Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Loeteweg 4b
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.WchHDloeteweg4b-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Algemeen
De heer Graafland is eigenaar van de bestaande boomkwekerij op het perceel Loeteweg 4b te Hazerswoude-Dorp (sectie K, nummers 71 en 499). Op de kwekerij zijn geen bedrijfsgebouwen en/of kassen aanwezig. Gezien de bedrijfsvoering zijn deze wel gewenst. Evenals een bedrijfswoning. Teneinde deze bebouwing te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat een agrarisch bouwvlak aanwezig is.  
 
In het vigerend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden tot het realiseren van een agrarisch bouwvlak, onder voorwaarden, middels een wijzigingsbevoegdheid. Voor deze procedure dient een wijzigingsplan opgesteld te worden.
 
Dit wijzigingsplan 'Loeteweg 4b Hazerswoude-Dorp' betreft de juridisch-planologische regeling voor het realiseren van een agrarisch bouwvlak en daamee de bijbehorende bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoning.
1.2 Ligging
De locatie Loeteweg 4b te Hazerswoude-Dorp ligt tussen de kern van Hazerswoude-Dorp en Boskoop. In onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van beide kernen weergegeven.
 
Ligging plangebied
 
De planbegrenzing van dit wijzigingsplan is globaal als volgt:
Globale begrenzing plangebied (gele omkadering)
 
De verandering in dit wijzigingsplan betreft het toevoegen van een agrarisch bouwvlak. Dit bouwvlak beslaat circa de helft van het plangebied van het wijzigingsplan. Hoewel de overige gronden van het perceel niet wijzigen worden vallen deze wel binnen het plangebied gezien de eisen van de wijzigingsbevoegdheid. Het plangebied is iets meer dan 2 hectare groot.
   
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
De planlocatie ligt in het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' van de (voormalige) gemeente Rijnwoude. Dit plan is op 11 november 2010 vastgesteld.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' (rode omlijning = globaal plangebied)
 
De gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch - Sierteelt’. Op het perceel is geen bouwvlak aanwezig. Artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid het plan te wijzigen ten behoeve van nieuwe agrarisch bouwvlakken onder de volgende voorwaarden:
  • planwijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig sierteeltbedrijf;
  • van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt:
    • wanneer te verwachten is dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwvlak met de bestemming Agrarisch - Sierteelt;
    • de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
  • de bouw van een 1e agrarische bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak van ten minste 2 ha;
  • voor wat betreft de bouw van de bedrijfswoning dient in ieder geval te worden voldaan aan de afstandseisen van gevoelige objecten ten opzichte van kassen' en de afstandseisen van woningen tot wegen';
  • een verzoek om planwijziging wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige
  • een besluit tot wijziging is pas toegestaan indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding.
         
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk geeft hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 volgt vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Initiatiefnemer heeft verschillende kwekerijactiviteiten op los gehuurde percelen, onder andere elders in de gemeente Alphen aan den Rijn. Enkele jaren geleden is het perceel Loeteweg 4b in Hazerswoude-Dorp aangekocht met het idee om de kwekerijactiviteiten te concentreren op dit perceel.
 
In het plangebied bevindt zich op dit moment al het agrarische bedrijf (boomkwekerijbedrijf). Op het perceel zijn geen bedrijfsgebouwen en/of kassen aanwezig.
 
Aan weerszijden van het perceel zijn ook boomkwekerijbedrijven. Deze bedrijven hebben in tegenstelling tot het perceel Loeteweg 4b wel een bouwvlak met bijbehorende bedrijfsgebouwen. In de verdere omgeving van het plangebied wordt het gebied ook gekenmerkt door de duidelijke aanwezigheid van boomkwekerijen. Het gebied wordt door de gemeente dan ook aangemerkt als een sierteeltconcentratiegebied. Behalve (boom)kwekerijen zijn geen overige agrarische bedrijven aanwezig.   
 
Foto huidige situatie (bron: Google streetview)
2.2 Beoogde ontwikkeling
De initiatiefnemer, dhr. Graafland, wil op het perceel een bedrijfsgebouw van circa 200 à 300 m2 en een bedrijfswoning realiseren. Het bedrijfsgebouw (bestemd als loods, kantine en kantoor) is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Voor het bedrijfsgebouw is een plein van circa 1.000 m2 gepland. De indeling en grootte qua bebouwing en erfinrichting van het terrein zijn vooralsnog indicatief.
 
