Plan: | Partiële herziening PCT-terrein, project Hortiparc Boskoop |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.HDpcthortiparc-VA01 |
De Greenport Regio Boskoop is van oudsher het meest bekende boomteeltcluster ter wereld. Al meer dan 500 jaar is het overgrote deel van de bedrijven actief in de (boom)sierteelt, op het gebied van zowel productie, handel als dienstverlening.
Een belangrijk onderdeel van de Greenport Boskoop betreft het ITC/PCT-terrein (International Trade Center/Pot- en containerteelt). Dit is het bedrijventerrein van Greenport Boskoop. ITC (30 ha) heeft vooral diensten- en handelsvestigingen voor de sierteelt en het PCT-terrein (circa 70 ha) is gericht op productie en handel. De ambitie voor het ITC/PCT-terrein is te komen tot een toekomstbestendig bedrijventerrein gericht op sierteelt en sierteelt gelieerde bedrijvigheid. Om invulling te geven aan deze ambitie is door Meersma PCT Rijnwoude een project ontwikkeld, Hortiparc Boskoop, om nog uit te ontwikkelen gronden gelegen in het deels nog uit te geven/ontwikkelen PCT fase 2 te wijzigen qua inrichting en bebouwingsmogelijkheden. Deze gewenste inrichting en behouwingsmogelijkheden passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig. Het zuidelijk deel is van fase 2 is voor al gerealiseerd middels een Wabo-vergunning. Dit deel wordt ook meegenomen in de herziening. Dit document voorziet in zo'n herziening.
Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan 'PCT-terrein' (vastgesteld op 23-09-2010). De locatie heeft aan de noordelijke kant de enkelbestemming 'Gemengd' en aan de zuidelijke kant 'Agrarisch - Boomsierteelt'. Tussen deze twee bestemmingen liggen respectievelijk de bestemmingen 'Water', 'Groen', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'. Verder ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie' op een deel van het plangebied van de herziening en zijn bouwvlakken, gevellijnen en maatvoeringsvlakken opgenomen.
Afbeelding 1.1 uitsnede plangebied in blauw (bron: ruimtelijkplannen.nl)
Naast het bestemmingsplan 'PCT-terrein' gelden voor het plangebied drie (paraplu)bestemmingsplannen, te weten parapluplan Parkeren, bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)) en parapluplan Archeologie (dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6).
In deze herziening wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk twee de planbeschrijving gegeven, waarbij ingegaan wordt op de ligging van het plangebied en de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk drie wordt het beleidskader beschreven en in hoofdstuk vier wordt het plan getoetst aan de diverse omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat de juridische planbeschrijving en het laatste hoofdstuk bevat de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt tussen de Hoogeveenseweg (N455) en de verlengde Noorwegenlaan in Hazerswoude-Dorp op het PCT-terrein. Verder is ten oosten van het plangebied een bedrijf gelegen; ten westen ligt grond bestemd voor boomsierteelt. Het plangebied betreft fase 2, welke ligt tussen fase 1 en 3.
Hazerswoude-Dorp maakte tot 1 januari 2014 deel uit van de gemeente Rijnwoude. Op 1 januari 2014 is een nieuwe gemeente ontstaan door de fusie tussen Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop, genaamd Alphen aan den Rijn. Ten oosten van Hazerswoude-Dorp ligt, aansluitend aan de kern Boskoop, een groot sierteeltgebied. In 2003 is gestart met de aanleg van het PCT-terrein. Het pot- en containerteeltterrein is een boomteeltterrein dat gerealiseerd is in de polder de Hazerswoudsche Droogmakerij, tussen de kernen Boskoop en Hazerswoude-Dorp. Het PCT-terrein ligt ten westen van het ITC-terrein (International Trade Center) en wordt omsloten door de Hoogeveenseweg, de Voorweg en de Middelweg.
Het ITC-terrein is van oorsprong ontwikkeld als een locatie voor handels- en promotiebedrijven ten behoeve van de (boom)sierteelt.
Figuur 2.1 uitsnede plangebied (bron: Google Maps)
Het plangebied ligt tussen de verlengde Noorwegenlanlaan en de Hoogeveense weg (N455) ten westen van de bedrijven Hoogeveen Plants en Groen Direct. In de huidige situatie bestaat het perceel uit landbouwgrond, deels ingezaaid met gewas, deels in gebruik als gronddepot. Bovendien is het bedrijf Plantline volop in aanbouw.
