direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steekterweg 78D
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Steekterweg 78D is thans het bedrijf Wester-Engh BV gevestigd, een watergebonden bedrijf dat is gespecialiseerd in het bouwen, onderhouden, verhuren en stallen van klassieke sloepen. Het bedrijfspand aan de Steekterweg is aan te merken als de hoofdlocatie van het bedrijf. In de nabije omgeving zijn nog twee ondersteunende locaties gevestigd. Wester-Engh heeft al jaren de wens om de bestaande bedrijfsactiviteiten uit te breiden en onder te brengen op één locatie. Deze uitbreiding was aanvankelijk voorzien op de huidige locatie aan de Steekterweg. Het bedrijf had in 2006 de intentie om het aangrenzende perceel aan te kopen, waardoor uitbreiding in oostelijke richting kon plaatsvinden. De gemeente heeft destijds echter – in overleg met de eigenaar van het betreffende perceel – ingestemd met de ontwikkeling van woningen. Daarmee was de uitbreiding op de locatie aan de Steekterweg van de baan.

Nadien is Wester-Engh op zoek gegaan naar alternatieve locaties in de regio. Om de bedrijfsverplaatsing te financieren was in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Limes' een wijzigingsbevoegdheid naar woningbouw opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakte het mogelijk om zes woningen op het perceel Steekterweg 78D te realiseren, alsmede één woning op het aangrenzende perceel, direct ten oosten van de Steekterweg 78D (deze woning kan thans niet gebouwd worden vanwege de bedrijfsuitstraling van Wester-Engh). De opbrengsten van de woningbouwontwikkeling vormden de financiële basis voor de verplaatsing van Wester-Engh naar een alternatieve locatie.

De provincie Zuid-Holland heeft vervolgens een reactieve aanwijzing gegeven, omdat de ontwikkeling van woningbouw op het perceel Steekterweg 78D strijdig zou zijn met de Verordening Ruimte. Deze reactieve aanwijzing is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in stand gehouden, waarmee goedkeuring is onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid naar woningbouw. Als gevolg van deze uitspraak is de verplaatsing van het bedrijf Wester-Engh financieel niet langer haalbaar. Bovendien is door de woningbouwontwikkeling op het perceel ten oosten van het bedrijf een verslechtering van de bedrijfsvoering ontstaan. Het bedrijf is aan beide zijden ingeklemd door woningen. Laden en lossen met diepladers en overige bedrijfsactiviteiten vinden thans plaats in de directe woonsfeer van de omliggende woningen.

In bedrijfseconomisch opzicht is de locatie aan de Steekterweg niet aantrekkelijk meer. Er is te weinig buitenruimte, er kan niet efficiënt worden gewerkt en de directe omgeving sluit niet aan bij de markt waarin het bedrijf opereert. Om beter in te spelen op de vraag vanuit de markt wenst het bedrijf te verhuizen naar de Rijnhaven in Alphen aan den Rijn. De gemeente wil de Rijnhaven – in samenwerking met de provincie – de komende jaren transformeren van een havenindustriegebied naar een "watersportknooppunt" in het Groene Hart; een uniek woon-, werk-, en watersportmilieu aan de haven.

Wester-Engh ziet de bedrijfsverplaatsing naar de Rijnhaven niet alleen als een unieke kans om verder door te groeien, het bedrijf wil tevens als aanjager ('place-maker') fungeren voor de verdere (her)ontwikkeling van het havengebied. Om de gewenste bedrijfsverplaatsing te kunnen financieren is het echter van belang dat de huidige locatie aan de Steekterweg voldoende opbrengsten genereert. Dit kan alleen gerealiseerd worden door de ontwikkeling van (grondgebonden) woningen op het betreffende perceel.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin en maakt de bouw van zes nieuwe woningen op het perceel Steekterweg 78D mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Zwammerdam, ten oosten van Alphen aan den Rijn, en wordt globaal begrensd door:

  • De Oude Rijn aan de noordzijde;
  • Het perceel Steekterweg 78K;
  • De Steekterweg aan de zuidzijde;
  • Het perceel Steekterweg 80;

De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: globale ligging en begrenzing van het plangebied (bron: Google maps).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Limes', dat op 23 april 2014 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw- en reparatiebedrijven' (zie afbeelding 1.2).

