direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Gouwe 6-10
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de planlocatie Gouwe 6-10 staat een (verouderd) kantoorgebouw. Het bouwplan is om dit kantoor te slopen en een appartementencomplex met daarin 12 appartementen te realiseren.

De realisatie van woningen is niet mogelijk binnen de vigerende bestemming 'Kantoor' (bestemmingsplan Woongebied Oost). Daarnaast is de nieuwbouw deels buiten het aangewezen bouwvlak gesitueerd en de nieuwbouw is hoger dan de maximum toegestane goothoogte van 8 meter. Er is sprake van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan.

Om het bouwplan planologisch mogelijk te maken, wordt een aanvraag omgevingsvergunning buitenplans afwijken ingediend. Er wordt afgeweken van de toegestane functie en van de bouwregels (bouwen buiten het bouwvlak en hogere goothoogte).

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als motivatiedocument, hetgeen bij de omgevingsvergunningaanvraag wordt toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Gouwe 6-10 te Barendrecht (kadastraal bekend als perceelnummer 5613 sectie D, gemeente Barendrecht). Het plangebied grenst aan de Gouwe (westkant), Binnenlandse Baan (noordkant), appartementencomplex gelegen op de hoek van de Gebroken Meeldijk en Gouwe (zuidkant) en bestaande woningen aan de Binnenlandse Baan (oostkant).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0002.jpg"

Afbeeldingen ligging en begrenzing en plangebied, foto boven plangebied Gouwe 6-10 en foto onder plangebied t.o.v. het centrum Barendrecht

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het vigerende bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 4 komt het relevante beleid aan bod. In hoofdstuk 4 worden de beoordelingen en onderzoeken van diverse omgevingsaspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid behandeld. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 de conclusie.

Hoofdstuk 2 Vigerend bestemmingsplan

2.1 Vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost' (vastgesteld 7 mei 2013) is het plangebied bestemd voor 'Kantoor' en 'Waarde - Archeologie - 3'.

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en daaraan ondergeschikte functies zoals wegen en paden en parkeervoorzieningen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangewezen bouwvlak worden gebouwd waarbij een maximum goothoogte van 8 meter geldt.
De realisatie van woningen is qua functie niet mogelijk binnen de bestemming. Daarnaast heeft het nieuwe gebouw een goothoogte van 12,5 meter en het gebouw is deels buiten het aangewezen bouwvlak gesitueerd. Het bouwplan is in strijd met de bestemmingsomschrijving en de bouwregels van de bestemming 'Kantoor'. Een afwijking van het bestemmingsplan is nodig om het bouwplan te kunnen realiseren.

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is nodig indien de werkzaamheden dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlakte beslaan van 200 m2 of meer. Het aspect archeologie wordt toegelicht in paragraaf 5.9.


afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0003.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staat in het plangebied een kantoorgebouw daterend uit 1970 met een oppervlakte van 347 m2. De entree bevindt zich aan de zijde van de Gouwe. Het gebouw bestaat uit 3 lagen (kelder en 2 verdiepingen) en de goothoogte bedraagt 5,9 meter.

Naast het kantoorgebouw zijn 11 parkeerplaatsen aanwezig in het plangebied. Deze zijn gesitueerd aan de voorzijde en aan de zijkant (zijde Binnenlandse Baan) van het kantoorgebouw.

Het kantoorgebouw staat voor een groot deel al een langere tijd leeg. Wegens het uitblijven van nieuwe huurders is besloten om de locatie een nieuwe invulling te geven met koopappartementen.

Er is gekozen voor sloop- en nieuwbouw omdat het niet financieel haalbaar is om het verouderde kantoorgebouw om te bouwen naar een kwalitatief hoogwaardig appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0004.jpg"

Afbeelding aanzicht bestand kantoorgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0005.jpg"

Afbeelding situatietekening bestaande situatie

3.2 Toekomstige situatie

Na de sloop van het kantoorgebouw wordt op (ongeveer) dezelfde plek een appartementencomplex gerealiseerd met daarin 12 appartementen. Gedurende het proces zijn er ten opzichte van de eerste ontwerpen twee wijzigingen doorgevoerd om tegemoet te komen aan de privacy van omwonenden. Ten eerste, De balkons die grenzen aan het bestaande appartementenblok steken niet meer uit voorbij de rooilijn van het gebouw. Ten tweede, is ter plaatse van de oostgevel op de derde verdieping een 'terug springende gevel' gecreëerd, zodat de schaduwlijn ook verbeterd is. De omvang en situering van het gebouw zijn verder ongewijzigd gebleven." In Bijlage 1 zijn de impressies en plattegronden van het definitieve ontwerp opgenomen. Deze zijn ook ingediend bij de omgevingsvergunning aanvraag.

Het complex bestaat uit 4 bouwlagen en een ondergrondse parkeerkelder. De maximum goothoogte bedraagt 12,5 meter.

De parkeerkelder is te bereiken via een ingang die aantakt op de Gouwe en de parkeerkelder biedt ruimte aan 16 auto's. Bovenop deze parkeerkelder wordt het appartementencomplex gerealiseerd. In paragraaf 5.8 worden de aspecten verkeer en parkeren nader toegelicht.

Het complex wordt evenwijdig naar de Gouwe georiënteerd en komt op een afstand 3,5 meter van de weg te staan. De voorgevelrooilijn van het nieuwe complex sluit aan bij de voorgevelrooilijn van het naastgelegen appartementencomplex.

Langs de west-, noord- en zuidrand van het plangebied wordt groen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0006.jpg"

Afbeelding impressie nieuwbouw, gezien vanaf de hoek Gouwe / Binnenlandse Baan

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0007.jpg"

Afbeelding situatietekening nieuwe situatie

Programma

Er worden 12 koopappartementen gerealiseerd waarvan 8 duurdere appartementen en 4 bereikbare appartementen. De 8 duurdere appartementen worden in de prijsklasse vanaf circa €450.000,-- aangeboden en de 4 appartementen op de begane grond worden in de prijsklasse vanaf €225.000,-- en niet hoger dan €259.000,-- aangeboden. Het betreft hier een vrij op naam prijs exclusief eigen parkeerplaats.

De begane grond appartementen worden aangeboden als betaalbare woningen voor 'starters', deze woningen zijn aanzienlijk goedkoper, maar vallen volgens de Woonvisie nog steeds onder het dure segment. Landelijk zijn deze woningen niet of nauwelijks op deze basis- en voor deze prijs te verkrijgen. Op de begane grond worden appartementen, bergingen en de ingang (door middel van een autolift) naar de parkeerkelder aangelegd.

