Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Proeftuin van Holland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B130rijneveld153-VA02

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Proeftuin van Holland, Rijneveld 153, Boskoop met identificatienummer NL.IMRO.0484.B130rijneveld153-VA02 van de Gemeente Alphen aan den Rijn ;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw:
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 afwijking:
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  1. een grondgebonden veehouderijbedrijf: een bedrijf dat gericht is op het houden van melk- en
    ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  2. een sierteeltbedrijf: een volwaardig sierteeltbedrijf dat gericht is op de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bebouwingsgrens:
een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
 
1.11 bebouwingspercentage:
een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages;
 
1.12 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;
 
1.13 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
 
1.14 bedrijfsmatig verblijf:
het verblijf voor bedrijfsmatige doeleinden dan wel verblijf welke een directe relatie kent met de beroepuitoefening, uitsluitend bedoeld voor overnachtingsaccommodatie voor klanten van sierteeltbedrijven c.q. handelsondernemingen:

1.15 bestaand:
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
 
bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.19 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;
 
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.26 bouwwerk:
elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.27 bouwwerk geen gebouw zijnde:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
 
1.28 bruto-vloeroppervlakte (bvo):
de bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
 
1.29 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
 
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.31 drijvend recreatieverblijf;
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend één recreatieverblijf omvat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning;
 
1.32 gastenverblijf:
plaats waar de gasten onderdak kunnen verkrijgen;
 
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.34 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.35 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodaties, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en/of discotheek en partyboerderij, te onderscheiden in:
  • horeca in lichte vorm, horeca die in alleen overdag en ’s avonds (dus niet in de nacht) behoeven te zijn geopend (zoals een theehuisje, dagcafé, (dag-)restaurant en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven) en daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken;
  • horeca in middelzware vorm, horeca die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals bar, bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en dansevenementen);
  • horeca in zware vorm, horeca die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals dancing, discotheek, nachtclub, partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en dansevenementen);
  
1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.37 kweekkas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor het kweken van gewassen;

1.38 ligplaats:
de ruimte welke (bestemd is om) door een woonschip of drijvend recreatieverblijf, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt (te worden) ingenomen;
 
1.39 ondergeschikte functie:
een functie die naast de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en qua omvang kleiner is dan de hoofdfunctie;

1.40 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.41 overkapping:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.42 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.43 peil:
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.44 plangrens:
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
 
1.45 proeftuin:
onderzoekstuin voor boomkwekerijgewassen ten behoeve van het boom- sierteeltgebied met bijbehorende voorzieningen;
 
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.47 recreatieve activiteiten:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en in uitstraling en effecten passend is aan het omliggende gebied;

1.48 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning omvat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning;
 
1.49 restaurant:
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken;
 
1.50 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.51 sortimentstuin:
educatieve tuin voor boomkwekerijgewassen met een informatief- en educatief centrum, inclusief ondergeschikte horecavoorziening voor en over de sierteeltsector met bijbehorende voorzieningen;
 
1.52 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.53 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
 
1.54 woonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;
 
1.55 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.56 zorgeenheid:
Eenheid voor de huisvesting van maximaal één persoon met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking of die anderzins permanente begeleiding en/of zorg nodig hebben;

1.57 zorgpaviljoen:
een complex van ruimten, geschikt voor niet-zelfstandige bewoning door personen die zorg nodig hebben.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;
 
2.4 de horizontale diepte van een gebouw:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 
Artikel 3 Agrarisch - Sierteelt
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van sierteeltbedrijven, zoals genoemd in artikel 1.8 sub b;
alsmede:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch Sierteelt - proeftuin en onderzoek' tevens het uitoefenen van een onderzoekstuin voor boomkwekerijgewassen;
  2. (drijvende) verblijven voor bedrijfsmatig verblijf van personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, waarbij het totaal aantal verblijven binnen het plangebied niet meer mag bedragen dan 12;
  3. maximaal 11 kweekkassen (zogenaamde greenhouses) ten behoeve van de zorgvoorzieningen;  
met daaraan ondergeschikt de volgende nevenfuncties:
  1. inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering waarvoor ten hoogste 500 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  2. verkoop van streekeigen producten, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen.Voor kassen en teeltondersteunende voorzieningen geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter conform geldend recht;
  3. rondleidingen op het agrarische bedrijf met voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  4. bedrijfsmatige recreatieve activiteiten, zoals bijvoorbeeld kanoverhuur; 
  5. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater. 
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen op de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
verder geldt het volgende:
  1. gebouwen, vrijstaande bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kassen, kweekkassen, teeltondersteunende voorzieningen, waterbassins watersilo's en erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. voor zover niet aaneen wordt gebouwd moet de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelsgrens ten minste bedragen:
    1. 1,5 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van 3 m of minder;
    2. 3 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van meer dan 3 m;
  3. per bedrijf mag binnen het bouwvlak één windturbine worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b zijn buiten het bouwvlak, binnen het totale plangebied, maximaal 12 (drijvende) verblijfseenheden ten behoeve van bedrijfsmatig verblijf, toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m² per eenheid met een maximale goot- en bouwhoogte van 5 m en 8 m zulks met in acht name van het in bijlage 2 van de planregels opgenomen inrichtingsplan;
  5. overigens geldt het volgende:
 