Voor de beoogde bedrijfsvoering zal een deel van de actitviteiten bestaan uit handel, ongeveer een kwart van de omzet van de kwekerij. Het bedrijf zal gedurende het gehele jaar een volwaardige arbeidskracht een volledige dagtaak bieden. Dit biedt voldoende bestaansmogelijkheden om de kwekerij duurzaam en als hoofdberoep te exploiteren. Gezien de leeftijd van de ondernemer en de betrokkenheid bij de bedrijfsvoering, biedt deze kwekerij voldoende continuïteit.
 
Nadat de voorgenomen bedrijfsopzet gerealiseerd is en het bedrijf zelfstandig kan functioneren zal een bedrijfswoning op het perceel worden gebouwd.

3 Milieu- en omgevingsaspecten
In het wijzigingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieu-technisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals Flora & Fauna, Archeologie, Bodem, Water, Akoestiek, Externe veiligheid, etc., onderzocht moeten worden. In de hierna volgende paragrafen wordt de onderbouwing gegeven in hoeverre de beoogde ontwikkeling mogelijk is op basis van de verschillende aspecten. 
3.1 Besluit milieueffectrapportage (M.e.r.)
Het realiseren van een agrarisch bouwvlak voor een boomkwekerij is geen activiteit die wordt genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing.
3.2 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd door Econsultancy (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn organo chloorbestrijdingsmiddelen (OCB). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt.
 
Aangezien de strategie VED-HE zich enkel richt op de verdachte laag (in dit geval 0-25 cm -mv) is, in verband met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bouwplannen het onderzoek uitgebreid met een onderzoek naar de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (zowel boven- als ondergrond). De bodem bestaat voornamelijk uit mineraalarm zwak tot sterk wortel, planten- of houthoudend veen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
 
Zowel de boven- als de ondergrond is over het algemeen licht verontreinigd met koper, lood, molybdeen en lokaal tevens met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt op het voorkomen van OCB’s, op basis van het ontbreken van OCB’s in de bovengrond, verworpen. Gelet op de aard en mate van de overige lichte verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, danwel een bestemmingsplanwijziging.
  
3.3 Bedrijven en milieuzonering
Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens moet worden beoordeeld of met het realiseren van een bouwvlak de ontwikkelingsmogelijkheden van de omgeving niet mogen worden geschaad. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van afstandsrichtlijnen uit de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (2009).      
 
3.3.1 Omliggende bedrijven en op te richten bedrijfswoning Loeteweg 4b
De omgeving van het plangebied kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied. Volgens de handreiking van de VNG valt een boomkwekerij onder milieucategorie 2 en geldt daarmee een richtafstand van 10 meter.
Bij de uiteindelijk bouwaanvraag voor een woning zal deze afstand moeten worden gerespecteerd zodat omliggende boomkwekerijen niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.
Percelen boomkwekerijen Loeteweg 1, 4 en 6 met contour 10 meter (lichtblauw) en het plangebied (rood)

3.3.2 Boomkwekerij Loeteweg 4b en omliggende woningen
Om wederzijdse hinder te voorkomen moet de afstand van de bedrijfsgebouwen en/of kassen van de boomkwekerij Loeteweg 4b (volgens de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering) tenminste 10 meter bedragen tot de perceelsgrens van de woning Loeteweg 4a en Loeteweg 6. In onderstaand figuur is de 10 meter contour rondom het perceel van de naastgelegen bedrijfswoningen getekend. Buiten de 10 meter-contouren is het in principe mogelijk om bedrijfsgebouwen en/of kassen op te richten.
Percelen woningen (blauw) met contour 10 meter (lichtblauw) en 25 meter (geen kassen > 3.000 m2, donkerblauw) en het plangebied (rood)

3.3.3 Afstand bedrijfswoning Loeteweg 4b tot omliggende bedrijven
In de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.1 onder d) is bepaald dat voor wat betreft de bouw van een bedrijfswoning in ieder geval moet worden voldaan aan de afstandsnormen uit artikel 18.4 ‘Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen’ van het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'. 
 
In artikel 18.4 is het volgende opgenomen:
 
De op te richten bedrijfswoning Loeteweg 4b is een object categorie II (overige woning van derden). Naast het perceel Loeteweg 4b zijn boomkwekerijen gelegen (Loeteweg 1-1a, Loeteweg 4a en Loeteweg 6). Op alle drie de percelen kunnen kassen worden gerealiseerd. Op perceel Loeteweg 1-1a en Loeteweg 4a staan in de huidige situatie kassen. Deze kassen zijn voor 1996 opgericht.  
 
