Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Proeftuin van Holland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B130rijneveld153-VA02

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Proeftuin van Holland, groot circa 9,6 hectare, ligt aan het Rijneveld 153 in Boskoop. Proba BV heeft dit voormalige proefstation voor de boomkwekerij aangekocht. Doelstelling van Proba BV is de locatie te hergebruiken als een informatief en educatief centrum voor de boomkwekerij, met tevens toeristische en recreatieve mogelijkheden voor de consument. Omdat de door Proba BV voorgestelde functies niet passen binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is een herziening hiervan noodzakelijk. De gemeenteraad heeft hierover op 21 februari 2008 een principebesluit genomen, waarna het bijgestelde plan in februari 2010 is behandeld tijdens de Ronde Tafel. Op basis hiervan heeft de gemeenteraad in september 2010 besloten om medewerking te verlenen aan de gevraagde planwijziging. Dit bestemmingsplan maakt de nieuwe planontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.
 
Op 27 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan Proeftuin van Holland vastgesteld. Hiertegen is beroep ingediend. Op 9 september 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak (zaaknummer 201501608/1/R4) op dit beroep gedaan. Hierbij heeft de Afdeling geoordeeld dat actuele regionale behoefte aan het voorziene aantal van vier zorgpaviljoens met maximaal 24 zorgeenheden niet toereikend in de plantoelichting is beschreven. Daarnaast komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot het genoemde aantal van 200 extra motorvoertuigen per etmaal is gekomen. De Afdeling heeft de raad opgedragen dit te herstellen. In dit bestemmingsplan zijn deze gebreken hersteld.
 
Aanleiding
In 2004 maakte Praktijkonderzoek Plant & Omgeving bekend per ingang van 1 januari 2006 niet meer als hoofdhuurder te willen fungeren in verband met bundeling van activiteiten op een andere locatie in Lisse. Proba BV is toen door de toenmalige eigenaar WUR (Wageningen Universiteit & Researchcentrum) gevraagd een plan te schrijven voor de leegstaande situatie die zou gaan optreden. Met het plan "Proeftuin van Holland" stemde WUR in, nadat ook de gemeente Boskoop positief reageerde op een ontwikkeling op het gebied van natuur, educatie en recreatie. Toen initiatief van andere partijen uitbleef, heeft Proba BV besloten het plan zelf verder te gaan ontwikkelen.

In november 2004 is het eerste rapport omtrent de "Proeftuin van Holland" verschenen. Een rapport waarin een ontwikkelingsschets is gemaakt door Proba BV. In de regio Boskoop, van oudsher centrum van de boomkwekerijsector, is perspectief voor een toeristisch-recreatieve functie in de vorm van een economische activiteit. De intentie is deze functie met behoud van natuur en cultuurlandschappelijke waarden te ontwikkelen.
Op 28 november 2006 is de eerste presentatie over het project de "Proeftuin van Holland" gegeven aan de gemeente Boskoop. Dit plan is opgesteld door Niek Roozen. Hierbij waren het college van burgemeester en wethouders aanwezig. In oktober 2007 is de startnotitie en het projectplan in overleg met de gemeente Boskoop opgesteld en ingediend.

In augustus 2008 is de planuitwerking 2008 van Visser en Wijtman Architekten met de gemeente besproken. Na deze presentatie is de zorgcomponent aan het plan toegevoegd en is de intensiteit van bezoekersgerelateerde activiteiten verlaagd. Dit gewijzigde plan is in november 2009 ingediend. In februari 2010 is dit tijdens de Ronde Tafel behandeld. In september 2010 is dit door de gemeenteraad van Boskoop bekrachtigd. Het raadsbesluit om het bestemmingsplan te wijzigen is met 16 stemmen voor en 1 stem tegen aangenomen.
Naast deze ontwikkeling op de locatie zijn er verschillende linken te leggen met het project de "Proeftuin van Holland":
  • In de media wordt momenteel druk geschreven over verschillende vormen van agrotoerisme en de opkomst hiervan. Verschillende organisaties (te denken valt aan Struinen & Vorsen, VVV Groene Hart, Groene Hart – Kloppend Hart) zetten zich in voor een collectieve promotie van het Groene Hart.
  • In de Agenda Vrije Tijd 2006 – 2010 van de Provincie Zuid Holland wordt een beleid uitgestippeld dat een verhoging van de besteding met 10% teweeg moet brengen. Hierbij zal samenwerking worden gezocht met de Natuur- en Recreatieschappen in Zuid Holland.
  • Doordat Boskoop de naam Greenport heeft gekregen, zijn er omtrent deze ontwikkeling verschillende beleidsplannen geschreven. Hieronder vallen ‘Bomen in Beeld’ en het Boomteeltpact. Er zijn vijf verschillende deelprojecten ontwikkeld. Het project de "Proeftuin van Holland" vindt aansluiting bij minimaal twee van deze deelprojecten, te weten; Kennis & Innovatie en Recreatie & Toerisme.
  • Ook het door de gemeente opgestelde 'Structuurplan Boskoop 2015’, dat in samenspraak met de burgers tot stand is gekomen, levert aanknopingspunten op met het project de "Proeftuin van Holland". Vooral het behoud van de waarde van de sierteeltsector vindt men van belang. Naast het project ‘Boskoop 2015’ vermeld ook het ‘Structuurplan Boskoop 2015’ belangrijke punten betreffende recreatie en toerisme mogelijkheden in Boskoop. Het verbeteren van fiets-, wandel- en kanoroutes vindt men belangrijk.
  • De Intergemeentelijke Structuurvisie heeft een aantal visitekaartjes van de gemeente aangegeven. De Proeftuin van Holland hoort daar ook bij.
  • De recent verschenen notitie van de provincie Zuid-Holland "Het tij gekeerd" geeft de noodzaak aan van een visie en de ontwikkeling van plannen voor recreatie en vrije tijd. Dit wordt beschouwd als een sociaal economische ontwikkeling die van belang is voor de provincie Zuid-Holland.

Het initiatief kent een aantal peilers te weten de sortimentstuin, onderzoek, educatie, zorg en tuinkamers/verblijfsrecreatie.
De sortimentstuin wordt ondergebracht in een Stichting Sortimentstuin Harry van der Laar. Door Proba BV wordt een erfpachtovereenkomst afgesloten met deze stichting waarmee de sortimentstuin gewaarborgd wordt voor de toekomst. Het onderzoek wat door PPO en DLV op de locatie wordt gedaan voor de boomkwekerij blijft mogelijk door de kassen en containervelden hiervoor beschikbaar te houden. Educatie kan in de vorm van rondleidingen en workshops van kinderen en volwassenen. Ook kan de sortimentstuin worden gebruikt als kennislocatie voor een ieder die sortimentskennis wil opdoen. De verblijven zijn bedoeld om zowel zakenmensen als geïnteresseerden in het gebied en de boomkwekerij de mogelijkheid van overnachting te bieden. Vanzelfsprekend is het dat bovengenoemde activiteiten door horeca worden ondersteund. Aan zowel bezoekers van de tuin als bezoekers van de omgeving wordt de mogelijkheid geboden om van het bezoekerscentrum gebruik te maken. Voor de zorg is het plan dat er vier paviljoens worden gebouwd waar mensen met een beperking kunnen wonen. Deze mensen kunnen op de locatie ook werken in de tuin, recreatie en bediening. Voor het begeleiden van zorg en recreatie zijn twee bedrijfswoningen in het plan opgenomen. Wonen en werken op deze locatie is van belang voor de ontwikkeling en voor het welzijn van de groep mensen met een beperking. Gezamenlijk met een zorginstantie zal dit onderdeel worden ontwikkeld.

Om de integrale planontwikkeling voor het project de "Proeftuin van Holland" mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, omdat de voorgestane ontwikkeling niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop". In de actualisatie van het bestemmingsplan "Buitengebied" is deze planontwikkeling nog niet opgenomen, omdat over het Programma van Eisen op basis van het beleidskader van de gemeenteraad nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden.
 
Doelstelling
De doelstelling van de ontwikkeling is in de volgende definitie vastgelegd:
De sortimentstuin Harry van der Laar ondergaat een metamorfose waarbij consument en professionals elkaar ontmoeten rondom een breed scala aan plantensoorten die worden gekenmerkt als Boskoopse Culturen. De tuin en het omliggende gebied, de ‘Proeftuin van Holland’ worden in eenzelfde concept ontwikkeld, waarbij uitdrukkelijk de inzet van maatschappelijke partners zoals zorginstellingen wordt overwogen en waarbij educatie een nadrukkelijke doelstelling is. De tuin blijft vrij toegankelijk! Bij de ontwikkeling van de tuin wordt gezocht naar kostendragers zodat de exploitatie van de tuin duurzaam gewaarborgd is.
1.2 Plangebied
Proeftuin van Holland ligt aan het Rijneveld, nummer 153. Aan de westzijde bevindt zich een biologische kwekerij en aan de oostzijde ligt de Spoelwijksche Dijk en de Tempelpolder. Aan de Spoelwijksche Dijk ligt een kleine manege van de Bosschouw Ruiters. Aan de zuidkant van de locatie ligt het perceel van een historisch waardevolle boerderij met de opgang aan het Reijerskoop. De locatie 'Proeftuin van Holland' is gelegen op 8 percelen. In totaal ongeveer 10 hectare, inclusief water. De locatie is opgebouwd uit diverse langgerekte, door water omgeven, kavels. De percelen zijn verdeeld over verschillende kadastrale percelen in Boskoop: sectie B1, nummers 4523, 565, 566, 567 en 564.
  
 
Figuur 1: plattegrond omgeving (plangebied rood omlijnd).
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
 
Bestemmingsplan
Raadsbesluit
Buitengebied Boskoop 30 juni 2011
 
Inmiddels is de 1e actualisatie buitengebied Boskoop van kracht (vastgesteld op 27 juni 2013). In het bestemmingsplan heeft het voorste gedeelte van het plangebied de bestemming 'Bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - proeftuin'. Het achterste gedeelte heeft de bestemming 'Agrarisch'. De voorgestane planontwikkeling is niet opgenomen in dit bestemmingsplan, omdat de uitwerking hiervan nog niet rijp was voor gemeentelijke besluitvorming. Momenteel is een tweede actualisatie van dit plan als voorontwerp ter inzage gelegd, waarin de planontwikkeling evenmin is meegenomen.
1.4 Opzet van het plan
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan herziening relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Het vierde hoofdstuk omvat de milieuaspecten, waaronder de watertoets. In hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Het zesde hoofdstuk is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
  
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.  

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen. In de Structuurvisie is Boskoop aangewezen als Greenport voor de pot- en containerteelt. Behoud en versterking op lange termijn van deze tuinbouwfunctie is door het Rijk aangemerkt als een opgave van nationaal ruimtelijk belang. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: de ligging ten opzichte van de mainports, de fysieke bereikbaarheid en de herstructureringsopgave als gevolg van doelstellingen op het gebied van milieu, water, energie en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

2.1.2 AMvB Ruimte (2011)
De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
 
De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.
 
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling is op 30 december 2011 gedeeltelijk in werking getreden.
 
Conclusie
De planontwikkeling is inpasbaar binnen de rijksdoeleinden voor de Greenport en het Groene Hart. Voor de vijf Greenports, waaronder het sierteeltgebied Regio Boskoop, wordt behoud en versterking op lange termijn van de tuinbouwfuncties voorgestaan. De uitwerking hiervan vindt plaats binnen provinciale beleidskaders. De functie en inpassing sluit daarmee aan bij het Ja-mits beleid als vermeld in de Nota Ruimte. Er is er geen strijdigheid met de nationale belangen.

2.1.3 Agenda vitaal platteland - meerjarenprogramma 2007 -2013 (2006)
De voor de Proeftuin relevante rijksdoelen zijn beschreven in de Agenda Vitaal Platteland (AVP). De hier relevant zijnde onderwerpen worden kort aangehaald.
 