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – scheepsbouw- en reparatiebedrijven' zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 toegestaan, alsmede scheepsbouw- en reparatiebedrijven in ten hoogste categorie 3.2. Daarnaast zijn aan deze bestemming ondergeschikte voorzieningen toegestaan zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van water aan- en afvoer, waterberging en sierwater. Het perceel is voorzien van een bouwvlak, waarbinnen bebouwing mag worden opgericht met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 10 meter. Daarnaast is aan de oostzijde van het perceel de functieaanduiding 'geluidscherm' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd voor een geluidscherm met een hoogte van 3 meter.

Naast de voorgenoemde bestemmingen, is het projectgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie', teneinde eventuele aanwezige (archeologische) waarden te beschermen. Dat betekent dat voor werkzaamheden die dieper reiken dan 0,3 meter en groter zijn dan 50 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In paragraaf 6.1 komt dit aspect uitgebreid aan bod.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Limes'

Strijdigheid met vigerend bestemmingsplan

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal zes nieuwe woningen aan de Steekterweg. De bouw van woningen is op grond van de vigerende bestemming 'Bedrijf' niet mogelijk, waardoor het beoogde initiatief in functioneel opzicht strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Zodoende dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op het huidige beleid. In hoofdstuk drie wordt een kenschets gegeven van de huidige ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied. Daarnaast wordt ingegaan op de toekomstige situatie, waarin onder meer wordt ingegaan op de stedenbouwkundige opzet. In hoofdstuk vier zijn de planologische en milieuaspecten terug te vinden. Hoofdstuk vijf bevat een juridische planbeschrijving, waarbij wordt ingegaan op de specifieke juridische aspecten van het plan. Tenslotte worden in hoofdstuk zes de resultaten van de inspraak met de burgers en het gevoerde vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) weergegeven en wordt de economische uitvoerbaarheid aangetoond.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Wel draagt het voorliggende bestemmingsplan bij aan de ambitie van het Rijk om het bestaand stedelijk gebied verder te verdichten.

Wel dient getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gemeenten en provincies zijn namelijk verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet op de kleinschaligheid van de voorliggende ontwikkeling is het plan niet aan te merken als een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorliggende ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is (artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro).

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte, Programma Mobiliteit en Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus in werking getreden. De Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte vervangen de huidige Structuurvisie en Verordening van Zuid-Holland.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.

Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Wel is het plangebied in het Programma Ruimte aangemerkt als bestaande bebouwde ruimte (zie afbeelding 2.1; uitsnede kaart 1 'transformeren, herstructureren, verdichten'). De zone tussen de Steekterweg en Oude Rijn is daarbij aangewezen voor de uitwerking van de verstedelijkingsstrategie voor bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 2.1.: uitsnede programma ruimte; kaart 1 'transformeren, herstructureren, verdichten' (de globale ligging van het plangebied is zwart omcirkeld)

Bedrijventerrein

De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.