Om te voorkomen dat de boomkwekerijen worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of uitbreidings-mogelijkheden door de op te richten woning zou een afstand van 10 meter (lichtblauwe belijning in onderstaande afbeelding) moeten worden aangehouden tussen de perceelsgrens van de nabijgelegen bedrijven en de nieuw te bouwen woning. Uit onderstaande figuur blijkt dat er aan de voorzijde van het perceel ruimte is voor het realiseren van een bedrijfswoning.
 
Percelen kassen met een contour van 10 meter (lichtblauw) en 25 meter (blauw). Plangebied is rood.    
3.4 Spuitzones
Het perceel is al in gebruik als boomkwekerij en er worden gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Naast het perceel zijn sloten aanwezig die worden aangemerkt als oppervlaktewater. Om te voorkomen dat er gewasbeschermingsmiddelen in het water terecht komen, moeten teeltvrije zones in acht worden genomen.
 
De afstanden en teeltvrije zones die in het Activiteitenbesluit worden genoemd zijn gerelateerd aan het oppervlaktewater en niet aan gevoelige functies, zoals woningen. De bepalingen uit het Activiteitenbesluit zijn (mede) gebaseerd op de Waterwet en hebben als doel de reductie van gewasbeschermingsmiddelen in het water. In het Activiteitenbesluit is namelijk geen afweging gemaakt inzake de gezondheid van omwonenden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het vrijkomen van drift. Deze afweging dient te worden gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Er is een in de praktijk gegroeide vuistregel ontstaan waarbij een afstand van 50 meter van een boomgaard (boomteelt) tot gevoelige objecten in acht moet worden genomen.
 
Bij het bespuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt spuitvloeistof vrij (drift) dat – afhankelijk van het gebruikte middel – schadelijk kan zijn voor de gezondheid van omwonenden. De afstand kan onder bepaalde omstandigheden verkort worden. Dit is onder meer afhankelijk van de gewassen die geteeld worden en de hierbij gebruikte middelen. Bij de afstand moet ervan worden uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De toepassing van deze vuistregel wordt niet onredelijk geacht.
 
Uit jurisprudentie blijkt verder dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen een agrarisch bedrijf en nabijgelegen gevoelige objecten, zoals woningen, zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd en dat de bedrijfsvoering van de betrokken agrariër niet wordt belemmerd. Zoals hierboven vermeld wordt in het algemeen een afstand van 50 meter voldoende geacht. Bij een kleinere afstand geldt een verzwaarde motivatieplicht.
         
3.4.1 Spuitzones en gevoelige functies
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk meestal een afstand van 50 meter aangehouden tussen een boomkwekerij en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
 
Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen met bijbehorende tuinen kunnen als zodanig worden aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, door het op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger dan bij neerwaartse bespuitingen zoals in de akkerbouw of boomteelt. In dit geval is er alleen sprake van boomteelt waardoor er een kortere afstand kan worden aangehouden dan 50 meter. De milieudienst rekent in deze gevallen met een aan te houden afstand van 25 meter.
 
Het perceel mag reeds worden gebruikt voor sierteelt. Er kan dus al gebruik worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Ten opzichte van de bestaande woningen wijzigt er door het plan niets. Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet reeds in de huidige situatie rekening worden gehouden met deze woningen.
 
De betreffende percelen worden gescheiden door een sloot. De boomkwekers dienen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rekening te houden met de bescherming van het oppervlaktewater. Spuitnevel van de gewasbeschermingsmiddelen mag niet tot boven deze sloot komen. Bij het toepassen van bestrijdingsmiddelen dient dus zo gespoten te worden dat het bestrijdingsmiddel niet in het oppervlaktewater komt. Dit kan door toepassing van speciale spuitdoppen. Nu de spuitnevel niet in de sloot mag komen kan gesteld worden dat deze daarmee ook niet op de naastgelegen percelen kan en mag komen.
 
Aanvullend zijn er driftreducerende maatregelen mogelijk zoals een windhaag of een emissiescherm. De beschermde werking van een windhaag is meerdere malen door de Raad van State onderschreven. Door in het plan te voorzien in de aanleg van een windhaag kan een  goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning gegarandeerd worden.
 