Op de begane grond komen 4 tweekamerappartementen, op de 1e, 2e bouwlaag komen 3 vierkamerappartementen en op de 3e bouwlaag 2 vierkamerappartementen. De appartementen verschillen qua grootte, het kleinste appartement heeft een gebruiksoppervlak van 59m2 en het grootste appartement heeft een gebruiksoppervlak van 187 m2. Bij de appartementen op de begane grond komt een buitenruimte in de vorm van een tuin aan de kant van de Gouwe en de Binnenlandse Baan. Bij de andere appartementen wordt een balkon gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen naar voren die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Op 1 januari 2017 is de geconsolideerde versie van het Barro in werking getreden. In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet het bestemmingsplan drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast.

Het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro.


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.1.6). De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Laddertoets

De realisatie van 12 appartementen is een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de laddertoets doorlopen moet worden.

Uit paragraaf 4.3 (gemeentelijk beleid) blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouwwoningen in Barendrecht en in het bijzonder aan appartementen die ook geschikt voor starters en ouderen. Het bouwplan voorziet in deze behoefte en voorziet in de benutting van een leeggekomen kantoorlocatie. Daarnaast is het plan meegenomen in de gemeentelijke planmonitor. Via deze monitor worden de gemeentelijke woningbouwplannen regionaal afgestemd. De toevoeging van de appartementen met dit bouwplan zijn dus al opgenomen in de gemeentelijk- en regionale planvoorraad en betreft daarom geen nieuwe toevoeging aan deze voorraad.

De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen bestaand stads- en dorpsgezicht.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid van Zuid-Holland is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, vastgesteld op 20 april 2019.


Omgevingsvisie

Het beleid Omgevingsvisie ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, verstedelijking en wonen en kantoren is relevant voor het bouwplan en wordt nader toegelicht.


Kantoren

De provincie Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn met een goed woon-, werk- en leefklimaat. Voor een goede kantorenmarkt is het noodzakelijk dat vraag en aanbod van kantoren kwalitatief en kwantitatief in balans is, er voldoende ruimte is voor kantoorwerkgelegenheid op de juiste plekken. Het huidige kantorenbeleid is dan ook gericht op het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren. Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt.

Het kantoorpand in het plangebied wordt aangemerkt als incourant vastgoed. Het gebouw is verouderd en staat al geruime tijd leeg. De sloop van het leegstaande gebouw en nieuwbouw van het appartementencomplex is passend binnen de visie van de provincie om incourante locaties, zoals het plangebied, te transformeren. De realisatie van het bouwplan zorgt voor de toename van het aantal woningen in Barendrecht, voorziet in zorgvuldig ruimtegebruik van de locatie en kan ook versterkend werken voor de kantorenmarkt door het wegnemen van een kantoorlocatie die zich niet op een kwalitatief hoogwaardige locatie bevindt. Het bouwplan is passend binnen het kantoorbeleid uit de Omgevingsvisie.

Verstedelijking en wonen en bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer.

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend.

Het bouwplan betreft een woningbouwontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Hierbij wordt bestaande bebouwde ruimte benut voor transformatie van leegstaand vastgoed naar een kwalitatief hoogwaardig nieuw appartementencomplex. De ladder voor duurzame verstedelijking is nader toegelicht in paragraaf 4.1. De woningbehoefte in relatie tot het bouwplan wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Het aspect duurzaamheid wordt toegelicht in paragraaf 4.3.

Omgevingsverordening

Relevant voor het bouwplan zijn de artikelen 6.9 (ruimtelijke kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkeling. Dit wordt onderstaand toegelicht.

Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Uit de provinciale kwaliteitskaart blijkt dat de bestaande gebiedsidentiteit 'steden en dorpen' is. De realisatie van een appartementencomplex past binnen deze identiteit. In de omgeving van het plangebied komt een woonfunctie reeds voor. Er zijn zowel gestapelde en grondgebonden woningen gesitueerd in de omgeving het plangebied. De realisatie van een nieuw appartementencomplex past daarom goed in de omgeving. Er is geen sprake van een wijziging op structuurniveau. De structuur van de omgeving van het plangebied kan omschreven worden als stedelijk waarbij naast woningen ook ontsluitingswegen en diverse voorzieningen aanwezig zijn. De realisatie van nieuwe woningen is passend binnen een dergelijke stedelijke structuur.

Het bouwplan is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit en zorgt voor een kwaliteitsverbetering ter plaatse door de sloop van het verouderde kantoorgebouw en de bouw van een kwalitatief beter nieuw appartementencomplex.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

De ladder voor duurzame verstedelijking is nader toegelicht in paragraaf 4.1.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie en strategische visie

Op 2 juli 2012 is de gemeentelijke structuurvisie van Barendrecht vastgesteld. De afgelopen jaren heeft Barendrecht een forse regionale woningbouwopgave gehad. Deze opgave is vooral gerealiseerd door woningbouw in nieuwe uitleggebieden. Voor nieuwe 'rode' ruimtelijke claims is Barendrecht dan ook aangewezen op de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijk gebied. Dezelfde ontwikkeling is terug te zien in het woningbouwprogramma van de Stadsregio. Voor de periode 2010-2020 gaat het regionaal programma uit van het toevoegen van netto circa 65.000 woningen. Hiervan moet 80% binnenstedelijk worden gebouwd. Voor Barendrecht wordt op regionaal niveau uitgegaan van het netto toevoegen van circa 1.550 woningen in de periode 2010-2020.

Ook in de strategische visie ''Samen Bouwen aan Barendrecht Van Goed naar ...''. (januari 2018) is opgenomen dat het noodzakelijk is om meer op kleinschalige binnenstedelijke locaties te bouwen.

Het bouwplan voorziet in de benutting van (vrijgekomen) ruimte voor woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied. Deze binnenstedelijke locatie is ook geschikt voor woningbouw door de ligging nabij uitvalswegen en voorzieningen. De bouw van een appartementencomplex zorgt voor een benutting van de beschikbare binnenstedelijke ruimte.

Het bouwplan sluit aan op de structuurvisie en de strategische visie

In de strategische visie is ook beschreven dat Barendrecht zich kenmerkt zich ook door vrij veel laagbouw. Veel huizen hebben een tuin. Nu de bouwruimte beperkt is moet de gemeente denken over de bouwhoogte. Daarbij houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de omwonenden. Het bouwplan voorziet in gestapelde woningbouw. Gezien de beperkte bouwruimte van de locatie is gestapelde woningbouw de enige optie om het woningbouwprogramma bestaande uit 12 appartementen te realiseren. Om rekening te houden met omwonenden is een bezonningsstudie uitgevoerd om de mogelijke schaduwhinder van het nieuwe appartementencomplex op de naastgelegen woningen en tuinen te onderzoeken. Dit is nader toegelicht in paragraaf 5.12.

