2.2.1 Visie op Zuid-Holland
In
verband met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening hebben Provinciale
Staten van Zuid-Holland voor de hele provincie een integrale
Structuurvisie, genaamd Visie op Zuid-Holland, vastgesteld. Deze komt
in de plaats van de bestaande streekplannen. In deze visie beschrijft
de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de
ruimtelijke ontwikkeling tot 2040.
In
de Structuurvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de
provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte.
Met de Structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland,
met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in
Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen
handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de
visie 2020 zich nadrukkelijk ook op het beschermen en ontwikkelen van
ruimtelijke kwaliteiten. Functie en kwaliteit staan niet los van
elkaar.
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in
bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van
het bebouwde gebied behouden en versterkt. Op de kaart zijn het
stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland
omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de
bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De
bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk
gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al
mee heeft ingestemd. Het plangebied ligt buiten de bebouwingscontour.
Ook
de instrumenten die de provincie inzet, komen in de Structuurvisie aan
de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s
en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt
op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te
geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de
nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat
moet.’
Greenport Boskoop
Het
plangebied maakt onderdeel uit van de Greenport Boskoop. In de
structuurvisie is over de Greenport het volgende opgenomen (citaat,
bladzijden 53 en 54).
Binnen de
greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling en wordt de
handelsfunctie nog sterker. Een deel van de bedrijven gaat over van
vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose)
pot- en containerteelt. De greenport Boskoop heeft in het teeltgebied
al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van
oppervlaktewater en zoetwatertekort. Terwijl er voor sierteelt juist
een grote vraag is naar schoon en zoet water. Beide aspecten zijn mede
aanleiding voor de herstructurering die in gang moet worden gezet.
Nieuw te ontwikkelen sier- en boomteeltlocaties (volle grondteelt en
pot- en containerteelt) en bestaande te herstructureren sier- en
boomteeltlocaties moeten voldoen aan de randvoorwaarden van het
Provinciaal Waterplan. Dit betekent onder meer dat, wanneer voor het
waterbeheer ruimtevragende voorzieningen nodig zijn, deze binnen de
greenport gerealiseerd moeten worden. Daarnaast gaat het ook om een
betere ontsluiting van het gebied; de aanleg van een westelijke randweg
is daarbij belangrijk. Met de herstructurering wordt gestreefd naar een
aantrekkelijk werklandschap waarbinnen het internationaal belang van
deze greenport zich verder duurzaam kan ontwikkelen en verrommeling van
het landschap wordt tegengaan. In het oude al karakteristieke
teeltgebied wordt ingezet op de hoogwaardige gespecialiseerde
productie.
De greenport Boskoop clustert handel en logistiek steeds meer op het
westelijke deel van de greenport. (......) Daarmee kan tevens inhoud
gegeven worden aan de landschappelijke opwaardering van de greenport.
Met name door in het oorspronkelijk al karakteristieke landschap het
accent meer dan nu te leggen op hoogwaardige en duurzame open
grondteelt in een aantrekkelijke omgeving.
Landbouw
Als
uitwerking van één van de hoofdopgaven is aangegeven dat
de landbouw een belangrijke sector is in de Zuid-Hollandse economie.
Voor grote delen van het Groene Hart is het de drager van
landschappelijke kwaliteit. Om te kunnen inspelen op de verbinding
stad-land is het voor agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk
om (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten,
educatie en zorg aan te bieden.
Versterken recreatieve functie
Bij
het provinciaal belang 'Versterken recreatieve functie en
groenstructuur' heeft de provincie ambities geformuleerd over onder
andere het stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte
(verbrede) landbouw en het versterken van culturele en toeristische
voorzieningen. Samenvattend is het hoofddoel van dit provinciaal belang
het verbeteren van de relatie tussen stad en land in zowel ruimtelijk,
recreatief als economisch opzicht.
De
functiekaart geeft de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies weer
die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als
ruimtelijke beleid tot 2020. Op de functiekaart van de Structuurvisie
is het plangebied gelegen in het boomteeltconcentratiegebied van de
Greenport Boskoop. Het gebied is aangeduid als 'Agrarisch landschap -
boom- en sierteelt'. (figuur 4).
Terwijl
de functiekaart stuurt op 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart op
het 'waar en hoe'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste
kwaliteiten benoemd op een globale regionale schaal. Op de
kwaliteitskaart is dat voor het plangebied 'Sierteelt veenlandschap'.
(figuur 5).
Gelet
op het beperkte aantal locaties in Zuid-Holland waar boom- en
sierteeltgebied mogelijk is en de aanwezige ruimtelijke kwaliteit, is
het wenselijk om daar slechts extensieve ontwikkelingen toe te staan.
Dit betekent dat zorgwoningen, recreatiewoningen en bedrijfswoningen
slechts bij hoge uitzondering mogelijk zijn.
In
verband hiermede hebben burgemeester en wethouders een
ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening
Ruimte ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling
met betrekking tot de zorgvoorzieningen, de recreatieverblijven en de
bedrijfswoningen, omdat hier sprake is van een uniek integraal planconcept,
waarin de aanwezige functies (sortimentstuin, zorg, onderzoek, educatie
en verblijfsrecreatie) elkaar versterken en ondersteunen.
Conclusie
In
de provinciale Structuurvisie wordt het (inter)nationale belang van het
boomteeltgebied rond Boskoop onderkend. Daarnaast worden ambities
geformuleerd over onder andere het stimuleren van duurzame, op de
stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw en het versterken van
culturele en toeristische voorzieningen. Het verbeteren van de relatie
tussen stad en land in zowel ruimtelijk, recreatief als economisch
opzicht is een hoofddoel van provinciaal belang. De voorgestane
planontwikkeling levert hieraan een belangrijke bijdrage in het
boomteeltconcentratiegebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
In de Provinciale
'Verordening Ruimte' zijn regels gesteld over de inhoud van
bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van
bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een
beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen
dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid.
Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is
opgenomen in de provinciale Structuurvisie en het bijbehorende
uitvoeringsplan.
Op grond van
artikel 2, lid 1 van de Verordening Ruimte dienen bestemmingsplannen
voor gronden buiten de bebouwingscontouren nieuwvestiging van
stedelijke functies uit te sluiten. Bestemmingsplannen voor gronden
gelegen binnen het concentratiegebied voor de boom- en sierteelt
bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom-
en sierteeltbedrijven maximaal 1/3 van het bedrijfsoppervlak mag worden
gebruikt voor kassen (artikel 4, lid 4 van de Verordening).
De verordening
bevat verder nog voorwaarden voor het toestaan van nevenactiviteiten
bij agrarisch bedrijf (bijvoorbeeld minicamping, zorg, etc.),
regelingen ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur en ten aanzien
van de Nationale Landschappen, waaronder het Groene Hart. In artikel 4,
lid 7 van de Verordening is hierover het volgende opgenomen (citaat):
Bestemmingsplannen
voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour (zoals aangegeven op
kaart 1) kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij
agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden,
bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde
voorzieningen. Dit onder de volgende voorwaarden:
- het
oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de
nevenactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch
bouwperceel;
- de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf;
- er mogen
geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van de omliggende
agrarische bedrijven worden veroorzaakt én
- de nevenactiviteit mag de verkeersafwikkeling niet onevenredig belasten.
De bestaande
bedrijfs- en sierteeltactiviteiten in het plangebied zijn in
overeenstemming met het bepaalde in de Verordening Ruimte. Strikt
genomen passen de zorgvoorzieningen, de recreatieverblijven en de
bedrijfswoningen niet binnen voornoemde bepalingen. Sprake is evenwel
van een uniek
integraal planconcept, waarin de aanwezige functies
(sortimentstuin, zorg, onderzoek, educatie en verblijfsrecreatie)
elkaar versterken en ondersteunen.
In verband
hiermede hebben burgemeester en wethouders een ontheffingsaanvraag op
grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening Ruimte ingediend voor de
toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling.
Conclusie
In de Verordening
Ruimte zijn mogelijkheden opgenomen om in het agrarisch gebied
recreatieverblijven, horeca en zorg te ontwikkelen. De
sierteeltontwikkelingen en bestaande bedrijfsactiviteiten zijn hiermee
in overeenstemming. Zorgvoorzieningen, recreatieverblijven en
bedrijfswoningen zijn slechts bij hoge uitzondering mogelijk als de
noodzaak van voornoemde voorzieningen kan worden aangetoond. Het
planconcept is van dien aard dat de verschillende onderdelen in elkaar
grijpen. Een ontvlechting van onderdelen maakt een integrale
haalbaarheid niet langer mogelijk. Mitsdien is strikte toepassing van
de betreffende bepalingen niet in verhouding staat tot het belang dat
is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling. In verband hiermede is een
ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening
Ruimte bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ingediend voor de
toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling, omdat deze
agro-gerelateerde voorzieningen van meerwaarde is om de functie van
Greenport economisch te behouden en te versterken.
Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland hebben op 17 december 2013 ontheffing afgegeven
en aangegeven dat het voornemen voldoet aan de voorwaarden van artikel
21 lid 1 van de Verordening Ruimte. De Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland concludeert als volgt(citaat):
De beoogde
herontwikkeling van de voormalige proeftuin bevat veel aspecten die
bijdragen aan speerpunten in het provinciaal beleid. Het initiatief om
24 woonzorgeenheden en (maximaal) 21 verblijven voor handelaren uit de
boom- en sierteeltsector te realiseren staat niet op zich, maar draagt
bij aan het voortbestaan van de sortimentstuin, het educatieve centrum
en de recreatieve mogelijkheden in het gebied. De Greenport Boskoop kan
daarvan profiteren. Er is daarmee voldoende sprake van bijzondere
omstandigheden. Verder is gebleken dat het initiatief geen onevenredige
schade toebrengt aan de provinciale belangen op de functie- en de
kwaliteitskaart. Het plan houdt voldoende rekening met de aanwezige
landschappelijke kwaliteiten.
|
De ontheffing en het ontheffingsverzoek, inclusief alle bijlagen, zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
2.2.4 Regioprofielen cultuurhistorie Zuid-Holland
Om
cultuurhistorische waarden binnen de provincie te behouden of in te
passen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de provincie als
uitwerking van de provinciale Structuurvisie zogenoemde Regioprofielen
Cultuurhistorie opgesteld. De regioprofielen zijn een aanscherping van
het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.