3.4.2 Wijze van bestemmen
Vppr agrarische bedrijfsgebouwen gelden de eerder genoemde afstandsnormen. Hiervoor is het niet noodzakelijk  driftbeperkende maatregelen te treffen. De bedrijfsbebouwing is geen gevoelige functie. Omgekeerd geldt dat bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bedrijfsbebouwing geen extra driftbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn. Het opnemen van bijvoorbeeld een voorwaardelijke verplichting voor de bedrijfsbebouwing is niet nodig.
 
De te realiseren bedrijfswoning Loeteweg 4b is slechts mogelijk met een binnenplanse afwijkingsprocedure. Bij deze procedure zal de afweging plaatsvinden of het realiseren van de woning milieuhyïënisch mogelijk is. Ook voor de bedrijfswoning is daarom het opnemen van een voorwaardelijke verplichting (ten behoeve van afschermende beplanting dan wel emissieschermen) niet nodig.
3.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet Luchtkwaliteit schrijft voor dat bij het wijzigen van een planologisch situatie getoetst moet worden of de nieuwe situatie bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Het op te stellen wijzigingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen (loods en kassen) en blijft daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger als de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Onderzoek en conclusie
Uit het 'basisnet' blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaatsvindt. De meest dichtsbijzijnde route (over weg) is de N11 die op een afstand van bijna 3 kilometer hemelsbreed ligt. De geraadpleegde risicokaart laat zien dat ten zuiden van het plangebied twee agrarische bedrijven (boomkwekerijen) zitten die een bovengrondse propaantank aanwezig hebben op het perceel. De twee adressen zijn Laag Boskoop 133 en 151 te Hazerswoude-Dorp. De propaantanks worden als een risicovolle inrichting beschouwd. De afstand van het plangebied tot de propaantanks betreft meer dan 400 meter. Vanuit deze inrichtingen zijn gezien de afstand geen consequenties ten aanzien van de externe veiligheid. In de directe nabijheid van de kwekerij bevinden zich ook geen relevante buisleidingen.
 
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Voor het plangebied hoeven dan ook geen beschermende maatregelen te worden opgenomen in de regels, dan wel nader onderzoek te hoeven worden uitgevoerd.  
3.7 Archeologie en cultuurhistorie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
 
Voormalige gemeente Rijnwoude heeft in 2012 een archeologische waardenkaart opgesteld. Op deze kaart liggen de gronden in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Archeologische waardenkaart voormalige gemeente Rijnwoude 
 
Een middelhoge verwachtingswaarde houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 meter. In het vigerende bestemmingsplan is dit vertaald middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In dit wijzigingsplan is deze dubbelbestemming overgenomen. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning bouwen voor meer dan 100 m2 dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
  
3.8 Geluid
In het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet volgens de Wet geluidhinder (Wgh) worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen, inrichtingen en industrieterreinen. Indien nieuwe woningen worden toegestaan in het wijzigingsplan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting op deze geluidgevoelige functies.
 
Voor het bepalen van de geluidbelasting vanaf wegen zijn de Loeteweg en de Roemer (beide 60 km/uur zone)voor het plangebied relevant. Beide zijn gezoneerde wegen in het kader van de Wgh. Op basis van de huidige intensiteiten zal de voorkeurswaarde naar verwachting niet worden overschreden.
 
Daarnaast wordt voldaan aan de minimale afstandsnormen die in het vigerend bestemmingsplan (artikel 18 lid 5) zijn opgenomen. De afstanden betreffen de minimale afstand van de nieuwe woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de as van de betreffende weg.
 
Afstandnormen bestemmingsplan 'Sierteeltgebied', artikel 18 lid 5
 
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het wijzigingsplan.
3.9 Flora en fauna
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 vormt geen belemmering voor het initiatief omdat de toename van een bouwvlak geen effect heeft op de situatie van stikstofdepositie. Dit leidt niet tot een verslechtering van beschermde habitattypen en het leefgebied van habitatsoorten in het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse plassen & De Haeck of tot een verslechtering van de waarden van de meest nabijgelegen beschermde natuurmonumenten Oeverlanden Braassemermeer. De afstand tot deze gebieden vanaf de planlocatie bedraagt circa 8 kilometer. Er is dan ook geen sprake van externe effecten op deze gebieden.  
  
Ook de afstand tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) is circa 1,3 kilometer. Hiermee zijn geen effecten van de planontwikkeling op de waarden van de EHS.
 
