direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Parklaan Oost 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het gebied rondom de Parklaan in Boskoop is al enige jaren in ontwikkeling en er zijn inmiddels verschillende deelprojecten gerealiseerd. Voor het gebied aan de noordoostzijde van de Parklaan zijn ook plannen gemaakt. Om hier woningbouw mogelijk te maken, is in 2010 het bestemmingsplan Parklaan Oost 1 vastgesteld. Inmiddels zijn op basis van dit plan ook al enkele woningen gerealiseerd of is gestart met de bouw hiervan. Ondertussen is echter voor de rest van het plangebied (de fases 2a en 2b) het stedenbouwkundig plan gewijzigd. Dit mede vanwege de flink gewijzigde marktomstandigheden. Om het nieuwe plan mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan het noordelijk gedeelte van de Parklaan. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0001.png"  
Globale ligging plangebied in Boskoop (bron: Openstreetmap)  

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden, 2a, 2b en 2c. In onderhavig plan gaat het om de deelgebieden 2a en 2b. Op bijgevoegde luchtfoto is de ligging van de verschillende deelgebieden te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0002.png"  
Ligging deelgebieden  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de procedure, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot bevalt hoofdstuk 6 een conclusie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 3.1 dat via een bestemmingsplan goede ruimtelijke ordening moet worden bedreven. Wat daar onder wordt verstaan staat niet in de wet. Dat wordt bepaald op basis van een mengeling van allerlei andere wetten, regels, beleidsstukken, handvatten, algemeen geaccepteerde principes en mede op basis van uitspraken van rechters (jurisprudentie). Het effect van hetgeen via een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt hangt direct samen met de reden waarom het bestemmingsplan gemaakt wordt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke effect van dit bestemmingsplan.

2.1 Het plan

Transformatie omgeving Parklaan

Het gehele gebied rondom de Parklaan heeft in de afgelopen jaren een transformatie ondergaan. Doelstelling was het op korte termijn realiseren van woningbouw en aanvullende stedelijke voorzieningen ten behoeve van de verschillende doelgroepen onder de bewoners van Boskoop. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het Structuurplan Boskoop 2015 en de bestuursovereenkomst RijnGouwelijn. De ligging aan de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Gouda heeft aanleiding gegeven het gebruik te intensiveren en een kwalitatieve impuls te geven door omzetting van (voormalig) bedrijfsterrein naar woongebied.

De Parklaan is inmiddels heringericht. Ter hoogte van het station Boskoop zijn verschillende voorzieningen gerealiseerd. Het bekende Flora-gebouw is gerestaureerd en vormt nu een theater met restaurant en een casino. Tegenover het Flora-gebouw is een medisch centrum aanwezig en ten zuiden van het station is een nieuw kerkgebouw gerealiseerd. Ten noorden van het Flora-gebouw is een appartementencomplex gerealiseerd en zijn er twee in aanbouw. Het noordelijk gedeelte van de Parklaan (ten noorden van de appartementencomplexen) heeft meer een woonkarakter, hier zijn overwegend grondgebonden woningen aanwezig. Ook onderhavig plangebied wordt op deze manier ingericht.

Huidige situatie

Op de luchtfoto is het plangebied voor dit bestemmingsplan aangegeven (zie ook paragraaf 1.2 voor de ligging van de deelgebieden). Inmiddels is het gebied tussen het spoor en het plangebied bebouwd met woningen. De foto's geven daarvan een beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0003.jpg"  
Luchtfoto met ligging plangebied  
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0004.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0005.jpg"  
Beeld Parklaan met links plangebied (inclusief te slopen loods   Beeld Parklaan met gerealiseerde woonbebouwing en bomen  

Zoals in de foto's is te zien, zijn er op een gedeelte van het plangebied nog enkele oude bedrijfsloodsen aanwezig. Deze zullen worden gesloopt.

Visie plangebied en programma

Het plangebied wordt bestemd voor wonen. Het gaat om 34 grondgebonden woningen, uitgevoerd in 2 bouwlagen met kap. De woningen krijgen een traditionele uitstraling, passend bij de overige woningen aan de Parklaan.