Greenport regio Boskoop wil het moderne centrum voor de internationale professionele boomsierteeltmarkt zijn. Dit doel staat in de Economische Strategie 2020 (ESV2020) voor Greenport Boskoop. Zoals hiervoor al aangegeven is een belangrijk onderdeel van de Greenport Boskoop het ITC/PCT-terrein. Dit is het bedrijventerrein van Greenport Boskoop. ITC (30 ha) biedt ruimte voor diensten-en handelsvestigingen voor de sierteelt en het PCT-terrein (circa 70 ha) is gericht op productie en handel. De ambitie voor het ITC/PCT-terrein is te komen tot een toekomstbestendig bedrijventerrein gericht op sierteelt en bedrijvigheid gelieerd aan sierteelt. Een modernere uitstraling en een betere en completere invulling van het terrein, met daarbij oog voor duurzaamheid, moeten bijdragen aan het verdienvermogen van het ITC/PCT terrein. De infrastructuur, waterhuishouding, bestemmingen en het type bedrijvigheid dienen aan te sluiten bij het karakter van het terrein. Met het project Hortiparc Boskoop wordt invulling gegeven aan een onderdeel van deze ambitie. Hortiparc Boskoop is een project dat bestaat uit het vestigen van sierteelt en sierteelt gelieerde bedrijven op de zichtlocatie aan de Hoogeveenseweg (PCT-terrein), waarbij bedrijven zorgvuldig groen worden ingepast en een representatief onderdeel van de Greenport zullen vormen. Belangrijke onderdelen van het project hebben betrekking op:
De beoogde ontwikkeling voor het noordelijk deel (boven de doorgetrokken Denemarkenweg) ziet toe op een aanpassing van enkelbestemmingen die binnen het plangebied vigeren. Door het creëren van een nieuwe, overkoepelende bestemming kan de bouwhoogte en het maximale bebouwingpercentage worden aangepast. Binnen het plangebied zal een bouwhoogte van 15 m mogelijk worden. Verder mogen bedrijven ten hoogste 70% van het bouwperceel bebouwen met gebouwen, waarbij geldt dat ten hoogste 70% van het bouwperceel mag worden bebouwd met kassen.
De ontwikkeling ziet tevens op een aanpassing van de beoogde infrastructuur. Denemarkenlaan wordt naar het westen doorgetrokken in plaats dat deze laan eerst afbuigt naar het noorden en later pas naar het westen zou verlopen.
Het deel ten zuiden van de doorgetrokken Denemarkenweg is al gerealiseerd.
In de nationale omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De vier prioriteiten van het Rijk zoals in de nationale omgevingsvisie omschreven zijn: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De visie van het Rijk wat betreft duurzaam economisch groeipotentieel is als volgt: "De economie van de toekomst is duurzaam, circulair, kennisintensief en internationaal concurrerend. Dat levert veel winst op in termen van banen, innovatie, nieuwe bedrijvigheid, werkgelegenheid en exportmogelijkheden. Nederland handhaaft tegelijk zijn positie in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Ook in de toekomst heeft Nederland groot belang bij een open economie en een goede verbondenheid met de economieën in de ons omringende landen en wereldwijd. Een optimale bereikbaarheid van (stedelijke) regio's en economische kerngebieden en een aantrekkelijke, gezonde leefomgeving zijn belangrijke vestigingsplaatsfactoren. Centraal staat het ontwikkelpotentieel van de verschillende regio's in ons land, met een grote verscheidenheid aan economische activiteiten."
Een beleidskeuze die uit deze visie volgt is het inzetten op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen. Voor de haven- en industriegebieden moet voldoende fysieke en milieuruimte beschikbaar blijven. Het functioneren mag niet in het geding komen.
Meer specifiek voor de transitie van land- en tuinbouw geldt dat Nederland zeven greenports telt: Greenport Aalsmeer, Greenport regio Boskoop, Greenport Duin- en Bollenstreek, Greenport Gelderland, Greenport Noord-Holland Noord, Greenport Venlo en Greenport West-Holland. Het zijn regionale tuinbouwclusters waarbinnen tuinbouwbedrijven intensief samenwerken om verschillende gebiedsopgaven die sectoroverstijgend zijn integraal te benaderen. Daarbij gaat het om noodzakelijke gebiedsontwikkeling om een klimaatneutrale en circulaire tuinbouw te kunnen realiseren waarbij met andere sectoren wordt samengewerkt.
Onderhavig plan sluit aan bij de ambitie van het Rijk om concurrerend te blijven op het gebied van innovatie, nieuwe bedrijvigheid, werkgelegenheid en exportmogelijkheden. Tegelijkertijd biedt dit plan voor gebiedsontwikkeling kansen om de transitie naar klimaatneutrale en circulaire tuinbouw te kunnen realiseren.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van meer dan 500 m2 wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied betreffen een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit bestemmingsplan wordt een gebied ontwikkeld van meer dan 500 m². De provincie Zuid-Holland heeft een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder vastgelegd in de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.2.1 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd, namelijk:
Uit deze vernieuwingsambities volgen verschillende beleidskeuzes, waaronder:
Aanleiding hiervoor is het grote belang van Greenports voor de regionale (en nationale/ internationale) economie, de energietransitie, de waterhuishouding, het ruimtegebruik en de logistieke netwerken. De provincie heeft vanwege haar positie in het netwerk, haar bevoegdheden en haar instrumentarium een belangrijke regulerende, ontwikkelende, stimulerende en faciliterende rol in het versnellen van de transitie van de Greenports. De Greenports vormen een belangrijk economisch cluster in Zuid-Holland, vanwege het aandeel in de regionale economie, de ruimtelijke impact, het gebruik van fossiele brandstoffen, impact op het watersysteem, de energietransitie en de logistieke netwerken.
