direct naar inhoud van Regels
Plan: Parq Waal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPZUR20200004-VI01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Parq Waal' met identificatienummer NL.IMRO.0489.BPZUR20200004-VI01 van de gemeente Barendrecht.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aan zien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.6 achtergevel

De gevel van het hoofdgebouw die ''tegenover'' de voorgevel is gelegen.

1.7 ander bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 anti-dubbeltelling

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

1.9 archeologische waarde

Gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van het bestemmingsplan.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.12 bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bebouwingsvlak c.q. bestemmingsvlak.

1.13 bedrijf aan huis

Het door de bewoner uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

  • a. niet zijnde horeca, prostitutie of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
  • c. uitsluitend activiteiten worden uitgeoefend in de categorie 1 en 2 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels zijn gevoegd;
  • d. waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is;
  • e. de bewoner op betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.14 beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:

  • a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
  • c. uitsluitend activiteiten worden uitgeoefend in de categorie 1 en 2 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels zijn gevoegd;
  • d. de bewoner op betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.15 bestaande bebouwing

De als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan dan wel op grond van een verleende bouwvergunning / omgevingsvergunning is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.

1.16 bestaand gebruik

Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

1.20 bewoner

De persoon die volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven als feitelijke bewoner van het betreffende adres.

1.21 bijbehorende bouwwerken

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.22 boothuis

Een over het water gebouwd gebouw waarin één of meerdere vaartuigen ligplaats kunnen hebben, voorzien van ten hoogste 1 wand.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikte maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen.

1.26 bouwhoogte

Zie onder 1.42 nokhoogte.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 erker

Een ondergeschikte uitbouw van een woning met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor de voorgevel.

1.33 escortbedrijf

De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gevellijn

De als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.

1.36 hogere grenswaarde

Een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgelegd op grond van de Wet geluidhinder.

1.37 hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 kunstwerk

Een constructie ten dienste van civieltechnische en/of infrastructurele voorzieningen, zoals een brug, een dam, een tunnel, een duiker, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.39 maaiveld

De bovenkant of oppervlakte van het direct afgewerkt terrein.

1.40 mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.41 natuurvriendelijke oever

Een natuurvriendelijke oever is een oeverconstructie die niet alleen een waterkerende functie heeft maar waarbij bij de aanleg, de inrichting, het beheer en het onderhoud nadrukkelijk rekening is gehouden met natuur en landschap.

1.42 nokhoogte

Het hoogste punt van een gebouw, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes niet meegerekend.

1.43 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, hoogspanningsmasten, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. voor gebouwen voor zover gelegen binnen een zone van ten hoogste 12 m uit de grens van een hoofdbestemming Verkeer: de hoogte van de bovenkant van die weg;
    • 2. voor gebouwen en andere bouwwerken buiten deze zone: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.45 perceel

Een of meerdere aaneengesloten bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende grond c.q. gronden.

1.46 perceelsgrens

Een grens tussen twee percelen.

1.47 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.

1.48 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 steiger

Een watergerelateerde constructie aan of op het water die bedoeld is om

mensen en gebruiksvoorwerpen te dragen en/of om aan te leggen.

1.50 verbeelding

Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.

1.51 vlonder

Zie onder 1.49 steiger.

1.52 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is gelegen langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing; de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.54 voorkant

De voorkant van een gebouw is de zijde van het gebouw die achter en evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorgevelrooilijn ligt.

1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.56 woning

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen, zoals pensions en hotels.

1.57 woonfunctie

Gebruiksfunctie voor wonen betrekking hebbend op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de gebruiksfunctie “wonen” heeft.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 breedte van een bouwwerk

de kortst gemeten afstand tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren en/of de buitenwerkse randen van het bouwwerk, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels danwel de buitenwerkse randen niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een bouwlaag

Verticale maat tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen.

2.7 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 lengte van een bouwwerk

de langst gemeten afstand tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren en/of de buitenwerkse randen van het bouwwerk, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels danwel de buitenwerkse randen niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil

Peil wordt gemeten vanaf de bovenkant van het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein of vanaf de bovenkant van de weg bij gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorzieningen), bermen en beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een verkeersontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • c. parken en plantsoenen;
  • d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. voorwerpen van beeldende kunst;
  • g. vlonders en steigers;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

3.2.1 Gebouwen

Uitsluitend mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 meter voor lichtmasten;
    • 2. 6 meter voor bruggen, verkeersborden en speelvoorzieningen;
    • 3. 3 meter voor overige andere bouwwerken.