De woning zijn deels gelegen direct aan de Parklaan, deels direct daar achter. De achter gelegen woningen zijn met de achterzijde aan het water gesitueerd. Bijgevoegde afbeelding geeft een impressie van het plan. Links, het zuidelijk gedeelte van het plangebied, betreft fase 2a, het rechter gedeelte fase 2b. Tussen beide fases is een waterpartij gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0006.png"  
Uitwerkingsplan openbare ruimte  

In de fase 2a, het zuidelijk gedeelte van het plangebied, worden 9 rijwoningen en 10 twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. In het noordelijk gedeelte, fase 2b, bestaat het programma uit 9 rijwoningen en 6 twee-onder-één-kapwoningen.

Het plan bestaat in totaal uit het volgende programma.

  • 16 twee-onder-één-kapwoningen (middelduur)
  • 18 rijwoningen (goedkoop)

Deze mix aan woningen sluit goed aan op de vraag vanuit de markt.

De ontsluiting van het plangebied loopt via de Parklaan, die is heringericht tot een groene laan. Langs de Parklaan zijn langsparkeerplaatsen gerealiseerd en bomen geplant. De Parklaan sluit aan de zuidzijde aan op de Zijde en aan de noordzijde op de Laag Boskoop. Het plangebied is hiermee adequaat ontsloten. Tevens zorgt het nabijgelegen station voor een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer.

De woningen die niet direct aan de Parklaan liggen, worden ontsloten door woonstraten met een verblijfskarakter. In het deelgebied 2a vormt een woonstraatje dat achter de rijwoningen loopt, de ontsluiting voor de twee-onder-één-kapwoningen. Dit woonstraatje is via twee aansluitingen verbonden met de Parklaan. In gebied 2b is er vanaf de Parklaan één ontsluiting gesitueerd.

Parkeren

Van groot belang voor een goed functionerende woonwijk als deze is voldoende parkeerruimte. Dat is in een omgeving als deze van extra belang omdat door de vele watergangen de uitwijkruimte naar een naastgelegen straat zeer beperkt is. In paragraaf 3.3 wordt uitgebreid ingegaan op de gehanteerde parkeernormen.

Voor de bepaling van de benodigde parkeercapaciteit voor personenauto's hanteert de gemeente de volgende aan de CROW richtlijnen ontleende normen:

  • duur & zeer duur: 2,2 pp/woning, waarvan 2 pp op eigen terrein
  • middelduur: 1,9 pp/woning, waarvan 1 pp op eigen terrein
  • goedkoop: 1,6 pp/woning

Daarnaast wordt voor bezoekersparkeren 0,3 pp/woning gehanteerd.

Voor onderhavig plangebied is geen strikte scheiding in goedkope, middeldure of dure woningen. Daarom is overeengekomen een gemiddelde parkeernorm van 1,9 te hanteren.

Deelgebied 2a omvat 19 woningen, waarmee er (met een parkeernorm van 1,9 pp/woning) 36,1 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook zijn er nog 5,7 parkeerplaatsen nodig voor bezoekers. In het inrichtingsplan zijn er 15 parkeerplaatsen in de openbare ruimte (mandelig gebied) gerealiseerd en 25 op eigen terrein. Aan de Parklaan zijn de benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig.

Deelgebied 2b omvat 15 woningen, waardoor er 28,5 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook zijn er nog 4,5 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig. In dit deelgebied worden in de openbare ruimte (mandelig gebied) 18 parkeerplaatsen gerealiseerd en op eigen erf 12. Daarnaast zijn er nog 3 parkeerplaatsen benodigd van de langsparkeerstrook aan de Parklaan. Deze zijn ook al aanwezig.

Bijgevoegde tabel geeft de gehanteerde parkeerbalans weer.

  Fase 2a   Fase 2b  
Aantal woningen   19   15  
Aantal benodigde pp in plangebied (norm 1,9 pp/woning   36,1   28,5  
Aantal benodigde pp voor bezoekers (norm 0,3 pp/woning)   5,7   4,5  
Totaal aantal benodigde pp   41,8   33,0  
Totaal aantal pp aanwezig in ontwerp plangebied   40   30  
Totaal benodigd langs Parklaan en/of op eigen terrein   1,8   3,0  

Tabel: parkeerbalans Parklaan Oost fase 2a en 2b

Water

Water is in een veengebied als Boskoop een onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouw. Voor het ontwerp is de huidige waterstructuur als uitgangspunt gehanteerd. Waar mogelijk is die in takt gebleven. Dit maakt het gebied tot een aantrekkelijk woongebied en is in het kader van het waterbeleid, zie paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan, ook gewenst. Verder is er extra water toegevoegd buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, om zo de toename aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie te compenseren. Zie voor verdere informatie over deze compenstatie ook paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan.