Ze bevatten, naast gebiedsspecifieke richtlijnen, ook een korte
beschrijving van cultuurhistorische kenmerken, waarden en
ontstaansgeschiedenis per gebied. De provincie verwacht dat in
bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met wat is opgenomen in de
regioprofielen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan
Buitengebied, waarvan deze locatie onderdeel uitmaakt, is het
regioprofiel Boskoop/ Reeuwijk-Dorp van toepassing. In dit door
Gedeputeerde Staten op 20 april 2010 vastgestelde regioprofiel zijn de
boomkwekersenclave Boskoop, de droogmakerijen Tempel en Middelburg, de
veenweidepolder De Wijk, diverse polderlinten in het boomkwekerscentrum
en het dijklint langs de Gouwe aangewezen als waardevol.
Boomkwekerijenclave Boskoop
Voor
de boomkwekerijenclave Boskoop geldt de richtlijn 'continuïteit
van karakter'. Dit betekent voor dit (plan)gebied het:
- behouden en
versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze
ruimtelijke eenheid: brede kavel- en dwarssloten, smalle kavels,
oriëntatie van de kavels, houtakkers, monumentale bebouwing langs
de linten, kwekerijen;
- herkenbaar houden van de middeleeuwse onderlegger van cope-ontginningen.
Droogmakerijen Tempel en Middelburg
Aan
de oostkant van Boskoop ligt een open polderlandschap van twee
droogmakerijen die opvallen door het verschil in hoogte (ze liggen
ongeveer 4 m lager dan het omliggende bovenland). De richtlijn
'continuïteit van karakter' betekent voor dit plangebied (dat
grenst aan de polder Tempel) het:
- koesteren van de heldere begrenzing (polderdijken) van de droogmakerijen;
- zichtbaar houden van het contrast in hoogteverschil met het omliggende veenweidegebied en het boomkwekergebied bij Boskoop.
Veenweidepolders Reeuwijk en De Wijk
Veenweidepolder
Reeuwijk heeft een herkenbaar radiaal verkavelingspatroon, gerelateerd
aan de halve maanvorm van de ontginningsbasis: het kronkelige lintdorp
Oud-Bodegraven. De richtlijn
continuïteit van karakter betekent voor dit gebied het:
- koesteren van de heldere begrenzing (polderdijken) van de polders;
- herkenbaar houden van het bestaande verkavelingspatroon van Middeleeuwse ontginningen.
Polderlinten
Onder
de polderlinten vallen onder andere Tempel, Middelburg en de
bebouwingslinten in het boomkwekerscentrum Boskoop (met uitzondering
van het lint ter weerszijden van de Gouwe). Op de kaart Kenmerken
Cultuurhistorie zijn de polderlinten aangegeven met een groene kleur.
De richtlijn
continuïteit van karakter betekent voor de polderlinten het:
- herkenbaar
houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het
bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek;
- vasthouden aan de, afhankelijk van het lint, ijle tot verspreide of dichte tot half open bebouwingsstructuur.
De Tempelpolder. Achter het aanwezige groen ligt Proeftuin van Holland. Rechts ligt de Spoelwijkerlaan.
Conclusie
De
herinrichting van het plangebied is zodanig gekozen dat rekening wordt
gehouden met het regioprofiel voor de boomkwekersenclave Boskoop en de
droogmakerijen. Dit komt in het bijzonder tot uiting in het graven van
nieuwe watergangen, die zo kenmerkend zijn voor het kwekersgebied. De
overgang tussen en sierteeltgebied en het veenweidegebied wordt niet
aangetast, omdat langs de randen geen grote nieuwe ontwikkelingen
plaatsvinden. Bij uitwerking van de planontwikkeling zal met voornoemde
uitgangspunten rekening worden gehouden.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Visie en Agenda Greenport regio Boskoop 'Bomen in beeld'
In
de nota Ruimte is de Regio Boskoop erkend als één van de
cruciale groene economieën van Nederland. Ze heeft in dat kader de
kwalificatie Greenport gekregen. In de nota Ruimte worden de direct
betrokken partijen uitgenodigd de visie achter het concept Greenport
verder uit te werken. De regio Boskoop heeft die handschoen in 2005
voortvarend opgepakt. Enerzijds als waardering voor deze erkenning,
maar anderzijds ook in het besef dat deze uitnodiging vraagt om
initiatief, leiderschap en om het nemen van verantwoordelijkheid.
Daartoe is begin 2005 door overheid en bedrijfsleven in de regio
Boskoop het Boomteeltpact3 gesloten en is een programma
uitgevoerd gericht op het ontwikkelen van een visie op de boomteelt en
als afgeleide hiervan een actieagenda. De twee hier relevant zijnde
projecten zijn a. recreatie en toerisme en b. kennis en innovatie. In
het rapport zijn de resultaten van deze programma’s beknopt
beschreven.
Recreatie en toerisme
Boskoop
is nog altijd de kern van de landelijke boomteelt productie, met een
mondiale positie en uitstraling. Ruim driekwart van de productie wordt
geëxporteerd. Ruim de helft van de bewoners is op enigerlei wijze
betrokken bij de boomteelt. Maar ook voor de boomteelt geldt dat steeds
beter moet worden ingespeeld op de wensen van de consument en burger,
zowel hier als in het buitenland. Een samenwerking tussen de recreatie-
en toerismesector en de boomteelt sector, bijvoorbeeld rondom bepaalde
gezamenlijke thema’s, kan voor beide sectoren voordeel opleveren.
Immers de consument beschikt over veel vrije tijd, heeft een toenemende
belangstelling voor buitenrecreatie en tuinieren. Boomteelt speelt
direct in op activiteiten in en om het huis (de tuin) en op
activiteiten buitenshuis (buitenrecreatie en groengebieden). De
mogelijkheden om de marktpositie van de boomteelt sector via recreatie
en toerisme verder te versterken zijn echter nog onderbenut. Deels
vanwege te weinig samenwerking (versnippering), te weinig
voorzieningen, marktgerichtheid en wellicht de wet van de remmende
voorsprong. Globaal genomen bestaan er drie mogelijkheden om hier
verbetering in aan te brengen:
Meer
bezoekers naar het Greenport gebied trekken; Boskoop heeft de potentie
om meer buitenrecreanten naar het gebied te halen vanuit de regio zelf,
vanuit de Randstad en ook uit de rest van Nederland. Daarnaast bestaan
er goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van het (internationale)
toerisme.
Met beide kan Boskoop haar product beter op de kaart te zetten;
- Betere
naamsbekendheid Greenport Boskoop in Nederland en elders in de wereld;
het boomteelt product kan in woon-, werk-, recreatie- en natuurgebieden
elders in Nederland en de wereld beter voor het voetlicht worden
gebracht;
- Greenport
Boskoop bij de mensen thuis brengen; door de vergrijzing, het toenemend
woningbezit, het toenemend aantal grondgebonden woningen en de
blijvende belangstelling voor life style neemt de belangstelling voor
"groen" toe: "Boskoop" aanwezig in elke tuin en op elk balkon.
Op de actieagenda staat ondermeer het ontwikkelen van een plan voor
bezoekers van de boomteelt. Hierbij is gedacht aan een kennis- en
tuincentrum (Proeftuin van Holland). Mogelijke functies van een
dergelijk Centrum zijn: kenniscentrum, bezoekerscentrum en
horecafunctie. Ook de ontwikkeling van een sortimentstuin wordt hierin
genoemd. Voorts staat de ontwikkeling van arrangementen in de Greenport
Regio Boskoop als agendapunt genoemd, waaronder de ontwikkeling van
één- en meerdaagse arrangementen voor een regionaal,
nationaal en internationaal publiek. Proeftuin van Holland geeft
invulling aan deze onderdelen van het actieprogramma visie en agenda
Greenport Regio Boskoop4.
Kennis en innovatie
Kennis en innovatie wordt gezien als één van de
kernpunten voor de Nederlandse economie in algemene zin, maar ook in de
Greenports, om daarmee een duurzame concurrentiepositie te kunnen
behouden en uitbouwen. Voor het geen fratsen toekomstbeeld is vooral
innovatie op het gebied van proces en markt essentieel. Bij het
liefhebber toekomstbeeld zijn er naast product- en marktinnovatie ook
nadrukkelijk kansen voor multi-channel innovatie. Voor het
toekomstbeeld van de burger in het groen is er vooral behoefte aan een
systeeminnovatie, met achterliggende procesinnovaties. Voor de
kennisontwikkeling is het van groot belang dat in het onderwijs de
"groene vingers" geborgd zijn, maar dat er ook meer aandacht komt voor
bedrijfskundige kennis voor de ondernemers van de toekomst. Andere
aandachtspunten zijn onder andere; verbetering van het imago,
competentieontwikkeling, internationale scope, faciliteren van
kenniskringen, bevorderen innovatief gedrag en het creëren van een
duidelijk aanspreekpunt voor kennis en innovatie. Voor het versterken
van de kennis en de innovatie wordt nadrukkelijk gekozen voor een
sterke interactie tussen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen en
voor vernieuwende onderwijsvormen. De Proeftuin van Holland levert
hieraan een belangrijke bijdrage met onder andere de aanwezigheid van
innovatiecentrum en een sortimentstuin.
Conclusie
De
planontwikkeling is een uitwerking van de ambities zoals deze zijn
vastgelegd in 'Bomen in beeld'. Zowel recreatie en toerisme als kennis
en innovatie worden mogelijk gemaakt in het plangebied.
2.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop
De
Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt
- heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden
en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen
voor de ontwikkeling van de Greenport.
De
Intergemeentelijke Structuurvisie is gemaakt om de ruimtelijke keuzes
in samenhang te kunnen bepalen. Kernbegrippen zijn: compactheid,
bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de
Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid
in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe
ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast
zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg
van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting
plaatsvinden.
De ambitie van de structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en
beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Een sterke Greenport
wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit
te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Duurzaamheid ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik:
bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave
structureel geregeld worden met duurzaam waterbeheer en voldoende
zoetwatervoorziening.
De Greenport moet beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die
aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die
manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en
het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt
vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de
voorgenomen infrastructurele verbeteringen.