Situering plangebied in relatie tot EHS (groen)
 
Soortenbescherming
De betreffende gronden in het plangebied worden in de bestaande situatie al gebruikt als boomkwekerij. Landschappelijke elementen zoals bomen, niet zijnde de gekweekte bomen, zijn niet aanwezig. Gezien dit huidige gebruik en het ontbreken van landschapselementen en het niet dempen van sloten of kappen van bomen (geen onderdeel uitmakend van de kwekerij) worden geen beschermde soorten verwacht in het plangebied. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Flora en fauna geven geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
3.10 Water
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Aanleiding hiervoor is dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zou mogen beperken. Met de watertoets - overleg met waterbeheerders in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen - wordt hieraan invulling gegeven.
 
Een toename van verhard oppervlak mag niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten er voor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.  
 
In het plangebied is sprake van bestaande verharding in de vorm van paden. Met het realiseren van een bouwvlak is het mogelijk bebouwing te realiseren. Met deze bebouwing wordt verharding in het plangebied toegevoegd.
 
De plannen ten aanzien van de op te richten bebouwing en bijbehorende inrichting van het erf zijn indicatief. Vooralsnog wordt gedacht aan een bedrijfsgebouw van maximaal 300 m2 en een bedrijfswoning van circa 225m2. Voor het bedrijfsgebouw wordt verharding in de vorm van een plein van circa 1.000 m2 gepland. In totaal bedraagt de toevoeging aan verharding 1.525 m2. Zoals gezegd bedraagt dit een indicatief aantal m2.
 
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert de regel dat bij meer dan 500 m2 extra verhard oppervlak compensatie in de vorm van open water vereist is. Indien het toe te voegen verhard opperlvlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 ligt 15% moet worden gecompenseerd. Wanneer in onderhavige situatie uiteindelijk extra verharding wordt toegevoegd zal hiervoor, conform de regels van het Hoogheemraadschap, watercompensatie plaatsvinden. In direct overleg met de waterbeheer zal in het plangebied deze compensatie worden gerealiseerd. 
 
In de directe omgeving liggen overigens geen belangrijke watergangen en/of regionale keringen.
  
3.10.1 Beleidskader
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
 
Het WBP4 legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden.
 
Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, period en van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkomen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïinvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere dUinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a . bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (en een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.  
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals
auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
  
3.10.2 Invulling
Toename verharding
Een toename van verhard oppervlak mag niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten er voor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
 
In het plangebied is sprake van bestaande verharding in de vorm van paden. Met het realiseren van een bouwvlak is het mogelijk bebouwing te realiseren. Met deze bebouwing wordt verharding in het plangebied toegevoegd.
 
De plannen ten aanzien van de op te richten bebouwing en bijbehorende inrichting van het erf zijn indicatief. Vooralsnog wordt gedacht aan een bedrijfsgebouw van maximaal 300 m² en een bedrijfswoning van circa 225 m². Voor het bedrijfsgebouw wordt verharding in de vorm van een plein van circa 1.000 m² gepland. In totaal bedraagt de toevoeging aan verharding 1.525 m². Zoals gezegd bedraagt dit een indicatief aantal m².
 
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert de regel dat bij meer dan 500 m² extra verhard oppervlak compensatie in de vorm van open water vereist is. Indien het toe te voegen verhard opperlvlak tussen de 500 m² en 10.000 m² ligt 15% moet worden gecompenseerd. Wanneer in onderhavige situatie uiteindelijk extra verharding wordt toegevoegd zal hiervoor, conform de regels van het Hoogheemraadschap, watercompensatie plaatsvinden. In direct overleg met de waterbeheer zal in het plangebied deze compensatie worden gerealiseerd.
 
Watergangen en - keringen
In de directe omgeving liggen overigens geen belangrijke watergangen en/of regionale keringen.
 
Riolering
Op een later tijdstip wordt het mogelijk gemaakt een schuur en een bedrijfswoning te realiseren.  Voor de locatie geldt een gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwaterafvoer moet naar de omliggende watergangen worden afgevoerd. Afvalwater via de bestaande drukriolering, die ligt langs de Loeteweg.
 