Veelzijdige natuur
Het rijk stelt zich ten doel de afname van de biodiversiteit in Nederland een halt toe te roepen. Daarom moet worden gewerkt aan behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van de natuur. Aankoop, inrichting en beheer van gronden ten behoeve van de rijksnatuurdoelen wordt gefinancierd vanuit de subsidieregeling natuurbeheer (SN) en de subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN). Realisatie van de provinciale natuurdoelen wordt gefinancierd vanuit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Het rijk wil dat in 2013 15.000 km akkerrand is aangelegd en zodoende een bijdrage leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).
 
Landbouw
De ontwikkeling naar duurzame landbouw met daarin een balans tussen economie, ecologie en sociaal-culturele factoren is een (inter)nationaal speerpunt. Het rijk ondersteunt vooral innovatieprojecten en stimuleert duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen en wil, door het opzetten van een aantal pilots, de kennis op dit terrein vergroten.
 
Recreatie
Het rijk ziet kansen voor recreatie in het verbinden van de stad en platteland. De ontsluiting van het Groene hart kan verwezenlijkt worden door wandelen, fietsen en varen te stimuleren en bekendheid te geven aan de recreatieve mogelijkheden in het Groene Hart. De ontwikkeling van de Proeftuin van Holland zou een bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteitsverbetering van de landelijke routenetwerken en aan de recreatieve ontsluiting van het Groene Hart. Daarnaast nemen het rijk en de provincies initiatief om invulling te geven aan de realisatie van 1000 km extra "wandelen over boerenland". De provincies zullen hierbij de regierol vervullen. Er is rijksbudget opgenomen in het ILG.

Het AVP benadrukt het belang van ‘buiten spelen’ voor de mentale en fysieke ontwikkeling van kinderen. Parken en groenstructuren die daar gelegenheid toe bieden zijn van grote waarde. Vermindering van areaal groen in bebouwd gebied dient gecompenseerd te worden door een kwaliteitsimpuls in het resterende groen, waardoor de gebruikswaarde op zijn minst op het oude niveau blijft.
 
Conclusie
Het plangebied krijgt een kwaliteitsimpuls door landbouw, natuur en recreatie te combineren, waardoor wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Agenda vitaal platteland. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming. De plannen zullen voorts landschappelijk worden ingepast.

2.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen: 
  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een 'andere stedelijke voorziening'. Voor wat betreft de verblijfseenheden voor de zakelijke markt is dit een dermate specifieke vraag en afgestemd op de specifieke situatie van Boskoop als Greenportregio dat een regionale afstemming niet noodzakelijk is, immers de functie kan geen betere plek krijgen dan binnen de Greenportregio. Daarnaast is het een dermate sectorgelieerde functie dat afgevraagd kan worden of deze verblijfseenheden aangemerkt kunnen worden als een 'stedelijke voorziening'. De behoefte is reeds in het kader van de ontheffingsaanvraag bij de Provincie Zuid-Holland door Arcadis onderbouwd en getoetst door de gemeente Alphen aan den Rijn en de provincie. Binnen de sector is er vraag naar deze verblijfsfuncties, aldus is aangetoond.
 
In 2009 heeft Arcadis een onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het plan Proeftuin van Holland. Eén van de activiteiten die hierin is genoemd, is de realisatie van vier zorgclusters voor toen nog zeven personen per cluster. De conclusie hierbij was dat de exploitatie van de zorg op jaarbasis een positief resultaat laat zien. Nadien is het plan verder uitgewerkt en hebben de nodige overleggen plaatsgevonden bij provincie en gemeente om tot een positief oordeel en bestuurlijke medewerking te komen. Hierbij is wat betreft het zorgcluster aangegeven dat deze voorzieningen binnen de Greenportregio schaars zijn. Veelal wordt geen relatie gelegd tussen de zorg en de sierteelt. Door de tijd heen hebben verschillende zorgaanbieders, die invulling geven aan regionale zorgverlening, zoals Tom in de buurt, Gemiva-SVG groep, Ipse de Bruggen en Zorgpartners bij initiatiefnemer kenbaar gemaakt dat bij hun behoefte bestaat aan een voorziening zoals de Proeftuin van Holland. Een voorziening waarbij zorg, dagbesteding en overnachting wordt gecombineerd. Het niet meer dagelijks te hoeven worden gehaald en gebracht, geeft de zorgbehoevenden meer rust. Door de professionele begeleiding zijn ze ook beter op hun plek. Daarnaast scheelt het de zorgaanbieders ook de nodig reiskosten. Vanuit de gemeente wordt ook aangegeven dat hieraan behoefte is. Een dergelijke particuliere voorziening wordt dan ook gestimuleerd.
 
Contourennotitie Alphense woonagenda
De voornoemde behoefte is vastgelegd in de Contourennotitie Alphense woonagenda die op 24 september 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Hoofdstuk 6 van deze woonagenda gaat specifiek in op de behoefte die is ontstaan doordat mensen enerzijds door wetgeving en anderzijds doordat zij zelf graag zolang mogelijk thuis blijven wonen, nauwelijks meer in instellingen worden opgenomen. Deze ontwikkeling vraagt passende woningen voor mensen met een zorgvraag met meer beschutting. Beschutting wordt voor alle zorgdoelgroepen geboden door samenwerking tussen woon-, zorg- en welzijnspartners enerzijds en een hecht sociale structuur anderzijds. Daarbij is van belang dat in 2020 een tekort van 2.500 woningen met een zorgbehoefte lijkt te ontstaan.
 
Wat betreft het ‘Collectief perspectief 2025’ is in dit hoofdstuk voor zover relevant het volgende opgenomen:
Zorg- en welzijnspartijen werken samen en creëren zo op het niveau van de verschillende kernen voldoende economisch draagvlak. Hierdoor is in de gemeente een gevarieerd aanbod van diensten voor zelfstandig wonende zorgvragers, waardoor mensen ook met een (intensieve) zorgvraag zelfstandig kunnen blijven wonen. Zelfstandig wonende zorgvragers zijn in beeld en krijgen de zorg die ze nodig hebben. Ook de corporaties hebben oren en ogen in de wijk. Die zetten zij in als signaleringsfunctie.
 
Wat betreft het Inwonersperspectief 2025 is voor zover relevant het volgende opgenomen:
Inwoners voelen zich veilig en vertrouwd in hun omgeving; een wijk met beschutting. Inwoners zijn zelfredzaam. Zij organiseren hun ondersteuning zelf. De hechte sociale structuur in de dorpen heeft hierin een belangrijke rol. De dorpen dienen als een proeftuin en voorbeeld voor de meer stedelijke cultuur van Alphen aan den Rijn.
Voor mensen met een zorgvraag, ouderen, verstandelijk gehandicapten, mensen met een psychiatrische aandoening, is er in alle kernen aanbod van specifieke woonvormen. Corporaties werken hier in de huursector aan mee.
 
Gelet op het feit dat bij het initiatief Proeftuin van Holland zorg- en welzijnpartijen samenwerken, sprake is van een gevarieerd aanbod van zorg en een specifieke woonvorm in een kern en bij realisatie het genoemde tekort minder wordt, kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de contourennotitie en hierin genoemde perspectieven.
 
Intentieovereenkomst
Doordat de bestemmingsplanprocedure lang heeft geduurd en initiatiefnemer nog geen zekerheid kon bieden, waren partijen nog niet bereid een zorgcontract (in combinatie met overnachting) te sluiten. Wel vindt er dagbesteding plaats. Dit wel zeggen dat mensen die zorg behoeven onder begeleiding aan de tuinbouw gerelateerde werkzaamheden uitvoeren. Deze mensen worden nu nog dagelijks gehaald en gebracht. Op dit moment vindt een arbeidstoeleidingproject van Pameijer uit Rotterdam plaatsvindt. Nu het bestemmingsplan is vastgesteld, kan de ontwikkeling worden gerealiseerd. In verband hiermee is initiatiefnemer met Tom in de Buurt, Gemiva, Ipse de Bruggen en Zorgpartners in overleg getreden over de invulling van de zorgcomponent van de Proeftuin van Holland. Hiervoor is inmiddels ook intentieovereenkomst gesloten. Deze is als bijlage in de plantoelichting opgenomen.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Visie op Zuid-Holland

In verband met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland voor de hele provincie een integrale Structuurvisie, genaamd Visie op Zuid-Holland, vastgesteld. Deze komt in de plaats van de bestaande streekplannen. In deze visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040.
In de Structuurvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de Structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven: 
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.
  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;

Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op het beschermen en ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteiten. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar.

De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Op de kaart zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Het plangebied ligt buiten de bebouwingscontour.
 
Ook de instrumenten die de provincie inzet, komen in de Structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’
 
Greenport Boskoop
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Greenport Boskoop. In de structuurvisie is over de Greenport het volgende opgenomen (citaat, bladzijden 53 en 54).
 
Binnen de greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling en wordt de handelsfunctie nog sterker. Een deel van de bedrijven gaat over van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose) pot- en containerteelt. De greenport Boskoop heeft in het teeltgebied al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Terwijl er voor sierteelt juist een grote vraag is naar schoon en zoet water. Beide aspecten zijn mede aanleiding voor de herstructurering die in gang moet worden gezet. Nieuw te ontwikkelen sier- en boomteeltlocaties (volle grondteelt en pot- en containerteelt) en bestaande te herstructureren sier- en boomteeltlocaties moeten voldoen aan de randvoorwaarden van het Provinciaal Waterplan. Dit betekent onder meer dat, wanneer voor het waterbeheer ruimtevragende voorzieningen nodig zijn, deze binnen de greenport gerealiseerd moeten worden. Daarnaast gaat het ook om een betere ontsluiting van het gebied; de aanleg van een westelijke randweg is daarbij belangrijk. Met de herstructurering wordt gestreefd naar een aantrekkelijk werklandschap waarbinnen het internationaal belang van deze greenport zich verder duurzaam kan ontwikkelen en verrommeling van het landschap wordt tegengaan. In het oude al karakteristieke teeltgebied wordt ingezet op de hoogwaardige gespecialiseerde productie.

De greenport Boskoop clustert handel en logistiek steeds meer op het westelijke deel van de greenport. (......) Daarmee kan tevens inhoud gegeven worden aan de landschappelijke opwaardering van de greenport. Met name door in het oorspronkelijk al karakteristieke landschap het accent meer dan nu te leggen op hoogwaardige en duurzame open grondteelt in een aantrekkelijke omgeving. 
 
 
Landbouw
Als uitwerking van één van de hoofdopgaven is aangegeven dat de landbouw een belangrijke sector is in de Zuid-Hollandse economie. Voor grote delen van het Groene Hart is het de drager van landschappelijke kwaliteit. Om te kunnen inspelen op de verbinding stad-land is het voor agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk om (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg aan te bieden.
 
Versterken recreatieve functie
Bij het provinciaal belang 'Versterken recreatieve functie en groenstructuur' heeft de provincie ambities geformuleerd over onder andere het stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw en het versterken van culturele en toeristische voorzieningen. Samenvattend is het hoofddoel van dit provinciaal belang het verbeteren van de relatie tussen stad en land in zowel ruimtelijk, recreatief als economisch opzicht.
 
De functiekaart geeft de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijke beleid tot 2020. Op de functiekaart van de Structuurvisie is het plangebied gelegen in het boomteeltconcentratiegebied van de Greenport Boskoop. Het gebied is aangeduid als 'Agrarisch landschap - boom- en sierteelt'. (figuur 4).
 
 
 
Terwijl de functiekaart stuurt op 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart op het 'waar en hoe'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale regionale schaal. Op de kwaliteitskaart is dat voor het plangebied 'Sierteelt veenlandschap'. (figuur 5).
 
Gelet op het beperkte aantal locaties in Zuid-Holland waar boom- en sierteeltgebied mogelijk is en de aanwezige ruimtelijke kwaliteit, is het wenselijk om daar slechts extensieve ontwikkelingen toe te staan. Dit betekent dat zorgwoningen, recreatiewoningen en bedrijfswoningen slechts bij hoge uitzondering mogelijk zijn.
 