2.2 Het plan in relatie tot de omgeving

De Parklaan vormt vanaf de Zijde tot aan Laag Boskoop een langgerekte laan waarmee het typische oorspronkelijke slagenlandschap wordt benadrukt. De bebouwing is sterk noord-zuid gericht en is karakteristiek de richting van het landschap in de omgeving. Het vele water komt ook in de inrichting van het plangebied terug.

Het plangebied is jarenlang in gebruik geweest als een bedrijventerrein, met verschillende bedrijfstypen. In de loop van de jaren is het gebied sterk vervallen. Inmiddels is een groot deel van de gebouwen langs de Parklaan gerealiseerd en is de uitstraling sterk verbeterd. Met de ontwikkeling van het plangebied als één van de laatste onderdelen ontstaat een fraai woon- en voorzieningengebied, centraal gelegen in Boskoop en voorzien van een goede ontsluiting.

2.3 Beleid in relatie tot dit plan

Provinciaal beleid

Visie op Zuid-Holland - Verordening Ruimte

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). De Visie op Zuid-Holland is in juli 2010 in de plaats gekomen van de 4 streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De Verordening Ruimte is vastgesteld 2 juli 2010 en geeft regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het is daarom een belangrijk toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Sinds 2010 zijn een aantal herzieningen en reparaties uitgevoerd aan dit beleidsstuk. De volgende (voor het plangebied van belang zijnde) besluiten zijn verwerkt:

  • Eerste Herziening, vastgesteld door Provinciale Staten op 23 februari 2011
  • Actualisering 2011, vastgesteld door Provinciale Staten op 29 februari 2012
  • Actualisering 2012, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 januari 2013
  • Herziening Herijking EHS, vastgesteld door Provinciale Staten op 11 december 2013

De provinciale belangen van Zuid-Holland zijn:

  • 1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel; behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid.
  • 2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie; verbeteren van de waterveiligheid, een robuust en veerkrachtig watersysteem, duurzame energievoorziening.
  • 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020; versterken van het stedelijk netwerk, optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters, verbeteren van interne en externe bereikbaarheid, voldoende aanbod in verschillende woonmilieus, voorzien in een gezonde leefomgeving.
  • 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen, behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling, realiseren van een complete ecologische hoofdstructuur.
  • 5. Stad en land verbonden; versterken van de recreatieve functie en het landschappelijk netwerk.

Aangezien het sturen op verstedelijking van groot provinciaal belang is, gelden voor geheel Zuid-Holland bebouwingscontouren. Het plangebeid valt binnen deze bebouwingscontouren, zodat hierbinnen ('inbreidingslocaties') een grote mate van vrijheid is om woningbouw en andere stedelijke functies te realiseren. Met het voornemen om binnen de kern een transformatie te realiseren, geeft de gemeente invulling aan het door de provincie gewenste ruimtelijke beleid om zoveel als mogelijk de stedelijke ambities ten aanzien van woningbouw en overige stedelijke functies te realiseren op inbreidingslocaties binnen de kernen.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met provinciaal beleid of provinciale belangen.

Ontwerpvisie Ruimte en Mobiliteit: Ontwerpverordening Ruimte 2014

Gedeputeerde Staten stellen vast dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven verandert als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar woningen en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering.

Om al deze redenen is een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De documenten vervangen de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan.

De provincie wil het de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Daarom heeft de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening Ruimte. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
  • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
  • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit zoals uitgewerkt in het Programma ruimte, en
  • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Conclusie

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is in 2010 reeds het bestemmingsplan Parklaan Oost 1 vastgesteld. Inmiddels is voor een deel van het plangebied het stedenbouwkundig plan gewijzigd. Dit mede vanwege de flink gewijzigde marktomstandigheden. De woningbouwlocatie is echter al jarenlang beoogd als bouwlocatie, het woningprogramma voorziet in een behoefte en is regionaal afgestemd. De locatie ligt binnen het bestaand dorpsgebied van Boskoop. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en staat het (nog vast te stellen) provinciaal beleid uitvoering van het initiatief niet in de weg.