De provincie Zuid-Holland versterkt samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen Zuid-Holland als economische topregio. Dit doet zij door de kennisinfrastructuur en innovatiekracht te versterken, groei en vernieuwing van het bedrijfsleven te stimuleren en een transitie vorm te geven naar een duurzame en digitale economie.
Om de internationale toppositie te behouden is nodig dat de Greenports de transitie doormaken naar een duurzame en digitale economie, gericht op kwalitatief beter (duurzaam) productieareaal, schaalvergroting, energietransitie, verbetering van de waterkwaliteit en verduurzaming van de gietwatervoorziening, bovenregionale triple helix samenwerking, ketenintegratie en nieuwe verdienmodellen, zoals de biobased economy. De provincie Zuid-Holland voert meerjarig beleid op de versnelling van deze transitie. Daarbij zet de provincie Zuid-Holland in op circulariteit in de tuinbouwketen door te experimenteren en stimuleren van het optimaal verwaarden van reststromen en het voorkomen van verspilling en het sluiten van de kunststofketen. Ook wordt in het meerjarige beleid rekening gehouden met aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van extremer weer, zoals meer en langere droge en hete perioden, intensivering van neerslag en bodemdaling.
Het garanderen van een duurzame, innovatieve toekomst voor deze belangrijke economische sector van Zuid-Holland vraagt inzet van ondernemers, kennisinstellingen én overheden. De provincie pakt haar rol in het versterken van het netwerk en in het zorgdragen voor, ontwikkelen, stimuleren en faciliteren van de transitie.
Door het aannemen van een stimulerende en faciliterende houding ten opzichte van dit plan door de provincie Zuid-Holland, zoals aangegeven in de omgevingsvisie, kan het bijdragen aan de transitie van de Greenport Boskoop. Hierdoor wordt de Greenport duurzamer, economisch sterker en daarmee beter voorbereidt op de toekomst. Dit draagt bij aan de vernieuwingsambities van de provincie Zuid-Holland.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De omgevingsverordening Zuid-Holland is één verordening met regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en vervangt alle eerdere verordeningen van de provincie Zuid-Holland. De omgevingsverordening bevat regels die gericht zijn tot burgers en bedrijven, zoals algemene regels en vergunningstelsel, maar ook regels die gericht zijn tot het uitvoerend bestuur (GS), zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor vergunningaanvragen, het toepassen van flexibiliteit of regels over het opstellen van programma's en projectbesluiten.
In de omgevingsverordening is het gehele plangebied op 'Kaart 11 - Greenports' aangeduid met 'Boom- en sierteeltgebied PCT-terrein' (zie figuur 3.1). In artikel 6.16 van de omgevingsverordening staan met betrekking tot het boom- en sierteeltgebied de volgende regels opgesteld:
Figuur 3.1: Kaart 11 - Greenports (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkeling
Lid 2 t/m 4 zijn niet van toepassing.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De herziening voorziet in een uitbreiding van de bestaande bouwmogelijkheden van de bestemming 'Gemengd - 1'. Deze herziening voorziet in een aantal ondergeschikte aanpassingen in de (bouw)mogelijkheden teneinde beter op de marktvraag in te kunnen spelen.
Artikel 6.16 Boom- en sierteeltgebied
Lid 5 t/m 11 zijn niet van toepassing
Toetsing
De herziening ziet toe op een uitbreiding van de mogelijkheden voor het realiseren van boomsierteeltbedrijven en sierteeltgerelateerde bedrijven. De herziening maakt geen andere soorten bebouwing mogelijk, maar gaat enkel over de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in strijd is met de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.
Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Regio Boskoop (2020)
De Greenport regio Boskoop heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, is met overtuiging gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Om gestalte hieraan te geven is in opdracht van de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen, in 2011 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (ISV) opgeleverd.
De ISV is in 2020 voor het laatst herzien, voor het verschijnen van de omgevingsvisie van de gemeente Alphen a/d Rijn. De omgevingsvisie van de gemeente Alphen a/d Rijn bouwt echter verder op eerder opgestelde visies en beleidsstukken, zoals de regionale woonvisie, het Groenbeleidsplan en dus ook de ISV.
De ambitie die in de ISV is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving:
De verdere ontwikkeling en de herstructurering van het PCT-terrein zoals omschreven in onderhavig plan, met efficiënter ruimtegebruik als gevolg, draagt bij aan een duurzame Greenport. De wisselwerking tussen de meer bedrijfsmatige PCT en de openlucht en kleinschalige glasteelten draagt bij aan het versterken van de centrumfunctie. Daarmee helpt onderhavig plan helpt de ambities zoals omschreven in de ISV te realiseren.
Omgevingsvisie 1.0 Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef!"