In verband hiermede hebben burgemeester en wethouders een ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening Ruimte ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling met betrekking tot de zorgvoorzieningen, de recreatieverblijven en de bedrijfswoningen, omdat hier sprake is van een uniek integraal planconcept, waarin de aanwezige functies (sortimentstuin, zorg, onderzoek, educatie en verblijfsrecreatie) elkaar versterken en ondersteunen.
 
 
Conclusie
In de provinciale Structuurvisie wordt het (inter)nationale belang van het boomteeltgebied rond Boskoop onderkend. Daarnaast worden ambities geformuleerd over onder andere het stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte (verbrede) landbouw en het versterken van culturele en toeristische voorzieningen. Het verbeteren van de relatie tussen stad en land in zowel ruimtelijk, recreatief als economisch opzicht is een hoofddoel van provinciaal belang. De voorgestane planontwikkeling levert hieraan een belangrijke bijdrage in het boomteeltconcentratiegebied.

2.2.2 Verordening Ruimte
In de Provinciale 'Verordening Ruimte' zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan.
 
Op grond van artikel 2, lid 1 van de Verordening Ruimte dienen bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren nieuwvestiging van stedelijke functies uit te sluiten. Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen het concentratiegebied voor de boom- en sierteelt bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven maximaal 1/3 van het bedrijfsoppervlak mag worden gebruikt voor kassen (artikel 4, lid 4 van de Verordening).
 
De verordening bevat verder nog voorwaarden voor het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijf (bijvoorbeeld minicamping, zorg, etc.), regelingen ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur en ten aanzien van de Nationale Landschappen, waaronder het Groene Hart. In artikel 4, lid 7 van de Verordening is hierover het volgende opgenomen (citaat):
 
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour (zoals aangegeven op kaart 1) kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen. Dit onder de volgende voorwaarden:
  1. het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de nevenactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel;
  2. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf;
  3. er mogen geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven worden veroorzaakt én
  4. de nevenactiviteit mag de verkeersafwikkeling niet onevenredig belasten.
 
De bestaande bedrijfs- en sierteeltactiviteiten in het plangebied zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Verordening Ruimte. Strikt genomen passen de zorgvoorzieningen, de recreatieverblijven en de bedrijfswoningen niet binnen voornoemde bepalingen. Sprake is evenwel van een uniek
integraal planconcept, waarin de aanwezige functies (sortimentstuin, zorg, onderzoek, educatie en verblijfsrecreatie) elkaar versterken en ondersteunen.
In verband hiermede hebben burgemeester en wethouders een ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening Ruimte ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling.
 
Conclusie
In de Verordening Ruimte zijn mogelijkheden opgenomen om in het agrarisch gebied recreatieverblijven, horeca en zorg te ontwikkelen. De sierteeltontwikkelingen en bestaande bedrijfsactiviteiten zijn hiermee in overeenstemming. Zorgvoorzieningen, recreatieverblijven en bedrijfswoningen zijn slechts bij hoge uitzondering mogelijk als de noodzaak van voornoemde voorzieningen kan worden aangetoond. Het planconcept is van dien aard dat de verschillende onderdelen in elkaar grijpen. Een ontvlechting van onderdelen maakt een integrale haalbaarheid niet langer mogelijk. Mitsdien is strikte toepassing van de betreffende bepalingen niet in verhouding staat tot het belang dat is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling. In verband hiermede is een ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening Ruimte bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling, omdat deze agro-gerelateerde voorzieningen van meerwaarde is om de functie van Greenport economisch te behouden en te versterken.
 
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 17 december 2013 ontheffing afgegeven en aangegeven dat het voornemen voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 lid 1 van de Verordening Ruimte. De Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland concludeert als volgt(citaat):
 
De beoogde herontwikkeling van de voormalige proeftuin bevat veel aspecten die bijdragen aan speerpunten in het provinciaal beleid. Het initiatief om 24 woonzorgeenheden en (maximaal) 21 verblijven voor handelaren uit de boom- en sierteeltsector te realiseren staat niet op zich, maar draagt bij aan het voortbestaan van de sortimentstuin, het educatieve centrum en de recreatieve mogelijkheden in het gebied. De Greenport Boskoop kan daarvan profiteren. Er is daarmee voldoende sprake van bijzondere omstandigheden. Verder is gebleken dat het initiatief geen onevenredige schade toebrengt aan de provinciale belangen op de functie- en de kwaliteitskaart. Het plan houdt voldoende rekening met de aanwezige landschappelijke kwaliteiten.
 
De ontheffing en het ontheffingsverzoek, inclusief alle bijlagen, zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

2.2.3 Provinciaal meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007-2013 (2007)
Het aanknopingspunt in het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (PMJP) met de locatie van de Proeftuin is voornamelijk de verbindende functie van de proeftuin van de bebouwde omgeving met het landelijk gebied van de veenweiden. Het PMJP is een vertaling van de ambities van het rijk en de provincies voor de ontwikkeling en leefbaar maken van het landelijke gebied, die in de bestaande beleidskaders zijn opgenomen. De provincies zijn, samen met gemeenten en waterschappen, verantwoordelijk voor de uitvoering van dit beleid. De provincie ziet dit als een kans om het groen in Zuid-Holland, zowel in de stad als op het platteland, en daarmee de leefbaarheid te versterken. Het PMJP geeft ook een overzicht van het geld dat het rijk (via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)) en de provincie beschikbaar (verscheidene subsidiestromen) stellen om o.a. de bovenstaande doelen te bereiken. De behoefte om te investeren in recreatiemogelijkheden, natuur, landschap, bodem, water en oplossingen voor de landbouw en het landschap in bijvoorbeeld kwetsbare veenweidegebieden, is groot.

Van het PMJP zijn de deelprogramma’s Recreatie, Vitaal platteland en Water relevant voor de Proeftuin van Holland. De overige twee deelprogramma’s Natuur en Bodemsanering zijn dat minder. In het deelprogramma recreatie wordt gesproken over het knelpuntvrij maken van de landelijke fiets-, wandel en recreatievaartnetwerken. In het deelprogramma vitaal platteland worden de volgende thema’s genoemd die aansluiting hebben met de Proeftuin.
Duurzaam agrarisch ondernemen, Groenblauwe diensten, recreatieve ontsluiting landelijke gebied, verbreding economische dragers landelijk gebied, stimuleren plattelandsontwikkeling door de leaderaanpak en programma beheer buiten EHS.

In het deelprogramma water wordt het volgende relevante thema genoemd: waterkwaliteit (sanering van waterbodems) en inrichting van ecologische oevers. Voor projecten die uitgevoerd worden binnen een van de bovengenoemde thema’s is geld beschikbaar uit een of meerdere van de volgende subsidiestromen: Rijksbijdrage ILG, Provinciale subsidiebijdrage en bijdrage EU via POPII.  
 
Conclusie
De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de deelprogramma's recreatie, vitaal platteland en water van het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied.

2.2.4 Regioprofielen cultuurhistorie Zuid-Holland
Om cultuurhistorische waarden binnen de provincie te behouden of in te passen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de provincie als uitwerking van de provinciale Structuurvisie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming. Ze bevatten, naast gebiedsspecifieke richtlijnen, ook een korte beschrijving van cultuurhistorische kenmerken, waarden en ontstaansgeschiedenis per gebied. De provincie verwacht dat in bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met wat is opgenomen in de regioprofielen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, waarvan deze locatie onderdeel uitmaakt, is het regioprofiel Boskoop/ Reeuwijk-Dorp van toepassing. In dit door Gedeputeerde Staten op 20 april 2010 vastgestelde regioprofiel zijn de boomkwekersenclave Boskoop, de droogmakerijen Tempel en Middelburg, de veenweidepolder De Wijk, diverse polderlinten in het boomkwekerscentrum en het dijklint langs de Gouwe aangewezen als waardevol.
 
Boomkwekerijenclave Boskoop
Voor de boomkwekerijenclave Boskoop geldt de richtlijn 'continuïteit van karakter'. Dit betekent voor dit (plan)gebied het:
  • behouden en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid: brede kavel- en dwarssloten, smalle kavels, oriëntatie van de kavels, houtakkers, monumentale bebouwing langs de linten, kwekerijen;
  • herkenbaar houden van de middeleeuwse onderlegger van cope-ontginningen.

Droogmakerijen Tempel en Middelburg
Aan de oostkant van Boskoop ligt een open polderlandschap van twee droogmakerijen die opvallen door het verschil in hoogte (ze liggen ongeveer 4 m lager dan het omliggende bovenland). De richtlijn 'continuïteit van karakter' betekent voor dit plangebied (dat grenst aan de polder Tempel) het:
  • koesteren van de heldere begrenzing (polderdijken) van de droogmakerijen;
  • zichtbaar houden van het contrast in hoogteverschil met het omliggende veenweidegebied en het boomkwekergebied bij Boskoop.

Veenweidepolders Reeuwijk en De Wijk
Veenweidepolder Reeuwijk heeft een herkenbaar radiaal verkavelingspatroon, gerelateerd aan de halve maanvorm van de ontginningsbasis: het kronkelige lintdorp Oud-Bodegraven. De richtlijn
continuïteit van karakter betekent voor dit gebied het:
  • koesteren van de heldere begrenzing (polderdijken) van de polders;
  • herkenbaar houden van het bestaande verkavelingspatroon van Middeleeuwse ontginningen.

Polderlinten
Onder de polderlinten vallen onder andere Tempel, Middelburg en de bebouwingslinten in het boomkwekerscentrum Boskoop (met uitzondering van het lint ter weerszijden van de Gouwe). Op de kaart Kenmerken Cultuurhistorie zijn de polderlinten aangegeven met een groene kleur. De richtlijn
continuïteit van karakter betekent voor de polderlinten het:
  • herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek;
  • vasthouden aan de, afhankelijk van het lint, ijle tot verspreide of dichte tot half open bebouwingsstructuur.

De Tempelpolder. Achter het aanwezige groen ligt Proeftuin van Holland. Rechts ligt de Spoelwijkerlaan.
 
Conclusie
De herinrichting van het plangebied is zodanig gekozen dat rekening wordt gehouden met het regioprofiel voor de boomkwekersenclave Boskoop en de droogmakerijen. Dit komt in het bijzonder tot uiting in het graven van nieuwe watergangen, die zo kenmerkend zijn voor het kwekersgebied. De overgang tussen en sierteeltgebied en het veenweidegebied wordt niet aangetast, omdat langs de randen geen grote nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Bij uitwerking van de planontwikkeling zal met voornoemde uitgangspunten rekening worden gehouden.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Visie en Agenda Greenport regio Boskoop 'Bomen in beeld'
In de nota Ruimte is de Regio Boskoop erkend als één van de cruciale groene economieën van Nederland. Ze heeft in dat kader de kwalificatie Greenport gekregen. In de nota Ruimte worden de direct betrokken partijen uitgenodigd de visie achter het concept Greenport verder uit te werken. De regio Boskoop heeft die handschoen in 2005 voortvarend opgepakt. Enerzijds als waardering voor deze erkenning, maar anderzijds ook in het besef dat deze uitnodiging vraagt om initiatief, leiderschap en om het nemen van verantwoordelijkheid. Daartoe is begin 2005 door overheid en bedrijfsleven in de regio Boskoop het Boomteeltpact3 gesloten en is een programma uitgevoerd gericht op het ontwikkelen van een visie op de boomteelt en als afgeleide hiervan een actieagenda. De twee hier relevant zijnde projecten zijn a. recreatie en toerisme en b. kennis en innovatie. In het rapport zijn de resultaten van deze programma’s beknopt beschreven.
 