Gemeentelijk beleid

Structuurplan Boskoop

Ontwikkeling van dit gebied tot woonwijk is al lange tijd voorzien. Het gemeentelijke Structuurplan gaat daar ook op in. Op de site van de gemeente Boskoop is dit Structuurplan terug te vinden. Daar dat een algemeen document is en niet specifiek voor dit bestemmingsplan is opgesteld is het niet als bijlage bij dit plan opgenomen. Onderstaande afbeelding is afkomstig uit dat Structuurplan. De gele locaties zijn beoogde ontwikkelingslocaties waarbij locatie 'b' het plangebied is uit voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0007.png"

Het Structuurplan gaat ook in op het landelijke en provinciale beleid en is geheel in lijn daarmee. Een toets aan dat hogere beleid is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.

De woningen die worden gebouwd moeten goed passen bij de vraag in de woningmarkt. Het plan biedt een mix aan goedkopere en middeldure woningen omdat daar het meest behoefte aan is.

Conclusie

Het plan past binnen de beleidskaders van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

3.1 Milieu

3.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor dit plan zijn in het kader van het vigerende bestemmingsplan Parklaan Oost 1 verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van uitgevoerde onderzoeken waren er destijds geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormden ten aanzien van de beoogde woningbouw op de locatie. Aangezien de bestaande situatie in de tussentijd qua bodem niet veranderd is, kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Dit plan omvat minder dan 1.500 huizen en is daarmee een NIBM-project. Hierdoor is lucht verder niet van invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor het plangebied zijn wegverkeerslawaai en spoorweglawaai van belang. Daarom is onderzoek verricht naar deze geluidsbronnen in het kader van de beoogde woningbouw. Het onderzoek is daarom als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen, de conclusie is als volgt:

Wegverkeer

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van Laag Boskoop boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Deze bedraagt ten hoogste 52 dB. Er is geen hogere grenswaarde voor dit plan noodzakelijk. Er is namelijk eerder voor het bestemmingsplan Parklaan Oost een hogere waarde vastgesteld van 52 dB voor 6 woningen.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Parklaan bedraagt ten hoogste 61 dB.

De gevelwering van de nieuw te bouwen woningen dient in analogie met woningen waarbij een hogere waarde wordt vastgesteld te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting. Een door derden uit te voeren akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden.

De geluidsbelasting als gevolg van de planontwikkeling op de bestaande woningen aan de Parklaan en Laag Boskoop neemt met ten hoogste 1 dB toe. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen zal met de komst van het bouwplan niet significant verslechterd worden. De verhoging wordt daarmee aanvaardbaar geacht.

Railverkeer

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Gouda onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ligt. Er is derhalve voor dit geluidsaspect geen hogere grenswaardenprocedure noodzakelijk.

Conclusie

Gezien de hiervoor beschreven resultaten wordt onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van geluid.

3.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De Milieudienst heeft ten behoeve van de ontwikkeling van het Parklaangebied tot (gemengd) woongebied een in 2007 een integraal advies uitgebracht over de milieuhygiënische haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling . Hierbij is ook aandacht besteed aan aanwezige functies in en om het gebied en de daarbij behorende richtafstanden. Geconcludeerd wordt dat de hindercontouren, zoals die zijn opgesteld, geen belemmering vormen voor de geplande woningbouw in het gebied Parklaan. Inmiddels is aan het grootste deel van de beoogde transformatie van het Parklaangebied uitvoering gegeven en is de situatie in het Parklaangebied ten opzichte van het integrale advies van de Milieudienst gewijzigd. In en buiten het Parklaangebied zijn in de huidige situatie geen bedrijven meer gevestigd die voor wat betreft de richtafstanden van de VNG-brochure van invloed kunnen zijn op de woningbouw.

Onderhavig bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

3.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.BPL13054HBD-VA01_0008.png"  
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied  

Ten behoeve van de ontwikkeling rondom Parklaan is door de Milieudienst Midden Holland reeds onderzoek verricht naar de externe veiligheid. De Milieudienst concludeert in haar advies dat in de directe omgeving van het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Over de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn worden wel goederen, maar geen gevaarlijke stoffen vervoerd. In het omliggende gebied zijn enkele EV-relevante bedrijven aanwezig. De PR-contouren (Plaatsgebonden Risico) van deze bedrijven overlappen het plangebied niet.

