Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Loeteweg 4b
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.WchHDloeteweg4b-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
       
1.1 plan
het wijzigingsplan Loeteweg 4b, met identificatienummer NL.IMRO.0484.WchHDloeteweg4b-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
Voor de overige begrippen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' van de (voormalige) gemeente Rijnwoude.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte
de brutovloeroppervlakte volgens NEN 2580, punt 4.2.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Sierteelt
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Sierteelt aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van sierteeltbedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.7 sub g van het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' (NL.IMRO.1672.BPHDsierteelt2010-VG01);
  
met daaraan ondergeschikt:
  1. de volgende nevenfuncties:
    1. verkoop van streekeigen producten, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    2. verhuur van fietsen, kano's en roeiboten, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    3. kleinschalig kampeerterrein (minicamping) waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing en 3.000 m² gronden in gebruik mogen worden genomen en met ten hoogste 15 kampeermiddelen;
    4. bed & breakfast waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    5. recreatief nachtverblijf, waarvoor ten hoogste 200 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    6. kleinschalige horecagelegenheid, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  2. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
 
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen.
   
3.2.1 Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen ten dienste van de bestemming en de daarbij behorende bedrijfswoning;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 Vervolgens geldt het volgende:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kassen, bouwwerken voor waterberging en terreinafscheidingen, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de minimale afstand van gebouwen tot andere gebouwen dient 3 m te bedragen indien de gebouwen niet aan elkaar worden gebouwd;
  3. de minimale afstand van bouwwerken tot de bestemming Water in het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' (NL.IMRO.1672.BPHsierteelt2010-VG01) dient 5 m te bedragen;
  4. de minimale afstand tot overig water dient 1 m te bedragen;
  5. de minimale afstand van bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens dient 3 m te bedragen;
  6. overigens geldt ook het volgende:   
 
  max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte
bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie geen bedrijfswoning toegestaan, anders dan na toepassing van artikel 3 lid 3.1  750 m3   6 m 10 m
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen       3 m 6 m
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen (na afwijking)     50 m2 3 m 6 m
kassen     3.000 m2 6 m 10 m
waterbassins         2 m
watersilo's         5 m
overige gebouwen en overkappingen     10% van het netto bedrijfsoppervlak tot een maximum van 3.000 m2 5 m 10 m
terreinafscheidingen op bouwvlakken         2 m
terreinafscheidingen buiten bouwvlakken         1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde         3 m

3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Ten behoeve van de bouw van de eerste bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van artikel 3 lid 2.2 teneinde de bouw van een eerste agrarische bedrijfswoning toe te staan met inachtneming van het volgende: 
  1. afwijking is uitsluitend mogelijk indien er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. afwijking is uitsluitend mogelijk een doelmatige bedrijfsvoering, mede gelet op de aard, inrichting en de omvang van het betrokken bedrijf, de vestiging van ten minste één volwaardige arbeidskracht in een woning op de bedrijfsgrond duurzaam noodzakelijk maakt;
  3. de bedrijfswoning dient bestemd te zijn voor de huisvestiging van degene die met de dagelijkse bedrijfsvoering is belast en daadwerkelijk als volwaardige arbeidskracht als bedoeld onder 1 op het betrokken bedrijf werkzaam is;
  4. het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak dient minimaal 2 ha te bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde onder e is de bouw van een 1e agrarische bedrijfswoning tevens toegestaan bij bedrijven met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van 2 ha mits de afzonderlijke percelen elk ten minste 1 ha bedragen;
  6. de bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  7. de bedrijfswoning heeft een maximale inhoudsmaat van 750 m³;
  8. de bedrijswoning heeft een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m;
  9. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  10. omtrent het onder a, b en c dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;
3.3.2 Ten behoeve van maximaal oppervlak kassen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van van het in artikel 3 lid 2.2 sub f opgenomen maximale oppervlak voor kassen van ten hoogste 3.000 m², met inachtneming van het volgende:
  1. afwijking is uitsluitend mogeljik indien er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en uitbreiding van het oppervlak aan kassen voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. ten hoogste 1/3 van het netto bedrijfsoppervlak – zijnde het bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar de kassen worden opgericht – mag bebouwd worden met kassen;
  3. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  4. voor wat betreft de bouw van de kassen dient in ieder geval te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 6 lid 4 'Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen';
  5. de kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in voldoende watercompensatie; een besluit tot het verlenen van ontheffing wordt pas genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding;
  6. er dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing, waarbij een toename aan kassen binnen het sierteeltconcentratiegebied afdoende wordt gecompenseerd;
  7. een verzoek om toepassing van deze afwijking wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch en landschapdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en f van deze regel wordt voldaan;
  8. voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van kassen zoals opgenomen in dit lid.
 
3.3.3 Ten behoeve van het maximale oppervlak voor bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in artikel 3 lid 2.2 sub f opgenomen maximale oppervlak voor bedrijfsgebouwen van ten hoogte 3.000 m², met inachtneming van het volgende:
  1. afwijking is uitsluitend mogelijk ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven met een groter aaneengesloten bedrijfsoppervlak dan 3 ha;
  2. ten hoogste 10% van het netto bedrijfsoppervlak mag bebouwd worden met bedrijfsgebouwen;
  3. uitbreiding van het oppervlak mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  4. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
  5. een verzoek om toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch en landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en d van deze regel wordt voldaan;
  6. voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in dit lid.
 
3.3.4 Ten behoeve van het maximale oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in artikel 3 lid 2.2 sub f pgenomen maximale oppervlak voor bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, namelijk 50 m², met inachtneming van het volgende:
  1. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag tot ten hoogste 75 m² worden vergroot;
  2. ontheffing wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de gronden rondom de woning ten minste 250 m² bedragen.
 