Recreatie en toerisme
Boskoop is nog altijd de kern van de landelijke boomteelt productie, met een mondiale positie en uitstraling. Ruim driekwart van de productie wordt geëxporteerd. Ruim de helft van de bewoners is op enigerlei wijze betrokken bij de boomteelt. Maar ook voor de boomteelt geldt dat steeds beter moet worden ingespeeld op de wensen van de consument en burger, zowel hier als in het buitenland. Een samenwerking tussen de recreatie- en toerismesector en de boomteelt sector, bijvoorbeeld rondom bepaalde gezamenlijke thema’s, kan voor beide sectoren voordeel opleveren. Immers de consument beschikt over veel vrije tijd, heeft een toenemende belangstelling voor buitenrecreatie en tuinieren. Boomteelt speelt direct in op activiteiten in en om het huis (de tuin) en op activiteiten buitenshuis (buitenrecreatie en groengebieden). De mogelijkheden om de marktpositie van de boomteelt sector via recreatie en toerisme verder te versterken zijn echter nog onderbenut. Deels vanwege te weinig samenwerking (versnippering), te weinig voorzieningen, marktgerichtheid en wellicht de wet van de remmende voorsprong. Globaal genomen bestaan er drie mogelijkheden om hier verbetering in aan te brengen:
Meer bezoekers naar het Greenport gebied trekken; Boskoop heeft de potentie om meer buitenrecreanten naar het gebied te halen vanuit de regio zelf, vanuit de Randstad en ook uit de rest van Nederland. Daarnaast bestaan er goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van het (internationale) toerisme.
Met beide kan Boskoop haar product beter op de kaart te zetten;
  • Betere naamsbekendheid Greenport Boskoop in Nederland en elders in de wereld; het boomteelt product kan in woon-, werk-, recreatie- en natuurgebieden elders in Nederland en de wereld beter voor het voetlicht worden gebracht;
  • Greenport Boskoop bij de mensen thuis brengen; door de vergrijzing, het toenemend woningbezit, het toenemend aantal grondgebonden woningen en de blijvende belangstelling voor life style neemt de belangstelling voor "groen" toe: "Boskoop" aanwezig in elke tuin en op elk balkon.

Op de actieagenda staat ondermeer het ontwikkelen van een plan voor bezoekers van de boomteelt. Hierbij is gedacht aan een kennis- en tuincentrum (Proeftuin van Holland). Mogelijke functies van een dergelijk Centrum zijn: kenniscentrum, bezoekerscentrum en horecafunctie. Ook de ontwikkeling van een sortimentstuin wordt hierin genoemd. Voorts staat de ontwikkeling van arrangementen in de Greenport Regio Boskoop als agendapunt genoemd, waaronder de ontwikkeling van één- en meerdaagse arrangementen voor een regionaal, nationaal en internationaal publiek. Proeftuin van Holland geeft invulling aan deze onderdelen van het actieprogramma visie en agenda Greenport Regio Boskoop4.
 
Kennis en innovatie
Kennis en innovatie wordt gezien als één van de kernpunten voor de Nederlandse economie in algemene zin, maar ook in de Greenports, om daarmee een duurzame concurrentiepositie te kunnen behouden en uitbouwen. Voor het geen fratsen toekomstbeeld is vooral innovatie op het gebied van proces en markt essentieel. Bij het liefhebber toekomstbeeld zijn er naast product- en marktinnovatie ook nadrukkelijk kansen voor multi-channel innovatie. Voor het toekomstbeeld van de burger in het groen is er vooral behoefte aan een systeeminnovatie, met achterliggende procesinnovaties. Voor de kennisontwikkeling is het van groot belang dat in het onderwijs de "groene vingers" geborgd zijn, maar dat er ook meer aandacht komt voor bedrijfskundige kennis voor de ondernemers van de toekomst. Andere aandachtspunten zijn onder andere; verbetering van het imago, competentieontwikkeling, internationale scope, faciliteren van kenniskringen, bevorderen innovatief gedrag en het creëren van een duidelijk aanspreekpunt voor kennis en innovatie. Voor het versterken van de kennis en de innovatie wordt nadrukkelijk gekozen voor een sterke interactie tussen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen en voor vernieuwende onderwijsvormen. De Proeftuin van Holland levert hieraan een belangrijke bijdrage met onder andere de aanwezigheid van innovatiecentrum en een sortimentstuin.
 
Conclusie
De planontwikkeling is een uitwerking van de ambities zoals deze zijn vastgelegd in 'Bomen in beeld'. Zowel recreatie en toerisme als kennis en innovatie worden mogelijk gemaakt in het plangebied.

2.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop
De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen voor de ontwikkeling van de Greenport.
De Intergemeentelijke Structuurvisie is gemaakt om de ruimtelijke keuzes in samenhang te kunnen bepalen. Kernbegrippen zijn: compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting plaatsvinden.

De ambitie van de structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Duurzaamheid ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik: bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden met duurzaam waterbeheer en voldoende zoetwatervoorziening.

De Greenport moet beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen.
Eén van de mogelijkheden om het toeristisch-recreatief profiel te versterken is Proeftuin van Holland. Deze vorm van beleefbaarheid heeft tot doel kennis te maken met de boomsierteelt (het product, productontwikkeling en de productie) en met de ruimtelijke uitstraling van de boomsierteelt. Dit draagt bij aan het imago van de regio Boskoop. Het voorliggende initiatief kan hiervoor een belangrijke bijdrage leveren. In figuur 6 is de Visiekaart 2020 opgenomen. Het plangebied heeft hierin de aanduiding 'visitekaartje Greenport Boskoop'.
Figuur 6: visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop (ontwerp).
 
Conclusie
Proeftuin van Holland is in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop als één van de mogelijkheden opgenomen om het toeristisch-recreatief profiel te versterken. Deze planontwikkeling is dan ook in overeenstemming met dit beleidsdocument.
2.4 Gemeentelijkbeleid
In dit hoofdstuk zal eerst aandacht worden besteed aan het Structuurplan, In dit plan worden de door de gemeente gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren vastgelegd. Hierna wordt kort ingegaan de Rondweg Boskoop Oost, het beleidsdocument Boskoop-Buitengebied (uitgangspunten voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan) en duurzaamheid.

2.4.1 Structuurplan Boskoop 2015
De gemeenteraad van Boskoop heeft op 15 september 2005 het structuurplan Boskoop 2015 vastgesteld met de aansprekende titel "Ondernemend in het groen Vernieuwend in wonen". In dit plan wordt de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Boskoop tot 2015 aangegeven.
In het plan zijn vier speerpunten genoemd voor de ontwikkeling van Boskoop, te weten:
  • het versterken van de boomteelt;
  • vernieuwend bouwen voor de lokale vraag;
  • het koesteren van de karakteristieken van Boskoop;
  • het benutten van de strategische ligging.

Om de karakteristieken van Boskoop te behouden zijn de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedenbouwkundige plannen opgenomen:
  • het behoud van het groene en kleinschalige karakter van Boskoop;
  • inpassing van het open water en de slagenverkaveling in de woonwijken;
  • doorzichten vanuit de woonwijken op de kwekerijen en
  • beheersing van de kosten, die het gevolg zijn van de slappe veenbodem.

Figuur 7: Uitsnede plankaart Structuurplan Boskoop 2015. Het Plangebied is rood omcirkeld.
 
De visie op de ontwikkeling is vertaald in projecten, die zijn opgenomen in een uitvoeringsprogramma. Als facilitaire ontwikkeling worden onder andere herontwikkelings-locaties genoemd. Voor de planontwikkeling en –uitvoering, kan instrumentarium worden ingezet voor realisatie van het structuurplan, zoals het bestemmingsplan en/of het starten van bijzondere planologische ontheffingsprocedures.
 
De ligging op de overgang van Randstad naar Groene Hart biedt potenties voor de ontwikkeling van kleinschalige en extensieve recreatieve voorzieningen en het organiseren van evenementen, zoals de 'tuindagen', waarbij verschillende boomteeltbedrijven te bezoeken zijn. De recreatiestructuur dient voorts te worden versterkt door het completeren van aanwezige routestructuren. Onderhavige planontwikkeling met een kleinschalige verblijfsrecreatie geeft aan dit uitgangspunt een belangrijke impuls.
 
Conclusie
Het structuurplan geeft een nauwkeurig uitgewerkte visie voor de korte termijn en voor de middellange termijn om de functie van Greenport economisch te behouden en te versterken. Proeftuin van Holland levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de gemeentelijke ambities om de recreatiestructuur te versterken. De kleinschalige verblijfsrecreatie zorgt ervoor dat het sierteeltgebied nog beter op 'de kaart' wordt gezet.
 
2.4.2 Oostelijke rondweg Boskoop
In het gebied tussen de Gouwe, de A12 en de Oude Rijn liggen veel internationaal opererende boomkwekerijen. In de Nota Ruimte is dit gebied als een Greenport van nationaal belang bestempeld. De gemeenten Boskoop, Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen liggen in deze Greenpoort. De boomkwekerijen genereren veel zwaar vrachtverkeer dat in de regio veel opstoppingen en verkeersonveilige situaties oplevert. Om de Greenport als regio te behouden en te versterken en om de verkeersproblematiek op te lossen is een gebiedscommissie ingesteld om Gedeputeerde Staten te adviseren in haar besluitvorming over de regio. Het oplossen van de verkeersproblematiek is een van de voornaamste opgave van de gebiedscommissie om de aangegeven ambities te bereiken. De keuze voor het consensusalternatief is vastgelegd in het ontwerpplan Infrastructuur Boskoop-Reeuwijk. Het ontwerpplan is door middel van uitgebreid overleg en inspraak met omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. Het plan is uiteindelijk vastgesteld in juli 2005 door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
   
Mede dankzij een financiële bijdrage van het bedrijfsleven en een subsidie van het Rijk en de Provincie heeft de gemeente (als actieve ontwikkeling uit de structuurvisie) de aanleg van de eerste fase van de rondweg inmiddels gerealiseerd. Het gaat hierbij om het gedeelte van de rotonde Halve Raak tot het Voshol. Realisatie van de tweede fase is binnenkort voorzien, zijnde het gedeelte tussen de parallelle wijkweg en Randenburg West. Deze weg zal ten noorden van de rioolwaterzuivering Randenburg aansluiten op de Henegouwerweg (N207). Het tracé van de nieuwe regionale infrastructuur is ten westen van het plangebied geprojecteerd, zodat de ontsluiting naar Rijneveld zal worden verbeterd. Figuur 8 toont een overzicht van de werkzaamheden rond de N207. Punt 5 geeft de Oostelijke rondweg weer.
 
Conclusie
De rondweg beoogt twee doelen: het verminderen van de verkeersdruk in de kern van Boskoop en het versterken van de economische positie van de Greenport Boskoop. Als actieve ontwikkeling in het structuurplan wordt de realisering van een oostelijke rondweg benoemd. De bereikbaarheid van Proeftuin van Holland wordt hierdoor verbeterd.
 

2.4.3 Bestemmingsplan Buitengebied
De gemeenteraad heeft op 30 juni 2011 een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. In dit plan heeft het voorste gedeelte van het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - proeftuin'. Het achterste gedeelte heeft de bestemming 'Agrarisch'. Voor het bestemmingsplan is op 27 juni 2013 de 1e actualisatie vastgesteld.
 
Neven- en vervolgfuncties
Om verschillende redenen zijn niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties in de sector in trek; extra inkomensverwerving, burgers laten kennismaken met het platteland en de agrarische sector, gastheer willen zijn voor recreanten en toeristen zijn enkele van deze argumenten. Een van de effecten van het toelaten van nevenfuncties kan zijn dat het aantal bedrijfsbeëindigingen afneemt en het agrarische karakter behouden blijft. Ook kunnen nevenfuncties de recreatieve aantrekkelijkheid van het sierteeltgebied vergroten. In het voorontwerpbestemmingsplan zijn daarom in het sierteeltgebied nevenfuncties toegestaan die de ontwikkeling van de sierteeltbedrijven niet in de weg. Hierbij moet worden gedacht aan recreatieve functies/ agrotoerisme, zoals kleinschalige horecagelegenheden/ dagrecreatie (theeschenkerij, restaurant), bed & breakfast, recreatief nachtverblijf rondleidingen op het agrarische bedrijf, alsmede niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, zoals agrarische verwante sociale functie (zorgboerderij).