Direct ten westen van de spoorlijn Gouda - Alphen aan de Rijn is een hogedrukgasleiding W517 met een diameter van 12 inch en een druk van 20-50 Bar gelegen. Conform de Circulaire Buisleidingen 1984 geldt hiervoor een toetsingsafstand van 30 meter. Binnen deze zone kan niet zonder meer gebouwd worden. Het plangebied ligt ruim verder dan 30 meter van deze leiding en is daarmee geprojecteerd buiten de zone die voor de leiding in acht moeten worden genomen.

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). De kans om dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met een gevaarlijke stof is vastgesteld op maximaal 1 op de miljoen (10-6) per jaar. Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel te komen tot een uniform beschermingsniveau voor de individuele burger. Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd. Door de Gasunie is berekend dat bij de aardgasleiding geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 ontstaat ter hoogte van de het plangebied "Parklaan Oost 1". Het basisbeschermingsniveau voor de individuele burger tegen de aanwezige risico's is voldoende op basis van de genomen veiligheidsmaatregelen aan de aardgasleidingen (inherente veiligheid). Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Voor de gasleiding is door de Gasunie naast een PR-contour ook een GR-contour (Groepsrisico) bepaald. Deze risicoberekening beperkt zich niet tot het plangebied, maar strekt zich uit over het hele tracé binnen de gemeentegrenzen van Boskoop. Uit deze risicoberekening blijkt, zoals omschreven in de notitie Gasleiding Boskoop van de Gemeente Boskoop, dat in zowel de huidige als in de toekomstige situatie, de oriëntatiewaarde nergens wordt overschreden.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen in Boskoop langs gastransportleidingen is er in onderlinge samenwerking tussen de gemeente, regionale en lokale brandweer en milieudienst een verantwoordingsnotitie opgesteld voor het groepsrisico. Deze algemene notitie is vastgesteld in november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Boskoop.

Specifiek voor het bestemmingsplan Parklaan Oost 1 is op 5 oktober 2010 een aanvullende verantwoordingsnotitie opgesteld. De notitie gaat in op de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling (meer personen nabij een risicobron), worden geaccepteerd en indien noodzakelijk, welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. In deze afweging komen daarvoor de volgende aspecten aan de orde:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot risicovermindering;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

In deze verantwoording komen eerst de ruimtelijke ontwikkeling, dan het onderzoek naar de risicobronnen, het plaatsgebonden en groepsrisico en vervolgens de maatregelen ter beperking van groepsrisico aan de orde. De verantwoordingsnotitie is als bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.

Gezien de uitkomsten van de onderzoeken kan gesteld worden dat het initiatief op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar is.

3.1.6 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.

Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.

Het uitvoeren van een m.e.r. is ook toegestaan zonder dat de m.e.r. plicht op het initiatief van toepassing is, bijvoorbeeld als er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit die wel genoemd wordt in het Besluit m.e.r., maar waarbij de drempelwaarden niet worden overschreden. Dit heet de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een m.e.r. mag ook worden uitgevoerd als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het ontwikkelen van een woonwijk van maximaal 34 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 als genoemd onder D 11.2 van het besluit m.e.r. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig.

3.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Het is noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken. Verder wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd zodat het vuilwater gescheiden blijft van dat schone water.

Belangrijk principe bij de ontwikkeling van een woonwijk is dat een maximale hoeveelheid oppervlaktewater wordt aangelegd. Dit omdat door de verharding door wegen en woningen het regenwater versneld op het oppervlaktewater wordt geloosd. De vuistregel van het Hoogheemraadschap houdt in dat 15% van de extra verharding moet worden gecompenseerd door het graven van nieuw oppervlaktewater.

In het kader van het bestemmingsplan Parklaan Oost 1 is aan het Hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van de Watertoets advies gevraagd. Destijds is al bepaald dat er, naast het realiseren van oppervlaktewater in het plangebied, ook in het project Torenpad-Oost voorzien wordt in extra compensatie. In onderhavig bestemmingsplan wordt dit eveneens op deze wijze georganiseerd. Vanwege de gewijzigde opzet van het stedenbouwkundig plan zijn de compensatiemaatregelen opnieuw besproken en is een nieuwe waterbalans opgesteld. Mede naar aanleiding van het vooroverleg en een ingediende zienswijze van het Hoogheemraadschap is deze waterbalans gewijzigd. Deze door het Hoogheemraadschap akkoord bevonden waterbalans is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de eisen gesteld met betrekking tot de watercompensatie. De waterbalans dient als onderlegger voor de te verlenen watervergunning.