Eén
van de mogelijkheden om het toeristisch-recreatief profiel te
versterken is Proeftuin van Holland. Deze vorm van beleefbaarheid heeft
tot doel kennis te maken met de boomsierteelt (het product,
productontwikkeling en de productie) en met de ruimtelijke uitstraling
van de boomsierteelt. Dit draagt bij aan het imago van de regio
Boskoop. Het voorliggende initiatief kan hiervoor een belangrijke
bijdrage leveren. In figuur 6 is de Visiekaart 2020 opgenomen. Het
plangebied heeft hierin de aanduiding 'visitekaartje Greenport Boskoop'.
Figuur 6: visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop (ontwerp).
Conclusie
Proeftuin
van Holland is in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport
Boskoop als één van de mogelijkheden opgenomen om het
toeristisch-recreatief profiel te versterken. Deze planontwikkeling is
dan ook in overeenstemming met dit beleidsdocument.
2.4 Gemeentelijkbeleid
In
dit hoofdstuk zal eerst aandacht worden besteed aan het Structuurplan,
In dit plan worden de door de gemeente gewenste ruimtelijke
ontwikkelingen voor de komende jaren vastgelegd. Hierna wordt kort
ingegaan de Rondweg Boskoop Oost, het beleidsdocument
Boskoop-Buitengebied (uitgangspunten voor het nieuw op te stellen
bestemmingsplan) en duurzaamheid.
2.4.1 Structuurplan Boskoop 2015
De
gemeenteraad van Boskoop heeft op 15 september 2005 het structuurplan
Boskoop 2015 vastgesteld met de aansprekende titel "Ondernemend in het
groen Vernieuwend in wonen". In dit plan wordt de toekomstige
ontwikkeling van de gemeente Boskoop tot 2015 aangegeven.
In het plan zijn vier speerpunten genoemd voor de ontwikkeling van Boskoop, te weten:
- het versterken van de boomteelt;
- vernieuwend bouwen voor de lokale vraag;
- het koesteren van de karakteristieken van Boskoop;
- het benutten van de strategische ligging.
Om de karakteristieken van Boskoop te behouden zijn de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedenbouwkundige plannen opgenomen:
- het behoud van het groene en kleinschalige karakter van Boskoop;
- inpassing van het open water en de slagenverkaveling in de woonwijken;
- doorzichten vanuit de woonwijken op de kwekerijen en
- beheersing van de kosten, die het gevolg zijn van de slappe veenbodem.
Figuur 7: Uitsnede plankaart Structuurplan Boskoop 2015. Het Plangebied is rood omcirkeld.
De visie op de
ontwikkeling is vertaald in projecten, die zijn opgenomen in een
uitvoeringsprogramma. Als facilitaire ontwikkeling worden onder andere
herontwikkelings-locaties genoemd. Voor de planontwikkeling en
–uitvoering, kan instrumentarium worden ingezet voor realisatie
van het structuurplan, zoals het bestemmingsplan en/of het starten van
bijzondere planologische ontheffingsprocedures.
De ligging op de
overgang van Randstad naar Groene Hart biedt potenties voor de
ontwikkeling van kleinschalige en extensieve recreatieve voorzieningen
en het organiseren van evenementen, zoals de 'tuindagen', waarbij
verschillende boomteeltbedrijven te bezoeken zijn. De
recreatiestructuur dient voorts te worden versterkt door het
completeren van aanwezige routestructuren. Onderhavige planontwikkeling
met een kleinschalige verblijfsrecreatie geeft aan dit uitgangspunt een
belangrijke impuls.
Conclusie
Het
structuurplan geeft een nauwkeurig uitgewerkte visie voor de korte
termijn en voor de middellange termijn om de functie van Greenport
economisch te behouden en te versterken. Proeftuin van Holland levert
een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de gemeentelijke
ambities om de recreatiestructuur te versterken. De kleinschalige
verblijfsrecreatie zorgt ervoor dat het sierteeltgebied nog beter op
'de kaart' wordt gezet.
2.4.2 Oostelijke rondweg Boskoop
In
het gebied tussen de Gouwe, de A12 en de Oude Rijn liggen veel
internationaal opererende boomkwekerijen. In de Nota Ruimte is dit
gebied als een Greenport van nationaal belang bestempeld. De gemeenten
Boskoop, Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen liggen in deze Greenpoort.
De boomkwekerijen genereren veel zwaar vrachtverkeer dat in de regio
veel opstoppingen en verkeersonveilige situaties oplevert. Om de
Greenport als regio te behouden en te versterken en om de
verkeersproblematiek op te lossen is een gebiedscommissie ingesteld om
Gedeputeerde Staten te adviseren in haar besluitvorming over de regio.
Het oplossen van de verkeersproblematiek is een van de voornaamste
opgave van de gebiedscommissie om de aangegeven ambities te bereiken.
De keuze voor het consensusalternatief is vastgelegd in het ontwerpplan
Infrastructuur Boskoop-Reeuwijk. Het ontwerpplan is door middel van
uitgebreid overleg en inspraak met omwonenden en belanghebbenden tot
stand gekomen. Het plan is uiteindelijk vastgesteld in juli 2005 door
de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
Mede
dankzij een financiële bijdrage van het bedrijfsleven en een
subsidie van het Rijk en de Provincie heeft de gemeente (als actieve
ontwikkeling uit de structuurvisie) de aanleg van de eerste fase van de
rondweg inmiddels gerealiseerd. Het gaat hierbij om het gedeelte van de
rotonde Halve Raak tot het Voshol. Realisatie van de tweede fase is
binnenkort voorzien, zijnde het gedeelte tussen de parallelle wijkweg
en Randenburg West. Deze weg zal ten noorden van de rioolwaterzuivering
Randenburg aansluiten op de Henegouwerweg (N207). Het tracé van
de nieuwe regionale infrastructuur is ten westen van het plangebied
geprojecteerd, zodat de ontsluiting naar Rijneveld zal worden
verbeterd. Figuur 8 toont een overzicht van de werkzaamheden rond de
N207. Punt 5 geeft de Oostelijke rondweg weer.
Conclusie
De
rondweg beoogt twee doelen: het verminderen van de verkeersdruk in de
kern van Boskoop en het versterken van de economische positie van de
Greenport Boskoop. Als actieve ontwikkeling in het structuurplan wordt
de realisering van een oostelijke rondweg benoemd. De bereikbaarheid
van Proeftuin van Holland wordt hierdoor verbeterd.
2.4.3 Bestemmingsplan Buitengebied
De
gemeenteraad heeft op 30 juni 2011 een nieuw bestemmingsplan voor het
buitengebied vastgesteld. In dit plan heeft het voorste gedeelte van
het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke
vorm van bedrijf - proeftuin'. Het achterste gedeelte heeft de
bestemming 'Agrarisch'. Voor het bestemmingsplan is op 27 juni 2013 de
1e actualisatie vastgesteld.
Neven- en vervolgfuncties
Om verschillende redenen zijn niet-agrarische en agrarisch
verwante nevenfuncties in de sector in trek; extra inkomensverwerving,
burgers laten kennismaken met het platteland en de agrarische sector,
gastheer willen zijn voor recreanten en toeristen zijn enkele van deze
argumenten. Een van de effecten van het toelaten van nevenfuncties kan
zijn dat het aantal bedrijfsbeëindigingen afneemt en het
agrarische karakter behouden blijft. Ook kunnen nevenfuncties de
recreatieve aantrekkelijkheid van het sierteeltgebied vergroten. In het
voorontwerpbestemmingsplan zijn daarom in het sierteeltgebied
nevenfuncties toegestaan die de ontwikkeling van de sierteeltbedrijven
niet in de weg. Hierbij moet worden gedacht aan recreatieve functies/
agrotoerisme, zoals kleinschalige horecagelegenheden/ dagrecreatie
(theeschenkerij, restaurant), bed & breakfast, recreatief
nachtverblijf rondleidingen op het agrarische bedrijf, alsmede
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, zoals agrarische verwante sociale
functie (zorgboerderij).
De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen zijn niet opgenomen in
het thans vigerende bestemmingsplan, omdat de stedenbouwkundige
uitwerking nog niet rijp was voor bestuurlijke besluitvorming op grond
van de door de gemeenteraad meegegeven beleidskaders. Mitsdien is een
herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk.
Conclusie:
De
afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied
zijn acceptabel, omdat een zorgkwekerij met zorgpaviljoens, horeca en
verblijfsrecreatie een uitstekende aanvulling zijn op het
sierteeltconcentratiegebied om de Greenport Boskoop als 'visitekaartje'
verder te promoten.
2.4.4 Duurzaamheid
Het
Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor
bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw,
bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de
systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met
GPR Gebouw een verkenning op verschillende milieuthema’s worden
uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten
van de totale kwaliteit. Binnen het voorgenoemd beleidskader wordt
projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2
per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en
gezondheid). De gemeente heeft daartoe onder meer het FSC-convenant
getekend. Dit betekent dat de gemeente in al haar eigen werken FSC-hout
toepast en er ook naar streeft deze voorwaarde in overeenkomsten met
initiatiefnemers op te nemen.
Conclusie
Bij de uitwerking van bouwinitiatieven zal rekening worden gehouden met de regionale beleidsuitgangspunten voor duurzaamheid.
3 Planbeschrijving
Momenteel
wordt de locatie gebruikt door verschillende partijen. Hoofdgebruiker
en tevens eigenaar is Proba BV. Zij hebben het totale conceptplan
ontwikkeld dat wordt uitgewerkt op de locatie. De achterste percelen
worden grotendeels gebruikt door verschillende Boskoopse kwekers als
kweeklocatie. Op de voorste hectare bevinden zich het hoofdgebouw, de
sortimentstuin en het bezoekerscentrum van Proeftuin van Holland.
Het plangebied, 9.6 hectare groot herbergt nu al verschillende bestaande functies, zoals:
- een sortimentstuin;
- bedrijfsbebouwing (kantoorgebouw, een kas en loodsen, waaronder ook sector gerelateerde activiteiten);
- educatie-/ bezoekerscentrum;
- proeftuin in het achterste gedeelte van het plangebied.
In de nieuwe situatie komen de volgende functies in Proeftuin van Holland':
- een sortimentstuin;
- bedrijfsbebouwing (kantoorgebouw, een kas en loodsen, waaronder ook sector gerelateerde activiteiten);
- een nieuw te bouwen educatie-/ bezoekerscentrum met ondergeschikte horecagelegenheid;
- proeftuin in het middelste gedeelte van het plangebied;
- 4 zorgpaviljoens;
- 11 kweekkasjes (greenhouses);
- 21 sfeerarken;
- 2 dienstwoningen.
