldkwaliteit.
In de openbare ruimte worden zoveel mogelijk inheemse bomen en planten toegepast en beplanting die rijk is aan bloei en vruchtdragend is. Dit komt ten goede aan het insecten- en vogelbestand van de wijk.
Het groen maakt bovendien dat in het plan de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter is, met ruimte voor natuur en een verbetering van de wateropvang (vermindering wateroverlast bij piekbelasting, verbetering waterbuffer tegen droogte, vermindering hittestress).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Drechterland gebruikt de landelijke verkeers- parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Drechterland wordt het gemiddelde hiervan gebruikt om de verkeersgeneratie en parkeernorm te bepalen. De gemeente Drechterland is aan te merken als 'weinig stedelijk'. De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als rest bebouwde kom.
In voorliggend geval gaat het om de realisatie van
Op basis van vorenstaande uitgangspunten geldt de volgende parkeernorm:
Type | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Vrijstaande woning | 6 | 2,3 | 13,8 |
Twee-onder-één-kap woning | 2 | 2,2 | 4,4 |
Rijwoning | 10 | 2,0 | 20 |
Totaal | 38,2 |
De totale parkeerbehoefte bedraagt 38,2 parkeerplaatsen. Het aandeel voor bezoekers is hierin 18*0,3= 5,4 parkeerplaatsen.
De werkdagavond is het maatgevende moment voor woningbouwontwikkelingen. Voor dit moment gelden de volgende aanwezigheidspercentages en bijbehorende parkeerbehoefte:
80% voor bezoekers > 5,4*0,8= 4,32
90% voor bewoners > 32,8*0,9= 29,52
Dit betekent dat de parkeerbehoefte afgerond 34 parkeerplaatsen bedraagt.
Bij (één)gezinswoningen bestaat de mogelijkheid om parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. In de CROW-uitgave is hiervoor een parkeerbalans opgenomen. Deze is hierna weergegeven:
Er worden in dit geval 21 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er bij de vrijstaande woningen garages met dubbele oprit gerealiseerd. Deze tellen mee voor 6*1,8= 10,8 parkeerplaatsen. Bij de twee twee-onder-één-kap woningen worden dubbele opritten gerealiseerd. Deze tellen mee voor 2*1,7= 3,4 parkeerplaatsen. Als laatste wordt er een enkele oprit bij een rijwoning gerealiseerd. Deze telt mee voor 0,8 parkeerplaatsen. In totaal worden er dan ook 36 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan. Door een bepaling omtrent parkeren op te nemen in de regels is dit ook juridisch geborgd (zie regels artikel 12.1 Parkeervoorzieningen).
De zuidelijke toegang door het, buiten het plangebied gelegen, parkeerhof is in overleg met USP Vastgoed anders vormgegeven. In afbeelding 4.3 is de oude situatie weergegeven met in het oranje de 15 parkeerplaatsen. Door de gewijzigde toegang is er voor 6 parkeerplekken (aangegeven in rood) een andere plek aangegeven. Hiervan hoeft er slechts 1 parkeerplek gecompenseerd te worden binnen het plangebied.
![]() |
Afbeelding 4.3: Parkeersituatie (Bron: B4O) |
In voorliggend geval gaat het om de realisatie van
Op basis van vorenstaande uitgangspunten geldt de volgende verkeersgeneratie:
Type | Aantal | Verkeersgeneratie | Totaal |
Vrijstaande woning | 6 | 8,2 | 32,8 |
Twee-onder-één-kap woning | 2 | 7,8 | 31,2 |
Rijwoning | 10 | 7,4 | 59,2 |
Totaal | 123,2 |
De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond 124 verkeersbewegingen. Het plangebied wordt via de aan te leggen infrastructuur voor het Marktplan Hem ontsloten op de Marktweg en Koggeweg. Deze wegen zijn van voldoende omvang om de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen veilig en vlot af te wikkelen. Voor langzaam verkeer wordt er aan de noordzijde een ontsluiting met de Hemmerbuurt aangelegd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Voorliggend plan voorziet in de bouw van maximaal 18 woningen. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. De andere functies betreffen geen geluidsgevoelige functies in het kader van de Wgh.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Er wordt daarom niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Het plangebied ligt niet nabij een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar het aspect railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
In voorliggend geval ligt het plangebied binnen de wettelijke geluidszone van de Hemmerbuurt en Koggeweg. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.