 

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende woonbestemmingen;
  • c. groen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aangrenzende bestemming 'Woongebied' worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

4.2.1 Erkers, veranda's, luifels en balkons
  • a. voor het bouwen van erkers, veranda's, luifels en balkons aan de voorzijde van woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelsgrens niet minder dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een erker, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 65% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw tot een maximum van 6 m;
    • 3. een veranda mag over de hele breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 3m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
  • b. voor het bouwen van erkers, veranda's, luifels en balkons aan de zijkant van woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 65% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw tot een maximum van 6 m;
    • 3. de goothoogte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 2,5 meter voor pergola's, tuinmeubilair, speeltoestellen;
    • 2. 4 meter voor vlaggenmasten 4 meter (maximaal 1 per perceel);
    • 3. 1 meter voor overige andere bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • g. kunstwerken.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

5.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 meter voor lichtmasten;
    • 2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 3. 3 meter voor reclamezuilen;
    • 4. 3 meter voor overige andere bouwwerken.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers;
  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 8 meter voor lichtmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van vrijstaande en 'twee-aaneen' woningen;
  • b. tuinen, erven en verhardingen;
  • c. verkeersontsluiting;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. beroep aan huis;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen,
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. steigers en/of vlonders
  • k. erven;
  • l. erftoegangswegen.
7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven, waarbij het totaal aantal woningen binnen het plangebied niet meer dan 17 mag bedragen;
  • c. de goothoogte van woningen aan de Noldijk mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, gemeten vanaf het peil zoals bepaald in artikel 1.44 onder c, met dien verstande dat indien wordt gebouwd onder aan de Noldijk er wordt gemeten vanaf het peil zoals bepaald in artikel 1.44 onder b;
  • d. de goothoogte van de overige woningen mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van woningen aan de Noldijk mag niet meer bedragen dan 9 meter, gemeten vanaf het peil zoals bepaald in artikel peil onder c, met dien verstande dat indien wordt gebouwd onder aan de Noldijk er wordt gemeten vanaf het peil zoals bepaald in artikel 1.44, onder b;
  • f. de bouwhoogte van de overige woningen mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • g. de inhoudsmaat van het hoofdgebouw, exclusief ondergrondse bouwwerken, mag in relatie tot het bouwperceel niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven:
oppervlakte bouwperceel van tot (m²)   maximum inhoud hoofdgebouw (m³)  
tot 600   1.000  
600 - 1.500   1.200  
1.500 - 2.500   1.500  
groter dan 2.500   2.000  

  • h. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen aan één zijde ten minste 5 m en andere zijde ten minste 2 meter;
    • 2. bij 'twee-aaneen' gebouwde woningen aan één zijde ten minste 5 m;
    • 3. in het geval twee of meer bouwpercelen worden samengevoegd voor de bouw van 1 woning, bedraagt de afstand tot beide zijden ten minste 5 m.
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h. mag voor de woningen gelegen aan de Noldijk afgeweken worden van de afstand van ten minste 5 m aan één zijde, mits de minimale afstand ten minste 2 meter bedraagt.

7.2.2 Erkers, veranda's, luifels en balkons
  • a. voor het bouwen van erkers, veranda's, luifels en balkons aan de voorzijde van woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 2,5 m, met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelsgrens niet minder dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een erker, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 65% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw tot een maximum van 6 m;
    • 3. een veranda mag over de hele breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
  • b. voor het bouwen van erkers, veranda's, luifels en balkons aan de zijkant van woningen gelden de volgende regels:
    • 1. de diepte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 65% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw tot een maximum van 6 m;
    • 3. de goothoogte van een erker, veranda, luifel en balkon bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van andere bouwwerken tot de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, bedraagt ten minste 1 meter;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4 meter, maar niet hoger dan het hoofdgebouw en niet meer dan 0,30 meter boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de nokhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet hoger zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een plat dak of de dakhelling is gelijk aan de hellingshoek van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • g. de nokhoogte van de niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • h. het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.

7.2.4 Ondergrondse bouwwerken
  • a. onoverdekte zwembaden zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 0.5 meter boven maaiveld;
  • b. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • c. ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn toegestaan, mits schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

7.2.5 Boothuizen en steigers
  • a. boothuizen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. er maximaal 1 boothuis per woning is toegestaan;
    • 2. de maximale oppervlakte 35 m2 bedraagt en de maximale bouwhoogte 2,5 meter, waarbij geldt dat het boothuis maximaal 1 wand mag hebben,
  • b. steigers en/of vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat de lengte van een steiger en/of vlonder niet meer mag bedragen dan 50 % van de oeverlengte van het bijbehorend bouwperceel tot een maximum van 10 meter, met dien verstande dat;
  • c. de som van de lengte van het onder a. genoemde boothuis en de onder b. genoemde steiger en/of vlonder, niet meer bedraagt dan 60% van de oeverlijn van het bijbehorend bouwperceel, tot een maximum van 12 meter.