- 4 zorgpaviljoens (met maximaal 24 zorgeenheden)
Proeftuin met op de achtergrond het hoofdgebouw. Pad tussen Proeftuin.
3.1 Historie, situatie plangebied en omgeving
Boskoop
ligt in een voormalig uitgestrekt veenmoeras achter de Hollandse
kuststrook met duinen en strandwallen. Het veenmoeras ontstond toen
door de stijging van de zeespiegel na het smelten van het landijs van
de laatste ijstijd de grondwaterspiegel omhoog kwam. Uit het
moerasgebied werd het overtollige water via veenstromen zoals de Gouwe
afgevoerd. Dichtbij de veenstromen is onder invloed van de zee,klei
afgezet. Belangrijke sporen van vroege bewoning zijn in het Boskoopse
grondgebied niet aangetroffen.
De
slagenverkaveling in het veenontginningsgebied heeft niet overal
dezelfde richting. In het zuidelijk deel van Boskoop heeft de
ontginning plaatsgevonden vanaf wegen langs de Gouwe en parallel aan de
Gouwe (Noordeinde, Zuidwijk). De kavelrichting is hier oost-west, haaks
op de noord-zuid georiënteerde ontginningsassen. In het noordelijk
deel van Boskoop vormen oost-west gerichte wegen en waterlopen de
ontginningsbasis: Zijde, Reijerskoop, Biezen, Laag Boskoop, Rijneveld.
De kavelrichting is hier noord-zuid. Op de koppen van de kavels
vestigden zich de boeren en tuinders. Door de smalle kavels zijn de
boerderijen in de lengterichting van de kavel gesitueerd en is de kopse
kant aan de weg de fraaie voorgevel geworden.
In
het kort is de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Boskoop tussen
1900 en 2000 als volgt. Rond 1900 is het ontginnings- en
bebouwingsbeeld duidelijk aanwezig. Rond de brug over de Gouwe is een
bebouwingsconcentratie ontwikkeld. Deze niet-agrarische bebouwing zet
zich in noordelijke richting lintvormig aan weerszijden van de Gouwe
door. Het plangebied aan het Rijneveld 153 ligt in het oostelijke deel
van het boomteeltgebied.
3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten
Op basis van een
startnotitie en een projectplan over de 'Proeftuin van Holland' heeft
de gemeenteraad beleidskaders vastgesteld om deze ontwikkeling
planologisch mogelijk te maken. In de raadsvergadering van 21 februari
2008 is besloten is om in samenwerking met Proba BV een
stedenbouwkundig Programma van Eisen uit te werken, waarbij met een
aantal uitgangspunten c.q. randvoorwaarden rekening moest worden
gehouden2. Met inachtneming hiervan is een plan uitgewerkt
met de titel "Planuitwerking d.d. 4 november 2009 met toevoeging april
2010". Hierin zijn de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden en
uitgangspunten vastgelegd, tezamen met het Definitief Plan 'Proeftuin
van Holland' van november 2009. (In hoofdstuk 3.3 wordt hierop
nader ingegaan.) Op basis hiervan heeft de gemeenteraad in september
2010 besloten om medewerking verlenen aan een bestemmingsplanwijziging.
3.3 Planuitwerking 'Proeftuin van Holland'
Op
basis van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsuitgangspunten is
een plan uitgewerkt (Planuitwerking Proeftuin van Holland d.d. 4
november 2009 met toevoeging april 2010). De gemeenteraad heeft hiermee
op 16 september 2010 ingestemd. In het besluit is het college verzocht
om een bestemmingsplanwijziging voor te bereiden, waarin de
Planuitwerking kaderstellend is.
De
Planuitwerking voorziet erin dat de ‘Proeftuin van Holland’
in vier deelgebieden is opgesplitst. In het voorste gedeelte zijn
bedrijfsgebouwen en de sortimentstuin gelegen. Hierachter is een
parkeerterrein voor bezoekers met twee dienstwoningen opgenomen. In het
middengebied zijn de proefbedrijven gesitueerd. Het achterste gedeelte
is bestemd voor zorg, recreëren en verblijven. De functies worden
hieronder toegelicht.
Sortimentstuin
De
sortimentstuin van 2,5 ha. zal worden heringericht met inbegrip van het
aanwezige educatie, ondergeschikte, lichte horeca en het
parkeerterrein. De sortimentstuin wordt hierdoor verkleind met de
oppervlakte van de bedrijfswoningen te weten maximaal 1.500 m². De
gehele tuin, met uitzondering van deze 1.500 m² komt onder beheer
van de stichting sortimentstuin Harry van de Laar. De nieuwe inrichting
en opplant zijn een goede afspiegeling van het hedendaagse assortiment
met ruimte voor nieuwe variëteiten en toepassingsmogelijkheden.
Het exploiteren van een botanische tuin met een dergelijke omvang en
intensiteit kost geld. Vanwege het informatieve en educatieve karakter
van de tuin is niet gekozen voor een bezoekersfee, maar zullen
bijdragen van elders moeten komen. Er is om die reden gekozen voor een
ontwikkeling van onderdelen die de informatieve en educatieve waarden
van de sortimentstuin ondersteunen en in meer of mindere mate een
financiële bijdrage leveren aan een gesloten exploitatie.

Sortimentstuin
(voorjaar
2007).
Onderzoek
kenniscentrum.
Accommodaties
De
accommodaties op de ‘Proeftuin van Holland’ bestaan uit een
bestaand kantoorgebouw (2.000 m²); bestaande bedrijfsgebouwen (400
m² loodsen, 4.600 m² kas); 4 zorgpaviljoens (4 x 6 = 24
bewoners); nieuw te bouwen educatiecentrum, inclusief ondergeschikte
horecagelegenheid (500 m2); 11 kweekkasjes (704 m²) en
21 (drijvende) verblijfsunits. De gebouwen worden ten dienste van de
volgende functies in gebruik genomen:
Kantoorgebouw
Het
kantoorgebouw is verhuurd aan Garden Retail Services, de
inkooporganisatie van een keten van 300 aangesloten tuincentra uit
Nederland en België.
Bedrijfsgebouwen
De
bedrijfsgebouwen worden gebruikt als locatie voor onderzoeksinstanties
PPO en DLV; voor demonstraties van tuinbouwtechnieken aan het publiek;
als verzamelingruimte (groothandel) voor trendy tuincentrumartikelen;
voor activiteiten die aanvullend zijn voor de beleving van de locatie,
te denken valt aan workshops, demonstraties en activiteiten die als
ondersteuning van de sierteelt worden toegepast.
Boskoop
Creatief.
Workshop bloemschikken.
Bedrijfswoningen
Om
alle activiteiten op de Proeftuin van Holland verantwoord te kunnen
exploiteren is het noodzakelijk dat er ter plaatse permanent personeel
aanwezig is voor toezicht en handhaving. Hiervoor is een bedrijfswoning
noodzakelijk. Een tweede woning is nodig voor de zorgvoorzieningen op
het park. De locatie hiervan is gekozen bij de ingang van de voor
belanghebbenden via een slagboom bereikbare proefvelden, zorg- en
recreatievoorzieningen achter de algemeen toegankelijke
bedrijfsgebouwen, het educatiecentrum en de sortimentstuin.
Zorgpaviljoens
De
zorgpaviljoens bieden onderdak aan maximaal 4 zorgclusters met elk 6
zorgbehoevenden in een begeleid-wonen omgeving. De zorgcliënten
vinden werk in de tuin; in de horeca; in de recreatie en in de
schoonmaak. Het zorgcomplex dient een ‘groene’ uitstraling
te krijgen. Een duurzame bouwstijl en energiezuinige exploitatie zijn
leidend.
Impressie zorgpaviljoens.
Educatiecentrum met horecagelegenheid
Het
educatiecentrum geldt als het bezoekerscentrum met lichte
horecagelegenheid voor zowel zakelijk bezoek als consumentenbezoek. In
en om het centrum worden de nieuwste variëteiten getoond in een
verscheidenheid aan toepassingen.
Impressie nieuw educatiecentrum.
Kweekkasjes
De
kweekkasjes (greenhouses) dienen voor de kweek van planten, groenten en
fruit ten behoeve van eigen gebruik en gelden als binnenwerkruimte voor
de cliënten uit de zorg.
Verblijfsunits
Er
zullen 21 (drijvende) bungalows/sfeerarken worden gerealiseerd ten
behoeve van bedrijfsmatig verblijf. Deze ‘tuinkamers’ zijn
jaarrond bedoeld voor zakelijke bezoekers van het
tuinbouwbedrijfsleven in de regio.
Impressie sfeerarken.
Figuur 2: plattegrond bestaande situatie Proeftuin van Holland.
In april 2013
zijn er twee wijzigingen aangebracht aan het zuidelijke deel van de
proeftuin. De eerste wijziging is de positie van 'de Arken'. Deze zijn
tot een eiland gebracht om de lengte van het slagenlandschap meer te
accentueren. De tweede wijziging is de oriëntatie van de
'Greenhouse'. Ze staan nu georiënteerd naar het fietspad. De
wijzigingen en rest van het ongewijzigde plan zijn te zien op de
onderstaande afbeelding.

Figuur 3: plattegrond nieuwe situatie Proeftuin van Holland.
3.4 Verkeer en parkeren
Bestaande situatie
Het Rijneveld is
een 50 km weg binnen de bebouwde kom. De Spoelwijkerlaan is een 60 km
weg buiten de bebouwde kom. De verkeersintensiteiten voor deze wegen
zijn verstrekt door de ‘Omgevingsdienst Midden-Holland’.
Zij hebben op basis van de huidige situatie een prognose aangeleverd
voor 2025. Beide wegen hebben blijkens deze opgave een redelijk lage
intensiteit. Voor het Rijneveld geldt een etmaalintensiteit van 843
motorvoertuigen en voor de Spoelwijkerlaan een etmaalintensiteit van
615 motorvoertuigen. Binnen deze intensiteiten zijn de
motorvoertuigbewegingen die gerelateerd zijn aan het bestaande gebruik
van de proeftuin aan het Rijneveld 153 verwerkt. Gelet op de inrichting
van de weg, de aanwezige breedte (5 respectievelijk 3,5 meter) en het
ontbreken van fiets- en voetpaden is een grote toename in
verkeersaanbod en etmaalintensiteiten ongewenst.