De bedrijvenzone tussen de Steekterweg en Oude Rijn is de afgelopen jaren geleidelijk getransformeerd van een bedrijvenstrook met overwegend (watergebonden) bedrijvigheid naar een woonlint met enkele verspreid liggende (kleinschalige) bedrijven. Dit sluit aan bij de strategie om in de Oude Rijnzone ruimte te bieden aan nieuwe woningen en kleinschalige nieuwe bedrijvigheid, alsmede het behoud van bestaande kleine bedrijven. Grotere bestaande bedrijven worden bij voorkeur verplaatst naar een bedrijventerrein elders. Het bedrijf Wester-Engh is hiervan een treffend voorbeeld. Dit scheepsbouw- en reparatiebedrijf heeft dringend behoefte aan uitbreiding, hetgeen niet mogelijk is op de huidige locatie aan de Steekterweg. Wester-Engh wordt bovendien aan beide zijden ingeklemd door woningen. Laden en lossen met diepladers en overige bedrijfsactiviteiten (in milieucategorie 3.2) vinden thans plaats in de directe woonsfeer van de omliggende woningen, hetgeen niet wenselijk wordt geacht. Om de gewenste bedrijfsverplaatsing te kunnen financieren is het echter van belang dat de huidige locatie aan de Steekterweg voldoende opbrengsten genereert. Dit kan alleen gerealiseerd worden door de ontwikkeling van zes woningen op het betreffende perceel aan de Steekterweg. De ontwikkeling van woningen sluit aan bij de strategieën en ambities die voortkomen uit de transformatievisie voor de Oude Rijnzone (zie verderop). Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. Dit door de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid, waaronder dus ook het bedrijf Wester-Engh.

Vaarwegen

Het voorliggende plangebied is gelegen aan een provinciale vaarweg Oude Rijn. Conform artikel 2.1.8 van de Verordening Ruimte dient in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden grenzend aan een provinciale vaarweg, rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

Aan de bovengenoemde criteria wordt voldaan. Gelet op het betrekkelijk rechte vaarwegvak (er is sprake van een flauwe bocht) is een vrijwaringszone van 10 meter voldoende. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterbeheerder om advies gevraagd.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Programma Ruimte is het voorliggende plangebied aangeduid als bestaande bebouwde ruimte. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Ad. a. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van zes nieuwe woningen aan de Steekterweg mogelijk. Het betreft een 'gebiedseigen' ontwikkeling die past bij de schaal en maat van de Oude Rijnzone, recht doet aan de karakteristieken van het bebouwingslint en voorziet in een lokale behoefte. Hierdoor heeft de ontwikkeling slechts een zeer geringe invloed op de regionale woningmarkt. Bovendien is het plan, naar aanleiding van een reactie van de provincie, op de juiste wijze op de regionale planlijst gezet. Zodoende is een positief en gemotiveerd advies van de regio niet benodigd. Gelet op het voorgaande wordt het bouwplan passend geacht binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad. b. Onder bestaand stedelijk gebied (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) wordt verstaan 'een (bestaand) stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het voorliggende plangebied is gelegen in de Oude Rijnzone, een oud bebouwingslint tussen Alphen aan den Rijn en Zwammerdam. De zone tussen de Steekterweg en de Oude Rijn, waarin ook het voorliggende plangebied is gelegen, is vrijwel geheel bebouwd. Derhalve kan gesproken worden van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Bovendien is de de Oude Rijnzone in kaart 1 behorende bij het Programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland aangemerkt als bestaande bebouwde ruimte. Deze gronden zijn bestemd voor transformatie, herstructurering en verdichting. De voorligende ontwikkeling voorziet hierin. Derhalve kan worden voldaan aan punt b van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad c. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee de voorwaarden van punt c niet aan de orde zijn.

Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Artikel 2.2.1. van de Verordening Ruimte schrijft voor dat een bestemmingsplan alleen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling kan toestaan, als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (die is opgebouwd uit de vier lagen ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving). Een bestemmingsplan dat zo’n ontwikkeling mogelijk maakt bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Derhalve is het beoogde initiatief in het vervolg van deze paragraaf aan de kwaliteitskaart van de provincie getoetst.

Toetsing aan de kwaliteitskaart

Laag van de ondergrond

Deze laag bestaat uit bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor (het gebruik ervan) de bestaande bodem en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland.

Water als structuurdrager

Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit. Wonen of recreëren op of langs dit water is van grote waarde voor veel inwoners en bezoekers.