3.3.5 Ten behoeve van afstand zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1, teneinde gebouwen op de zijdelingse perceelsgrens te kunnen bouwen, met inachtneming van het volgende:
  1. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen.
 
3.3.6 Ten behoeve van de herbouw van bedrijfswoningen buiten bestaande fundamenten
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub b teneinde algehele herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande funderingen toe te staan met inachtneming van het volgende:
  1. de herbouw vindt plaats op het desbetreffende perceel;
  2. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  3. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Het is niet toegestaan om gronden/opstallen te gebruiken voor:
  1. opslag van goederen anders dan in gebouwen;
  2. het huisvesten van seizoensarbeiders, anders dan in een niet-permanent kampeermiddel op een minicamping;
  3. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, tenzij het vloeroppervlak ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en in een omvang van ten hoogste 50 m²;
  4. het verlenen van mantelzorg en het gebruiken van een aan- of uitbouw, vrijstaand bijgebouw of hoofdgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg;
  5. het stallen van kampeermiddelen ter plaatse van een minicamping in het winterseizoen;
  6. paardenbakken buiten het bouwvlak;
  7. lichtmasten en lichtreclame;
  8. geluidsinstallatie bij een paardenbak;
  9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Ten behoeve van niet-agrarische nevenfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor de volgende niet-agrarische nevenfuncties:
  1. hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarvoor ten hoogste 500 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  2. kampeerboerderij, waarvoor ten hoogste 200 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, waarvoor ten hoogste 200 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen.
 
De onder sub a tot en met c bedoelde functies zijn alleen toegestaan als de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende:
  1. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  2. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  3. een verzoek om toepassing van deze afwijking wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder d van deze regel wordt voldaan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch - Sierteelt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen van sloten waardoor er een kavel van meer dan 80 m breed wordt gerealiseerd;
  2. aanleggen van verhardingen.
 
3.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van artikel 3 lid 6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. werken of werkzaamheden die worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;
  2. werken of werkzaamheden in het kader van agrarische bedrijfsvoering;
  3. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of ontheffing.
 
3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  2. daardoor de natuur-, cultuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
 
3.6.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van lid 3.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
  
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    
4.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
4.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van artikel 4 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 4 lid 2 onder a en b, in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
4.3.4 Advisering over de omgevingsvergunning
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 4 lid 3.3. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

4.3.5 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van artikel 4 lid 3.1  is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
    3. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  2. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 11 lid 1 zoals opgenomen in dit plan niet van toepassing.
6.2 Rooilijn
  1. de rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
    3. terreinafscheidingen;
  2. aan- en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
 
6.3 Oeververbindingen
Buiten bouwvlakken mogen - zo nodig in afwijking van hoofdstuk 2 - oeververbindingen uitsluitend worden gebouwd met een breedte van:
  1. ten behoeve van percelen met de bestemming Agrarisch - Sierteelt maximaal 4 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 8 m;
  2. ten behoeve van percelen met de bestemming Agrarisch - Sierteelt en voorzien van een agrarisch bouwvlak, maximaal 5 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 10 m;
  3. overige maximaal 3 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 6 m;
 
indien zulks plaatsvindt ten behoeve van:
  1. wegen op gronden met de bestemming Verkeer;
  2. een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van duurzame volwaardige agrarische bedrijven;
  3. onderhoud/vervanging van reeds aanwezige oeververbindingen.
 
6.4 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:
 
soort objecten aan te houden afstand  
  indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen indien kassen na 30 april 1996 zijn opgericht
categorie I 25 m 50 m
categorie II 10 m 25 m
    
6.5 Afstanden van woningen tot wegen
  1. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand;
wegvak afstand 48 dB-contour1) afstand 53 dB-contour1) afstand 58 dB-contour1)
Voorweg 47 m 22 m 10 m
Loeteweg 14 m 6 m - *
Roemer 36 m 16 m 7 m
 
1) Alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh.
 
* Afstand is te klein om te berekenen.
  1. nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking  mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in artikel a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden;
  2. burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
   
6.6 Minimale afstanden landbouwbedrijven
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
  
  inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimumafstand tot objecten categorie I en II 100 m 50 m
minimumafstand tot objecten categorie II, IV en V 50 m 25 m
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Afwijking ten behoeve van geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Afwijking is niet mogelijk indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 

7.2 Afwijking ten behoeve van aantal woningen: herstel/behoud monumenten/objecten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in monumenten, indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden.

7.3 Afwijking ten behoeve van het aantal woningen in voormalig karakteristiek agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in voormalig agrarische bebouwing indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden, met dien verstande dat de extra woning in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd.

7.4 Afwijking mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt ter plaatse van de bestemming Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij en Wonen met de specifieke aanduiding-1 dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  6. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  7. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  8. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of een verklaring van de huisarts;
  9. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw als woonruimte wordt beëindigd.
7.5 Afwijking gastenverblijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt ter plaatse van de bestemming Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij en Wonen met de specifieke aanduiding-1 dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  6. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  7. de gebruiker een reëel hoofdverblijf elders dient te hebben;
  8. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen.
 
7.6 Verlening afwijking
Afwijking zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 tot en met artikel 7 lid 5 wordt verleend, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en de aangrenzende gronden en de waarden.
  
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
8.2 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  2. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  3. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. 
Artikel 9 Algemene procedureregels
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 10 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  2. Eénmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, zoals bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het in dit lid onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan. 
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het wijzigingsplan Loeteweg 4b van de Gemeente Alphen aan den Rijn .