Nieuwe situatie
Om de
verkeerseffecten van het voorgenomen initiatief te bepalen, is
inzichtelijk gemaakt tot hoeveel extra motorvoertuigen per etmaal de
verruiming van het binnen het nieuwe bestemmingsplan toegestane gebruik
leidt. Deze toename van de etmaalintensiteit bedraagt 200
motorvoertuigen (zie tabel). Hierbij geldt dat het gaat om de effecten
van een representatieve invulling van het gebruik dat binnen het
voorheen geldende bestemmingsplan niet is toegestaan en binnen het
nieuwe bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Van belang hierbij is
dat binnen het voorheen geldende bestemmingsplan de volgende
activiteiten reeds zijn toegestaan:
- een informatief en educatief centrum voor en over de sierteeltsector;
- recreatieve en natuur educatieve activiteiten met assortimentstuin en de daarbij behorende kleinschalige horeca-activiteiten;
- de verhuur van aanwezige sierteeltgronden aan derden ten behoeve van de sierteelt.
Daarnaast vinden in de praktijk ook al activiteiten plaats als:
- dagbesteding van zorgbehoevenden;
- workshops voor schilderen/kunst in de natuur;
- workshops plantenkennis in de sortimentstuin Harry vd Laar;
- vaarroute van de proeftuin naar Boskoops museum;
- bezoek via proeftuin met kano/kleine sloep naar natuurgebied de Lansing;
- Activiteiten voor kinderen, met Arie op safarie, leren over dieren- en plantenleven;
- Een pluktuin voor vruchten en groenten.
De
verkeersbewegingen die met deze activiteiten zijn gemoeid, zijn reeds
verwerkt in de geleverde gegevens van de Omgevingsdienst
Midden-Holland. In onderstaande tabel is de toename van het aantal
motorvoertuigen per etmaal onderbouwd.
Toeristisch Overstap Punt
Wat betreft de
plaatsing van de TOP geldt in eerste instantie dat deze niet in het
bestemmingsplan wordt geregeld en hier volkomen los staat. Zonder
herziening van het bestemmingsplan, zou de TOP ook worden gerealiseerd.
Een eventuele verkeersaantrekkende werking staat hier dan ook los van.
De keuze van de locatie van een TOP gebeurt op basis van een aantal
criteria, waaronder de aanwezigheid van routes, horeca en een
parkeerplaats. Over het algemeen trekt de TOP op zich niet zoveel
verkeer aan dat dat tot problemen leidt. De aanwezigheid van een
één of meerdere voorzieningen zorgt voor de
verkeersaantrekkende werking. Dit geldt ook voor de TOP bij de
proeftuin. Zoals hiervoor aangegeven, zijn hier al voorzieningen en
vinden al activiteiten plaats die een verkeersaantrekkende werking
hebben. De aanwijzing tot TOP leidt op zich zelf dus niet zodanige
toename van het aantal verkeersbewegingen dat een onaanvaardbare
situatie ontstaat.
Conclusie
Wat betreft de
beschreven toename van het aantal van 200 motorvoertuigbewegingen per
etmaal geldt dat de gemeentelijk verkeerskundige heeft geoordeeld dat
deze, gezien de huidige verkeersintensiteit en het wegprofiel,
aanvaardbaar is. De toename van het verkeersaanbod leidt niet tot een
onevenredige verkeersdruk of een verkeersonveilige situatie, zowel niet
op het Rijneveld als op de Spoelwijkerlaan. Ook niet als de toename
volledig door één van beide wegen wordt opgevangen. Gelet
op de huidige situatie, de verkeersgegevens van de Omgevingsdienst en
de aanleg van de oostelijke rondweg is de verwachting dat de toename
gelijk verdeeld zal zijn over beide wegen.
4 Milieu- en andere planologische aspecten
De
beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste
decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds
meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en
ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de
gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo
optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt
ingegaan op de milieuaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke
ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit
hoofdstuk toegelicht en voor zover deze relevant zijn voor het
planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.
4.1 Milieu
De
te behandelen vermelde thema’s die vanuit een oogpunt van milieu
van belang zijn voor de ontwikkeling van de planlocatie zijn
milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Bedrijvigheid
is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige
bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met
betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe
situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige
functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op
mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet
milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet
milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden
ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de
omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de
milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd
gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte
biedt aan bedrijven.
Wanneer
op korte afstand van bedrijven nieuwe gevoelige functies (zoals
woningen) mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat het
bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt
beperkt. Omgekeerd dient bij de uitbreiding van bedrijven te worden
aangetoond dat er plaatse van de gevoelige functies sprake is van een
aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de regels van het bestemmingsplan
is om deze reden voor de verschillende nieuwe ontwikkelingen vastgelegd
dat deze 'milieuhygiënisch inpasbaar' moeten zijn. Op die manier
is een goede afstemming tussen potentiële milieuhinderlijke
functies en gevoelige functies gegarandeerd.
Huidige situatie
In
de bestaande situatie komen in het plangebied verschillende
niet-agrarische functies voor, te weten, bedrijven (kantoren),
bezoekerscentrum met horecavoorziening en een sortimentstuin.
Hierachter liggen de sierteeltgronden, te weten kassen en een kwekerij.
Nieuwe situatie
Op
het voorste gedeelte van het terrein zal achter de bestaande
bedrijfsgebouwen een nieuw educatiecentrum worden gerealiseerd met een
hierbij behorende horecafunctie. Voorts zullen achter de bestaande
kassen drie nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd, te weten:
- maatschappelijke
voorzieningen in de vorm vier zorgpaviljoens met bijbehorende
voorzieningen, zoals 11 kweekkasjes, kwekerijgronden voor de zorg e.d.
- recreatievoorzieningen in de vorm van 21 drijvende bungalows (sfeerarken) ten behoeve van verblijfsrecreatie.
- twee
bedrijfswoningen, omdat permanente aanwezigheid noodzakelijk is voor
enerzijds de zorgvoorzieningen en anderzijds er een algemene
bedrijfsleiding voor alle aanwezige functies in het 9 hectare grote
plangebied.
Richtafstandenlijsten
Bedrijven
zijn in de VNG-publicatie ingedeeld in categorieën met
bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies, waaronder
wonen. Deze richtafstanden zijn opgenomen in tabel 4.1.
De
aanwezige bedrijfsactiviteiten op het voorterrein in het bedrijfsgebouw
zijn groothandel- en kantoorfuncties. Bedrijven zijn toegestaan in
maximaal milieucategorie 2. Dit is overeenkomstig de bestaande
situatie. Tuinbouwbedrijven, waaronder ook de assortimentstuin wordt
begrepen, vallen eveneens onder milieucategorie 2. De zorg- en
recreatievoorzieningen zijn niet specifiek genoemd. Gelet op de
kleinschaligheid hiervan kan worden gesteld dat deze in maximaal
milieucategorie 2 vallen. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat bij
de recratievoorzieningen geen collectieve voorzieningen (zoals keuken)
aanwezig zijn.
Nieuwe bedrijvigheid versus aanwezige omliggende milieugevoelige functies
De
nieuwe activiteiten worden uitgeoefend in het landelijk gebied. Dit
plandeel wordt, behoudens aan de oostzijde, omgeven door
sierteeltbedrijven. Deze bedrijven vallen onder het Besluit algemene
regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde
Activiteitenbesluit). Voorts staan er verspreid liggende burgerwoningen
aan het Rijneveld en de Spoelwijkerlaan. Aan de oostzijde ligt de
Spoelwijkschedijk met hierachter de Tempelpolder (veenweidegebied).
Hier is een manege gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Besluit
landbouw milieubeheer. Verderop is aan de Spoelwijkschedijk 8 nog een
burgerwoning gesitueerd.
De nieuwe activiteiten zijn op minimaal 30 meter afstand van de
nabijgelegen gevoelige functies (wonen) gelegen, zodat de nieuwe
milieubelastende functies vanuit milieuzonering aanvaardbaarheid zijn
voor de omgeving. De verhouding tussen de bestaande woningen in de
nabijheid van de bestaande bedrijfsactiviteiten (bedrijf en proeftuin)
is reeds vastgelegd in de aanwezige milieuvergunningen.
Aanwezige omliggende functies versus nieuwe bedrijvigheid
Hieronder
wordt beschreven of de aanwezige omliggende functies beperkingen kunnen
ondervinden van de bestaande- en nieuwbouwactiviteiten (te weten zorg-
en recreatievoorzieningen.)
Activiteitenbesluit
Voor sierteeltbedrijven is
tot 1 januari 2008 het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer van
toepassing geweest. Op grond van dit Besluit diende een tuinbouwbedrijf
met open grondteelt op een afstand van 25 meter te zijn gesitueerd van
woningen van derden, wanneer deze was opgericht na de inwerkingtreding
van het Besluit (artikel 1, lid 2 onder a van de AMvB
akkerbouwbedrijven). Deze afstand bedroeg 10 meter, indien het
tuinbouwbedrijf vóór de datum van inwerkingtreding van
het Besluit, te weten 4 februari 1994, in werking was getreden (artikel
1, lid 2 onder a sub 2). Per 1 januari 2008 is het Besluit
akkerbouwbedrijven milieubeheer vervallen. In de plaats hiervan is het
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteiten
AMvB) van toepassing geworden.
De nieuwbouwontwikkelingen zijn op een afstand van meer dan 10 meter
van de dichtstbijzijnde boomkwekerijen gelegen, zodat de bestaande
bedrijfsvoering van deze bedrijven niet wordt beperkt door deze
planontwikkeling aangezien deze bedrijven al voor 1994 hier zijn
gevestigd. In de omgeving zijn voorts geen overige milieubelastende
activiteiten van derden. De nieuwbouwontwikkelingen geven daarom geen
beperkingen vanuit het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit), zodat er vanuit de
Wet milieubeheer hiertegen geen bezwaren zijn.
Manege Spoelwijkschedijk
Het
Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. maneges waar maximaal 50
paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het
Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel
of niet onder het Besluit valt
5. Het Besluit kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij
plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de
normen van de dit Besluit. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden
beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens
moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen
wordt geschaad. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het
aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot
gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op-
en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan,
is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn
weergegeven in de navolgende tabel. Naast de in de tabel 4.2 genoemde
afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen
gewassen en dergelijke.