De omgevingsvisie van de gemeente Alphen a/d Rijn is een visie-document waarin de langetermijnkeuzes van de gemeente zijn beschreven voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is kaderstellend voor de gemeenteraad en het college. Op basis van de kwaliteiten van de gemeente, trends en ontwikkelingen en de regionale- en gemeentelijke visies, kiest de gemeente Alphen a/d Rhijn voor vijf ontwikkelrichtingen, namelijk:
Met betrekking tot de ontwikkelrichting duurzaam ondernemen schrijft de gemeente Alphen a/d Rijn dat ze een aantrekkelijker vestigingsklimaat willen realiseren. Bereikbaarheid en clustervorming van bedrijven zijn harde aspecten moeten verbeteren. Het zorgen voor voldoende bedrijventerreinen voor groei en innovatie valt hier ook onder. Een van de belangrijkste opgaven is het versterken en promoten van de Greenport Boskoop. De Greenport is van groot economisch belang. In het boom- en sierteeltgebied staan de functies van de Greenport, en de verdere versterking daarvan centraal. In het verlengde daarvan is er op het PCT ruimte voor verwante bedrijfsmatige ontwikkelingen. Onderhavig plan sluit volledig aan op de visie van de gemeente Alphen a/d Rijn met betrekking tot de Greenport Boskoop en meer specifiek het PCT-terrein.
Visie op doorontwikkeling ITC en PCT
In de visie op doorontwikkeling ITC en PCT wordt ingegaan op de gewenste doorontwikkeling van de bedrijventerreinen ITC en PCT. Deze visie is op 22 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie heeft de gemeente samen met het bedrijfsleven de volgende ambities geformuleerd:
Om bovenstaande ambities waar te maken is in de Visie op doorontwikkeling ITC en PCT de volgende kernboodschap geformuleerd: 'De gemeente faciliteert ondernemerschap en versterkt het vestigingsklimaat op ITC en PCT. Hierin voorziet de gemeente door het bieden van passende planologische (gebruiks- en bouw)mogelijkheden op ITC en PCT en het (fysiek) versterken van de openbare ruimte. Voorgesteld wordt de komende jaren met een positieve grondhouding verzoeken tot het verruimen van de planologische mogelijkheden op het ITC tegemoet te treden. Het PCT blijft een vestigingsplaats voor sierteelt- en sierteeltgerelateerde bedrijvigheid. Op het PCT dient voorzien te worden in ruimere mogelijkheden om kassen op te richten bij sierteeltbedrijven. Daarnaast is de doelstelling van de gemeente om de openbare ruimte, met name de infrastructuur op ITC en PCT en de ontsluiting van het terrein op het omliggende wegennet, te versterken. Ook zal de gemeente zich inspannen om met ondernemers/vastgoedeigenaren en energieleveranciers het ITC en PCT te gaan voorzien van duurzaam opgewekte energie en het versterken van het, mogelijk van het centrale net los te koppelen, (energie)netwerk.'
Deze kernboodschap is uitgewerkt in de volgende vier concrete doelstellingen:
Het ITC/PCT bedrijventerrein wordt ontsloten via de Engelandlaan op de Hoogeveenseweg (N455). Dit is de provinciale weg tussen Waddinxveen, Boskoop en Hazerswoude. Het bedrijventerrein heeft een eigen interne infrastructuur waarbij alle percelen bereikbaar zijn. Aan de oostzijde sluit het bedrijventerrein via de Duitslandlaan aan op de Roemer. De Roemer is aan deze zijde de ontsluiting van het sierteeltgebied.
Het plangebied wordt ontsloten via de Denemarkenlaan en de Noorwegenlaan, beide wegen zijn verlengd tot aan de westelijke grens van het plangebied. Binnen het plangebied zal, afhankelijk van de exacte invulling, een interne infrastructuur worden aangelegd.
Buiten het plangebied komt de mogelijkheid tot de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Deze ontsluitingsweg zal dan via de Denemarkenlaan aan de zuidzijde worden aangesloten op de Hoogeveenseweg waardoor een verbinding mogelijk is naar de in de toekomst voorziene Verlengde Bentwoudlaan.
Voor parkeren zal worden aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan. Parkeergelegenheid zal zelf worden gerealiseerd op eigen terrein. Hierbij zal moeten worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid en het paraplubestemmingsplan Parkeren.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wilck bedraagt circa 5,7 kilometer. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op circa 8,8 kilometer. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten.
Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. Met het programma AERIUS Calculator (versie 2023.2) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming.
Onderzoek en conclusie
Het stikstofonderzoek voor de aanlegfase (Aveco de Bondt, 7 mei 2024) is opgenomen in een memo in bijlage 3 en de berekening in bijlage 4. Het stikstofonderzoek voor de gebruiksfase (Rho adviseurs - 24 november 2023) is opgenomen in een memo in bijlage 5 en de berekening in bijlage 6. Bij de berekening van de stikstofgevolgen in de gebruiksfase is enkel gerekend met de extra verkeersgeneratie van de beoogde bedrijfsfuncties die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Andere stikstofbronnen in de gebruiksfase zijn niet aan de orde. De bedrijven zullen geen gasaansluiting hebben. Rondreidend materieel (zoals heftrucks of karren) worden tegenwoordig electrisch uitgevoerd.
In de onderzoeken wordt geconcludeerd dat er geen depositiebijdragen binnen Natura 2000-gebieden worden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Er heeft een quickscan voor het plangebied plaatsgevonden, zie bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat negatieve effecten op beschermde soorten (indien aanwezig) niet zijn uit te sluiten. Het gaat om de rugstreeppad. Vervolgonderzoek is dan ook noodzakelijk.
Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden waarbij nesten worden verstoord of vernield zijn in het algemeen te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 juli). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Vervolgonderzoek
Naar aanleiding van de quikscan heeft er vervolgonderzoek plaatsgebonden naar de aanwezigheid van de rugstreeppad (zie bijlage 2). Uit het veldbezoek blijkt dat er in het geheel geen beschermde, niet vrijgestelde amfibieën zijn vastgesteld.
Wel dient er rekening te worden gehouden met mogelijk overwintering en voortplanting van rugstreeppadden in het gebied. Dit kan worden voorkomen door opgeslagen zandhopen en materialen te verwijderen dan wel af te schermen met een zogenaamd 'amfibieënscherm'.
Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten welke vrijgesteld zijn van een ontheffing in de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Conclusie
Wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt en de algemene zorgplicht in acht genomen wordt, kunnen ook effecten op gezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels uitgesloten worden. Teneinde voortplanting van rugstreeppadden in het voorjaar en de zomer te voorkomen, zal voorkomen worden dat plassen water op de bouwkavels blijven staan. Indien dit niet mogelijk is, dan dienen de bouwkavels voorafgaand aan het voortplantingseizoen afgezet te worden met een zogenaamd ‘amfibieënscherm’. Daar zullen opgeslagen zandhopen en opgeslagen materialen worden verwijderd voorafgaand aan het overwinteringsseizoen van de Rugstreeppadaast om zodoende de vestiging van overwinterende Rugstreeppadden in het plangebied te voorkomen.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze brochure geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. In tabel 4.3 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en rustig buitengebied.
Tabel 4.3 Richtafstanden volgens VNG richtlijn
Milieucategorie van bedrijf | Richtafstand rustige woonwijk (meter) |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
Onderzoek en conclusie
Rondom de locatie is de bestemmingen ''wonen'' van toepassing. De bestemming ''wonen'' heeft op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand van minimaal 100 meter. Hieraan kan worden voldaan. De kortste afstand tot het zuidelijke deel van het plangebied is 210 meter.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er voor de woonbestemming sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Onderzoek
Op 17 februari 2022 is er door Van der Helm Milieubeheer een verkennend milieukundig Bodemonderzoek (zie bijlage 7) uitgevoerd. Doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor het toekomstig gebruik. Geconcludeerd wordt dat milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen transactie.
Conclusie
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de herziening.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit De wijziging houdt in dat niet elk ruimtelijk plan getoetst hoeft te worden aan de normen. Hierbij is met name het begrip in betekenende mate van belang. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit indien sprake is van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De AMvB en Regeling niet in betekenende mate bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als in betekenende mate moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder anderen de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
a) Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
b) Kantoorlocaties: = m 2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = m 2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek
Door de ODMH is beoordeeld of de bestemmingswijzing vanuit het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is. De maximaal te verwachten verkeersbewegingen door het mogelijk maken van sierteelt gerelateerde bedrijven ter plaatse van het plangebied ligt ver onder de grens van het aantal gegenereerde verkeersbewegingen dat plaatsvindt bij 1500 woningen per ontsluitingsweg dat in de regeling Niet In Betekende Mate is opgenomen. Tevens heeft er een indicatieve berekening met de NIBM tool, die is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil, plaatsgevonden. Er is gerekend met 150 vervoersbewegingen naar het plangebied per dag, waarbij de helft bestaat uit vrachtautobewegingen. De bijdrage van deze vervoersbewegingen is niet in betekende mate. Conclusie Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor deze herziening.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) 2022 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N455, ten zuiden van het plangebied. Uit de CIMLK-tool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 16,4 µg/m³ voor NO2, 15,8 µg/m³ voor PM10 en 8,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Waterbeheer en watertoets
De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg, overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane herziening.
Beleid
Blauwe lens
De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens (Rapport Blauwe Lens). De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.
Keur van Rijnland 2020
Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo houden we het watersysteem schoon en veilig. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Keur van Rijnland 2020 samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.
Nieuw beleid
Rijnland is op dit moment bezig met het klimaatrobuuster maken van haar huidige regels. Op het moment van de vergunningaanvraag wordt getoetst aan de regels die op dat moment gelden.
In de nieuwe situatie blijven de verhardingsmogelijkheden gelijk met de mogelijkheden daarvan in het bestemmingsplan PCT-terrein. De watercompensatie van het gehele plangebied is weergegeven in het van het bestemmingsplan PCT-terrein deel uitmakende watercompensatieplan en dit compensatieplan is inmiddels volledig tot uitvoering gebracht.
Watertoets
Keur en beleidsregels
Rijnland heeft belangen om watergangen en waterkeringen in stand te houden, kwel tegen te gaan en te snelle afwatering te voorkomen. Om deze belangen te beschermen zijn onze beleidsregels opgesteld in de Keur.