Omdat in en langs het plangebied een primaire watergang loopt is ter bescherming van deze watergang een zone van 5 meter langs deze watergang opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming. Hierbinnen is bouwen niet toegestaan voordat de waterbeheerder hiermee heeft ingestemd.

Gezien de aard en de grootte van de treffen maatregelen wordt het initiatief uitvoerbaar geacht op het gebied van water.

3.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In hoofdstuk 2 (Beschrijving van het plan) is al het een en ander beschreven over de ontsluiting. Ten opzichte van het vigerend plan neemt het aantal woningen in geringe mate toe. De Parklaan (die weer aansluit op de Laag Boskoop aan de noordzijde en de Zijde aan de zuidkant) biedt voldoende capaciteit om deze uitbreiding en de realisatie van de nieuwe woonbuurt op te vangen.

Van groot belang voor een goed functionerende woonwijk als deze is voldoende parkeerruimte. Dat is in een omgeving als deze van extra belang omdat door de vele watergangen de uitwijkruimte naar een naastgelegen straat zeer beperkt is.

Voor de bepaling van de benodigde parkeercapaciteit voor personenauto's hanteert de gemeente de volgende aan de CROW richtlijnen ontleende normen:

  • duur & zeer duur: 2,2 pp/woning, waarvan 2 pp op eigen terrein
  • middelduur: 1,9 pp/woning, waarvan 1 pp op eigen terrein
  • goedkoop: 1,6 pp/woning

Daarnaast wordt voor bezoekersparkeren 0,3 pp/woning gehanteerd.

Voor onderhavig plangebied is geen strikte scheiding in goedkope, middeldure of dure woningen. Daarom is overeengekomen een gemiddelde parkeernorm van 1,9 te hanteren.

Deelgebied 2a omvat 19 woningen, waarmee er (met een parkeernorm van 1,9 pp/woning) 36,1 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook zijn er nog 5,7 parkeerplaatsen nodig voor bezoekers. In het inrichtingsplan zijn er 15 parkeerplaatsen in de openbare ruimte (mandelig gebied) gerealiseerd en 25 op eigen terrein. Aan de Parklaan zijn de benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig.

Deelgebied 2b omvat 15 woningen, waardoor er 28,5 parkeerplaatsen nodig zijn. Ook zijn er nog 4,5 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig. In dit deelgebied worden in de openbare ruimte (mandelig gebied) 18 parkeerplaatsen gerealiseerd en op eigen erf 12. Daarnaast zijn er nog 3 parkeerplaatsen benodigd van de langsparkeerstrook aan de Parklaan. Deze zijn ook al aanwezig.

Bijgevoegde tabel geeft de gehanteerde parkeerbalans weer.

  Fase 2a   Fase 2b  
Aantal woningen   19   15  
Aantal benodigde pp in plangebied (norm 1,9 pp/woning   36,1   28,5  
Aantal benodigde pp voor bezoekers (norm 0,3 pp/woning)   5,7   4,5  
Totaal aantal benodigde pp   41,8   33,0  
Totaal aantal pp aanwezig in ontwerp plangebied   40   30  
Totaal benodigd langs Parklaan en/of op eigen terrein   1,8   3,0  

Tabel: parkeerbalans Parklaan Oost fase 2a en 2b

Het bestemmingsplan wordt hiermee uitvoerbaar geacht op het gebied van verkeer.

3.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. Wel bevindt de gemeente Boskoop zich in een Nationaal Landschap, te weten het Groene Hart. Dit betekent dat de bouw moet plaatsvinden binnen de grenzen van de bebouwde kom. In onderhavig plan is dit het geval.

Om te onderzoeken of er zich in het plangebied (leefgebieden van) beschermde soorten bevinden, is een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat er zich in het plangebied geen (leefgebieden van) beschermde diersoorten of vaatplanten zijn aangetroffen. Voor de soorten Ringslang en Rugstreeppad is een ontheffing aangevraagd, hier kon de aanwezigheid niet met zekerheid voor worden vastgesteld. Wel dient voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht, die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt, in acht te worden genomen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.5 Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Het nieuwe plan voor Parklaan Oost doet recht aan de historische landschapsstructuur van Boskoop. Waterpartijen vormen het kenmerk van het plan en ook is de bebouwing zo gesitueerd dat dit recht doet aan het slagenlandschap. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het gebied aanwezig die verdwijnen door de nieuwbouw.