  max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte
kassen en teeltondersteunende voorzieningen   3.000 m² 5 m 8 m
bedrijfsgebouwen   10% van het netto aaneengesloten bebouwde en onbebouwde bedrijfsoppervlak met een maximum van 3.000 m² 6 m 10 m
kweekkassen  
110 m² per kweekkas
4 m 6 m
watersilo's       5 m
erf- en terreinafscheidingen       2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde       2 m
vlaggenmasten       6 m
reclamezuilen       3 m
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Vergroten maximale oppervlak bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3 lid 2 sub f  voor het vergroten van het maximale oppervlak voor bedrijfsgebouwen, met inachtneming van het volgende:
  1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven met een groter aaneengesloten bedrijfsoppervlak dan 3 ha;
  2. ten hoogste 10% van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak mag bebouwd worden met bedrijfsgebouwen;
  3. uitbreiding van het oppervlak mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  4. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de toename aan bedrijfsgebouwen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  5. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en d van deze regel wordt voldaan;
  6. voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in dit artikel.
 
3.3.2 Grotere bouwhoogte bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub f voor wat betreft de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, met inachtneming van het volgende:
  1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien een grotere bouwhoogte voor een meer doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk blijkt te zijn;
  2. overwegingen van landschapsbelang dienen zich niet tegen een grotere bouwhoogte te verzetten;
  3. de bouwhoogte mag ten hoogste bedragen:
    1. 12 m voor bedrijfsgebouwen;
    2. 4 voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.3.3 Grotere goothoogte voor kassen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub f voor wat betreft de goothoogte van kassen met inachtneming van het volgende:
  1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien een grotere goothoogte voor een meer doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk blijkt te zijn;
  2. overwegingen van landschapsbelang dienen zich niet tegen een grotere goothoogte te verzetten;
  3. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de hogere goothoogte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  4. goothoogte mag ten hoogste 7 m bedragen.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:
    1. de opslag van goederen buiten de bestaande bebouwing met een totale hoogte van meer dan 4 m;
    2. lichtmasten en lichtreclame;
    3. de huisvesting van arbeidsmigranten.
 
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Ten behoeve van het maximale oppervlak voor kassen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in artikel 3 lid 2 sub f opgenomen maximale oppervlak voor kassen en teeltondersteunende voorzieningen van ten hoogste 3.000 m², met inachtneming van het volgende:
  1. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en uitbreiding van het oppervlak aan kassen en teeltondersteunende voorzieningen voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak - zijnde het bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar de kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden opgericht - mag bebouwd worden met kassen en teeltondersteunende voorzieningen;
  3. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  4. de kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in voldoende watercompensatie; een besluit tot het wijzigen van het bestemmingsplan wordt pas genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding;
  5. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de toename aan kassen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  6. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en e van deze regel wordt voldaan;
  7. voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van kassen zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 - bestemd voor:
  1. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen waar aangeduid op de verbeelding, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
alsmede voor:
  1. horeca in lichte vorm, waarbij het gebruik in oppervlak niet mag bedragen dan 3% van het bestemmingsvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sortimentstuin' tevens een sortimentstuin;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - educatiecentrum' tevens een educatiecentrum;
  4. een bedrijfswoning ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'Bedrijfswoning (bw)';
  5. een nutsvoorziening ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'Nutsvoorziening (nv)'. 
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
verder geldt het volgende:
  1. gebouwen, de bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. voor zover niet aaneen wordt gebouwd moet de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelsgrens ten minste bedragen:
    1. 1,5 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van 3 m of minder;
    2. 3 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van meer dan 3 m, met dien verstande dat de afstand van een gebouw tot een watergang minimaal 2 m dient te bedragen;
  3. per bedrijf mag binnen het bouwvlak één windturbine worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
  4. overigens geldt het volgende:
 
  max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte
bedrijfswoning, (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) één, per bouwvlak, tenzij anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' 750 m³   6 m 10 m
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen       3 m 6 m
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen     50 m² 3 m 6 m
bedrijfsgebouwen     gehele bouwvlak 6 m 10 m
educatiecentrum     500 m² 6.5 m 11 m
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken         2 m
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlakken         2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde         3 m
vlaggenmasten         6 m
reclamezuilen         3 m
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Vergroten maximale oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 4 lid 2 sub e, voor het vergroten van het maximale oppervlak voor bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, met inachtneming van het volgende:
  1. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag tot ten hoogste 75 m² worden vergroot;
  2. omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de gronden rondom de woning ten minste 250 m² bedraagt.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan' gelden de volgende regels:
    1. één bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebruikt door een bedrijfsleider van de Proeftuin van Holland;
    2. één bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk - zorgwoning;
    3. de onder 2. genoemde woning is uitsluitend toegestaan voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
  2. Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:
      1. de opslag van goederen buiten de bestaande bebouwing met een totale hoogte van meer dan 4 m;
      2. lichtmasten en lichtreclame;
      3. de huisvesting van arbeidsmigranten.
  