In dit plan is er sprake van een kwetsbaar kwelgebied. Voor dit plan is wel een vergunning nodig waarbij aangetoond moet worden dat de ontgravingen om de bouw mogelijk te maken de bodem niet opbarst. Het is raadzaam om dit vroegtijdig af te stemmen met Rijnland.
Het plangebied is (deels) aangemerkt als kwelgevoelig gebied. Kwel is (zout) grondwater dat door drukverschillen aan de oppervlakte uit de bodem komt. Kwel heeft vaak niet een al te beste waterkwaliteit. Hier ervaren de lokale planten en dieren de negatieve effecten van. Ook voor de waterveiligheid kan het problemen veroorzaken. Een klein beetje kwel kan zorgen voor uitspoeling van de bodem en daardoor ruimte bieden voor nog meer kwel. Wanneer er water gegraven wordt, wordt een deel van de tegendruk (lees: grond) weggegraven. We moeten er zeker van zijn dat er door de werkzaamheden uit dit plan geen kwel ontstaat, daarom moet dat uitgezocht worden.
Grondwateronttrekking
Om verschillende redenen kan het noodzakelijk zijn om grondwater te onttrekken. Onttrekkingen van grondwater kunnen in sommige gevallen gepaard gaan met de infiltratie van water. Het onttrekken dan wel infiltreren van (grond)water heeft effect op de grondwaterstand. Deze verandering van de grondwaterstand kan negatieve gevolgen voor de omgeving hebben. Dit is voor Rijnland aanleiding om regels te verbinden aan het onttrekken en infiltreren van (grond)water.
Klimaatadaptatie
Nationale maatlat klimaatadaptatie
De ontwikkeling van de maatlat duurt een half jaar en gebeurt samen met de (bouw)sector. Naast de landelijke koepels van publieke en private sector worden decentrale overheden, bedrijven en experts betrokken via interviews en een klankbordgroep. Zij hebben namelijk al ervaring met ontwerpen, ontwikkelen, en bouwen van klimaatadaptieve gebieden en gebouwen. Zij brengen deze ervaringen in en denken mee over de invulling van de maatlat. De maatlat wordt binnenkort opgeleverd. (Ontwikkeling van landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving gestart! - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl)).
Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Bestuurlijke afspraken en een minimale programma van eisen (PvE) zijn vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief bouwen van de Provincie Zuid-Holland. Rijnland is medeondertekenaar en spant zich daarom ook in het convenant te effectueren.
Waterbewustzijn
Om te zorgen dat ons gebied beter bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering is het noodzakelijk om de (gebouwde) omgeving hier op aan te passen middels technologische en praktisch maatregelen. Het betrekken van de (toekomstige) bewoners is net zo noodzakelijk.
Er zijn verschillende reden waarom het betrekken van (toekomstige) bewoners en/of gebruikers zo belangrijk en waardevol is. Ten eerste is het belangrijk dat zij zich er (meer) van bewust zijn dat ook zij in hun dagelijkse leven te maken kunnen krijgen met klimaatproblemen, zoals wateroverlast en droogte. Wanneer deze context wordt geschept, groeit het draagvlak en begrip voor.
De herziening is vanuit het aspect water aanvaardbaar.
Algemeen Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)', het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)' en de 'Besluit externe veiligheid transport (Bevt)' vormen voor dit bestemmingsplan het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Sinds 1 januari 2024 is deze wetgeving vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving. Aangezien het ontwerp-bestemmingsplan vóór 1 januari 2024 in procedure is gebracht, blijft de voorheen geldende wetgeving op dit bestemmingsplan van toepassing.
Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt. De twee normstellingen die worden gehanteerd zijn:
Plaatsgebonden risico (PR): als harde afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 ), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR): afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan de Rijn
Op 21 april 2016 is de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan de Rijn vastgesteld. De kern van het externe veiligheidsbeleid is om zo verstandig mogelijk om te gaan met risico s. Hieraan wordt invulling gegeven door geen nieuwe kwetsbare objecten toe te staan in de directe nabijheid van reeds aanwezige risicobronnen en de vestiging van nieuwe risicobronnen alleen toe te staan op locaties waar dit veilig kan. Als risicobronnen gelden alle transportmodaliteiten waarlangs vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt ((spoor-, water-)wegen en buisleidingen) en bedrijven met opslag en/of activiteiten met gevaarlijke stoffen. Naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan gemeenten en provincies om eigen, op lokale situatie afgestemde, veiligheidsambities te formuleren. Dit om de noodzakelijke afwegingen van de belangen in een gebied mogelijk te maken. De veiligheidsambities van de gemeente Alphen aan den Rijn zijn:
1) Vestiging nieuwe risicovolle bedrijven alleen op daartoe aangewezen locaties: Het is de ambitie om nieuwe risicovolle bedrijven (agro-gerelateerd) alleen toe te staan op het ITC/PCT terrein (Hazerswoude-Dorp). Daarnaast wordt de mogelijkheid opengehouden voor de vestiging van risicovolle bedrijven op de eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein Prinsenschouw.