In de structuurvisie is ten aanzien van de kwalitatieve behoefte beschreven dat op basis van het Woningmarktonderzoek 2009 een tekort blijkt te zijn aan starterswoningen (koopappartementen <€200.000,-, koop-rijwoningen <€200.000,- en goedkope huurappartementen<€ 500,-). Gezien het bestaande tekort aan starterswoningen en de groei van de leeftijdscategorie 15-24 jaar tot 2020, bestaat er behoefte aan extra starterswoningen. Omdat deze leeftijdscategorie na 2020 weer afneemt is het verstandig flexibel te bouwen, zodat woningen makkelijk kunnen worden aangepast aan andere doelgroepen.


Twee van de opgaven zijn dan ook inzetten op woningbouw ten behoeve van de leeftijdscategorie 55-74 (vooral appartementen en woningen in de categorie 'verzorgd wonen' en op de middellange termijn (tot 2020) inzetten op extra starterswoningen (huur- en koopappartementen en huur-rijwoningen).

De insteek van het bouwplan is deels gericht op de realisatie van starterswoningen (realisatie van 4 koopappartementen). Deze woningen worden aangemerkt als starterswoningen omdat deze onder de nationale hypotheek garantie van €310.000 euro vallen. De insteek van het bouwplan is niet gericht op woningen die geschikt zijn voor ouderen. Wel zijn de woningen als zodanig te gebruiken mocht daar behoefte aan zijn.

Het bouwplan sluit aan de structuurvisie en strategische visie voor de onderdelen wonen. Het gemeentelijk woonbeleid wordt onder ''woonvisie'' nader toegelicht.

Woonvisie

De woonvisie Barendrecht is vastgesteld in 2016. Barendrecht is een aantrekkelijke gemeente met een suburbaan woonmilieu en is gebaat bij een goed functionerende subregio Zuidrand. Dit betekent dat Barendrecht rekening houdt met de subregionale afspraak om de concurrentiepositie ten opzichte van Rotterdam Zuid te minimaliseren door vooral in te spelen op de vraag van de lokale bevolking. Concreet leidt dit tot de inzet op het minimaal behouden van de 22% sociale woningvoorraad, het realiseren van circa 1.300 nieuwbouwwoningen tot 2025 en het bouwen binnen het suburbane woonmilieu.

Het bouwplan voorziet in de realisatie van gestapelde nieuwbouw. Het gaat daarbij om koopappartementen in de prijsklasse duur. De gemeente wil voor deze prijsklasse 50% dure nieuwbouw realiseren. Er wordt ingezet in op de realisatie van minimaal 5% nieuwe koopappartementen in deze prijsklasse. Het bouwplan voorziet in de realisatie hiervan.

Voor het behouden en versterken van het suburbane woonmilieu geldt dat de woningvoorraad overwegend uit eengezinswoningen blijft bestaan en, zoveel als nodig en mogelijk, uit meergezinswoningen met overwegend een geringe bouwhoogte. Voor nieuwbouw geldt wel dat alle meergezinswoningen levensloopbestendig moeten zijn en eengezinswoningen (potentieel) levensloopbestendig.

De realisatie van meergezinswoningen in het plangebied levert een belangrijke bijdrage aan de nieuwbouwproductie in Barendrecht. De woningen kunnen ingezet worden levensloopbestendige woningen. Het bouwplan is passend binnen de woonvisie.

Duurzaamheid

Schetsplan duurzaam energiebeleid (2015)

Op 13 oktober 2015 is door de gemeenteraad het Schetsplan Duurzaam energiebeleid aangenomen. Dit Schetsplan is een routekaart naar CO2-neutraliteit in Barendrecht, conform de ambities van het college zoals vastgelegd in het collegeprogramma. De gemeente Barendrecht heeft de ambitie om in 2030 CO2-neutraal te zijn. Het duurzaam energiebeleid van de gemeente Barendrecht heeft vier pijlers, te weten:

  • 40% energie besparen,
  • 60% duurzame warmte inzetten,
  • 60% duurzame stroom opwekken,
  • Mobiliteit op basis van een 100% duurzame brandstof mix in 2030.

Klimaatopgave Barendrecht 2019

Het bovengenoemde schetsplan Duurzaam Energiebeleid 2015-2030 moet geactualiseerd worden. Daarom is in 2019 de klimaatopgave vastgesteld door het college. Eén van de meest in het oog springende ontwikkelingen is het gezamenlijk met 23 gemeenten in de regio opstellen van de Regionale Energie Strategie (RES). In deze RES wordt het energielandschap in 2050 vorm gegeven en is basis voor de uiteindelijke route die ook de afzonderlijke gemeenten gaan nemen.

Op lokaal niveau is in het oorspronkelijke schetsplan een hoger ambitieniveau geschetst, CO2 neutraal in 2030. Gebleken is dat dit ambitieniveau vrijwel onmogelijk te bereiken is, tenzij de gemeente als overheid fors gaan ingrijpen en dwingende maatregelen gaan voorschrijven wat nadrukkelijk niet in lijn met de gemeentelijke leidende principes is. Belangrijker is het om een continue afnemende vraag naar energie te realiseren, waarbij optimaal gebruik is gemaakt van de voorhanden zijnde oplossingen.

Om de klimaatopgave vorm te kunnen geven onderscheid de gemeente een achttal sub-onderwerpen, waarbij de eerste vier onderwerpen zich met name richten op energie, te weten:

  • Opwekking
  • Besparing
  • Warmte
  • Opslag
  • Mobiliteit
  • Voedsel
  • Circulaire Economie
  • Klimaatadaptie

Relevant voor het bouwplan zijn de onderwerpen opwekking en warmte.

Ten aanzien van opwekking is opgenomen dat om aan de energievraag tegemoet te komen maximale inzet op lokale opwek noodzakelijk is. Om een maximaal rendement te behalen wordt ingezet op eigen opwek van met name elektriciteit. Om uiteindelijk aan de doelstelling te kunnen voldoen is deze inzet op elektriciteit noodzakelijk, warmte is er in overvloed, voor elektriciteit is er sprake van een regionaal fors tekort. In dat kader moeten de beschikbare daken optimaal worden ingezet en moeten zonneweide's waar dit ruimtelijk acceptabel is worden ontwikkeld.

Ten aanzien van warmte is opgenomen dat om te komen tot een alternatief voor de huidige voorziening voor de bebouwde omgeving een warmtetransitievisie wordt opgesteld. Er zijn op dit moment vier hoofdalternatieven voor aardgas: warmtenetten, all-electric concepten, hernieuwbaar gas en biomassa.

Op het dak van het appartementencomplex worden lucht-water waterpompen geïnstalleerd. Ook worden 38 zonnepanelen geplaatst. De plaatsing van deze installaties draagt bij aan de gemeentelijk ambities om meer gebruik te maken van alternatieve verwarmingsmogelijkheden en energieopwekking door zonnepanelen.