De geluidbelasting ten gevolge van de Koggeweg bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 42 dB. De
geluidbelasting ten gevolge van de Hemmerbuurt bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 41 dB. Met deze waarden wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder
Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen aangaande het aspect wegverkeerslawaai.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Er is een historisch bodemonderzoek (zie Bijlage 4) en een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 5) uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.
In het kader van eventuele ruimtelijke ontwikkelingen of bestemmingswijziging (gevoeliger gebruik) op de locatie kan een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk worden geacht.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan de gehele locatie als verdacht worden beschouwd in het kader van de NEN5740 en NEN5707 (asbest in bodem). De bovengrondse brandstoftank kan als verdachte deellocatie conform de strategie VEP van de NEN5740 worden onderzocht. Gezien de omvang van de locaties waar het spuitvat, ketel, substraatbak en opslag vloeibare meststoffen staan, kan deze locatie als één verdachte deellocatie conform de strategie VEP van de NEN5740 worden onderzocht. De bestrijdingsmiddelenkast kan als verdachte deellocatie conform de strategie VEP van de NEN5740 worden onderzocht. De twee gedempte sloten kunnen als verdachte deellocatie conform de strategie VED-HE van de NEN5740 en 5707 worden onderzocht.
In de bovengrond zijn lichte verhogingen van cadmium, koper, kwik, lood, zink, som DDD, som DDE,
som DDT en of som OCB’s aangetroffen. In mengmonster mm3 van de baksteen houdende ondergrond zijn lichte verhogingen van koper, kwik en lood aangetroffen. In mengmonster mm4 van de ondergrond en monster m14, nabij de tank, zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verhogingen van arseen en molybdeen aangetroffen.
De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek
geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek,
geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij elk beoogd gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in de kern Hem, waar geen sprake is van een menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). Reguliere woningen zijn aan te merken als milieugevoelige objecten.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een detailhandelsperceel. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 1, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10 meter voor het aspect geluid. De te realiseren woningen bevinden zich op circa 12 meter afstand van de detailhandelsvestiging, waarmee ruim aan de richtafstand wordt voldaan.
Ten noorden van het plangebied bevinden zich grondgebonden veehouderijen. De dichtstbijzijnde grondgebonden veehouderij bevindt zich op circa 70 meter van de meest nabijgelegen te realiseren woning. Opgemerkt wordt dat bij veehouderijen, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur geldt. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.
Voor een grondgebonden veehouderij geldt, met uitzondering van het aspect geur, een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Voor het overige bevinden er zich geen milieugevoelige objecten in de nabijheid van het plangebied.
Er wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Binnen een straal van 50 meter vanaf de grens van de woonbestemmingen zijn geen agrarische gronden in gebruik als agrarische teeltgronden maar als tuin en erf bij de aanwezige woningen. Het is niet te verwachten dat deze tuinen en erven in de toekomst nog omgezet gaan worden naar bedrijfsmatige agrarische productiegronden. Het uitvoeren van een spuitzoneonderzoek is daarom niet benodigd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij de verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde "gebiedsvisie". De gemeente Drechterland heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In de geurverordenin zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De minimale afstand voor veehouderijen in de bebouwde kom, het plangebied bevindt zich in bebouwde kom, bedraagt 50 meter
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn.
Omliggende agrarische bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen. Voor dergelijke veehouderijen geldt, ten opzichte van woningen binnen de bebouwde kom, een vaste afstand van 50 meter op basis van de vastgestelde geurverordening. Het dichtbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 70 meter van de te realiseren woningen. Hiermee wordt aan de gestelde afstandseis voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) heeft besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 2 kilometer van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000- gebied ’Markermeer & IJmeer’. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een stikstofberekening met behulp van de Aerius-calculator door BJZ.nu uitgevoerd. Hierna is de conclusie uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de aanleg- en gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 16 kilometer. Gelet op deze afstand (het NNN kent geen schaduwwerking) zijn geen negatieve effecten op het NNN te verwachten. Geconcludeerd wordt dan ook geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand kassencomplex gesloopt. BJZ.nu heeft dan ook een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.
Onderzoeksresultaten
Vogels
Van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren, vernielen en/of beschadigen van vogelnesten dienen daarom buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd en/of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Grondgebonden zoogdieren
Er wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Vleermuizen
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op essentiële foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen.
Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In het kader van dit bestemmingsplan is er een archeologische quickscan uitgevoerd. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd. Hierna wordt op de resultaten en conclusies ingegaan.