De in het plangebied voorgenomen ontwikkelingen zijn niet opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan, omdat de stedenbouwkundige uitwerking nog niet rijp was voor bestuurlijke besluitvorming op grond van de door de gemeenteraad meegegeven beleidskaders. Mitsdien is een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk.
 
Conclusie:
De afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied zijn acceptabel, omdat een zorgkwekerij met zorgpaviljoens, horeca en verblijfsrecreatie een uitstekende aanvulling zijn op het sierteeltconcentratiegebied om de Greenport Boskoop als 'visitekaartje' verder te promoten.
2.4.4 Duurzaamheid
Het Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met GPR Gebouw een verkenning op verschillende milieuthema’s worden uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale kwaliteit. Binnen het voorgenoemd beleidskader wordt projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2 per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid). De gemeente heeft daartoe onder meer het FSC-convenant getekend. Dit betekent dat de gemeente in al haar eigen werken FSC-hout toepast en er ook naar streeft deze voorwaarde in overeenkomsten met initiatiefnemers op te nemen.
 
Conclusie
Bij de uitwerking van bouwinitiatieven zal rekening worden gehouden met de regionale beleidsuitgangspunten voor duurzaamheid.

3 Planbeschrijving
Momenteel wordt de locatie gebruikt door verschillende partijen. Hoofdgebruiker en tevens eigenaar is Proba BV. Zij hebben het totale conceptplan ontwikkeld dat wordt uitgewerkt op de locatie. De achterste percelen worden grotendeels gebruikt door verschillende Boskoopse kwekers als kweeklocatie. Op de voorste hectare bevinden zich het hoofdgebouw, de sortimentstuin en het bezoekerscentrum van Proeftuin van Holland.
 
Het plangebied, 9.6 hectare groot herbergt nu al verschillende bestaande functies, zoals:
  • een sortimentstuin;
  • bedrijfsbebouwing (kantoorgebouw, een kas en loodsen, waaronder ook sector gerelateerde activiteiten);
  • educatie-/ bezoekerscentrum;
  • proeftuin in het achterste gedeelte van het plangebied.
In de nieuwe situatie komen de volgende functies in Proeftuin van Holland':
  • een sortimentstuin;
  • bedrijfsbebouwing (kantoorgebouw, een kas en loodsen, waaronder ook sector gerelateerde activiteiten);
  • een nieuw te bouwen educatie-/ bezoekerscentrum met ondergeschikte horecagelegenheid;
  • proeftuin in het middelste gedeelte van het plangebied;
  • 4 zorgpaviljoens;
  • 11 kweekkasjes (greenhouses);
  • 21 sfeerarken;
  • 2 dienstwoningen.
  • 4 zorgpaviljoens (met maximaal 24 zorgeenheden)

Proeftuin met op de achtergrond het hoofdgebouw.  Pad tussen Proeftuin.
3.1 Historie, situatie plangebied en omgeving
Boskoop ligt in een voormalig uitgestrekt veenmoeras achter de Hollandse kuststrook met duinen en strandwallen. Het veenmoeras ontstond toen door de stijging van de zeespiegel na het smelten van het landijs van de laatste ijstijd de grondwaterspiegel omhoog kwam. Uit het moerasgebied werd het overtollige water via veenstromen zoals de Gouwe afgevoerd. Dichtbij de veenstromen is onder invloed van de zee,klei afgezet. Belangrijke sporen van vroege bewoning zijn in het Boskoopse grondgebied niet aangetroffen.
 
De slagenverkaveling in het veenontginningsgebied heeft niet overal dezelfde richting. In het zuidelijk deel van Boskoop heeft de ontginning plaatsgevonden vanaf wegen langs de Gouwe en parallel aan de Gouwe (Noordeinde, Zuidwijk). De kavelrichting is hier oost-west, haaks op de noord-zuid georiënteerde ontginningsassen. In het noordelijk deel van Boskoop vormen oost-west gerichte wegen en waterlopen de ontginningsbasis: Zijde, Reijerskoop, Biezen, Laag Boskoop, Rijneveld. De kavelrichting is hier noord-zuid. Op de koppen van de kavels vestigden zich de boeren en tuinders. Door de smalle kavels zijn de boerderijen in de lengterichting van de kavel gesitueerd en is de kopse kant aan de weg de fraaie voorgevel geworden.
 
In het kort is de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Boskoop tussen 1900 en 2000 als volgt. Rond 1900 is het ontginnings- en bebouwingsbeeld duidelijk aanwezig. Rond de brug over de Gouwe is een bebouwingsconcentratie ontwikkeld. Deze niet-agrarische bebouwing zet zich in noordelijke richting lintvormig aan weerszijden van de Gouwe door. Het plangebied aan het Rijneveld 153 ligt in het oostelijke deel van het boomteeltgebied.
3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten
Op basis van een startnotitie en een projectplan over de 'Proeftuin van Holland' heeft de gemeenteraad beleidskaders vastgesteld om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. In de raadsvergadering van 21 februari 2008 is besloten is om in samenwerking met Proba BV een stedenbouwkundig Programma van Eisen uit te werken, waarbij met een aantal uitgangspunten c.q. randvoorwaarden rekening moest worden gehouden2. Met inachtneming hiervan is een plan uitgewerkt met de titel "Planuitwerking d.d. 4 november 2009 met toevoeging april 2010". Hierin zijn de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden en uitgangspunten vastgelegd, tezamen met het Definitief Plan 'Proeftuin van Holland' van november 2009. (In hoofdstuk 3.3 wordt hierop nader ingegaan.) Op basis hiervan heeft de gemeenteraad in september 2010 besloten om medewerking verlenen aan een bestemmingsplanwijziging.
3.3 Planuitwerking 'Proeftuin van Holland'
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsuitgangspunten is een plan uitgewerkt (Planuitwerking Proeftuin van Holland d.d. 4 november 2009 met toevoeging april 2010). De gemeenteraad heeft hiermee op 16 september 2010 ingestemd. In het besluit is het college verzocht om een bestemmingsplanwijziging voor te bereiden, waarin de Planuitwerking kaderstellend is.
 
De Planuitwerking voorziet erin dat de ‘Proeftuin van Holland’ in vier deelgebieden is opgesplitst. In het voorste gedeelte zijn bedrijfsgebouwen en de sortimentstuin gelegen. Hierachter is een parkeerterrein voor bezoekers met twee dienstwoningen opgenomen. In het middengebied zijn de proefbedrijven gesitueerd. Het achterste gedeelte is bestemd voor zorg, recreëren en verblijven. De functies worden hieronder toegelicht.
 
Sortimentstuin
De sortimentstuin van 2,5 ha. zal worden heringericht met inbegrip van het aanwezige educatie, ondergeschikte, lichte horeca en het parkeerterrein. De sortimentstuin wordt hierdoor verkleind met de oppervlakte van de bedrijfswoningen te weten maximaal 1.500 m². De gehele tuin, met uitzondering van deze 1.500 m² komt onder beheer van de stichting sortimentstuin Harry van de Laar. De nieuwe inrichting en opplant zijn een goede afspiegeling van het hedendaagse assortiment met ruimte voor nieuwe variëteiten en toepassingsmogelijkheden. Het exploiteren van een botanische tuin met een dergelijke omvang en intensiteit kost geld. Vanwege het informatieve en educatieve karakter van de tuin is niet gekozen voor een bezoekersfee, maar zullen bijdragen van elders moeten komen. Er is om die reden gekozen voor een ontwikkeling van onderdelen die de informatieve en educatieve waarden van de sortimentstuin ondersteunen en in meer of mindere mate een financiële bijdrage leveren aan een gesloten exploitatie.
 
Sortimentstuin (voorjaar 2007).                                        Onderzoek kenniscentrum.
 
Accommodaties
De accommodaties op de ‘Proeftuin van Holland’ bestaan uit een bestaand kantoorgebouw (2.000 m²); bestaande bedrijfsgebouwen (400 m² loodsen, 4.600 m² kas); 4 zorgpaviljoens (4 x 6 = 24 bewoners); nieuw te bouwen educatiecentrum, inclusief ondergeschikte horecagelegenheid (500 m2); 11 kweekkasjes (704 m²) en 21 (drijvende) verblijfsunits. De gebouwen worden ten dienste van de volgende functies in gebruik genomen:
 
Kantoorgebouw
Het kantoorgebouw is verhuurd aan Garden Retail Services, de inkooporganisatie van een keten van 300 aangesloten tuincentra uit Nederland en België.
 
Bedrijfsgebouwen
De bedrijfsgebouwen worden gebruikt als locatie voor onderzoeksinstanties PPO en DLV; voor demonstraties van tuinbouwtechnieken aan het publiek; als verzamelingruimte (groothandel) voor trendy tuincentrumartikelen; voor activiteiten die aanvullend zijn voor de beleving van de locatie, te denken valt aan workshops, demonstraties en activiteiten die als ondersteuning van de sierteelt worden toegepast.
 
Boskoop Creatief.                                                               Workshop bloemschikken.
 
Bedrijfswoningen
Om alle activiteiten op de Proeftuin van Holland verantwoord te kunnen exploiteren is het noodzakelijk dat er ter plaatse permanent personeel aanwezig is voor toezicht en handhaving. Hiervoor is een bedrijfswoning noodzakelijk. Een tweede woning is nodig voor de zorgvoorzieningen op het park. De locatie hiervan is gekozen bij de ingang van de voor belanghebbenden via een slagboom bereikbare proefvelden, zorg- en recreatievoorzieningen achter de algemeen toegankelijke bedrijfsgebouwen, het educatiecentrum en de sortimentstuin.
 
Zorgpaviljoens
De zorgpaviljoens bieden onderdak aan maximaal 4 zorgclusters met elk 6 zorgbehoevenden in een begeleid-wonen omgeving. De zorgcliënten vinden werk in de tuin; in de horeca; in de recreatie en in de schoonmaak. Het zorgcomplex dient een ‘groene’ uitstraling te krijgen. Een duurzame bouwstijl en energiezuinige exploitatie zijn leidend.
 
Impressie zorgpaviljoens.
 
Educatiecentrum met horecagelegenheid
Het educatiecentrum geldt als het bezoekerscentrum met lichte horecagelegenheid voor zowel zakelijk bezoek als consumentenbezoek. In en om het centrum worden de nieuwste variëteiten getoond in een verscheidenheid aan toepassingen.
 
Impressie nieuw educatiecentrum.
 
Kweekkasjes
De kweekkasjes (greenhouses) dienen voor de kweek van planten, groenten en fruit ten behoeve van eigen gebruik en gelden als binnenwerkruimte voor de cliënten uit de zorg.
 
Verblijfsunits
Er zullen 21 (drijvende) bungalows/sfeerarken worden gerealiseerd ten behoeve van bedrijfsmatig verblijf. Deze ‘tuinkamers’ zijn jaarrond bedoeld voor zakelijke bezoekers van het tuinbouwbedrijfsleven in de regio.
 
 
Impressie sfeerarken.
 
 
Figuur 2: plattegrond bestaande situatie Proeftuin van Holland.
 
   
In april 2013 zijn er twee wijzigingen aangebracht aan het zuidelijke deel van de proeftuin. De eerste wijziging is de positie van 'de Arken'. Deze zijn tot een eiland gebracht om de lengte van het slagenlandschap meer te accentueren. De tweede wijziging is de oriëntatie van de 'Greenhouse'. Ze staan nu georiënteerd naar het fietspad. De wijzigingen en rest van het ongewijzigde plan zijn te zien op de onderstaande afbeelding.
     