Welstand

In de nota welstandsbeleid gemeente Barendrecht (2012) is het gemeentelijk welstandsbeleid opgenomen. In dit beleid is Barendrecht verdeeld in welstandsgebieden. Per gebied zijn specifieke criteria opgenomen.

Het plangebied ligt in gebied 5 Zeeheldenwijk, Noord I, II, III en IV, De Driehoek, De Zeeg, Smitshoek. Welstandscriteria voor gebied 5 zijn onder meer:

  • ligging in de omgeving
    • 1. De woongebouwen zijn gericht op de straat aan de voorzijde;
    • 2. Rooilijnen aan de voorzijde van de rijen niet overschrijden;
  • massa en vorm van het gebouw
    • 1. Het gebouw voegt zich in maat en ritmering naar de omliggende bouwwerken;
    • 2. Hoofdgebouwen te voorzien van kappen afgestemd op de kapvorm van de omliggende bebouwing;
  • detaillering, kleur en materiaal
    • 1. Detaillering hoofdgebouw (rijk of arm) aanpassen aan omliggende bebouwing;
    • 2. Kleurgebruik aangepast aan de omgeving, geen contrasterende kleuren;
    • 3. Alleen gebakken metselstenen (geen betonstenen, kalkzandsteen e.d.) in aardtinten (donkergeel tot donkerbruin), afgestemd op de overheersende kleur in de directe omgeving).

Bij het ontwerp van het gebouw is in elk geval rekening gehouden met bovenstaande criteria:

  • Het nieuwe hoofdgebouw is met de voorzijde gericht op de Gouwe.
  • Het nieuwe hoofdgebouw heeft dezelfde voorgevelrooilijn als het naastgelegen complex.
  • Het nieuwe hoofdgebouw heeft evenals de omliggende bebouwing een plat dak.
  • Qua massa is en detaillering en kleurgebruik is ook aangesloten bij het naastgelegen complex.
  • Voor de gevelbekleding wordt hout en gebakken metselstenen in aardtinten gebruikt.

De bouwtekeningen zijn door de Welstandscommissie getoetst aan de geldende welstandscriteria. Op 20 november 2019 is door de commissie goedkeuring verleend het bouwplan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Beoordeling

Voor de beoordeling is uitgegaan van gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied komen diverse (milieubelastende) functies voor naast woningen en ook ligt het plangebied aan de ontsluitingsweg Binnenlandse Baan en in de nabijheid van de drukke ontsluitingsweg Buitenlandse Baan. Daarom wordt de omgeving van het plangebied aangemerkt als gemengd gebied en mag de richtafstand met 1 stap worden verlaagd.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende (milieubelastende) functies aanwezig:

Functie   Adres   Milieu
categorie  
Richt
afstand  
Werkelijke afstand  
1. Maatschappelijke functies   Kruidentuin 10   2   10 meter   46 meter  
2. Detailhandel, dienstverlening, horeca-activiteiten categorie 1 en 2   Gouwe 1-9   1   0 meter   25 meter  
3. Religie (kerkgebouw)   Gebroken Meeldijk 150   2   10 meter   45 meter  
4. Detailhandel   Marijkesingel 2-6   1   0 meter   44 meter  
5. Bedrijven   Gebroken Meeldijk 141   2   10 meter   56 meter  
6. Maatschappelijke functies   Binnenlandse Baan 134   2   10 meter   90 meter  

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0008.jpg"

Tabel en afbeelding milieubelastende functies omgeving plangebied

Conclusie

In de omgeving van het plangebied komen diverse milieubelastende functies voor. Voor alle functies wordt voldaan aan de richtafstand. De conclusie is dat het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering is voor het bouwplan.

5.2 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL-programma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De Wet milieubeheer (artikel 5.12 en verder) vormt de juridische grondslag voor het NSL. Daarnaast zijn de volgende 2 besluiten relevant, namelijk het Besluit derogatie en het Besluit maatregelen richtwaarden. Deze beide besluiten zijn op 1 september 2009 in werking getreden, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2009.


Beoordeling

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In elk geval er twee ontsluitingswegen aanwezig zijn is een ontwikkeling als NIBM aan te merken als er niet meer dan 3000 woningen worden gerealiseerd.


Het plangebied wordt ontsloten via één ontsluitingsweg en het aantal woningen bedraagt 12. Daardoor is deze ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.


Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2019) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande wegen, Gouwe en Binnenlandse Baan, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 25,7 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 18,9 ug/m3. De fijnstof (PM2,5) concentraties zijn nergens hoger dan 11,5 ug/m3 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,8 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.


Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.

Conclusie

Dit aspect levert geen belemmering op voor het bouwplan.

5.3 Geluid

De nieuwe appartementen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige bestemmingen en het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van wegen en het wettelijke aandachtsgebied van volgens de Wgh gezoneerde wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is daarom akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Samenvatting en conclusies

De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige bestemmingen en de planlocatie is gelegen binnen de invloedsfeer van wegen en het wettelijke aandachtsgebied van volgens de Wgh gezoneerde wegen. Wissing BV stelt de ruimtelijke onderbouwing van het plan op en heeft aan BuroDB opdracht verleend om het voor het plan benodigde akoestisch onderzoek wegverkeer uit te voeren.


Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de 50 km/uur-wegen (Binnenlandse Baan en Buitenlandse Baan) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde (norm) van 48 dB. Het nader onderzoeken en/of treffen van (geluidsbeperkende) maatregelen is voor deze situatie daarom niet nodig. De te verwachten geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen (Binnenlandse Baan en Gouwe) is maximaal 57 dB op de westgevel en maximaal 56 dB op de noordgevel van de nieuwbouw. Daarmee is de geluidsbelasting hoger dan de grens van 55 dB volgens de MKMmethodiek.


Dit betekent dat in het plan specifiek aandacht moet worden besteed aan de geluidsbelasting van het wegverkeer. Het treffen van geluidsbeperkende maatregelen buiten de nieuwbouw is in deze situatie niet realistisch.


De oplossing moet worden gezocht in het (indien nodig) aanbrengen van (extra) geluidwerende voorzieningen in de gevels van de appartementen. Nader (akoestisch) onderzoek kan uitwijzen of de karakteristieke geluidwering van de gevel(s) voldoende is om binnen de woningen te kunnen voldoen aan het in afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2012 012 gestelde maximale binnenwaarde van 33 dB.


Bij uitvoering van het aanvullende onderzoek dient te worden uitgegaan van de totale geluidsbelasting van het wegverkeer, zonder toepassing van correctie(s).

Met het treffen van maatregelen en het zorgen voor voldoende geluidwering van de gevels wordt het woongenot van de toekomstige bewoners vergroot c.q. geborgd. Vanuit het aspect geluid wordt daarmee voldaan aan de randvoorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. Daarmee is sprake van goede ruimtelijke ordening en kan het plan worden gerealiseerd.