Bij
het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of
uitbreiding van (agrarische) bedrijven dient rekening te worden
gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op
grond hiervan dient een afstandnorm van 50 meter te worden aangehouden
voor de aan de Spoelwijkschedijk gelegen manege, omdat de planlocatie
in het buitengebied ligt.
De
manege is meer dan 50 meter gelegen van het plangebied, zodat dit
agrarische bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering als
gevolg van de nieuw op te richten zorg- en recreatievoorzieningen,
alsmede de twee nieuw op te richten bedrijfswoningen.
Conclusie
De
planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor
nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Evenmin geven de gewenste
ontwikkelingen beperkingen voor de omliggende milieubelastende
activiteiten.
4.1.2 Geluid
Wegverkeerslawaai
Ter
bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de
Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen,
tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum
rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een
aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te
vinden. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal
rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of
binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde
kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend
langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
De
relevante weg in de directe omgeving van het plangebied (binnen een
zone van 250 meter) is alleen het Rijneveld. Op deze weg is ter plaatse
de maximum snelheid 60 km/h. In verband hiermede is een akoestisch
onderzoek nodig. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en
nieuwe (bedrijfs)woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen
bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale
ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting
genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te
worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen
tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In
verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd
door S&W Consultancy te Vlissingen (rapportnummer 2130930 van 3
december 2013, zie bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt
dat ten gevolge van wegverkeerslawaai van het Rijneveld en de
Spoelwijkerlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB)
Lden
niet wordt overschreden voor de dienstwoningen. Tevens is de
gecumuleerde geluidsbelasting van beide wegen samen niet hoger dan 53
dB. De geluidsbelasting door wegverkeerslawaai levert voor de huidige
plannen geen bezwaren op voor een goede ruimtelijke ordening. Er zijn
geen aanvullende voorzieningen benodigd om aan de eisen van het
Bouwbesluit te voldoen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
4.1.3 Bodem
Boskoop
ligt in een voormalig uitgestrekt veenmoeras achter de Hollandse
kuststrook met duinen en strandwallen. Het veenmoeras ontstond toen
door de stijging van de zeespiegel na het smelten van het landijs van
de laatste IJstijd de grondwaterspiegel omhoog kwam. Uit het
moerasgebied werd het overtollige water via veenstromen zoals de Gouwe
afgevoerd. Dichtbij de veenstromen is onder invloed van de zee daarom
klei afgezet. In het oosten van de gemeente liggen enkele restanten
veenweidegebied. Deze restanten sluiten aan op een veel grotere zone
ten noorden en oosten van de gemeentegrens. Kenmerkend voor het
veenweidegebied zijn de slagenverkaveling met brede sloten langs de
smalle percelen en de grote openheid, waarbij het blikveld wordt
begrensd door de agrarische lintbebouwing langs de wegen.
Het
plangebied bestaat uit veraarde bovengrond op diepveen. Als er
bodemverontreiniging aanwezig is moet er, afhankelijk van de mate van
verontreiniging en de risico's voor de gebruikers en/of het milieu,
mogelijk worden gesaneerd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning
moet aangetoond worden dat de grond geschikt is voor het beoogde
gebruik. De aard van de geplande activiteiten geeft dat er
bodemonderzoek moet plaatsvinden. Bij een omgevingsvergunning wordt een
vooronderzoek uitgevoerd. Het gaat hierbij om het vooronderzoek op
basisniveau conform de NEN 5725. Indien uit het NVN 5725 vooronderzoek
blijkt dat de locatie verdacht is vanwege de aanwezigheid van een
puntbron dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden
uitgevoerd.
De
bodemkwaliteitskaart is een andere kaart, met zones die onderling van
chemische kwaliteit verschillen. De zones zijn tot stand gekomen door
gebieden met een afwijkende bodemopbouw, bodemgebruik en historie
statistisch met elkaar te vergelijken op basis van uitgevoerde
bodemonderzoeken. Gebieden die van elkaar verschillen worden als aparte
zones beschouwd, terwijl gebieden met dezelfde bodemkwaliteit kunnen
worden samengevoegd tot één bodemkwaliteitszone. Binnen
een dergelijke zone is er sprake van dezelfde chemische kwaliteit: de
bodemkwaliteit is min of meer homogeen. De Ministeriële
Vrijstellingsregeling Grondverzet maakt het mogelijk om met een
Bodemkwaliteitskaart vrijstelling te krijgen van enkele bepalingen in
het Bouwstoffenbesluit.
Naar
aanleiding van wijzigingen in de Woningwet en de model bouwverordening
van de VNG per 1 januari 2003 hebben de gemeenten in de regio
Midden-Holland, waaronder de gemeente Boskoop, nieuw bodembeleid
opgesteld voor bodemonderzoeken bij bouwvergunningen (thans
omgevingsvergunningen). Het nieuwe beleid haakt aan bij het Bodem
Informatie Systeem en houdt rekening met de lokale achtergrondgehalten
(bodemkwaliteitskaarten). In de beleidsnota worden vele raakvlakken
concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij
de beoordeling van bodemonderzoeken bij omgevingsvergunningen. De
nieuwe beeldkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 11 december 2011
vastgesteld.
Conclusie
De
locatie is op het eerste oog gelegen in een relatief schone
bodemkwaliteitszone. Er dient voor de aanvraag van een
omgevingsvergunning een vooronderzoek volgens de NEN 5725 te worden
uitgevoerd door een deskundig bodemadviesbureau. Indien uit het
vooronderzoek blijkt dat er een verdenking bestaat voor de aanwezigheid
van bodemverontreiniging, dient een verkennend bodemonderzoek te worden
uitgevoerd.
Door
Hoste MIlieutechniek is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Uit
dit onderzoek blijkt dat op de locatie er geen bodembedreigende
activiteiten
zijn (geweest)
die aanleiding geven tot de uitvoering van een bodemonderzoek. Het
uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek ten behoeve van de
voorgenomen nieuwbouw wordt niet nodig geacht. Het onderzoek van Hoste
is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
4.1.4 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
De
belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15
november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet
milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood,
koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht,
met uitzondering van een werkplek in de zin van de
Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de
grenswaarden.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat
ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één
van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- de plannen.
niet in betekenende mate (NIBM)
bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf
het in werking treden van het Nationaal Samenwerkings-programma
Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een
bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:
- Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- Mogelijkheden
voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de
Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.
Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de
Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat
enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds
ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate
verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk
coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies
en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten
de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De
overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1
augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene
Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die
gelijktijdig met de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking zijn
getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in
betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De
Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke
projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel
niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de
luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO 2 en /of PM10
jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een
toename van maximaal 1,2 μg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten
kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect
luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen
worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt
aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door
maatregelen.
De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate" bevatten criteria
waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel
of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. Het betreft
onder anderen de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM
wordt beschouwd:
- Woningbouw:
≤1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤3000
woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige
verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties:
≤100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg,
en ≤200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2
ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties:
0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2
≤1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal
woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 ≤1,2 bij
één ontsluitingsweg.
Ook
als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door
berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM
bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling
opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de
omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling
van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende
NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan
verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
S&W
Consultancy heeft een quick scan luchtkwaliteit uitgevoerd
(briefrapportage van 29h november 2013, projectnummer 2130930, bijlage
2). Hieruit blijkt dat de "Wet luchtkwaliteit" geen beperkingen oplegt
aan de beoogde realisatie van het planvoornemen op de locatie Rijneveld
153 te Boskoop.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) geen beperkingen.
4.1.5 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij
Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving
loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie
of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden
risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee
normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico
(GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg
van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarljke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn
in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe
Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van
het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen
overschrijding van de norm veroorzaakt.
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke
stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en
door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het
invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend
te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een
verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Het Rijk werkt
aan de invoering van het Basisnet. Met de invoering van het Basisnet
beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer
van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe
veiligheid. Het definitief ontwerp van het Basisnet Water is reeds
aangeboden aan de Tweede Kamer. Hiermee is het gebruik van de
risicoatlas niet langer bruikbaar. In het Basisnet Water is de op ruim
1.800 meter gelegen Gouwe als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent
dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een
plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen.
Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De
dichtstbijzijnde Provinciale weg N207 (Alphenseweg) ligt op ruim 1.750
meter afstand van het plangebied. Deze weg is aangeduid als route
gevaarlijke stoffen. De weg heeft, evenals alle wegen in de regio
Midden-Holland (met uitzondering van de rijkswegen) een PR van 0 meter
en een GR van < 0,1 OW. Het risico van EV van deze weg is, gelet op
de grote afstand, niet aanwezig, zodat er geen belemmering is voor het
plangebied.
Transport per buisleiding
Voor
zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt als vigerende
wetgeving de circulaire buisleidingen uit 1984. Dit Besluit wordt op 1
januari 2011 vervangen door het Besluit Externe Veiligheid
Buisleidingen. Plannen dienen hieraan al te worden getoetst.
Er ligt in de
nabijheid van het plangebied geen hogedruk aardgasleiding waarvan de PR
en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het
transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6
contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare
bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen
het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename
van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de
berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de
nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen
gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart
Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving.
Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met
brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring
van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten,
waterschappen, provincie en de rijksoverheid. In de omgeving liggen bij
diverse kwekerijen bovengrondse propaantanks. De dichtsbijzijnde opslag
van een bovengrondse propaantank van 8.000 liter is gesitueerd op het
Rijneveld 154. Deze ligt op een grotere afstand dan 200 meter van het
plangebied. Voor het overige zijn er op de risicokaart binnen een
straal van 200 meter van het Rijneveld 153 (zie figuur 9) geen
risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.
Conclusie
Bij externe
veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig
zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het
behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan
verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-,
vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen
beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm
voor het PR bij realisatie van dit plan niet wordt overschreden en
derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (BEVI) staat de uitvoering van dit projectbesluit dan ook
niet in de weg.
4.2 Archeologie
In 1992 is het
Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland
geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het
behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in
het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch
erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding
van het plan een rol spelen.
