Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Nieuwe Wetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0491.BP1031NW001-VG01

4.7 Flora en Fauna

In het kader van een bestemmingsplanwijziging moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten zoals de flora- en faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden zoals Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden. Om bovenstaande punten inzichtelijk te maken is een quick-scan flora en Fauna[1] uitgevoerd.



[1] quickscan flora en fauna, Laneco Advies, projectnummer 040901, 22-06-2009
4.7.1 Quick-scan flora en fauna
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura2000 gebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat valt onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 is het Natura2000 gebied 'Donkse Laagten' wat is aangewezen onder de Vogelrichtlijn. Gezien de afstand van 4,5 kilometer tot dit gebied en het karakter van de ingreep zijn negatieve effecten als gevolg van de ingreep nihil.
 
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt ook niet in of direct nabij de EHS. Ook deze vorm van gebiedsbescherming is daarmee niet van toepassing.
 
Soorten bescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het instant houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
 
Op basis van verspreidingsgegevens en aanwezige biotopen kan een aantal meer strikt beschermde soorten vleermuizen, vogels, amfibieën en vissen niet worden uitgesloten in het plangebied. Er dient daarom nader onderzoek uitgevoerd te worden om de consequenties van de ingreep in beeld te brengen voor:
  • vleermuizen; gericht op vliegroutes van water- en/of meervleermuis. Onderzoeksperiode loopt van half april tot september.
  • vogels; steenuil en grote bonte specht; onderzoeksperiode van steenuil loopt van februari tot half mei. Onderzoek naar grote bonte specht dient in het broedseizoen te worden uitgevoerd.
  • amfibieën; gericht op rugstreeppad; onderzoeksperiode loopt van eind april tot september.
  • vissen; onderzoek dient buiten de winterperiode plaats te vinden.
4.7.2 Nader ecologisch onderzoek
Door Movares Nederland B.V. is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, vissen, rugstreeppad en vogels[1] . Op basis van dit onderzoek volgen de volgende conclusies:

Binnen het onderzoeksgebied komen de volgende beschermde soorten voor:
  • laatvlieger en gewone dwergvleermuis (vliegroutes en foerageergebied). Dit zijn beschermde soorten van tabel 3 van de Flora- en faunawet.
  • diverse broedvogels (o.a. merels, koolmezen, winterkoning en huismussen in de schuurtjes en beplanting en meerkoet en eend in de watergangen). Alle broedvogels zijn beschermd volgens de Flora- en faunawet.
  • amfibieën (middelste groene kikker, kleine watersalamander). Dit zijn beschermde soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet.
  • vissen (zeelt, blankvoorn, rietvoorn, karper, brasem, baars, driedoornige en tiendoornige stekelbaars en kleine modderkruiper). De kleine modderkruiper is een beschermde soort van tabel 2 van de Flora- en faunawet.
 
In de quickscan werden daarnaast vliegroutes van de watervleermuis en de meervleermuis, verblijfplaatsen van uilen en mogelijk de rugstreeppad verwacht. Deze zijn allen tijdens het aanvullend onderzoek niet waargenomen in het plangebied.
  
Conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000 gebied en of EHS gebied. Op basis van quickscan flora en fauna kunnen een aantal beschermde soorten niet uitgesloten worden. Om deze reden is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek geeft de volgende aanbevelingen:
  • voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie is in principe een  ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet nodig voor de kleine modderkruiper indien er watergangen in het gebied worden aangepast of gedempt. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de gedragscode van Bouwend Nederland. Hiermee is er geen ontheffing noodzakelijk. 
  • voor het gedeeltelijk verwijderen van vliegroutes en foerageergebied van de laatvliegeren de gewone dwergvleermuis is geen ontheffing van de flora- en faunawet nodig. Hiervoor is alleen ontheffing nodig wanneer
    het gaat om vliegroutes of foerageergebieden die van cruciaal belang zijn voor de aanwezige dieren. Aangezien er in de directe omgeving voor beide soorten voldoendealternatieven aanwezig zijn zullen de voorgenomen werkzaamheden voor de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis geen bedreiging vormen. Daarnaast is het wenselijk om met name de groene gedeelten zoveel mogelijk onbelicht te laten(bijvoorbeeld
    door gebruik te maken van gerichte armaturen).
  • voor amfibieën is geen ontheffing nodig. De aanwezige soorten (tabel 1 soorten) vallen onder de algemene vrijstelling van ontheffing bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • het slopen van de schuurtjes, het verwijderen van beplanting en bomen en het dempen van watergangen dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden (circa 15 maart tot augustus). Er is geen ontheffing van de Flora- en faunawet benodigd.

 

[1] Aanvullend onderzoek vleermuizen, vissen, rugstreeppad, vogels; Movares Nederland B.V., Kenmerk B&O-CK-090021148 – Versie 1.0, 28 augustus 2009