5.4 Akoestisch onderzoek geluidwering gevels

De appartementen ondervinden een relevante geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Binnenlandse Baan, de Buitenlandse Baan en de Gouwe. Door BuroDB is voor het plan akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Bijlage 3). Hieruit volgt dat de maatgevende geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen maximaal 57 dB bedraagt. De hoogste geluidsbelasting treedt op ter plaatse van de noord- en westgevel van het appartementencomplex.


Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de geluidsbelasting binnen de appartementen voldoet aan de wettelijke eisen. Voor de woningen dient de geluidwering van de gevels berekend te worden om deze vervolgens te toetsen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Dit onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 4 toegevoegd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen wij de volgende conclusies trekken:

  • De cumulatieve geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Binnenlandse Baan, de Buitenlandse Baan en de Gouwe bedraagt ten hoogste 57 dB ter plaatse van de west- en noordgevel van het appartementencomplex.
  • Voor de appartementen dient voldaan te worden aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels.
  • De karakteristieke geluidwering van de gevel dient in dit geval ten minste (57-33=) 24 dB te bedragen.
  • Met de planopzet van dit rapport kan hieraan worden voldaan. Er zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De appartementen kunnen volgens plan worden gerealiseerd.

5.5 Bodem

Voor het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, het rapport is als Bijlage 5 bijgesloten. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekshypothese bepaald dat het plangebied onverdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven op een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De onderzoekshypothese moet op basis van het verkennend bodemonderzoek (uitvoering veldwerkzaamheden) worden verworpen wegens de vondst van enkele licht verontreinigingen in de zwak puinhoudende ondergrond en in het grondwater. Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de locatie.

Conclusie

Het plan kan gezien vanuit dit aspect gerealiseerd worden.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

5.6 Externe veiligheid

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).


Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:

  • het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Het betreft vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor:

  • A. Rijksweg A15: +/- 1,5 km
  • B. Rijksweg A29: +/- 2,2 km
  • C. Spoorlijn Kijfhoek - Rotterdam Lombardijen: +/- 340 m
  • D. Verbindingsboog Betuweroute: +/- 1,7 km

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0009.jpg"

Afbeelding ligging risicobronnen ten opzichte van het plangebied.

Wegens de aanwezigheid van diverse risicobronnen in de omgeving van het plangebied is een memo externe veiligheid opgesteld. Deze is als Bijlage 6 bijgesloten.

Rijksweg A15 en Rijksweg A29

Het invloedsgebied van toxische stoffen die over de Rijksweg A15 worden vervoerd ligt over het plangebied. Het invloedsgebied van de vervoerde stoffen over de Rijksweg A29 reiken niet tot het plangebied, waardoor deze transportroute niet relevant is.

Spoorlijn Kijfhoek - Rotterdam Lombardijen en verbindingsboog Betuweroute

Het invloedsgebied van zowel brandbare als toxische stoffen die over de spoorlijn Kijfhoek - Lombardijen worden vervoerd ligt over het plangebied. Voor de Verbindingsboog Betuweroute ligt alleen het invloedgebied van toxische stoffen over het plangebied.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

Gelet op de afstand van het bouwplan tot de transportroutes is er geen QRA uitgevoerd om de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk te maken. Een motivering met betrekking tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is wel opgesteld. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 6.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A15, spoorlijn Kijfhoek - Rotterdam Lombardijen en verbindingsboog Betuweroute. Een motivering met betrekking tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is daarom opgesteld.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.

5.7 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP, 2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.

Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m2 of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Beoordeling

Waterkwantiteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In de bestaande situatie is niet mogelijk dat het hemelwater direct infiltreert omdat het gehele plangebied verhard is. Het hemelwater zal in de nieuwe situatie ter plaatse van de groenvoorzieningen aan de west- en noordkant van het plangebied direct in de ondergrond infiltreren. Voor het appartementencomplex wordt een hemelwaterafvoer aangelegd.

Ter plaatse van de nieuwe woningen wordt riolering aangelegd welk aangesloten wordt op het bestaande stelsel.

Waterbeheer

In de Keur is geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.

Watergangen en regionale waterkering

In of nabij het plangebied liggen geen watergangen en/of (regionale) waterkeringen.

Toename verhard oppervlak

In de bestaande situatie is het plangebied volledig verhard door de aanwezigheid van het kantoorgebouw en het parkeerterrein (oppervlakte verharding is 724 m2). De aanwezige verharding wordt verwijderd en vervangen door het appartementencomplex. Langs de west-, noord- en zuidgrens van het perceel wordt groen aangelegd. Hierdoor is het plangebied niet langer volledig verhard in de nieuwe situatie. Daarmee wordt gesteld dat de realisatie van het nieuwe appartementencomplex leidt tot een afname van het verhard oppervlak en dat watercompensatie niet nodig is.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de realisatie van het bouwplan.

5.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

Door Buro DB is een verkeerskundige analyse uitgevoerd welke als Bijlage 7 is toegevoegd. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van het eerste ontwerp (11 appartementen). Onderstaande beoordeling en conclusie zijn aangepast naar aanleiding van het aangepaste ontwerp. Het rapport is ongewijzigd gebleven.

Verkeersgeneratie
Voor het vaststellen van de verkeerseffecten van het plan zijn de verkeersaantrekkende werking van de planlocatie in de huidige situatie en plansituatie bepaald en met elkaar vergeleken. De verkeersgeneratie is bepaald met behulp van daarvoor beschikbare kencijfers uit de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en de publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW. De onderzoekslocatie in Barendrecht is qua ligging gelegen in het gebied 'Rest bebouwde kom'. Barendrecht is daarnaast een sterk stedelijk gebied met stedelijkheidsgraad volgens het CROW.

Huidige situatie

In de huidige situatie is op de locatie aan de Gouwe een kantoorgebouw aanwezig. Het gebouw kent volgens het BAG een oppervlakte van circa 900 m2 bvo.


Het kantorengebouw gaf plaats aan bedrijven als een administratiekantoor en een vastgoedbeheerbedrijf. Volgens de definities van het CROW is dit de functie 'kantoor zonder baliefunctie'. Het kencijfer voor de verkeersgeneratie ligt hierbij tussen de 4,7 en 6,5 autoritten per 100 m2 bvo kantooroppervlak per etmaal. De theoretische verkeersgeneratie van het kantoorgebouw lag daarmee tussen de (4,7x(900/100)=) 43 en (6,5x)900/100)= 59 autoritten per etmaal.

Nieuwe situatie

In de plansituatie zijn in het gebouw 12 koopappartementen aanwezig. Volgens het CROW hoort op deze locatie daar per appartement een verkeersgeneratie bij van 6,7 tot 7,5 autoritten per etmaal. Voor de 12 appartementen komt dit in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van (6,7x12=) 80 tot (7,5x12=) 90 autoritten per etmaal.

Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een bepaalde toename van de verkeersgeneratie van de onderzoekslocatie. In de worst case-situatie gaat het om een verschil van 43 naar 90 is 47 extra autoritten per etmaal. Dit verkeer wordt afgewikkeld over de Gouwe en de Binnenlandse Baan. Gelet op de geografische ligging van de locatie en de omliggende wegenstructuur maakt dit verkeer voornamelijk gebruik van routes van en naar de Buitenlandse Baan en Binnenlandse Baan, ten westen van de locatie.

In de huidige situatie is er op geen van de wegen sprake van een capaciteitsoverschrijding. Onder normale omstandigheden kan het verkeer zonder knelpunten en congestie worden afgewikkeld. Het verkeer van en naar de nieuwe appartementen rijdt voornamelijk via de Gouwe ten zuiden van de Binnenlandse Baan (wegvak 6 uit de tabel), de Binnenlandse Baan ten westen van de Gouwe (wegvak 3) en de Buitenlandse en Binnenlandse Baan (wegvakken 1 en 2). In onderstaande afbeelding zijn deze routes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO2020033-RV01_0010.png"

Conclusie

De maximaal 47 extra autoritten per etmaal vormen op de wegvakken 1 en 2 een verkeerstoename van ongeveer 0,5 procent. Op wegvak 3 gaat het om een verkeerstoename van minder dan 1 procent en op de Gouwe (wegvak 6) om een verwachte verkeerstoename van

maximaal circa 1,33 procent. Gesteld kan worden dat de door het plan verwachte verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie zeer beperkt en niet significant is. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeerssituatie. De goede verkeersafwikkeling en - veiligheid komen niet in het gedrang. Er is en blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Derhalve kan het plan vanuit het aspect verkeer zonder verdere maatregelen en/of voorzieningen worden gerealiseerd.

Parkeren

Voor het vaststellen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke initiatieven heeft de gemeente Barendrecht de beleidsregel 'Parkeernormen gemeente Barendrecht 2018' vastgesteld. Het volgende is daarin gesteld:

  • 1. de parkeerkencijfers en de daarbij aangegeven uitgangspunten zoals aangegeven in de CROW publicatie "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV)" vast te stellen als parkeernorm voor de gemeente Barendrecht;
  • 2. deze parkeerkencijfers te hanteren bij het bepalen van de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte moet daarom worden uitgegaan van de meest actuele parkeerkencijfers van het CROW. Voor dit bouwplan is echter in overleg met de gemeente bepaald om uit te gegaan van afwijkende parkeernormen, hetzij binnen binnen de bandbreedte die het parkeerbeleid toestaat.

Voor dit bouwplan wordt uitgegaan van een norm van 1,8 parkeerplaats per woning (type vierkamer appartement) en een norm 1,5 parkeerplaats per woning (type tweekamer appartement). Voor de beoogde ontwikkeling (12 appartementen) zijn daarom 21 parkeerplaatsen (1,8x8+4x1,5) benodigd. Er worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd in de parkeerkelder. Ook wordt 1 gastenplek/mindervalide plek gerealiseerd bij de entree. Daarnaast worden aan de overkant van de Gouwe 4 parkeerplaatsen aangelegd. De situatietekening van de nieuwe parkeersituatie is als Bijlage 2 bijgesloten. In totaal zijn er 21 parkeerplaatsen beschikbaar in de nieuwe situatie, hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen.

5.9 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 juli 2016 van kracht is via de Erfgoedwet. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Archeologische dubbelbestemming

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Woongebied Oost' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 80 centimeter en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

Beoordeling BOOR

Het huidige gebouw wordt gesloopt en in de plaats daarvan wordt een appartementencomplex met parkeerkelder gerealiseerd. De nieuwe palen voor de fundering worden langs de bestaande funderingspalen aangelegd. Er vindt geen verdere verdieping van de grond plaats. Er zal nog een klein gedeelte daarbuiten gegraven worden ten behoeve van het nieuwe gebouw. Aan het BOOR is advies opgevraagd of een archeologisch onderzoek benodigd is.

Advies

De afdeling Archeologie ziet naar aanleiding van de voorgelegde plannen geen reden tot archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek) op de planlocatie en adviseert de gemeente Barendrecht dan ook om af te zien van een dergelijk onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis. Wel wordt benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 het bevoegd gezag, de gemeente Barendrecht, te informeren.


Onderbouwing

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Barendrecht (2009) wordt aan de locatie een redelijk hoge archeologische verwachting toegekend. Conform het bestemmingsplan ‘Woongebied Oost’ geldt voor de planlocatie een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.

De bodemverstorende ingrepen bestaan uit het uitbreiden en verdiepen van de bestaande kelder en het inheien van nieuwe funderingspalen. In het plangebied is de bodemopbouw grotendeels verstoord door de onderkeldering van het huidige pand. Ook de gebruikte funderingspalen kunnen als verstoring worden aangemerkt. Op basis van bodemgegevens uit het dinoloket en archeologische onderzoeken aan de nabijgelegen Kruidentuin, lijkt het zeer aannemelijk dat de archeologische niveaus uit de IJzertijd-Middeleeuwen al verstoord zijn. De onderliggende Wormer afzettingen worden naar het zich laat aanzien niet open ontgraven. De kans is klein dat door het heien archeologische waarden in die mate worden verstoord dat eventueel toekomstig onderzoek niet meer mogelijk is. In verband hiermee wordt een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie niet noodzakelijk geacht.

Voor het plan is gelet op het advies van het BOOR geen archeologisch onderzoek nodig.

5.10 Flora en fauna

Beoordeling soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen in beperkte mate. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen zoals kolonie-, paar- en overwinteringsplaatsen kunnen (op basis van het veldwerk) worden uitgesloten. De bebouwing wordt vervangen waardoor vleermuizen zich kunnen blijven oriënteren. Negatieve effecten op vliegroutes worden derhalve uitgesloten. De aanwezigheid van migratieroutes kan worden uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen niet grenzen aan het plangebied. Negatieve effecten op migratieroutes worden uitgesloten.

Met de realisatie van het bouwplan zal het gebied niet wezenlijk van vorm veranderen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Het plangebied en directe omgeving zijn nu niet van waarde als essentieel foerageergebied. Door de realisatie van een tuin zullen de foerageermogelijkheden in de toekomst mogelijk verbeteren. Negatieve effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden uitgesloten.

Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze vleermuizen er blijven vliegen en foerageren.

Het voorkomen van overige beschermde soorten, inclusief broedvogels, wordt uitgesloten. Op grond van de uitgevoerde analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. Het bouwplan is niet in strijd met de Wet natuurbescherming.