7.2.6 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die voor de voorgevel van woningen worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

7.2.7 Voorwaardelijke verplichting - nader akoestisch onderzoek

Voor de woningen aan de Noldijk geldt dat de omgevingsvergunning voor de bouw uitsluitend verleend wordt nadat:

  • a. een rapport wordt overlegd waarin is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, dan wel aan de verleende hogere grenswaarden;
  • b. een gevelweringsonderzoek wordt overlegd waarin is aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.

7.2.8 Voorwaardelijke verplichting - parkeren

Een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt uitsluitend verleend nadat:

  • a. het aantal parkeerplaatsen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;

met dien verstande dat:

  • b. indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.

7.2.9 Voorwaardelijke verplichting ontheffing Kerkuil

Een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt niet eerder verleend dan nadat een rapport is overgelegd waarin:

  • a. te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van de Kerkuil zijn aangegeven en uitgevoerd, en/of;
  • b. afschriften zijn bijgevoegd van, op grond van het onderzoek bedoeld onder a, eventueel noodzakelijk gebleken, verleende ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken ten behoeve van verschuiving overige zone - water

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 

7.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  • b. een beroep aan huis is toegestaan mits:
    • 1. de vloeroppervlakte van de activiteiten ten hoogste 30% van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;
    • 2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
    • 3. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend;
  • c. het aantal parkeervoorzieningen is in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijken ten behoeve van bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 teneinde een bedrijf aan huis toe te staan, waarbij geldt dat:

  • a. de vloeroppervlakte ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m2;
  • b. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
  • c. de bedrijfsactiviteiten door de bewoner worden uitgeoefend.

7.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.1.1 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 8.3.

8.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

8.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken, dan wel werkzaamheden
  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
8.3.3 Uitzondering op het aanlegverbod

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

8.3.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

8.3.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.1.1 Prioriteitenstelling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 4 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 4.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 9.3.

9.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de hierna in lid 9.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

9.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken, dan wel werkzaamheden
  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdend constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
9.3.3 Uitzondering op het aanlegverbod

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

9.3.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

9.3.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende andere bouwwerken zoals duikers, keerwanden en merktekens.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

10.2.1 Andere bouwwerken

Bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 3 meter.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
10.4.2 Advies

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet eerder verleend dan nadat schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

10.4.3 Uitzondering op aanlegverbod

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is nodig voor:

  • a. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksbedrijf dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 geluidzone - industrie
13.1.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

13.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.

13.1.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde dan wel een te verlenen hogere grenswaarde.

13.2 overige zone - water
13.2.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - water' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg van 'waterhuishoudkundige voorzieningen'.

13.2.2 verschuiven aanduidingsvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de verbeelding vastgelegde overige zone - water en toestaan dat deze geometrisch van vorm verandert en/of wordt verschoven, waarbij een vormverandering danwel verschuiving is toegestaan over een afstand van ten hoogste 5 m, mits de breedte van een watergang tussen aanliggende bouwpercelen tenminste 5 meter blijft bedragen;
  • b. in aansluiting op het bepaalde onder a, dient het bouwvlak ter plaatse van de aangrenzende, danwel hiermee samenvallende bouwpercelen evenredig te worden verschoven, met dien verstande dat de afstand tussen het bouwvlak en de overige zone - water niet wordt verkleind.
13.3 vrijwaringszone - natuurvriendelijke oever
13.3.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - natuurvriendelijke oever' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg van een 'natuurvriendelijke oever'.

13.3.2 bouwregels

Bouwwerken mogen worden gebouwd met in achtneming van de bouwregels die ter plaatse gelden ten aanzien van de daar geldige bestemming en gelden bovendien de volgende bepalingen:

  • a. gebouwde beschoeiingen en gebouwde erfscheidingen zijn niet toegestaan;
  • b. bij het bouwen en toepassen van bouwmateriaal dienen voldoende voorzorgsmaatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat er stoffen vrijkomen, die het aquatisch milieu kunnen schaden;
  • c. het verloop van de oeverconstructie dient te passen in en aan te sluiten bij het hierna afgebeelde profiel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPZUR20200004-VI01_0018.jpg"

bron: Handboek Oevers en Waterberging waterschap Hollandse Delta

13.3.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits schriftelijk advies is verkregen van de waterbeheerder.

13.4 vrijwaringszone - straalpad
13.4.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding.

13.4.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 63 meter.

13.4.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van de straalverbinding.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
14.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Beeldkwaliteitsplan

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • a. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige, landschappelijke en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het "beeldkwaliteitsplan Parq Waal", welke is opgenomen als Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan; de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Parq Waal.