 
Figuur 3: plattegrond nieuwe situatie Proeftuin van Holland.
3.4 Verkeer en parkeren
Bestaande situatie
Het Rijneveld is een 50 km weg binnen de bebouwde kom. De Spoelwijkerlaan is een 60 km weg buiten de bebouwde kom. De verkeersintensiteiten voor deze wegen zijn verstrekt door de ‘Omgevingsdienst Midden-Holland’. Zij hebben op basis van de huidige situatie een prognose aangeleverd voor 2025. Beide wegen hebben blijkens deze opgave een redelijk lage intensiteit. Voor het Rijneveld geldt een etmaalintensiteit van 843 motorvoertuigen en voor de Spoelwijkerlaan een etmaalintensiteit van 615 motorvoertuigen. Binnen deze intensiteiten zijn de motorvoertuigbewegingen die gerelateerd zijn aan het bestaande gebruik van de proeftuin aan het Rijneveld 153 verwerkt. Gelet op de inrichting van de weg, de aanwezige breedte (5 respectievelijk 3,5 meter) en het ontbreken van fiets- en voetpaden is een grote toename in verkeersaanbod en etmaalintensiteiten ongewenst.
 
Nieuwe situatie
Om de verkeerseffecten van het voorgenomen initiatief te bepalen, is inzichtelijk gemaakt tot hoeveel extra motorvoertuigen per etmaal de verruiming van het binnen het nieuwe bestemmingsplan toegestane gebruik leidt. Deze toename van de etmaalintensiteit bedraagt 200 motorvoertuigen (zie tabel). Hierbij geldt dat het gaat om de effecten van een representatieve invulling van het gebruik dat binnen het voorheen geldende bestemmingsplan niet is toegestaan en binnen het nieuwe bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Van belang hierbij is dat binnen het voorheen geldende bestemmingsplan de volgende activiteiten reeds zijn toegestaan:
  • een informatief en educatief centrum voor en over de sierteeltsector;
  • recreatieve en natuur educatieve activiteiten met assortimentstuin en de daarbij behorende kleinschalige horeca-activiteiten;
  • de verhuur van aanwezige sierteeltgronden aan derden ten behoeve van de sierteelt.
 
Daarnaast vinden in de praktijk ook al activiteiten plaats als:
  • dagbesteding van zorgbehoevenden;
  • workshops voor schilderen/kunst in de natuur;
  • workshops plantenkennis in de sortimentstuin Harry vd Laar;
  • vaarroute van de proeftuin naar Boskoops museum;
  • bezoek via proeftuin met kano/kleine sloep naar natuurgebied de Lansing;
  • Activiteiten voor kinderen, met Arie op safarie, leren over dieren- en plantenleven;
  • Een pluktuin voor vruchten en groenten.
 
De verkeersbewegingen die met deze activiteiten zijn gemoeid, zijn reeds verwerkt in de geleverde gegevens van de Omgevingsdienst Midden-Holland. In onderstaande tabel is de toename van het aantal motorvoertuigen per etmaal onderbouwd.
 
 
Toeristisch Overstap Punt
Wat betreft de plaatsing van de TOP geldt in eerste instantie dat deze niet in het bestemmingsplan wordt geregeld en hier volkomen los staat. Zonder herziening van het bestemmingsplan, zou de TOP ook worden gerealiseerd. Een eventuele verkeersaantrekkende werking staat hier dan ook los van. De keuze van de locatie van een TOP gebeurt op basis van een aantal criteria, waaronder de aanwezigheid van routes, horeca en een parkeerplaats. Over het algemeen trekt de TOP op zich niet zoveel verkeer aan dat dat tot problemen leidt. De aanwezigheid van een één of meerdere voorzieningen zorgt voor de verkeersaantrekkende werking. Dit geldt ook voor de TOP bij de proeftuin. Zoals hiervoor aangegeven, zijn hier al voorzieningen en vinden al activiteiten plaats die een verkeersaantrekkende werking hebben. De aanwijzing tot TOP leidt op zich zelf dus niet zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen dat een onaanvaardbare situatie ontstaat.
 
Conclusie
Wat betreft de beschreven toename van het aantal van 200 motorvoertuigbewegingen per etmaal geldt dat de gemeentelijk verkeerskundige heeft geoordeeld dat deze, gezien de huidige verkeersintensiteit en het wegprofiel, aanvaardbaar is. De toename van het verkeersaanbod leidt niet tot een onevenredige verkeersdruk of een verkeersonveilige situatie, zowel niet op het Rijneveld als op de Spoelwijkerlaan. Ook niet als de toename volledig door één van beide wegen wordt opgevangen. Gelet op de huidige situatie, de verkeersgegevens van de Omgevingsdienst en de aanleg van de oostelijke rondweg is de verwachting dat de toename gelijk verdeeld zal zijn over beide wegen.

4 Milieu- en andere planologische aspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht en voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.
4.1 Milieu
De te behandelen vermelde thema’s die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor de ontwikkeling van de planlocatie zijn milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
 
Wanneer op korte afstand van bedrijven nieuwe gevoelige functies (zoals woningen) mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat het bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Omgekeerd dient bij de uitbreiding van bedrijven te worden aangetoond dat er plaatse van de gevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de regels van het bestemmingsplan is om deze reden voor de verschillende nieuwe ontwikkelingen vastgelegd dat deze 'milieuhygiënisch inpasbaar' moeten zijn. Op die manier is een goede afstemming tussen potentiële milieuhinderlijke functies en gevoelige functies gegarandeerd.
 
Huidige situatie
In de bestaande situatie komen in het plangebied verschillende niet-agrarische functies voor, te weten, bedrijven (kantoren), bezoekerscentrum met horecavoorziening en een sortimentstuin. Hierachter liggen de sierteeltgronden, te weten kassen en een kwekerij.
 
Nieuwe situatie
Op het voorste gedeelte van het terrein zal achter de bestaande bedrijfsgebouwen een nieuw educatiecentrum worden gerealiseerd met een hierbij behorende horecafunctie. Voorts zullen achter de bestaande kassen drie nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd, te weten:
  • maatschappelijke voorzieningen in de vorm vier zorgpaviljoens met bijbehorende voorzieningen, zoals 11 kweekkasjes, kwekerijgronden voor de zorg e.d.
  • recreatievoorzieningen in de vorm van 21 drijvende bungalows (sfeerarken) ten behoeve van verblijfsrecreatie.
  • twee bedrijfswoningen, omdat permanente aanwezigheid noodzakelijk is voor enerzijds de zorgvoorzieningen en anderzijds er een algemene bedrijfsleiding voor alle aanwezige functies in het 9 hectare grote plangebied.

Richtafstandenlijsten
Bedrijven zijn in de VNG-publicatie ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies, waaronder wonen. Deze richtafstanden zijn opgenomen in tabel 4.1.
 
De aanwezige bedrijfsactiviteiten op het voorterrein in het bedrijfsgebouw zijn groothandel- en kantoorfuncties. Bedrijven zijn toegestaan in maximaal milieucategorie 2. Dit is overeenkomstig de bestaande situatie. Tuinbouwbedrijven, waaronder ook de assortimentstuin wordt begrepen, vallen eveneens onder milieucategorie 2. De zorg- en recreatievoorzieningen zijn niet specifiek genoemd. Gelet op de kleinschaligheid hiervan kan worden gesteld dat deze in maximaal milieucategorie 2 vallen. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat bij de recratievoorzieningen geen collectieve voorzieningen (zoals keuken) aanwezig zijn.

Nieuwe bedrijvigheid versus aanwezige omliggende milieugevoelige functies
De nieuwe activiteiten worden uitgeoefend in het landelijk gebied. Dit plandeel wordt, behoudens aan de oostzijde, omgeven door sierteeltbedrijven. Deze bedrijven vallen onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit). Voorts staan er verspreid liggende burgerwoningen aan het Rijneveld en de Spoelwijkerlaan. Aan de oostzijde ligt de Spoelwijkschedijk met hierachter de Tempelpolder (veenweidegebied). Hier is een manege gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Besluit landbouw milieubeheer. Verderop is aan de Spoelwijkschedijk 8 nog een burgerwoning gesitueerd.

De nieuwe activiteiten zijn op minimaal 30 meter afstand van de nabijgelegen gevoelige functies (wonen) gelegen, zodat de nieuwe milieubelastende functies vanuit milieuzonering aanvaardbaarheid zijn voor de omgeving. De verhouding tussen de bestaande woningen in de nabijheid van de bestaande bedrijfsactiviteiten (bedrijf en proeftuin) is reeds vastgelegd in de aanwezige milieuvergunningen.
 
Aanwezige omliggende functies versus nieuwe bedrijvigheid
Hieronder wordt beschreven of de aanwezige omliggende functies beperkingen kunnen ondervinden van de bestaande- en nieuwbouwactiviteiten (te weten zorg- en recreatievoorzieningen.)
 
Activiteitenbesluit
Voor sierteeltbedrijven is tot 1 januari 2008 het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer van toepassing geweest. Op grond van dit Besluit diende een tuinbouwbedrijf met open grondteelt op een afstand van 25 meter te zijn gesitueerd van woningen van derden, wanneer deze was opgericht na de inwerkingtreding van het Besluit (artikel 1, lid 2 onder a van de AMvB akkerbouwbedrijven). Deze afstand bedroeg 10 meter, indien het tuinbouwbedrijf vóór de datum van inwerkingtreding van het Besluit, te weten 4 februari 1994, in werking was getreden (artikel 1, lid 2 onder a sub 2). Per 1 januari 2008 is het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer vervallen. In de plaats hiervan is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteiten AMvB) van toepassing geworden.

De nieuwbouwontwikkelingen zijn op een afstand van meer dan 10 meter van de dichtstbijzijnde boomkwekerijen gelegen, zodat de bestaande bedrijfsvoering van deze bedrijven niet wordt beperkt door deze planontwikkeling aangezien deze bedrijven al voor 1994 hier zijn gevestigd. In de omgeving zijn voorts geen overige milieubelastende activiteiten van derden. De nieuwbouwontwikkelingen geven daarom geen beperkingen vanuit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit), zodat er vanuit de Wet milieubeheer hiertegen geen bezwaren zijn.
 
Manege Spoelwijkschedijk
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. maneges waar maximaal 50 paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt
5. Het Besluit kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de dit Besluit. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de navolgende tabel. Naast de in de tabel 4.2 genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
 
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van (agrarische) bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandnorm van 50 meter te worden aangehouden voor de aan de Spoelwijkschedijk gelegen manege, omdat de planlocatie in het buitengebied ligt.
 
De manege is meer dan 50 meter gelegen van het plangebied, zodat dit agrarische bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering als gevolg van de nieuw op te richten zorg- en recreatievoorzieningen, alsmede de twee nieuw op te richten bedrijfswoningen.
 
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Evenmin geven de gewenste ontwikkelingen beperkingen voor de omliggende milieubelastende activiteiten.
  
4.1.2 Geluid
Wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
 
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied (binnen een zone van 250 meter) is alleen het Rijneveld. Op deze weg is ter plaatse de maximum snelheid 60 km/h. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek nodig. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe (bedrijfs)woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
 
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy te Vlissingen (rapportnummer 2130930 van 3 december 2013, zie bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai van het Rijneveld en de Spoelwijkerlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB)
Lden niet wordt overschreden voor de dienstwoningen. Tevens is de gecumuleerde geluidsbelasting van beide wegen samen niet hoger dan 53 dB. De geluidsbelasting door wegverkeerslawaai levert voor de huidige plannen geen bezwaren op voor een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen aanvullende voorzieningen benodigd om aan de eisen van het Bouwbesluit te voldoen.  
 
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.3 Bodem
Boskoop ligt in een voormalig uitgestrekt veenmoeras achter de Hollandse kuststrook met duinen en strandwallen. Het veenmoeras ontstond toen door de stijging van de zeespiegel na het smelten van het landijs van de laatste IJstijd de grondwaterspiegel omhoog kwam. Uit het moerasgebied werd het overtollige water via veenstromen zoals de Gouwe afgevoerd. Dichtbij de veenstromen is onder invloed van de zee daarom klei afgezet. In het oosten van de gemeente liggen enkele restanten veenweidegebied. Deze restanten sluiten aan op een veel grotere zone ten noorden en oosten van de gemeentegrens. Kenmerkend voor het veenweidegebied zijn de slagenverkaveling met brede sloten langs de smalle percelen en de grote openheid, waarbij het blikveld wordt begrensd door de agrarische lintbebouwing langs de wegen.
 