2) Routering gevaarlijke stoffen actualiseren: De ambitie is om de systematiek van routeren en ontheffen te vereenvoudigen. Daarom zal als eerste optie worden onderzocht om de routering te laten vervallen en terug te vallen op de basisregels van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze optie heeft de voorkeur omdat het leidt tot veel minder administratieve lasten aan zowel de kant van de aanvrager als het bevoegd gezag en omdat de systematiek van routeren en ontheffen veelal niets bijdraagt aan het verhogen van de veiligheid. Ambities per bedrijventerrein In deze beleidsvisie wordt wat betreft Bevi bedrijven verwezen naar de Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn. Het blijkt dat het beleid uit deze beleidsvisie niet voldoende flexibiliteit biedt en op een aantal punten geactualiseerd moet worden. Door ambities per bedrijventerrein op te stellen wordt meer duidelijkheid gegeven over de mogelijkheden voor de vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven en kwetsbare objecten/verminderd zelfredzame groepen. Per bedrijventerrein zal daarom een planologisch kader worden opgesteld.
Onderzoek
De bestaande situatie met de aanwezige risicobronnen en kwetsbare bestemmingen leidt niet tot knelpunten in het plaatsgebonden risico (PR) en/of groepsrisico (GR). Omdat er binnen de nieuwe bestemming Gemengd wel nieuwe kwetsbare objecten mogelijk zijn (onderwijsgebouwen en congrescentrum), kan de aanwezige risicobron (provinciale weg N445) mogelijk tot beperkingen voor het plangebied leiden. Daarom dient deze ontwikkeling getoetst te worden aan het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Voor externe veiligheid is de enige relevante risicobron in de omgeving de provinciale weg N455 (Hoogeveenseweg). Over deze weg worden (zeer beperkt) gevaarlijke stoffen vervoerd. In het kader van het 'Besluit Externe Veiligheid Transportroutes' (Bevt) moet het risico in verband met deze weg worden beoordeeld. Voor de ontwikkeling 'Green Tech Valley' heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) in 2017 al eerder advies uitgebracht. Dit is in de verdere paragraaf verwerkt.
Uit de tellingen die zijn uitgevoerd (eind 2008) blijkt dat het slechts gaat om een beperkt aantal transporten (410 transporten per jaar) en alleen om de stofcategorie brandbare vloeistoffen. Gezien de aanwezigheid van propaantanks in de omgeving zal er incidenteel ook transport van brandbare gassen (propaan) plaatsvinden over de Hoogeveenseweg. Naar aanleiding van deze tellingen zijn in 2009 risicoberekeningen uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 buiten de weg zelf en dat het groepsrisico ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen. Gezien de zeer lage transportintensiteiten gevaarlijke stoffen zal de toename van personen in het plangebied niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico.
De Veiligheidsregio Hollands Midden is op basis van het ontwerp-bestemmingsplan om advies gevraagd ten aanzien van de fysieke veiligheid. De veiligheidsregio heeft het volgende aangegeven:
Voor het bestemmingsplan is in het kader van de fysieke veiligheid verdere advisering benodigd wanneer het plan concreter wordt. Voor het voorliggende initiatief zijn in basis geen bezwaren.
Verantwoording groepsrisico
Ter verantwoording van het groepsrisico is er in de Beleidsvisie externe veiligheid Alpen aan den Rijn een planologisch kader opgenomen voor provinciale wegen.
Figuur 4.1 Planologisch kader provinciale wegen
Over de N455 vindt voornamelijk transport van brandbare vloeistoffen plaats. Tussen de provinciale weg en het projectgebied ligt een sloot, waardoor brandbare vloeistoffen het plangebied niet kunnen bereiken. Er is geen sprake van niet of verminderd zelfredzame personen binnen het plangebied en er zijn voldoende vluchtwegen van de weg af in noordelijke richting.
Bij de verdere inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met de praktijkrichtlijnen van de brandweer wat betreft bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Dit is ook vereiste vanuit het Besluit bouwwerken leefomgeving bij nieuwbouw. Conform paragraaf van de Beleidsvisie EV moeten nieuwe gebouwen (ook buiten de zones van de Beleidsvisie EV) worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen. Dit kan bereikt worden door een schakelaar op het brandmeldpaneel. Afsluitbare mechanische ventilatie is op grond van het op 1 januari 2024 in werking getreden Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht gesteld.
Conclusie
Uit de verantwoording groepsrisico blijkt dat het transport over de Hoogeveenseweg geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Op het moment dat de bouwplannen concreter wordt, zal nadere afstemming met de Veiligheidsregio benodigd zijn.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). Zij vervangt een aantal wetten zoals de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. Zij moeten de kans bieden om zienswijzen in te dienen en bij het vermoeden van landelijke betekenis een adviescommissie van deskundigen inschakelen. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen. Dit betreft de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De minister van OCW kan voortaan wel te beschermen ensembles aanwijzen. De tegemoetkoming van het Rijk aan gemeenten voor excessieve opgravingskosten vervalt. Er is hiervoor een beperkte tegemoetkoming in het gemeentefonds en er komt (tijdelijk) een landelijk fonds of subsidieregeling voor archeologische vondsten van (inter)nationaal belang. Voorts wordt de opgravingsvergunning vervangen door een archeologie-certificaat. Beoordeling In het geldende bestemmingsplan PCT-terrein is daar waar sprake is van een archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming opgenomen. Op de onderhavige locatie is grotendeels de dubbelbestemming Waarde Archeologie opgenomen. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart is te zien dat er op grote delen een lage, en op sommige delen een middelhoge trefkans is van archeologische waarden.