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de in bijlage 1 genoemde Staat van Bedrijfsactiviteiten als genoemd in artikel 4 lid 1:
  1. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in artikel 4 lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 4 lid 1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in artikel 4 lid 1 genoemd;
met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.
 
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten einde binnen de bestemming Bedrijf maximaal drie (drijvende) verblijven voor bedrijfsmatig verblijf van personen toe te staan onder voorwaarde dat:
  1. het totaal aantal verblijven in het plangebied na wijziging niet meer bedraagt dan 21;
  2. het oppervlak per verblijf niet meer bedraagt dan 75 m²
  3. de maximale goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m en 8 m; 
  4. de economische noodzaak is gemotiveerd en de uitbreiding nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  5. de situering van de verblijven in overeenstemming is met het oorspronkelijke plan en interesse in het gebruik is aangetoond;
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 5 Maatschappelijk - zorgwoning
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - zorgwoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maximaal 4 zorgpaviljoens al dan niet in combinatie met hieraan ondergeschikte sierteeltbedrijven, zoals bedoeld in artikel 1.8 sub b;
  2. behoud en ontwikkeling van landschapswaarden;
met de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, erf, tuin en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
  
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende zorgwoningen (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen), kweekkassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
verder geldt het volgende:
  1. gebouwen, zorgwoningen (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen), kweekkassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. voor zover niet aaneen wordt gebouwd moet de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelsgrens ten minste bedragen:
    1. 1,5 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van 3 m of minder;
    2. 3 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van meer dan 3 m, met dien verstande dat de afstand van een gebouw tot een watergang minimaal 2 m dient te bedragen;
  3. overigens geldt het volgende:
 
  max. aantal max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte
zorgpaviljoen, (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) 4 paviljoens voor max. 24 zorgeenheden   500 m² 6 m 10 m
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen       3 m 6 m
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij zorgwoningen     50 m² 3 m 6 m
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken         2 m
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlakken         1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde         3 m
 
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:
    1. de huisvesting van arbeidsmigranten.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Ten behoeve van nieuwe sierteeltbedrijven
Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de bestemming Maatschappelijk - zorgwoning te wijzigen in de bestemming Agrarisch - Sierteelt met inachtneming van het volgende:
  1. planwijziging naar de bestemming Agrarisch - Sierteelt is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig sierteeltbedrijf;
  2. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
  3. ten behoeve van een nieuw agrarisch bouwvlak mag de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend worden gebruikt, nadat een verzoek om planwijziging ter toetsing is voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de noodzaak tot het opnemen van een bouwvlak;
  4. een besluit tot wijziging is pas toegestaan indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding;
  5. de milieukwaliteit wordt niet onevenredig aangetast. Onder milieukwaliteit wordt in ieder geval verstaan de gevolgen voor de externe veiligheid, flora en fauna, bodem- en grondwaterkwaliteit en de mate van hinder voor de omliggende functies
  6. de regels bij de bestemming Agrarisch - Sierteelt zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wateraanvoer en -afvoer en de waterberging, alsmede voor de ontsluiting van aangrenzende percelen;
  2. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals duikers, landhoofden, bermen, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds.
 
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. oeverbeschoeiingen, duikers en bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale hoogte van 3 m, met dien verstande dat:
    1. de breedte van de bruggen ten behoeve van de bestemming Bedrijf maximaal 6 meter mag bedragen en ter plaatse van een landhoofd maximaal 8 m;
    2. de breedte van de bruggen ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk - zorgwoning maximaal 3 meter mag bedragen en ter plaatse van een landhoofd maximaal 5 m.

hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten
    hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
 
8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
 
8.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  2. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  3. burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het van het bepaalde in sub b een omgevingsvergunning verlenen, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad, nadat advies is gevraagd bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen hetgebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3.  bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  3. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
  4. de (drijvende) verblijven voor bedrijfsmatig verblijf van personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, zijn uitsluitend bedoeld voor overnachtingsaccommodatie voor klanten van sierteeltbedrijven c.q. handelsondernemingen;
  5. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in
    ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan.
10.2 Aantal verblijfseenheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3 lid 2 sub e voor het toestaan van maximaal 21 (drijvende) verblijven voor bedrijfsmatig verblijf van personen, met inachtneming van het volgende:
  1. de economische noodzaak is gemotiveerd en de uitbreiding nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. de situering van de verblijven in overeenstemming is met het in bijlage 2 van de planregels opgenomen inrichtingsplan en interesse in het gebruik is aangetoond;
  3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
10.3 Voorwaarden
De in artikel 10 lid 1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
Artikel 12 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Gronden mogen niet worden gebruikt behoeve van de functies zoals bedoeld in artikel 3 lid 1artikel 4 lid 1  en artikel 5 lid 1 zonder dat voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en/of in stand worden gehouden conform de gemeentelijke parkeernota.
 

hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van artikel 13 lid 1 sub a  een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a  met maximaal 10%.
  3. artikel 13 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 13 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht omgevingsvergunning verlenen. 
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Proeftuin van Holland van de Gemeente Alphen aan den Rijn.