Het plangebied bestaat uit veraarde bovengrond op diepveen. Als er bodemverontreiniging aanwezig is moet er, afhankelijk van de mate van verontreiniging en de risico's voor de gebruikers en/of het milieu, mogelijk worden gesaneerd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat de grond geschikt is voor het beoogde gebruik. De aard van de geplande activiteiten geeft dat er bodemonderzoek moet plaatsvinden. Bij een omgevingsvergunning wordt een vooronderzoek uitgevoerd. Het gaat hierbij om het vooronderzoek op basisniveau conform de NEN 5725. Indien uit het NVN 5725 vooronderzoek blijkt dat de locatie verdacht is vanwege de aanwezigheid van een puntbron dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden uitgevoerd.
 
De bodemkwaliteitskaart is een andere kaart, met zones die onderling van chemische kwaliteit verschillen. De zones zijn tot stand gekomen door gebieden met een afwijkende bodemopbouw, bodemgebruik en historie statistisch met elkaar te vergelijken op basis van uitgevoerde bodemonderzoeken. Gebieden die van elkaar verschillen worden als aparte zones beschouwd, terwijl gebieden met dezelfde bodemkwaliteit kunnen worden samengevoegd tot één bodemkwaliteitszone. Binnen een dergelijke zone is er sprake van dezelfde chemische kwaliteit: de bodemkwaliteit is min of meer homogeen. De Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet maakt het mogelijk om met een Bodemkwaliteitskaart vrijstelling te krijgen van enkele bepalingen in het Bouwstoffenbesluit.
 
Naar aanleiding van wijzigingen in de Woningwet en de model bouwverordening van de VNG per 1 januari 2003 hebben de gemeenten in de regio Midden-Holland, waaronder de gemeente Boskoop, nieuw bodembeleid opgesteld voor bodemonderzoeken bij bouwvergunningen (thans omgevingsvergunningen). Het nieuwe beleid haakt aan bij het Bodem Informatie Systeem en houdt rekening met de lokale achtergrondgehalten (bodemkwaliteitskaarten). In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken bij omgevingsvergunningen. De nieuwe beeldkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 11 december 2011 vastgesteld.
 
Conclusie
De locatie is op het eerste oog gelegen in een relatief schone bodemkwaliteitszone. Er dient voor de aanvraag van een omgevingsvergunning een vooronderzoek volgens de NEN 5725 te worden uitgevoerd door een deskundig bodemadviesbureau. Indien uit het vooronderzoek blijkt dat er een verdenking bestaat voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
 
Door Hoste MIlieutechniek is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat op de locatie er geen bodembedreigende activiteiten
zijn (geweest) die aanleiding geven tot de uitvoering van een bodemonderzoek. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw wordt niet nodig geacht. Het onderzoek van Hoste is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

4.1.4 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  1. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. de plannen. 
niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  1. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit opgesteld.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:
  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO 2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 μg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate" bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. Het betreft onder anderen de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
  • Woningbouw: ≤1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: ≤100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 ≤1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 ≤1,2 bij één ontsluitingsweg.
 
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Onderzoek luchtkwaliteit
S&W Consultancy heeft een quick scan luchtkwaliteit uitgevoerd (briefrapportage van 29h november 2013, projectnummer 2130930, bijlage 2). Hieruit blijkt dat de "Wet luchtkwaliteit" geen beperkingen oplegt aan de beoogde realisatie van het planvoornemen op de locatie Rijneveld 153 te Boskoop.
 
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) geen beperkingen.

4.1.5 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
 
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarljke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
 
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
 
Transport over water
Het Rijk werkt aan de invoering van het Basisnet. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid. Het definitief ontwerp van het Basisnet Water is reeds aangeboden aan de Tweede Kamer. Hiermee is het gebruik van de risicoatlas niet langer bruikbaar. In het Basisnet Water is de op ruim 1.800 meter gelegen Gouwe als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
Wegtransport
De dichtstbijzijnde Provinciale weg N207 (Alphenseweg) ligt op ruim 1.750 meter afstand van het plangebied. Deze weg is aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De weg heeft, evenals alle wegen in de regio Midden-Holland (met uitzondering van de rijkswegen) een PR van 0 meter en een GR van < 0,1 OW. Het risico van EV van deze weg is, gelet op de grote afstand, niet aanwezig, zodat er geen belemmering is voor het plangebied.
 
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt als vigerende wetgeving de circulaire buisleidingen uit 1984. Dit Besluit wordt op 1 januari 2011 vervangen door het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Plannen dienen hieraan al te worden getoetst.
Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
 
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
 
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. In de omgeving liggen bij diverse kwekerijen bovengrondse propaantanks. De dichtsbijzijnde opslag van een bovengrondse propaantank van 8.000 liter is gesitueerd op het Rijneveld 154. Deze ligt op een grotere afstand dan 200 meter van het plangebied. Voor het overige zijn er op de risicokaart binnen een straal van 200 meter van het Rijneveld 153 (zie figuur 9) geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.
 
Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.
 
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm voor het PR bij realisatie van dit plan niet wordt overschreden en derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de uitvoering van dit projectbesluit dan ook niet in de weg.
4.2 Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
 
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
 
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en Gouwestreek (provincie Zuid-Holland, 2007) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is (figuur 10). In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie achterwege gelaten.
 
Figuur 10: Kaart gecombineerde waarden provincie Zuid-Holland.
 
Het plangebied kan daarom worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van grondwerken te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.
 
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de gebieden ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Zijde overheerst de boomteelt. Deze gebieden bestaan uit een raster van verdichte linten. Er is sprake van een zeer afwisselend beeld van percelen met verschillende teelten, langgerekte woonbuurtjes, verspreide woon- en bedrijfsbebouwing, loodsen en kassen. Ook liggen er nog oude houtakkers, die landschappelijk structurerend en ecologisch interessant zijn. Ondanks de sterke afwisseling is het boomteeltgebied niet ordeloos: het patroon van wegen en waterlopen heeft de rechtlijnige structuur van het oorspronkelijke veenontginningslandschap. Wel zijn percelen samengevoegd door het dempen van sloten en zijn veel wegen op de percelen aangelegd.
 
Ten noorden van de as Zijde–Reijerskoop is de verkaveling noord-zuid gericht en ten zuiden van deze as oost-west. De combinatie van rommelige afwisseling en strakke verkavelingsstructuur is karakteristiek voor het huidige boomteeltgebied en heeft mede door de herhaling van een aantal herkenbare elementen zijn eigen kwaliteiten. Om dit unieke landschap te behouden is een integrale herinrichting van het boomteeltgebied aan de orde, waarbij enerzijds ruimte wordt gegeven aan schaalvergroting van de boomteeltbedrijven en anderzijds de landschappelijke en ecologische structuren tot hun recht komen, evenals aspecten als leefbaarheid en milieu.

Het gebied aan weerszijden van het Rijneveld is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en Gouwestreek van de provincie Zuid-Holland (2007) ter plaatse aangeduid als een gebied met redelijk hoge waarde (gele kleur). Zie hiervoor figuur 10.
 
Conclusie
De ligging van het plangebied op de grens van het veenweidegebied en het sierteeltconcentratiegebied brengt met zich mee dat de ruimtelijke impact op de sierteeltbedrijven tot een minimum is beperkt. Bij uitwerking van de voorgenomen ontwikkelingen zal rekening worden gehouden met de landschappelijke uitgangspunten.
4.4 Natuurwaarden/ flora- en fauna
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
 
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op zeer grote afstand van het plangebied, zodat een Habitattoets achterwege is gelaten. Bovendien is het terrein al volledig gecultiveerd.
 
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onderhavige planontwikkeling, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
Het oostelijk gelegen veenweidegebied vanaf de Spoeldijkschedijk.

4.4.1 Flora- en faunatoets
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een Flora- en faunatoets uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van januari 2014, projectnummer 14A002, bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):
 
Conclusies en aanbevelingen
  • Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er bevindt zich een groot aantal bomen en struiken binnen het plangebied die nestgelegenheid aan diverse vogelsoorten bieden. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en faunawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
  • Het plangebied biedt geen broedgelegenheid aan vogels met jaarrond beschermde nesten. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • De streng beschermde Rugstreeppad (tabel 3 Flora- en faunawet / Bijlage IV Habitatrichtlijn / Rode Lijst status ‘Gevoelig’) komt voor in de omgeving van het plangebied. De Flora- en faunawet verbiedt het opzettelijk verontrusten van de Rugstreeppad. Voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de Rugstreeppad mogen niet verstoord, beschadigd, vernield of weggenomen worden (Flora- en faunawet, artikel 10 en 11).
    De hoop met organisch afval aan de zuidkant van het middenperceel van deelgebied B biedt een geschikte overwinteringsplek voor deze soort. Het is niet uit te sluiten dat de Rugstreeppad zich hier heeft ingegraven voor de winterperiode. De winterrust duurt globaal van november tot en met maart. Werkzaamheden binnen dit gedeelte van het plangebied dienen daarom buiten de periode november tot en met maart plaats te vinden.
  • Om tijdens de bouwwerkzaamheden vestiging van de Rugstreeppad te voorkomen (exemplaren die bijvoorbeeld meekomen met bouwzand), moet er gedurende de werkzaamheden voor gewaakt worden dat er tijdens het voortplantingsseizoen geen ondiepe poelen en plassen ontstaan op het terrein waarin deze paddensoort z’n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen zand en/of grond onbewerkt ligt waar de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven. Belangrijk is dat de vestiging van de Rugstreeppad te allen tijde wordt tegengegaan.
  • De aanwezigheid van de Ringslang(tabel 3 Flora- en faunawet / Rode Lijst status ‘kwetsbaar’) in het plangebied kan evenmin uitgesloten worden. Mogelijk maakt deze soort gebruik van de bestaande afvalhoop als plek voor overwintering of voortplanting. De winterrustperiode van de Ringslang loopt van november tot en met maart en de voortplantingsperiode van mei tot en met augustus. Werkzaamheden aan de zuidkant van het eiland waar zich de afvalhoop bevindt dienen dus plaats te vinden in maart, september of oktober. Ter vervanging van de bestaande afvalhoop dient een nieuwe broeihoop voor de Ringslang aangelegd te worden. Het perceel aan de oostkant van deelgebied B lijkt daar een geschikte plaats voor, bijvoorbeeld bij het Avonturenveld. Het nieuwe biotoop dient dan wel operationeel te zijn vóórdat de werkzaamheden aan de huidige afvalhoop gaan plaatsvinden. 
  • De Kleine modderkruiper (Flora- en faunawet tabel 2) wordt verwacht binnen het plangebied en aanwezigheid van de Bittervoorn (Flora- en faunawet tabel 3, Rode lijst status ‘kwetsbaar’) valt niet uit te sluiten. Volgens de vigerende plannen worden geen sloten of slootgedeelten gedempt. Wel wordt er nieuw water gegraven. Het graven van nieuw water zal geen schade toebrengen aan bestaand leefgebied van beschermde vissoorten, maar zal veeleer voor deze soorten een uitbreiding van het biotoop betekenen. De nieuwe waterpartijen kunnen direct in verbinding gesteld worden met de reeds bestaande slootgedeelten.
  • Bij ingrepen aan de bestaande slootgedeelten en oevers dient gewerkt te worden buiten de periode van winterrust (medio november – medio maart) en voortplantingsperiode (15 maart – 15 juli) van de Kleine modderkruiper en Bittervoorn. De meest geschikte tijd voor werkzaamheden is dus de periode van 15 juli tot 15 november.
  • Omdat er sprake is van streng beschermde diersoorten dient er een Ecologisch werkprotocol opgesteld te worden. Een exemplaar van dit protocol dient aanwezig te zijn op de bouwplaats en inhoud dient bekend te zijn bij de aannemer. De werkzaamheden dienen begeleid te worden door een terzake kundige.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
In het kader van de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om de oevers van het nieuw te graven water op een natuurvriendelijke wijze in te richten, zodat gunstig biotoop ontstaat voor vissen, amfibieën en de Ringslang. De oevers dienen ingericht te worden volgens een goed ecologisch ontwerp, met voldoende kans op slagen. De onbeschoeide sloot aan de oostzijde van het plangebied kan eveneens voorzien worden van een natuurvriendelijke oever. Ingrepen aan oevers van bestaande sloten dienen plaats te vinden in de periode van 15 juli tot 15 november.
 