Richtpunten

Ten eerste dienen ontwikkelingen rekening te houden met hun invloed op het watersysteem als geheel en bij te dragen aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem. Daarnaast dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimtelijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt. Tot slot dienen ontwikkelingen bij te dragen aan de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

Rivierdeltacomplex

Het rivierdeltacomplex kent natuurlijke buitendijkse gebieden en bijzonder reliëf. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Onderdeel van het deltacomplex zijn de deltawateren.

Richtpunten

Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Voorts is het van belang dat het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar blijft.

Veencomplex

Kenmerkend voor veengronden is de hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.

Richtpunten

Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van bodemdaling. Tevens dienen ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage te leveren aan een duurzame waterhuishouding.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende plan maakt wonen aan het water (de Oude Rijn) mogelijk. Door de aanleg van steigers bij de woningen wordt een directe relatie gelegd met de Oude Rijn, waarmee het water toegankelijker wordt gemaakt. De invloed op het watersysteem als geheel zal met voorliggend plan niet in het geding zijn (het grondwaterpeil wordt immers niet aangepast), waardoor de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur ten minste gelijk blijft. De ten oosten van het plangebied gelegen strook, welke onbebouwd zal blijven, biedt bovendien een doorkijk naar het water van de Oude Rijn en het achterliggende open landschap. Daarmee draagt het voorliggende plan bij aan het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het oppervlaktewater.

Met het voorliggend plan blijft de ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutwaterovergangen behouden. Het verschil tussen de komgronden en oeverwallen blijft herkenbaar. De kwaliteiten van het veencomplex blijven met het voorliggend plan ten minste gelijk.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Rivierdijken

De dijken zijn lijnvormige, herkenbare structuurdragers in het landschap met als primaire functie het keren van water. Met name in het veengebied is sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Het doorgaand profiel van de dijk is een belangrijk uitgangspunt. Dit draagt bij aan het herkenbaar en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.

Richtpunten

Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande lint. Doorgezichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap dienen behouden te blijven. Tot slot dienen ontwikkelingen bij te dragen aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

Linten

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen linten. Voor het plangebied is het polderlint van belang. Kenmerkend voor het polderlint is dat de bebouwing op een niveau ligt met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte.

Richtpunten

Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst. Bij nieuwe kleine ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Veen(weide)landschap

De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, alsmede de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems.

Richtlijnen

Van belang is het bewaren van de diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden. Ontwikkelingen dienen rekening te houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Tevens dragen ontwikkelingen bij aan het behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.

Doorwerking plangebied

Het voorliggende plangebied is gelegen aan een historisch bebouwingslint c.q. polderlint, dat Zwammerdam verbindt met Alphen aan den Rijn. Uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen is dat het karakter van het lint als zodanig herkenbaar blijft. Omdat de voorliggende ontwikkeling relatief kleinschalig is en de maat, schaal en korrel van de beoogde bebouwing aansluit bij de karakteristiek van het lint, wordt het bestaande karakter behouden. Door de bestaande bedrijfsloods te vervangen door (bijvoorbeeld) drie tweekappers in een groene setting, wordt het huidige beeld voor wat betreft ritmiek, maat en schaal juist versterkt ten opzichte van de huidige situatie. Kenmerkend voor polderlinten is dat de achterzijde van de bebouwing direct contact met het landschap maakt en de voorzijde naar de openbare weg is gericht. De toekomstige bebouwing wordt daarom zodanig vormgegeven dat sprake is van een tweezijdige oriëntatie. Dat betekent dat de bebouwing zich niet alleen naar de weg presenteert, maar eveneens richting het landschap. Door de aanleg van steigers in de Oude Rijn maken de toekomstige woningen direct contact met het water en worden de kwaliteiten van het achterliggende landschap optimaal benut.

Van een kenmerkend verkavelingspatroon is ter plaatse van het plangebied thans geen sprake meer. Ook het behoud van landschapskenmerken is niet aan de orde. Het plangebied wordt momenteel gedomineerd door grootschalige bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing blokkeert het zicht richting de Oude Rijn en het achterliggende landschap.