In het verdrag
van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor
de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze
waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten
zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is
geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de
archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a
van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht
om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de
in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
In de
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en
Gouwestreek (provincie Zuid-Holland, 2007) is het gebied niet specifiek
aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën
(drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of
lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft
betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in
een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage
trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage
trefkans op archeologische sporen is (figuur 10). In verband hiermede
is een onderzoek naar archeologie achterwege gelaten.

Figuur 10: Kaart gecombineerde waarden provincie Zuid-Holland.
Het plangebied
kan daarom worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is
echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog
archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de
uitvoerder van grondwerken te wijzen op de plicht archeologische
vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in
artikel 53 van de Monumentenwet. Deze aanbeveling zal worden
overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch
archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen
onder archeologische begeleiding plaatsvinden.
Conclusie
Het initiatief
tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er
vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze
planontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorie
Het plangebied is
gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de gebieden ten
oosten van de Gouwe en ten noorden van de Zijde overheerst de
boomteelt. Deze gebieden bestaan uit een raster van verdichte linten.
Er is sprake van een zeer afwisselend beeld van percelen met
verschillende teelten, langgerekte woonbuurtjes, verspreide woon- en
bedrijfsbebouwing, loodsen en kassen. Ook liggen er nog oude
houtakkers, die landschappelijk structurerend en ecologisch interessant
zijn. Ondanks de sterke afwisseling is het boomteeltgebied niet
ordeloos: het patroon van wegen en waterlopen heeft de rechtlijnige
structuur van het oorspronkelijke veenontginningslandschap. Wel zijn
percelen samengevoegd door het dempen van sloten en zijn veel wegen op
de percelen aangelegd.
Ten noorden van
de as Zijde–Reijerskoop is de verkaveling noord-zuid gericht en
ten zuiden van deze as oost-west. De combinatie van rommelige
afwisseling en strakke verkavelingsstructuur is karakteristiek voor het
huidige boomteeltgebied en heeft mede door de herhaling van een aantal
herkenbare elementen zijn eigen kwaliteiten. Om dit unieke landschap te
behouden is een integrale herinrichting van het boomteeltgebied aan de
orde, waarbij enerzijds ruimte wordt gegeven aan schaalvergroting van
de boomteeltbedrijven en anderzijds de landschappelijke en ecologische
structuren tot hun recht komen, evenals aspecten als leefbaarheid en
milieu.
Het gebied aan weerszijden van het Rijneveld is in de
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en
Gouwestreek van de provincie Zuid-Holland (2007) ter plaatse aangeduid
als een gebied met redelijk hoge waarde (gele kleur). Zie hiervoor
figuur 10.
Conclusie
De ligging van
het plangebied op de grens van het veenweidegebied en het
sierteeltconcentratiegebied brengt met zich mee dat de ruimtelijke
impact op de sierteeltbedrijven tot een minimum is beperkt. Bij
uitwerking van de voorgenomen ontwikkelingen zal rekening worden
gehouden met de landschappelijke uitgangspunten.
4.4 Natuurwaarden/ flora- en fauna
Op 1 oktober 2005
is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw
1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura
2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden
voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of
verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke
kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Het gebied
Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is
aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de
Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op zeer grote
afstand van het plangebied, zodat een Habitattoets achterwege is
gelaten. Bovendien is het terrein al volledig gecultiveerd.
Per 1 april 2002
is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de
bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde
natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten-
en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van
werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een
vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere
werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onderhavige
planontwikkeling, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- een vrijstelling
voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt
volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het
onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens
ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een
ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of
een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en
diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Het oostelijk gelegen veenweidegebied vanaf de Spoeldijkschedijk.
4.4.1 Flora- en faunatoets
Bij een
bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat
het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede
heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een Flora- en faunatoets uitgevoerd
voor het onderhavige plangebied (rapport van januari 2014,
projectnummer 14A002, bijlage 3). Op basis van een inventarisatie,
literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende
conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het
rapport):
Conclusies en aanbevelingen
Algemene Zorgplicht
Voor alle
planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen
in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die
weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna
kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover
redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel
mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
In het kader van
de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om de oevers van het nieuw te
graven water op een natuurvriendelijke wijze in te richten, zodat
gunstig biotoop ontstaat voor vissen, amfibieën en de Ringslang.
De oevers dienen ingericht te worden volgens een goed ecologisch
ontwerp, met voldoende kans op slagen. De onbeschoeide sloot aan de
oostzijde van het plangebied kan eveneens voorzien worden van een
natuurvriendelijke oever. Ingrepen aan oevers van bestaande sloten
dienen plaats te vinden in de periode van 15 juli tot 15 november.
Conclusie
Gelet op het
vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Flora- en
faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze
planontwikkeling wanneer de genoemde aanbevelingen worden overgenomen.
Bij uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening
gehouden.
4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten
In het plangebied
liggen behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor
huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare
verlichting hier geen watertransport-leidingen en
gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
5 Waterparagraaf
5.1 Watertoets
Water
en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene
kant is water één van de sturende principes in de
ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het
ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant
kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben
op de waterhuishouding.
Een
watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor
de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet
sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij
een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen
planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de
waterhuishouding te versterken.
Beleidskader
Op
verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren
beleidsnota’s verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze
paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante
nota’s.
Europa
Met
ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van
kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden
kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de
aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn
stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na
inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische’
toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren,
geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een
‘goed ecologisch potentieel’ (GEP). Inmiddels zijn de
GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
In
december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld.
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode
2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook
worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het
Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding
uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het
Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met
ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet
ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke
aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is
een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt
opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008.
Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en
zoetwatervoorziening.
Provincie
Op
provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald
in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid
beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere
partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en
behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren
is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese
Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het
Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor
Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid
- Zorgen voor mooi en schoon water
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In
het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s
én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en
maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de
ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de
Zuidvleugel van de Randstad.
Gemeente
Het
gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en
Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van
de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland
en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze
partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het
watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een
opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van
het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord
Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het
Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de
wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan
worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde
gebied
Beleid hoogheemraadschap Rijnland
Het
plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van
Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de
waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer
en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt
overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de
bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de
watertoets uit. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe
ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam
waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in
deze waterparagraaf.
Voorkeursvolgorde voor Afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit
Wm art 29a en de doelmatigheids-doelstelling uit het bestuursakkoord
waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van
hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen
worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen
nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk
afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid
betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als
bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren
getransporteerd;
- ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- ander afvalwater
dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering
bij de bron, in het milieu wordt gebracht en
- ander afvalwater
dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in
artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt
getransporteerd.
-
De gemeente kan gebruik maken van deze
voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is
echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden
gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor
de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het
nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de
definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het
verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan
brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder
milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven
‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen
hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het
ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende
stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door
bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
- handhaving
tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen
(bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
- het
regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra
zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische
plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- aangepaste gladheidbestrijding;
- het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te
lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect
heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente
en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een
verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het
gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap
kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze
moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor
de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van
toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor
de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem
worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op
uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen,
voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat
de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat
rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat
betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in
te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil
Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt,
rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het
klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien,
perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het
waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het volledige
Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is raadpleegbaar op de website
van het hoogheemraadschap.
Keur en Beleidsregels 2009
Per
22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe
Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van
de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het
waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het
onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De
"Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap
van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder
kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met
wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij
de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden
aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als
Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning
op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via
vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of
te krijgen. In de Beleidsregels die bij de Keur horen, is het beleid
van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland
zijn te vinden op de website van het hoogheemraadschap.
Beschrijving waterkwantiteit
Het
projectgebied ligt in de Gouwepolder in het Gouweland. De
boezemwaterende Gouwe en de oude Rijn zorgen voor de aan- en afvoer van
het water in het gebied. De plannen op de Proeftuin van Holland leveren
geen risico’s op ten aanzien van deze kaderrichtlijn. De plannen
hebben ten aanzien van dit onderwerp alleen gunstige gevolgen te weten
de wens tot meer wateroppervlak. Ten behoeve van de verblijfrecreatie
zal bij de uitvoering van de plannen extra water worden gegraven, te
weten 6.000 m². Het nieuw te graven water wordt ingezet voor
waterberging. Dit is nagenoeg een verdubbeling van het aanwezige water
in het plangebied en ruim meer dan de richtlijnen van het
hoogheemraadschap. De oevers van de percelen zullen natuurvriendelijk
worden ingericht. Het ontwikkelen van de duurzame (ecologische) oevers
en het uitbaggeren van de sloten zal de kwaliteit van water en
waterbodem verbeteren en zo een positieve bijdrage leveren aan de KRW.
De nieuwe opgaven zijn in een tabel 4.4 weergegeven.

Conclusie
In het kader van
het voorontwerp heeft er overleg plaatgevonden met het
Hoogheemraadschap in het kader van de 'watertoets'. Op basis van de
aangeleverde stukken verwacht het Hoogheemraadschap dat er in
het algemeen sprake zal zijn van een positief effect op het
watersysteem (ruim voldoende compensatie voor de toename aan verharding
in de vorm van open water, natuurvriendelijke oevers). Echter het
initiatief is onvoldoende uitgewerkt om in detail te kunnen beoordelen.
Hiervoor is in de verdere planuitwerking een watervergunning
nodig, waarin de aanvraag definitief wordt getoetst aan het vigerende
beleid, vooral op uitvoeringstechnische aspecten. Hierin zullen
eventueel noodzakelijke voorschriften worden opgenomen ter bescherming
van de waterhuishoudkundige belangen.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke
ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een
verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de
planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het
bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te
worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen
aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende
het gebruik gekoppeld.
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de
onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van
wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het
bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk
onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Verbeelding
Op
de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond
schaal 1:2.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van
letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
6.3 Opbouw van de regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In
het artikel ‘Begrippen’ wordt een aantal in de planregels
voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de
interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van
het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In
het artikel ‘Wijze van meten’ wordt aangegeven hoe de in
het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit
hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de
verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de
artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP
2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de
bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen
worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval
specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in
hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.
Bouwregels
In
de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten
bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als
"recht" kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst
binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn
regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van
de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.