In het Basisrioleringsplan (BRP) is voor deze planontwikkeling niets opgenomen. Voor een enkele woningbouw ontwikkeling wordt niets opgenomen in het BRP. Indien bekend, worden eventuele uitbreidingswijken wel opgenomen bij het opstellen van het BRP. De hoeveelheid m³ afvoer van de later te bouwen bedrijfwoning is voor de belasting op de zuivering verwaarloosbaar. Het wordt belangrijk indien de bedrijfsactiviteiten grote hoeveelheden afvalwater gaan afvoeren.
3.11 Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De afgelopen jaren is in de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude al stevig ingezet op duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
 
Centraal in het beleid staat: wat is de duurzaamheidsambitie van de gemeente en wat willen we bereiken voor de periode 2-14 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving. Voor het behalen van deze ambities is de gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteerd; "Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen". De stip op de horizon is: "In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal". In het bijbehorende uitvoeringsprogramma "Spoorboekje van A naar D: werken aan het (duurzaamheids)spoor"zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities.
 
De gemeente benadert en stimuleert woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, architecten en aannemers om aan de richtlijnen van Duurzaam Bouwen te voldoen. Het software instrument 'GPR-Gebouw' wordt gratis ter beschikking gesteld door de gemeente. Dit instrument ondersteunt de realisatie van duurzaam bouwen. Het programma dat al veel wordt gebruikt in Nederland berekent hoe gebouwen (woningen, kantoren en scholen) presteren op energieverbruik, milieubelasting, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en maakt keuzemogelijkheden inzichtelijk. Het resultaat wrodt in cijfers van 1 tot 10 uitgedrukt. Bij nieuwbouw is energie efficiënte (en koolstofarme) energievoorziening het uitgangspunt. De gemeentelijke ambitie is een GPR-score van 7.0.

4 Toetsing voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van en toetsing aan de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1. van het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'. Voldaan moet worden aan de voorwaarden om het plan te wijzigen ten behoeve van nieuwe agrarisch bouwvlakken onder de volgende voorwaarden:
  1. planwijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig sierteeltbedrijf;
  2. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt:
    • wanneer te verwachten is dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwvlak met de bestemming Agrarisch - Sierteelt;
    • de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
  3. de bouw van een 1e agrarische bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak van ten minste 2 ha;
  4. voor wat betreft de bouw van de bedrijfswoning dient in ieder geval te worden voldaan aan de afstandseisen van gevoelige objecten ten opzichte van kassen' en de afstandseisen van woningen tot wegen';
  5. een verzoek om planwijziging wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige
  6. een besluit tot wijziging is pas toegestaan indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding. 
4.1 Volwaardig sierteeltbedrijf
In augustus 2012 heeft de agrarische beoordelingscommissie (verder: ABC) een advies uitgebracht met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling. In haar advies komt de ABC tot het oordeel dat gelet op de bedrijfsoppervlakte en de voorgenomen teelt zal het bedrijf van de heer Graafland gaan voldoen aan de criteria van een volwaardig bedrijf.
 
De algemene omschrijving hiervan is een bedrijf waarin een volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam en bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd. Gezien de leeftijd van de ondernemer en de betrokkenheid bij de bedrijfsvoering, biedt deze kwekerij voldoende continuïteit.
 
Met het oog op de aard en omvang van het nieuw te vestigen bedrijf en het ontbreken van bedrijfsbebouwing is het aangevraagde bedrijfsgebouw (bestemd als loods, kantoor en kantine) noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Het bouwplan alsmede het voorgenomen gebruik hiervan is in overeenstemming met de agrarische bedrijfsomvang. Nadat de voorgenomen bedrijfsopzet gerealiseerd is en het bedrijf volledig zelfstandig kan functioneren, kan tevens medewerking worden verleend aan de bouw van een bedrijfswoning. Deze bebouwing zal geen beperkingen opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven.
 