Om de relatie met de Oude Rijn en het achterliggende landschap te versterken wordt direct ten oosten van het plangebied een vrije doorkijk behouden. Door deze zone vrij te houden van bebouwing worden de zichtlijnen naar het achterliggende landschap hersteld, alsmede de verbinding met het water.

Laag van de stedelijke occupatie

Deze laag heeft geen betrekking op het plangebied.

Laag van de beleving

Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde.

Historische vaarweg

De historische vaarwegen hebben de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door eenheid en samenhang in de inrichting van de oever en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Er is aandacht nodig voor het zicht op en vanaf het water. De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk. De historische vaarwegen worden tevens aangemerkt als identiteitsdragers. Dit zijn bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.

Richtpunten

Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water. Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten.

Fiets- en wandelroutes

Het netwerk van fiets- en wandelroutes en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. 

Richtpunten

Het voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk. Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.

Romeinse Limes

In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur, steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.

Richtpunten

Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens.

Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang

Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Het hoogteverschil hiertussen is markant. Het cultuurhistorisch waardevolle lintdorp Aarlanderveen, een oorspronkelijk in het midden van het veengebied aangelegde ontginningsas, bleef gespaard toen het omringende veen werd vergraven. Onderdeel van de ruimtelijke eenheid is de molenviergang die de droogmakerij bemaalt.

Richtpunten

De herkenbaarheid en samenhang van de open droogmakerijen, dijken, bebouwingslint Aarlanderveen, molenviergang en omgeving dient te worden gewaarborgd. Het contrast tussen bovenland en droogmakerijen dient behouden te blijven danwel versterkt te worden.

Stiltegebied

De stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt.

Richtpunten

In stiltegebieden vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied.

Doorwerking plangebied

De toegankelijkheid van de oevers blijft met het voorliggende plan gelijk. Het plangebied is in de huidige situatie niet openbaar toegankelijk, hetgeen in de toekomstige situatie niet zal wijzigen. Wel wordt – waar mogelijk – het contact met het water en het achterliggende landschap (met de molenviergang) vergroot. Het behoud van de onbebouwde zone direct ten oosten van het plangebied draagt hier in belangrijke mate aan bij. Direct ten noorden van het plangebied ligt Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang, dat tevens is aangeduid als stiltegebied. De relatie met het achterliggende gebied (Aarderlanderveen en molenviergang) wordt met het voorliggend plan versterkt door zichtlijnen aan te brengen. De rust van het gebied kan door het vertrek van het scheepsbouw- en reparatiebedrijf bovendien beter gewaarborgd worden. In de huidige situatie is sprake van een zekere geluidsoverdracht als gevolg van de bedrijfsactiviteiten.

Het voorliggende bestemmingsplan is niet van invloed op recreatieve fiets- of vaarroutes. De bevaarbaarheid van de Oude Rijn zal met het voorliggende bestemmingsplan niet aangetast worden. Het voorliggende plan is evenmin van belang voor het behoud en de herkenbaarheid van de Romeinse Limes.

Vaarwegenverordening Zuid-Holland (2015)

Op 16 december 2015 is de Vaarwegenverordening Zuid-Holland door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie Zuid-Holland is verplicht om op grond van de Waterwet vaarwegbeheerders aan te wijzen. In de Vaarwegenverordening zijn regels en afmetingen voor de provinciale vaarwegen en het overige basis recreatie toervaartnet (BRTN) opgenomen. Voor de provinciale vaarwegen is de provincie als vaarwegbeheerder aangewezen.