Artikel 3 Agrarisch - Sierteelt
De
op de kaart voor 'Agrarisch - Sierteelt' aangewezen gronden zijn
bestemd voor sierteeltbedrijven, alsmede ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van sierteelt - proeftuin en onderzoek' ten behoeve
van de sierteeltsector. Binnen deze bouwvlakken dienen, met
uitzondering van kassen, watersilo's en terreinafscheidingen, gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te worden gesitueerd. Het
oppervlak aan bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10% van het
bedrijfsoppervlak met een maximum van 3.000 m². Voor kassen is een
maximummaat van 3.000 m² opgenomen.
Binnen
deze bestemming kunnen incidenteel drijvende verblijfseenheden
gesitueerd worden. Het totaal aantal van 12 eenheden mag daarmee niet
oeverschreden worden.
Artikel 4 Bedrijf
De
op de kaart voor ‘Bedrijf’ aangeduide gronden zijn bestemd
voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van een zogenaamde
Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van bedrijf - sortimentstuin': tevens een informatief
en educatief centrum met horecavestiging voor en over de
sierteeltsector voor recreatieve en natuureducatieve activiteiten met
sortimentstuin met bijbehorende voorzieningen.
Binnen
deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen,
bijgebouwen en andere bouwwerken met de daarbij behorende
voorzieningen, zoals wegen, parkeer-, groen- en watervoorzieningen en
dergelijke. De gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak op de plankaart.
Daarop is de maximale hoogte van de bebouwing aangegeven.
Binnen
deze bestemming zijn voorts de twee dienstwoningen opgenomen. Hierin is
vastgelegd dat één woning is bestemd voor een
bedrijfsleider van het gehele complex. Een tweede woning mag worden
gebruikt ten behoeve van toezicht met betrekking tot de vier
zorgwoningen voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk
maakt.
Artikel 5 Maatschappelijk - zorgwoning
De
op de kaart voor 'Maatschappelijk - zorgwoning' aangewezen gronden zijn
bestemd voor zorgvoorzieningen (vier zorgwoningen). Ook zijn maximaal
11 kleine kweekkassen (zogenaamde greenhouses) mogelijk ten behoeve van
de zorgvoorziening.
Binnen
deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen,
bijgebouwen en andere bouwwerken met de daarbij behorende
voorzieningen, zoals wegen, parkeer-, groen- en watervoorzieningen en
dergelijke. De gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak op de plankaart.
Een
wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar Agrarisch - Sierteelt. Hiervan
kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt, wanneer de bestemming
Maatschappelijk wordt beëindigd.
Artikel 6 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.
6.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Het
artikel ‘Antidubbeltelregel‘ bevat een regeling waarmee
wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties
ontstaan of worden vergroot.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In
het artikel ‘algemene bouwregels’ is een aantal aanvullende
bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.
Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In
het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is een algemeen
verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het
artikel ‘Algemene afwijkingsregels’ is gebaseerd op artikel
3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige
flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door burgemeester en
wethouders te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen
in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van
de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden
gerealiseerd.
Aan
toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten
grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de
ontheffingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In
het artikel ‘Algemene wijzigingsregels’ is de mogelijkheid
opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te
brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De
bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a
van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de
afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen,
verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwings-mogelijkheden.
Voorts is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak onder
voorwaarden te kunnen verplaatsen binnen het bouwperceel.
Aan
toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de
toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten
grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze
bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan
(objectieve) grenzen gebonden.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel ‘Overgangsrecht’ heeft ten doel de
rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels
van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor
bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de
bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik
van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit
gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt
van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 13 Slotbepaling
Het
artikel ‘Slotregel’ bevat de titel waaronder het
bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het
citeerartikel genoemd.
6.4 Wijze van toetsen
De
regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of
gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is
met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer
bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van
de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan
het bestemmingsplan.
Indien een aanvraag binnenkomt dient:
- In eerste
instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende
locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en
de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing
zijn;
- Vervolgens in de
regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te
worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze
doeleindenomschrijving;
-
Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
- bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
- werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
- gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
- Indien
strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke
afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden
nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze
bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te
worden voldaan.
7 Economische uitvoerbaarheid
De gemeente en
initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de
economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De
planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale
en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een
tussen de gemeente en exploitant gesloten exploitatieovereenkomst.
Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het
niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook
geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een
exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet
worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
8 Inspraak en vooroverleg
8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor
onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure
gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In
het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan
de volgende personen en/of instanties:
- Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
- VROM inspectie (ministerie Infrastructuur en Milieu);
- Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
- Hoogheemraadschap van Rijnland;
- Kamer van Koophandel Rotterdam;
- Oasen N.V.;
- ENECO Netbeheer Midden-Holland;
- Nederlandse Gasunie;
- LTO-Noord;
- Regionale Brandweer Hollands Midden;
- gemeente Alphen a/d Rijn;
- gemeente Rijnwoude;
- gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
- gemeente Waddinxveen.
De
instanties als genoemd onder 3, 4, 5, 6, 7, 11, 13 en 14 hebben niet
gereageerd. De instanties onder 2, 8, en 12 hebben aangegeven dat het
plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De instanties
onder 1, 9, en 10 maakten de volgende opmerkingen welke worden gevolgd
door een gemeentelijke reactie.
1. Provincie Zuid-Holland
Op
de Functiekaart uit de Provinciale Structuurvisie is het gebied
aangeduid als boom- en sierteeltgebied. Gelet op het beperkte aantal
locaties in Zuid-Holland waar boom- en sierteelt mogelijk is en de
aanwezige ruimtelijke kwaliteit, is het wenselijk om daar slechts
extensieve ontwikkelingen toe te staan. Dit betekent dat zorgwoningen,
recreatieverblijven en bedrijfswoningen slechts bij hoge uitzondering
mogelijk zijn. Als de noodzaak van voornoemde functies al voldoende kan
worden aangetoond, is het op grond van de Verordening Ruimte
noodzakelijk dat het college ontheffing aanvraagt bij het college van
gedeputeerde staten. Het betreffen namelijk stedelijke activiteiten
buiten de bebouwingscontour.
Onderhavig
plan benoemt de CHS-kaart en de Regioprofielen (paragraaf 3.2.4 en
paragraaf 4.4) en stelt dat het plan hieraan voldoet. Die conclusie
wordt niet gedeeld. De bestaande ruimtelijke kwaliteiten zullen
grotendeels verdwijnen met de forse bouwplannen. Verzocht wordt meer
rekening te houden met voornoemde uitgangspunten bij de nadere
planvorming.
Reactie
a.
Over de planontwikkeling heeft ambtelijk en bestuurlijk overleg
plaatsgevonden naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan. Dit
overleg heeft erin geresulteerd dat burgemeester en wethouders een
ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening
Ruimte hebben ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze
ontwikkeling met betrekking tot de zorgvoorzieningen,
recreatieverblijven en bedrijfswoningen, omdat strikte toepassing van
de betreffende bepalingen niet in verhouding staat tot het belang dat
is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling.
b.
De conclusies in genoemde paragrafen zijn aangescherpt. Bij uitwerking
van de planontwikkeling zal in overleg met initiatiefnemer rekening
worden gehouden met de landschappelijke inpassing.
Conclusie: aan de opmerkingen van de provincie is tegemoet gekomen.
9. LTO Noord en Kring Boskoop
Op
de functiekaart is de greenport Boskoop aangeduid als "agrarisch
landschap - boom- en sierteelt". De primaire functie die aan dit gebied
is gegeven is de agrarische functie gericht op de boom- en sierteelt.
De Kring Boskoop en LTO Noord zijn van mening dat nieuwe ontwikkelingen
in principe binnen deze functie moeten passen.
De Kring Boskoop en LTO Noord hebben bezwaren tegen de recreatieve
bestemming waardoor de 21 sfeerarken mogelijk worden gemaakt. In de
toelichting op het bestemmingsplan is op pagina 18 verwoord dat de
bestaande bedrijven sierteeltactiviteiten in het plangebied in
overeenstemming zijn met het bepaalde in de Verordening Ruimte. Ook de
uitbreiding van de zorg- en recreatiefunctie past binnen het
provinciale belang om de recreatieve functie en groenstructuur te
versterken, omdat deze agro-gerelateerde voorzieningen van meerwaarde
is om de functie van Greenport economisch te behouden en te versterken.
De Kring Boskoop en LTO Noord hechten er veel waarde aan dat de
assortimentstuin behouden blijft voor de sector. De bewoners van de
zorgpaviljoens leveren een bijdrage aan deze tuin. De combinatie van
tuinbouw en zorg wordt dan ook als positief ervaren. De Kring Boskoop
en LTO Noord zijn het niet eens met de stelling dat de zorgfunctie in
de vorm van sfeerarken in overeenstemming is met het bepaalde in de
Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.
De Kring Boskoop en LTO Noord kunnen zich bovenden niet verenigen met
dit onderdeel van het plan. Het toestaan van deze wijze van
recreëren in het sierteeltconcentratiegebied wordt als niet
passend ervaren. Bovendien schept dit een precedent voor vergelijkbare
initiatieven in het buitengebied. De Kring Boskoop en LTO Noord pleiten
er dan ook voor om deze recreatieve ontwikkeling niet toe te staan.
Reactie
Verwezen wordt naar onze reactie onder 1, sub a.
Conclusie: aan de opmerking is gedeeltelijk tegemoet gekomen.
10. Brandweer Hollands Midden
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij
de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening
rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening.
Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur
drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 3,5
meter breed zijn met een vrije hoogte van 4,2 meter. De maximale
afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire
bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn. Voor de gebouwen
geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de
voordeur aanwezig dient te zijn. In de praktijkrichtlijn
bluswatervoorziening en de praktijkrichtlijn bereikbaarheid, zoals
vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden, staan deze en
andere punten uitgebreid omschreven.
Reactie
Met
de Brandweer Hollands Midden zijn wij van mening dat de bereikbaarheid
en bluswatervoorziening dient te worden gegarandeerd overeenkomstig de
"Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid " en "Praktijkrichtlijn
Bluswatervoorziening". De uitvoering van deze maatregelen wordt niet
onmogelijk gemaakt door dit bestemmingsplan. Bij uitwerking van de
plannen zullen de aanbevelingen van de Brandweer Hollands-Midden
rekening worden gehouden.
Conclusie: aan de opmerkingen van de Brandweer Hollands Midden is tegemoet gekomen.