Beoordeling gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een natuurgebied dat beschermd is door de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas gelegen op circa 2,5 km ten zuiden van het plangebied. Gezien de voorgenomen herontwikkeling, de afstand tot het beschermde natuurgebied met enige gevoeligheid voor stikstof depositie, is een negatief extern effect op Natura 2000-gebieden afgewogen.

Het plangebied is kleinschalig van aard; de totale oppervlakte van het plangebied betreft 725 m2. Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Barendrecht, in een woonwijk. Ten westen van de locatie ligt op korte afstand (400m) een bedrijfsterrein waar veel logistieke activiteiten plaatsvinden. Binnen een straal van 3km van het plangebied liggen drie drukke rijkswegen (de A15, A16 en A59) en een doorgaande vaarroute voor de binnenvaart.

De voorgenomen ingrepen leiden tot een gewijzigde functie in het gebied, van kantoorlocatie naar woonlocatie. Het betreft echter functies die qua stikstofuitstoot nauwelijks van elkaar verschillen. Vanwege de relatieve kleinschaligheid van de ruimtelijk ingrepen zijn meetbare effecten in de bouwfase uitgesloten, mede doordat het plangebied ligt in een gebied met verscheidene andere zware stikstofbronnen waaronder drie rijkswegen en een doorgaande vaarroute. Bovendien is het Natura 2000-gebied Oude Maas slechts beperkt gevoelig voor de factoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht. Meetbare effecten op het Natura 2000-gebied zijn derhalve op voorhand uitgesloten. Het onderdeel gebiedsbescherming, artikel 2.7, lid 2, van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing op het bouwplan. Een uitgebreide voortoets is niet nodig. Om dit te onderbouwen is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 5.11.

Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in een gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op circa 1,4 km van het plangebied is een NNN gebied . Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN zijn derhalve niet van toepassing.


Het plangebied ligt niet in belangrijk weidevogelgebied. Vervolgstappen in het kader van weidevogels zijn dan ook niet van toepassing.

Conclusie

Vanuit flora en fauna gezien zijn er geen belemmeringen voor het bouwplan.

5.11 Stikstofonderzoek

Inleiding
In de Natuurbeschermingswet 1998 en Habitatrichtlijn is opgenomen dat een planologisch plan geen significante effecten mag hebben op Natura 2000. Natura 2000 is het Europese netwerk van natuurgebieden, maar het is ook de naam van het Europese beleid om de natuur en vooral de biodiversiteit in die gebieden te beschermen.


Bouwplannen (ook kleinschalige plannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatste van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Het gebruik van de woningen of inrichting (de gebruiksfase) kan leiden tot een emissie van stikstof. Deze emissie kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas (voor verwarming) en het autoverkeer van bewoners en/of bezoekers van de planlocatie. Ook kan sprake zijn van een emissie van stikstof als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden in de aanlegfase, bijvoorbeeld als gevolg van de af- en aanvoer van bouwmaterialen en grondverzet op de bouwplaats.


Of een plan invloed heeft moet worden vastgesteld middels een voortoets, gebaseerd op berekeningen met de AERIUS Calculator. Namens de initiatiefnemer van het plan heeft Wissing BV aan BuroDB opdracht verleend voor het uitvoeren van het benodigde onderzoek naar de stikstofdepositie van het plan. De uitgangspunten en bevindingen van het onderzoek zijn als Bijlage 9 toegevoegd.

Onderzoek

Met behulp van de AERIUS Calculator (versie 2020 van 15 oktober 2020) is de emissie en depositie van stikstof van de planlocatie in de plansituatie berekend. Bij de berekeningen is uitgegaan van het maatgevende jaar 2020 (worst case).


Aanlegfase

De emissiebronnen van de aanlegfase zijn in de AERIUS Calculator ingevoerd. Door AERIUS is voor alle in Nederland aanwezige Natura 2000-gebieden de depositie van stikstof door het plan berekend. De Oude Maas is het meest dichtbij gelegen natuurgebied. In bijlage 1 zijn de berekeningsresultaten van de AERIUS Calculator voor de aanlegfase van het plan opgenomen. Uit de met de AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen volgt dat er ten gevolge van de planlocatie in de aanlegfase geen sprake is van een relevante bijdrage (depositie van NOx) in omliggende Natura 2000-gebieden. De maximale depositie bedraagt (afgerond) 0,00 mol/ha/jaar.


Gebruiksfase

De emissiebronnen van de gebruiksfase zijn ook in de AERIUS Calculator ingevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd voor alle in Nederland aanwezige Natura 2000-gebieden. De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in de rapportage van bijlage 2 van dit rapport.


Uit de resultaten volgt dat ook tijdens de gebruiksfase geen sprake is van een significante bijdrage aan stikstofdepositie door het plan. De maximale depositie van stikstof bedraagt 0,00 mol/ha/jaar.


Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie kan worden gesteld dat het plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde situatie in de aanlegfase en de gebruiksfase geen significant nadelige gevolgen met betrekking tot het aspect verzuring op Natura 2000- gebieden veroorzaakt. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.

5.12 Bezonning

Landelijk bestaan geen wettelijk vastgelegde normen en eisen ten aanzien van bezonning waar bebouwing aan moet voldoen. Met behulp van een bezonningsstudie kan een indruk worden verkregen of, en in hoeverre, voor bepaalde panden/percelen een minder gunstige situatie dreigt te ontstaan als gevolg van toevoeging van hoogte of massa.


Onderzoek

Met betrekking tot het aspect bezonning is door De Roon Architecten een bezonningsstudie uitgevoerd om inzicht te geven in welke gevolgen het beoogde appartementengebouw heeft voor de bezonning en schaduwwerking op de omgeving. In deze studie is de schaduwwerking van de bestaande bebouwing en nieuwe bebouwing opgenomen. Op deze wijze is niet alleen beoordeeld wat de schaduwwerking is van het nieuwe gebouw maar ook of er sprake is van een verschil met de bestaande situatie. De bezonningsstudie is toegevoegd als Bijlage 10.

De algehele conclusie van de bezonningsstudie is dat het appartementengebouw, in vergelijking met de bestaande situatie, nauwelijks effect heeft op de omliggende woningen en tuinen met betrekking tot schaduwhinder. De enige vorm van schaduw als gevolg van het appartementengebouw valt op de woning en tuin aan de Binnenlandse Baan 108 aan de oostzijde van het plangebied en de woningen aan de Gebroken Meeldijk 106 tot en met 116 ten zuiden van het plangebied. Schaduw op de achterzijde van de woningen en de tuinen blijft beperkt tot de namiddag in de maanden maart, juni en september. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de schaduwwerking maar beperkt toe. Ter plaatse van de oostgevel op de derde verdieping is daarnaast een 'terug springende gevel' gecreëerd, zodat de schaduwlijn ook verbeterd is.