De vaarweg waarlangs momenteel het bedrijf Wester-Engh is gevestigd betreft de provinciale vaarweg Oude Rijn. De provincie beheert en onderhoudt de vaarweg en is ook kadastraal eigenaar. Het huidige bedrijf heeft - op grond van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland - ontheffing verkregen voor het innemen van ligplaatsen en het handhaven van de aanwezige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsvoering. Zodra dit bedrijf vertrekt, moeten de aanwezige vaartuigen en bouwwerken ook door de ontheffinghouder worden verwijderd. De ontheffing vervalt bij vertrek. De aanwezige oevervoorziening zal achterblijven en daarvoor moet wederom - op naam - ontheffing worden verleend aan de te onderscheiden nieuwe eigenaren. Gelet op de breedte van de vaarweg Oude Rijn en de zones die behoren bij het ligplaatsenbeleid van de provincie Zuid-Holland, kan op aanvraag van de nieuwe eigenaren - als hiervoor interesse bestaat - een ligplaats worden ingenomen met pleziervaartuigen. Ook hiervoor zal elke afzonderlijke aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de verordening en het beleid.

Conclusie

De ontwikkeling van zes nieuwe woningen aan de Steekterweg past binnen de provinciale doelstelling waarbij sprake is van het intensiveren van de bestaande bebouwde ruimte. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Bovendien is in hoofdstuk 4 van deze toelichting aangetoond dat de beoogde ontwikkeling qua aard en schaal aansluit op het omliggende gebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse gewaarborgd is. Het beleid van de provincie Zuid-Holland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. De Regionale Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. Deze structuurvisie heeft geen formele juridische status maar is zelf bindend richting alle 15 gemeenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast biedt het een kader bij toetsing van en inbreng voor provinciale en nationale ruimtelijke plannen zoals de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en nationale Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit. Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiele herziening.

De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • Holland Rijnland is een top woonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • concentratie van stedelijke ontwikkeling;
  • groen-blauwe kwaliteit staat centraal
  • de Bollenstreek, Veenweide en de Plassen blijven open;
  • twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en greenport;
  • verbetering van de regionale bereikbaarheid.

De voorliggende woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de uitwerking van de eerstgenoemde kernbeslissing om in de aaneengesloten stedelijke agglomeratie van Holland Rijnland netto 40.000 woningen te bouwen in de periode tot 2020, teneinde te kunnen voorzien in de regionale behoefte. Het merendeel van deze behoefte wordt opgevangen in de aaneengesloten stedelijke agglomeratie van Katwijk tot en met Leiden en Alphen aan den Rijn. De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie en voorziet in een kleinschalig, landelijk woonmilieu in de Oude Rijnzone.

2.3.2 Regionale woonvisie Holland Rijnland 2009-2019

De samenwerkende gemeenten in de regio presenteren in de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 (vastgesteld 28 oktober 2009) hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De visie is voortgekomen uit de behoefte aan het afstemmen van nieuwbouw- en herstructureringsplannen. De woonvisie maakt inzichtelijk welke kwantitatieve en kwalitatieve vragen er in de woningmarkt leven en hoe de woningbouwplannen daarop kunnen aansluiten. De visie draagt bij aan versterking van de woonkwaliteiten in de Randstad en sluit aan bij verschillende bovenregionale visies, zoals Randstad 2040, de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel en de woonvisie van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met andere parallelle beleidstrajecten en ontwikkelingen die van invloed zijn op de woningmarkt.

Volgens de visie willen de regiogemeenten en Holland Rijnland voldoende woningen bouwen om de in de Regionale Structuurvisie gehanteerde groei van de regionale woningbehoefte op te vangen. Er wordt ingezet op een passend aanbod aan woningen en woonmilieus. Om een passend aanbod te creëren als antwoord op de woningvraag van alle doelgroepen betekent dit: meer onderscheidende woonmilieus en een grotere variatie aan woningen. De geplande ontwikkeling aan de Steekterweg voorziet in een uniek woonmilieu aan de Oude Rijn en sluit daarmee aan bij de ambitie uit de regionale woonvisie om meer onderscheidende woonmilieus te creëren.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie 'De stad van morgen'

Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'De stad van morgen' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft de ontwikkeling van Alphen aan den Rijn tot 2031; een intense stad met zorgvuldig ingepaste ruimtelijke ontwikkelingen en een diversiteit aan leefstijlen, functies en voorzieningen. De entrees van de stad, de stadsranden en de stedelijke kwaliteit van de vervoersassen benadrukken de zorgvuldige inpassing in het stedelijk weefsel en het contrast met de dorpen en het landschap.