De commissie adviseert medewerking te verlenen aan het aangevraagde bedrijfsgebouw, dat noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Nadat de voorgenomen bedrijfsopzet gerealiseerd is en het bedrijf volledig zelfstandig kan functioneren, kan medewerking worden verleend aan de bouw van een woning. Bij volwaardigheid acht de commissie een bedrijfswoning doelmatig voor de agrarische bedrijfsvoering.
4.2 Bedrijven en ontwikkelingsmogelijkheden omgeving
In dit wijzigingsplan is voldoende rekening gehouden met de omgeving en de aanwezige bedrijven op belendende percelen. In hoofdstuk 3 is per relevant thema aangegeven op welke wijze dit is gebeurd. Ter bescherming van de nieuw te bouw bedrijfswoning in relatie tot omliggende bedrijven en vice versa is in het plan een aanduiding opgenomen voor het oprichten van afschermde beplanting/schermen. 
4.3 Bedrijfsvloeroppervlak
Het totale perceel (en daarmee het plangebied van dit wijzigingsplan) ten behoeve van de kwekerij bedraagt bijna 2,5 hectare. De bedrijfsvloeroppervlak is meer dan 2 hectare. Voldaan wordt aan de voorwaarde.
4.4 Afstandseisen
In dit wijzigingsplan is voldoende rekening gehouden met de gestelde afstandseisen ten opzichte van kassen en wegen. In toelichting paragraaf 3.3 en toelichting paragraaf 3.8 zijn deze eisen nader toegelicht. 
4.5 Toetsing agrarisch deskundige
Het initiatief is voorgelegd aan de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC). De commissie heeft op 9 juli 2012 de locatie bezocht en heeft op 27 juli 2012 een advies uitgebracht.
 
Het advies luidt medewerking te verlenen aan het toekennen van een bouwvlak teneinde een bedrijfsgebouwen te realiseren dat noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Nadat het bedrijf volledig zelfstandig functioneert kan een bedrijfswoning worden gebouwd. Bij volwaardigheid acht de commissie een bedrijfswoning doelmatig voor de agrarische bedrijfsvoering. 
4.6 Advies waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert de regel dat bij meer dan 500 m² extra verhard oppervlak compensatie in de vorm van open water vereist is. Indien het toe te voegen verhard opperlvlak tussen de 500 m² en 10.000 m² ligt 15% moet worden gecompenseerd. Wanneer in onderhavige situatie uiteindelijk extra verharding wordt toegevoegd zal hiervoor, conform de regels van het Hoogheemraadschap, watercompensatie plaatsvinden. In direct overleg met de waterbeheer zal in het plangebied deze compensatie worden gerealiseerd.

5 Juridische planbeschrijving
Het wijzigingsplan bestaat uit een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Deze juridische regeling bestaat uit regels, waaronder de bestemmingsregels. Deze zijn nodig in verband met het bieden van de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor het bedrijf en de uitbreiding daarvan. Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan.
 
Zoals eerder aangegeven blijft de bestemmingen 'Agrarisch - Sierteelt'  uit het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' voor het plangebied van toepassing. Op een deel van de betreffende kavel wordt alleen een bouwvlak toegevoegd. 
 
Voor de volledigheid zijn in de juridische regeling van dit wijzigingsplan alle relevante bestemmingen en aanduidingen opgenomen die van toepassing zijn op dit plan. De regels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'.    

6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
 
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling van de uitbreiding met bedrijfsgebouwen, kassen en een bedrijfswoning wordt gefinancierd door de initiatiefnemer (dhr. Graafland). Hij heeft hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar of kan hiervoor voldoende financiële middelen krijgen. Door de realisatie van een bouwvlak kan door een betere bedrijfsvoering de opbrengsten van het bedrijf worden verhoogd, waarmee de investering van de uitbreiding uiteindelijk (terug)betaald kan worden.
 
Grondexploitatie
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Van de vaststelling van een dergelijk plan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.  De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Op 3 juli 2015 hebben de gemeente Alphen aan den Rijn en dhr. Graafland beide een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst ondertekend. Een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is daarom niet nodig. 
6.2 Maatschappeljike uitvoerbaarheid
Een wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage ligt. Het ontwerp-wijzigingsplan is ook digitaal raadpleegbaar op de site van de gemeente. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden de ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 oktober tot en met 18 november 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpwijzigingsplan - mondeling of schriftelijk - een zienswijze in te dienen.
 
Gedurende de termijn van ter inzage legging van het ontwerpwijzigingsplan heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland een zienswijze ingediend, die als overlegreactie afgedaan kan worden. Zij is een overleginstantie als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Verder heeft de Omgevingsdienst West-Holland een aanvullend advies uitgebracht. De ingediende reacties/adviezen worden in totaal als ambtshalve wijziging afgedaan.
 
Overige zienswijzen zijn niet ontvangen.
 
In bijlagen bij toelichting bijlage 2 is de Nota van ambtshalve wijzigingen opgenomen. In deze nota zijn de reacties/adviezen samengevat en beantwoord. Tevens wordt aangegeven op welke wijze het ontwerpwijzigingsplan hierop wordt aangepast.