Conclusie

De uitgevoerde bezonningsstudie biedt geen aanleiding voor een vervolgstudie. Onevenredige schaduwhinder wordt niet verwacht.

5.13 M.e.r.

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is reeds vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing te worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en er geldt dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.

De procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de procedure niet van toepassing.

Beoordeling

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (11.2), de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarde voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. ligt op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Het bouwplan betreft de realisatie van 12 woningen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplicht. Omdat het bouwplan wel een activiteit betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

Kenmerken van het project

Het bouwplan betreft de realisatie van 12 woningen. De omvang van het project in relatie tot de drempelwaarden in lijst D is relatief klein.


Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de Gouwe 6-10 te Barendrecht. Het plangebied ligt op 2,5 km afstand van een Natura 2000-gebied. In paragraaf 5.10 is onderbouwd dat het onderdeel gebiedsbescherming van Wet natuurbescherming niet van toepassing is op het bouwplan.

Het plangebied ligt niet of nabij een Natuur Netwerk Nederland gebied. Ook ligt het plangebied niet binnen de beschermingszone van een waterkering.

Kenmerken potentiële effecten

Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten in dit hoofdstuk blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het bouwplan.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische planopzet

Het bouwplan wordt mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning buitenplans afwijken van het bestemmingsplan. Er wordt afgeweken van de toegestane functie en van de bouwregels (bouwen buiten het bouwvlak en overschrijding toegestane goothoogte). Ten behoeve van deze afwijking is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld als zijnde motivatiedocument.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht bij een procedure waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.12 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld doordat een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer.

In artikel 3.1.6 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgesteld dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bouwplan moet (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd.

De realisatie van het bouwplan komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Er zijn geen gemeentelijke investeringen mee gemoeid. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Het kostenverhaal is hierin geregeld. De kosten zijn hierdoor anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij de verlening van de vergunning besluit het bevoegd gezag geen exploitatieplan vast te stellen zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening, omdat de plankosten anderszins verzekerd zijn. Een planschadeovereenkomst maakt deel uit van de anterieure overeenkomst.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie omwonenden

Voor het plan heeft participatie plaatsgevonden om daarmee de omgeving bij het plan te betrekken. De volgende participatie momenten hebben reeds plaatsgevonden:

  • De omwonenden op Binnenlandse Baan zijn mondeling geïnformeerd over (een eerdere versie van) het plan op 7 juni 2019.
  • Een informatieavond met direct omwonenden heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Uit de verslaglegging blijkt dat de omgeving aandachtspunten heeft aangedragen.
  • Bewoners van de Dintel en van Binnenlandse Baan zijn aanvullend per brief geïnformeerd, omdat deze niet als direct omwonende waren uitgenodigd voor de informatieavond.
  • Op 14 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen bewoners en de initiatiefnemers.


Naar aanleiding van de opgehaalde reacties uit de doorlopen participatie is de bovenste bouwlaag van het complex, grenzend aan de bestaande tuinen, aangepast van metselwerk naar een houten gevelbekleding, waardoor deze optisch ook minder hoog lijkt. Ook is de gevel aan de Gouwe aangepast. Vervolgens zijn deze plannen ook aan de Welstandscommissie voorgelegd. De aansluiting met het naastgelegen appartementen gebouw is op verzoek van Welstand aangepast. De Welstand heeft vervolgens goedkeuring gegeven aan de plannen.

Door middel van de bezonningsstudie, zoals eerder toegelicht in deze ruimtelijke onderbouwing, zijn de nieuwe – en de bestaande situatie met verschillende tijden duidelijk gemaakt. De directe buren ervaren in de nieuwe situatie nauwelijks verschil ten opzichte van de huidige situatie, waarbij bomen van circa 15 – 20 m al vele jaren elke zoninval wegnemen.

Het verlagen van het gebouw is qua exploitatie onmogelijk. Daarnaast is ter plaatse van de oostgevel op de derde verdieping een 'terug springende gevel' gecreëerd, zodat de schaduwlijn ook verbeterd is.

In het ontwerp zijn geen galerijen opgenomen aan de zijde van de bestaande tuinen. Daarnaast zijn voor alle appartementen slaapkamers getekend aan deze zijde. Dit komt de privacy in de tuinen ten goede.

Participatie winkeliers

Met de winkelers aan de Gouwe 1 tot 11 heeft tevens participatie plaatsgevonden. De winkeliers zijn persoonlijk bezocht. De impressies van het bouwplan en de uitbreiding van de bestaande parkeerplaats met vier plaatsen zijn getoond. De winkeliers waarmee gesproken is zijn allen positief over het plan. De winkeliers die niet aanwezig waren zijn schriftelijk geïmformeerd.

Vooroverleg
De ruimtelijke onderbouwing van dit plan is voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Barendrecht.
Het waterschap Hollandse Delta constateert geen (strijdige) belangen. De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de zonering van de waterkering en er is geen toename aan versnelde (water)afvoer.


De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) constateert geen relevante fysieke veiligheidsaspecten waarmee het plan in strijd zou zijn. Wel adviseert de VRR bij deze ontwikkelingen zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt hiervoor mogelijkheden om daar invulling aan te geven.


Het E-formulier van de provincie Zuid-Holland: "Ruimtelijk Plan Beoordelen" is op 8 oktober 2020 aangeleverd. Het plan hoefde niet te worden toegezonden.

Zienswijzen

Vanaf 29 januari tot en met 11 maart 2021 lagen het ontwerp VVGB, de omgevingsvergunning, ruimtelijke onderbouwing en de overige bijbehorende stukken ter inzage. Binnen deze termijn kon eenieder een zienswijze (reactie) geven op deze stukken. Er is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is samengevat, beoordeeld en beantwoord via de Nota Zienswijzen. De nota is als Bijlage 11 Nota zienswijzen bijgesloten.

Naar aanleiding van de zienswijze is de ruimtelijke onderbouwing aangepast. De zonnestudie is uitgebreid en de illustraties zijn aangepast. Het bouwplan is ongewijzigd gebleven.

VVGB

Op 29 juni 2021 is een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) verleend door de raad. Met de verklaring van geen bedenkingen kan de omgevingsvergunning worden verleend voor de nieuwbouwontwikkeling.


Hoofdstuk 7 Conclusie

Op basis van voorgaande ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat het bouwplan voorziet in de behoefte aan dure appartementen in Barendrecht. Het plangebied is geschikt voor de realisatie van woningen door de ligging nabij voorzieningen en uitvalswegen en doordat de locatie nu leeg staat en herinvulling gewenst is. Een appartementencomplex past qua bebouwing en functie in de omgeving. In de omgeving staan zowel grondgebonden als gestapelde woningen.

De realisatie van het appartementencomplex in het plangebied wordt ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar geacht.

Geconcludeerd wordt dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.