In het kader van bestemmingsplan Parklaan Oost 1 is er in 2006 een deskresearch uitgevoerd naar de mogelijkheid om archeologische vindplaatsen aan te treffen op de locatie. Vervolgens is op enkele locaties waar dit mogelijk was karterend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Destijds hebben de boringen geen aanleiding gegeven tot nader archeologisch onderzoek. Voor wat betreft het aspect archeologie volstaat daarom het reeds verrichte archeologische onderzoek voor het realiseren van het onderhavige deelplan. Eventuele vondsten van archeologische betekenis moeten worden gemeld bij de gemeente als bevoegd gezag.

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

3.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een exploitaitieovereenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Een exploitatieplan hoeft dus niet te worden vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de verbeelding is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij die bestemming. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen (andere) functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode, etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.

Hoofdstukopbouw van de planregels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een stelsel van omgevingsvergunning(en) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit dat zelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen ten behoeve van het bouwen van de woningen met bijhorende achtertuinen. Bij het Wonen horen ook aan huis verbonden beroepen;
  • Tuin waarbij de functie voor de voortuin bij woningen wordt neergelegd met daarbij bouwwerken zoals erfafscheidingen en erkers;
  • Verkeer waarbij de mogelijkheid wordt geboden om wegen aan te leggen voor auto's als ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen met bijhorend groen;
  • Water waarbij waterpartijen, oevers, bruggen en bijhorende bouwwerken wordt mogelijk gemaakt;
  • Waterstaat - Waterlopen (dubbelbestemming) waarbij de oevers van de waterpartijen beschermd worden middels een beschermingszone.

Dit plan kent de volgende bijzonderheden:

  • 1. Enige uitvoeringsflexibiliteit bij de woningbouw.
    Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht plan. Dat houdt in dat gronden worden bestemd met als doel om een nieuwe functie, met bijhorende infrastructuur en gebouwen, mogelijk te maken. Voor een flink deel is bekend wat voor gebouwen waar komen. En die bouwmassa ligt dan ook voor een flink deel vast in dit plan. Maar er is toch enige ruimte voor creativiteit bij de uitvoering van het plan. Voor de meeste plekken is daarom het woningtype niet bepaald, maar wel het maximale aantal.
  • 2. De oriëntatie van de woningen langs het water kan zowel gericht zijn op het water als op de voorliggende straat. De regels bieden hiervoor de vrijheid. Wel is de bestemming Tuin opgenomen om zo aan de straatzijde een bebouwingsvrije strook op te nemen.
  • 3. Een deel van het talud langs de waterlopen wordt uitgegeven en heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Wonen. Middels de opgenomen dubbelbestemming Waterstaat – Waterlopen is dit talud afdoende beschermd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Onderhavig bestemmingsplan is slechts licht gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het plan is gepubliceerd in de Gouwe koerier, op de website van Boskoop en in de Staatscourant. Daarnaast is er op 10 december 2013 voor omwonenden een informatieavond georganiseerd om het gewijzigde stedenbouwkundig plan voor te leggen. Naar aanleiding van de publicatie de informatieavond en de ter inzagelegging zijn er enkele inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties hebben geleid tot enkele wijzigingen aan het bestemmingsplan. De nota met de inspraakreacties is als bijlage toegevoegd.

Overleg

Het wettelijk vooroverleg heeft in afgeslankte vorm plaatsgevonden. Naar aanleiding van het overleg met het Hoogheemraadschap Rijnland is de waterparagraaf gewijzigd. Ook heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. Gezien de marginale aanpassing ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is een vooroverleg met de provincie niet nodig, zij kan tijdens de ontwerpfase alsnog een zienswijze indienen (hiervan is geen gebruik gemaakt).

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

Op het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn enkele zienswijzen ingediend. In het vaststellingsbesluit, dat bij dit bestemmingsplan in te zien is, wordt verslag gedaan van de zienswijzen als ook van de mogelijke wijzigingen die bij vaststelling zijn doorgevoerd.

Hoofdstuk 6 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan. De milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 3 betrokken. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In hoofdstuk 5 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.

Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Door uitvoering van dit bestemmingsplan wordt een stuk braakliggende grond waar voorheen een kwekerij was gevestigd omgebouwd tot een woonwijk. Dit is gewenst. De voorliggende herziening betreft een marginale wijziging op het onherroepelijke bestemmingsplan Parklaan Oost 1.