Onderzoeksresultaten
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' (vastgesteld 2013-06-24). Middels het bestemmingsplan geldt binnen het plangebied een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 en Waarde – Archeologie 3. In het eerste geval betekent dit dat rekening dient te worden gehouden met het aspect archeologie bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm. In het tweede geval dient rekening te worden gehouden bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm.
Archeologie West-Friesland adviseert om de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 ter hoogte van het plangebied te laten vervallen, vanwege het ontbreken van een intact bodemprofiel in combinatie met de aanwezige verstoringen. De kenniswinst binnen deze zone is beperkt. nieuw op te stellen bestemmingsplan. Indien hier bodemroerende ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 100 m2 en dieper gaan dan 40 cm dient het aspect archeologie te worden meegewogen.
Het advies van Archeologie West-Friesland wordt overgenomen. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 is van de verbeelding verwijderd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Leidraad landschap en cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van maximaal 18 woningen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 5.7.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
De Watervisie 2021 bevat het waterbeleid van de provincie Noord-Holland. In de Watervisie 2021 worden kaders gesteld voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit is gedaan op basis van de thema's veilig en schoon & voldoende.
In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en keringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.
Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. De provincie zorgt ervoor dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 9 bij deze toelichting.
Algemeen
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Hem. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.
Grondwater
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.
Afvalwater
Het afvalwater wordt gescheiden afgevoerd, waarbij hemelwater zoveel mogelijk wordt geïnfiltreerd. Afvalwater via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
Hemelwater
Het schone hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Compensatie is dan ook niet aan de orde.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van ondergeschikte overschrijdingen van bouw- en/of bestemmingsgrenzen en bestaande afmetingen.
In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de regels ten aanzien van parkeren beschreven. Daarnaast worden onder meer regels gesteld ten aanzien welstand en nadere eisen.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.
De bestemming Groen is opgenomen ter plaatse van de centrale groene plek tegenover de rijwoningen. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, verhardingen zoals parkeervoorzieningen en sport- en speeltoestellen. Gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan ten dienste van het verkeer en nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde toegestaan.
De bestemming Verkeer - Verblijf is opgenomen ter plaatse van de ontsluiting, parkeervoorzieningen en wandelpaden. De gronden zijn bestemd voor straten en paden met hoofdzakelijk een functie ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer en de ontsluiting van de buurten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ten dienste van het verkeer. Verder zijn alleen bouwwerken, geen bouwen en geen overkappingen zijnde toegestaan.
De bestemming Wonen is opgenomen ter plaatse van de te realiseren woningen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, bijbehorende bouwwerken en daaraan ondergeschikte voorzieningen. De situering van de woningen is door middel van het opnemen van bouwvlakken bepaald. Het aantal woningen mag niet meer dan het op de verbeelding aangegeven aantal bedragen. De goot- en bouwhoogte is eveneens door middel van een maatvoering op de verbeelding aangegeven.Voor de gewenste vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 6,5 meter en 12 meter. Voor de rijwoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 8,5 meter. Hiermee wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Marktplan Hem.
De bestemming Wonen - Lint 2 is opgenomen ter plaatse van de bestaande woning aan de Hemmerbuurt 19a. Er is hierbij aansluiting gezocht bij de regels uit het geldende bestemmingsplan Drechterland Zuid. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, bijbehorende bouwwerken en daaraan ondergeschikte voorzieningen. Als hoofdgebouw zijn uitsluitende woonhuizen toegestaan. Een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak gebouwd worden. De maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt de bestaande oppervlake.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
De bestemming Waarde - Archeologie 2 is uit het geldende bestemmingsplan Drechterland Zuid overgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in het noordelijke deel van het plangebied.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van woningbouw. Een dergelijke ontwikkeling dient voor vooroverleg aan de provincie te worden aangeboden.
Zoals in Hoofdstuk 6 aangegeven, is een watertoets uitgevoerd waaruit de korte procedure naar voren komt. Het hoogheemraadschap is akkoord met de planvorming.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd.
Op 17 februari 2023 is er een informatiebijeenkomst gehouden. Een verslag hiervan is als Bijlage 10 bijgevoegd. Er isook nen informatiebijeenkomst op 17 oktober 2023 gehouden. Een verslag hiervan is als Bijlage 11 opgenomen.
Deze paragraaf wordt na ter inzage legging van het bestemmingsplan ingevuld.