direct naar inhoud van 5.8 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Maximabrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Het vastleggen van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan is onderdeel van de in 2007 vastgestelde Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet veranderde enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Gemeenten geven hier invulling aan door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met (eventuele) archeologische waarden. Onder deze waarden vallen archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met een verhoogde archeologische verwachting. Deze waarden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming, die wordt vermeldt in de toelichting van het bestemmingsplan, begrensd in de verbeelding en voorzien van regels gekoppeld aan een vergunningenstelsel.

5.8.1 Eerste resultaten uit planMER

Op de zuidoever van de Oude Rijn worden archeologische en cultuurhistorische waarden verwacht uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd. Archeologische waarden uit de Bronstijd, IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen zullen waarschijnlijk uit nederzettingsresten bestaan. Uit de Romeinse tijd worden daarnaast nog de restanten van de Limesweg verwacht en waarschijnlijk heeft op de kruising van de Leidse Schouw en de Hoorn een steiger langs de Oude Rijn gestaan. Mogelijk is daarom in het plangebied een wachttoren of een klein legerkamp uit de Romeinse tijd aanwezig. In een zone van ca. 200 meter ten noorden en zuiden van de Hoorn kunnen de resten verwacht worden van boerderijen en buitenplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De verwachte archeologische resten zullen mogelijk zijn verstoord door de aanleg van de industrieterreinen in de vorige eeuw.

Op de noordoever van de Oude Rijn kunnen ook archeologische waarden uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd aanwezig zijn. De Hoogewaardpolder en enkele percelen in de Gnephoekpolder zijn afgegraven ten behoeve van de fabricatie van bouwmateriaal in de 17e tot en met de 20e eeuw en in deze percelen zullen de archeologische waarden verstoord zijn geraakt.

De Lagewaard/Landlustweg en het westelijke deel van de Gnephoek zijn bebouwingslinten met een hoge cultuurhistorische waarde omdat de huidige situatie nauwelijks verschilt van de situatie in het begin van de 19e eeuw. Ook de perceleringsstructuur van de Gnephoekpolder is nog vrijwel gelijk aan de situatie uit de 19e eeuw na Christus en daarom heeft deze polder een hoge cultuurhistorische waarde.

5.8.2 Onderzoek in de vorm van boringen

Uit het opgestelde planMER blijkt dat de consequentie is dat eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond mogelijk worden aangetast.

Daarom is door Archeologisch Adviesbureau RAAP een inventariserend veldonderzoek gestart in de vorm van booronderzoek. Het booronderzoek geeft inzicht in de geologische opbouw van de bodem. Bij het booronderzoek zijn drie vindplaatsen aangetroffen (1a, 1b, 2 en 3). Voor de precieze locatie van deze vindplaatsen wordt verwezen naar het archeologisch onderzoek.

Het betreft een mogelijk nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd en mogelijk de Limesweg (vindplaats 1 & 1b), een terrein met mogelijk resten van de buitenplaats Swanendrift en/of het kasteelterrein Leeuwen (vindplaats 2). Ten slotte is tegen de Hoorn aan een vindplaats met mogelijk resten verband houdend met een historische huisplaats aangetroffen (vindplaats 3).

Het hele plangebied bevindt zich op de stroomgordel van de Oude Rijn. Aan de zuidzijde van de Oude Rijn is het bodemprofiel in sommige boringen tot grote diepte verstoord en is in een aantal boringen gestuit op ondoordringbare (puin)lagen. Aan de noordzijde is sprake van een relatief intacte bodemopbouw. In de natuurlijke afzettingen van dit deel van het terrein zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen. Hoewel niet uitgesloten kan worden dat met name in de oeverafzettingen sprake is van archeologische resten wordt de kans op de aanwezigheid van nederzettingsterreinen in dit deel van het plangebied klein geacht.

Ter hoogte van met name vindplaats 2 en 3 is sprake van een relatief dik ophogingspakket (0,6 - 1,4 m dik). Ter van vindplaats 1 is dit pakket slechts 0,4 m dik. De dikte van het ophogingspakket ter hoogte van vindplaats 2 & 3 maakt dat bij de aanleg van toegangsweg naar de brug de verwachte archeologische resten in bodem bewaard kunnen blijven. Hiertoe dient de ontgraving voor de aanleg van de weg beperkt te blijven tot maximaal 0,5 meter -Maaiveld (m-mv). Voor vindplaats 1 en 1b geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 0,25 meter sprake is van bedreiging van archeologische resten.

5.8.3 Nader (proefsleuven) onderzoek

Op basis van de resultaten van de voorgaande onderzoeken is geadviseerd proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plaatse van de drie vindplaatsen. Voor vindplaats 1 bij werkzaamheden vanaf 0,25 m-mv en voor de vindplaatsen 2 en 3 bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m-mv.

Het nader onderzoek heeft plaatsgevonden in week 45 van 2012. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zullen worden verwerkt in het definitieve bestemmingsplan.