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Bij uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.  
4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten
In het plangebied liggen behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting hier geen watertransport-leidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

5 Waterparagraaf
5.1 Watertoets
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota’s verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota’s.
 
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische’ toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
 
Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
  1. Waarborgen waterveiligheid
  2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem  
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
 
Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied
 
Beleid hoogheemraadschap Rijnland
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de watertoets uit. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
 
Voorkeursvolgorde voor Afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29a en de doelmatigheids-doelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:  
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  6. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht en
  7. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.  
  8. De gemeente kan gebruik maken van deze
    voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
  • handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • aangepaste gladheidbestrijding;
  • het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het volledige Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is raadpleegbaar op de website van het hoogheemraadschap.
 
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:  
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), 
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken), 
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website van het hoogheemraadschap.
 
Beschrijving waterkwantiteit
Het projectgebied ligt in de Gouwepolder in het Gouweland. De boezemwaterende Gouwe en de oude Rijn zorgen voor de aan- en afvoer van het water in het gebied. De plannen op de Proeftuin van Holland leveren geen risico’s op ten aanzien van deze kaderrichtlijn. De plannen hebben ten aanzien van dit onderwerp alleen gunstige gevolgen te weten de wens tot meer wateroppervlak. Ten behoeve van de verblijfrecreatie zal bij de uitvoering van de plannen extra water worden gegraven, te weten 6.000 m². Het nieuw te graven water wordt ingezet voor waterberging. Dit is nagenoeg een verdubbeling van het aanwezige water in het plangebied en ruim meer dan de richtlijnen van het hoogheemraadschap. De oevers van de percelen zullen natuurvriendelijk worden ingericht. Het ontwikkelen van de duurzame (ecologische) oevers en het uitbaggeren van de sloten zal de kwaliteit van water en waterbodem verbeteren en zo een positieve bijdrage leveren aan de KRW. De nieuwe opgaven zijn in een tabel 4.4 weergegeven.
 
 
Conclusie
In het kader van het voorontwerp heeft er overleg plaatgevonden met het Hoogheemraadschap in het kader van de 'watertoets'. Op basis van de aangeleverde stukken verwacht het Hoogheemraadschap dat er in het algemeen sprake zal zijn van een positief effect op het watersysteem (ruim voldoende compensatie voor de toename aan verharding in de vorm van open water, natuurvriendelijke oevers). Echter het initiatief is onvoldoende uitgewerkt om in detail te kunnen beoordelen. Hiervoor is in de verdere planuitwerking een watervergunning nodig, waarin de aanvraag definitief wordt getoetst aan het vigerende beleid, vooral op uitvoeringstechnische aspecten. Hierin zullen eventueel noodzakelijke voorschriften worden opgenomen ter bescherming van de waterhuishoudkundige belangen.

6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:2.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
6.3 Opbouw van de regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
 
Artikel 1 Begrippen
In het artikel ‘Begrippen’ wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
 
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel ‘Wijze van meten’ wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
 
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.
 
Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als "recht" kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.
 
Artikel 3 Agrarisch - Sierteelt
De op de kaart voor 'Agrarisch - Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor sierteeltbedrijven, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sierteelt - proeftuin en onderzoek' ten behoeve van de sierteeltsector. Binnen deze bouwvlakken dienen, met uitzondering van kassen, watersilo's en terreinafscheidingen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te worden gesitueerd. Het oppervlak aan bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10% van het bedrijfsoppervlak met een maximum van 3.000 m². Voor kassen is een maximummaat van 3.000 m² opgenomen.
Binnen deze bestemming kunnen incidenteel drijvende verblijfseenheden gesitueerd worden. Het totaal aantal van 12 eenheden mag daarmee niet oeverschreden worden.
 
Artikel 4 Bedrijf
De op de kaart voor ‘Bedrijf’ aangeduide gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sortimentstuin': tevens een informatief en educatief centrum met horecavestiging voor en over de sierteeltsector voor recreatieve en natuureducatieve activiteiten met sortimentstuin met bijbehorende voorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen, parkeer-, groen- en watervoorzieningen en dergelijke. De gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak op de plankaart. Daarop is de maximale hoogte van de bebouwing aangegeven.
Binnen deze bestemming zijn voorts de twee dienstwoningen opgenomen. Hierin is vastgelegd dat één woning is bestemd voor een bedrijfsleider van het gehele complex. Een tweede woning mag worden gebruikt ten behoeve van toezicht met betrekking tot de vier zorgwoningen voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.  
 
Artikel 5 Maatschappelijk - zorgwoning
De op de kaart voor 'Maatschappelijk - zorgwoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor zorgvoorzieningen (vier zorgwoningen). Ook zijn maximaal 11 kleine kweekkassen (zogenaamde greenhouses) mogelijk ten behoeve van de zorgvoorziening.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen, parkeer-, groen- en watervoorzieningen en dergelijke. De gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak op de plankaart.
Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar Agrarisch - Sierteelt. Hiervan kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt, wanneer de bestemming Maatschappelijk wordt beëindigd.
   
Artikel 6 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.

6.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
 
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Het artikel ‘Antidubbeltelregel‘ bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel ‘algemene bouwregels’ is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’ is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door burgemeester en wethouders te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de ontheffingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In het artikel ‘Algemene wijzigingsregels’ is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwings-mogelijkheden. Voorts is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak onder voorwaarden te kunnen verplaatsen binnen het bouwperceel.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

6.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
 
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel ‘Overgangsrecht’ heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
 
Artikel 13 Slotbepaling
Het artikel ‘Slotregel’ bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
6.4 Wijze van toetsen
De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.
 
Indien een aanvraag binnenkomt dient:
  1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  3.    Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    2. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

7 Economische uitvoerbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

8 Inspraak en vooroverleg
8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende personen en/of instanties:
  1. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  2. VROM inspectie (ministerie Infrastructuur en Milieu);
  3. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  4. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  5. Kamer van Koophandel Rotterdam;
  6. Oasen N.V.;
  7. ENECO Netbeheer Midden-Holland;
  8. Nederlandse Gasunie;
  9. LTO-Noord;
  10. Regionale Brandweer Hollands Midden;
  11. gemeente Alphen a/d Rijn;
  12. gemeente Rijnwoude;
  13. gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
  14. gemeente Waddinxveen.
De instanties als genoemd onder 3, 4, 5, 6, 7, 11, 13 en 14 hebben niet gereageerd. De instanties onder 2, 8, en 12 hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De instanties onder 1, 9, en 10 maakten de volgende opmerkingen welke worden gevolgd door een gemeentelijke reactie.
 
1. Provincie Zuid-Holland
Op de Functiekaart uit de Provinciale Structuurvisie is het gebied aangeduid als boom- en sierteeltgebied. Gelet op het beperkte aantal locaties in Zuid-Holland waar boom- en sierteelt mogelijk is en de aanwezige ruimtelijke kwaliteit, is het wenselijk om daar slechts extensieve ontwikkelingen toe te staan. Dit betekent dat zorgwoningen, recreatieverblijven en bedrijfswoningen slechts bij hoge uitzondering mogelijk zijn. Als de noodzaak van voornoemde functies al voldoende kan worden aangetoond, is het op grond van de Verordening Ruimte noodzakelijk dat het college ontheffing aanvraagt bij het college van gedeputeerde staten. Het betreffen namelijk stedelijke activiteiten buiten de bebouwingscontour.
Onderhavig plan benoemt de CHS-kaart en de Regioprofielen (paragraaf 3.2.4 en paragraaf 4.4) en stelt dat het plan hieraan voldoet. Die conclusie wordt niet gedeeld. De bestaande ruimtelijke kwaliteiten zullen grotendeels verdwijnen met de forse bouwplannen. Verzocht wordt meer rekening te houden met voornoemde uitgangspunten bij de nadere planvorming.
 
Reactie
a. Over de planontwikkeling heeft ambtelijk en bestuurlijk overleg plaatsgevonden naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat burgemeester en wethouders een ontheffingsaanvraag op grond van artikel 15, lid 2 van de Verordening Ruimte hebben ingediend voor de toepassing van maatwerk bij deze ontwikkeling met betrekking tot de zorgvoorzieningen, recreatieverblijven en bedrijfswoningen, omdat strikte toepassing van de betreffende bepalingen niet in verhouding staat tot het belang dat is gemoeid bij de nieuwe ontwikkeling.
b. De conclusies in genoemde paragrafen zijn aangescherpt. Bij uitwerking van de planontwikkeling zal in overleg met initiatiefnemer rekening worden gehouden met de landschappelijke inpassing.
 
Conclusie: aan de opmerkingen van de provincie is tegemoet gekomen.
 
9. LTO Noord en Kring Boskoop
Op de functiekaart is de greenport Boskoop aangeduid als "agrarisch landschap - boom- en sierteelt". De primaire functie die aan dit gebied is gegeven is de agrarische functie gericht op de boom- en sierteelt. De Kring Boskoop en LTO Noord zijn van mening dat nieuwe ontwikkelingen in principe binnen deze functie moeten passen.

De Kring Boskoop en LTO Noord hebben bezwaren tegen de recreatieve bestemming waardoor de 21 sfeerarken mogelijk worden gemaakt. In de toelichting op het bestemmingsplan is op pagina 18 verwoord dat de bestaande bedrijven sierteeltactiviteiten in het plangebied in overeenstemming zijn met het bepaalde in de Verordening Ruimte. Ook de uitbreiding van de zorg- en recreatiefunctie past binnen het provinciale belang om de recreatieve functie en groenstructuur te versterken, omdat deze agro-gerelateerde voorzieningen van meerwaarde is om de functie van Greenport economisch te behouden en te versterken.

De Kring Boskoop en LTO Noord hechten er veel waarde aan dat de assortimentstuin behouden blijft voor de sector. De bewoners van de zorgpaviljoens leveren een bijdrage aan deze tuin. De combinatie van tuinbouw en zorg wordt dan ook als positief ervaren. De Kring Boskoop en LTO Noord zijn het niet eens met de stelling dat de zorgfunctie in de vorm van sfeerarken in overeenstemming is met het bepaalde in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

De Kring Boskoop en LTO Noord kunnen zich bovenden niet verenigen met dit onderdeel van het plan. Het toestaan van deze wijze van recreëren in het sierteeltconcentratiegebied wordt als niet passend ervaren. Bovendien schept dit een precedent voor vergelijkbare initiatieven in het buitengebied. De Kring Boskoop en LTO Noord pleiten er dan ook voor om deze recreatieve ontwikkeling niet toe te staan.
 
Reactie
Verwezen wordt naar onze reactie onder 1, sub a.
 
Conclusie: aan de opmerking is gedeeltelijk tegemoet gekomen.
 
10. Brandweer Hollands Midden

Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 3,5 meter breed zijn met een vrije hoogte van 4,2 meter. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de voordeur aanwezig dient te zijn. In de praktijkrichtlijn bluswatervoorziening en de praktijkrichtlijn bereikbaarheid, zoals vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden, staan deze en andere punten uitgebreid omschreven.
 
Reactie
Met de Brandweer Hollands Midden zijn wij van mening dat de bereikbaarheid en bluswatervoorziening dient te worden gegarandeerd overeenkomstig de "Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid " en "Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening". De uitvoering van deze maatregelen wordt niet onmogelijk gemaakt door dit bestemmingsplan. Bij uitwerking van de plannen zullen de aanbevelingen van de Brandweer Hollands-Midden rekening worden gehouden.  
 
Conclusie: aan de opmerkingen van de Brandweer Hollands Midden is tegemoet gekomen.