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt deel uit het van PCT-terrein. Een deel van het PCT-terrein valt binnen een historisch-landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde. Het plangebied valt buiten dit gebied (zie figuur 4.8). Het aspect cultuurhistorie is hier dan ook niet aan de orde.
Figuur 4.8 Landschappelijke en cultuurhistorische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Onderzoek
Er zijn tijdens het onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Naar aanleiding van het onderzoek kan de verwachtingswaarde worden bijgesteld. De middelhoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de periode Mesolithicum tot het Vroeg Neolithicum blijft gehandhaafd voor de zone rondom boring 4 in het noordoosten van het plangebied. Voor de omliggende zone waar ook oeverafzettingen zijn aangetroffen wordt de verwachting bijgesteld naar middelhoog tot laag. De verwachting voor de periode Laat-Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd blijft, of wordt bijgesteld naar, laag (zie figuur 4.9).
De exacte diepte van de voorgenomen graafwerkzaamheden is nog niet bekend. Indien graafwerkzaamheden plaatsvinden in het noordoosten van het plangebied, die dieper reiken dan 2,5 m –mv (oeverafzettingen op 2,8 m –mv plus een buffer van 30 cm) bestaat de kans dat hiermee archeologische resten worden verstoord. Indien in deze zone heipalen worden geplaatst is het afhankelijk van de dichtheid van het palenplan wat de mate van verstoring voor een eventuele vindplaats zal zijn. Tijdens de graafwerkzaamheden zal rekening worden gehouden met de uitkomsten uit het archeologisch onderzoek (zie bijlage 8 en 9).
Figuur 4.9 verwachtings- en advieskaart (bron: Archeoprojecten)
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de herziening.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Onderzoek
Het plan betreft het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch Boomsierteelt' naar de bestemming 'Gemengd - 1'. Hierbij is geen sprake van geluidsgevoelige bestemmingen.
De verwachting is dat de bedrijven die na de herziening worden gerealiseerd geen grotere geluidsuitstraling zullen hebben dan de bedrijven die nu al mogelijk zijn. Nader akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Wel is het volgende gewijzigd: de bestemming 'Verkeer' en bijbehorende bestemmingen 'Water' en 'Groen' worden verlegd naar het zuiden van het plangebied van de herziening, deze bestemming ligt in het verlengde van de bestaande Denemarkenlaan.
De Denemarkenlaan was eerder voorzien op een afstand van 320 meter vanaf de woonbestemming van perceel Hoogeveenseweg 20. In de nieuwe situatie ligt de woonbestemming op 220 meter. Hierdoor zal de toename van het wegverkeerslawaai door deze weg naar verwachting zeer beperkt blijven (circa 0,5 tot 1 dB). De verlengde Denemarkenlaan is een gezoneerde weg. De dichtstbij gelegen woning (Hoogeveenseweg 20) ligt buiten de geluidszone (200 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken) van de verlengde Denemarkenlaan. Er is geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de herziening.
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het 'Besluit m.e.r.' aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op (een) activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarde vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling op het bedrijventerrein is geen uitbreiding van het terrein, maar enkel het veranderen van de bestemming naar gemengd. Daarom is het niet noodzakelijk om een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen. Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
In de regels is opgenomen dat de regels van het bestemmingsplan 'PCT terrein' met identificatiecode NL.IMRO.1672.BPHD20100001-VG01 overeenkomstig van toepassing zijn. Daarnaast wordt het volgende gewijzigd:
De regels die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen 'Parapluplan Parkeren' met identificatiecode NL.IMRO.0484.B167parkeren-VA01, 'Cultuurhistorie' met identificatiecode NL.IMRO.0484.BPcultuurhistorie-VA01 en 'Parapluplan Archeologie' met identificatiecode NL.IMRO.0484.archeologie-VA01 blijven ook voor deze herziening gelden.
De gronden die opgenomen zijn in de herziening worden als volgt gewijzigd:
De gemeente en de eigenaar hebben een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het verhaal van de kosten is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan zal naar de volgende vooroverleg-instanties worden verzonden:
1) Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
2) Hoogheemraadschap van Rijnland.
De Provincie Zuid-Holland (PZH) heeft op 26 september 2023 (ambtelijk) aangegeven dat er inhoudelijk geen opmerkingen over het plan zijn. Het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR) heeft een inhoudelijke reactie ingediend op 29 september 2023 per mail. Naar aanleiding van de reactie van HHR is de paragraaf met betrekking tot de waterparagraaf (4.6) aangepast.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken, van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024, ter inzage gelegd worden. Tijdens deze periode kon iedereen een zienswijzen indienen. Op het ontwerpbestemmingsplan is 1 zienswijze gekomen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing. In bijlage 10 wordt nader ingegaan op ingediende zienswijze en ambtshalve wijzigingen.