De keuze voor de intense stad betekent een intensiever gebruik van de ruimte in Alphen aan den Rijn. Er wordt nadrukkelijk gezocht naar mogelijkheden om binnenstedelijke verdichting vorm te geven. Prioriteit van ontwikkelingslocaties gaat uit naar locaties waar ruimtelijk, sociaal en economisch het grootste rendement te verwachten valt. Intensivering van het stedelijk gebied wordt niet alleen gerealiseerd door het volbouwen van de groene ruimten in de stad, maar door naast nieuwbouw samen met de betrokken eigenaren en gebruikers creatief om te gaan met leegstand, renovatie, herstructurering, transformatie en herprogrammering waar mogelijk en wenselijk.

De opgaven voor de intense stad worden vertaald in:

  • de realisatie van de integrale ontwikkelzone;
  • het toekomstbestendig maken van wijken in Alphen Noord en Zuid;
  • het verbeteren van stedelijke kwaliteit van de vervoersassen en het ontwerpen van stadsranden;
  • de realisatie van een kwalitatief hoogwaardige, gebruiksvriendelijke en sociaal veilig ingerichte openbare ruimte.

Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in de structuurvisie. De ambities ten aanzien van de Oude Rijnzone zijn vastgelegd in de Transformatievisie Oude Rijnzone.

2.4.2 Transformatievisie Oude Rijnzone 2020

De Oude Rijnzone is één van de transformatiegebieden in het Groene Hart. De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft voor dit gebied een Transformatievisie geschreven. Het doel van deze transformatie is de ruimtelijke kwaliteit van het Groene Hart te verbeteren; wonen, werken, groen en recreatie moeten daarin een plaats krijgen. Anders dan in het open landschap van het Groene Hart kunnen in de Oude Rijnzone woningen en bedrijventerreinen komen. Dit is nodig om te voorzien in de behoefte van de regio en om het Groene Hart vitaal en leefbaar te houden.

In de Transformatievisie Oude Rijnzone wordt de transformatieopgave verder uitgewerkt. Zoals gezegd, gaat het daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk net werk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen naar Groenendijk in het westen.

Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. Dit door de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Hiervoor kunnen kernen zeer beperkt uitbreiden. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid (zoals het bedrijf Wester-Engh).

Voor de zone tussen de Steekterweg en de Oude Rijn is een revitalisering van de rivieroevers voorzien. Dit houdt in dat bestaande, verrommelde kavels met bedrijfspanden worden gesaneerd en worden omgezet naar woningen. Bij de planvorming wordt niet alleen gekeken naar verbeteren van de stedenbouwkundige kwaliteit, maar ook naar het verbeteren van de relatie met de Oude Rijn.

Het perceel Steekterweg 78D heeft momenteel weinig kwaliteit. Het bedrijfspand is nog in goede staat, maar doordat het pand vrijwel de gehele kavel beslaat is de Oude Rijn op deze locatie nauwelijks zichtbaar c.q. beleefbaar. Uitsluitend een smalle strook naast het bedrijfspand biedt zicht op het water. In deze strook vindt echter vaak opslag van schepen plaats die het zicht op de Oude Rijn belemmeren. In de nieuwe situatie kunnen er maximaal 6 woningen op het perceel gerealiseerd worden. Direct ten oosten van het perceel, tussen het voorliggende plangebied en de woningen aan de Steekterweg 78K is een 'venster op het landschap' voorzien, met een minimale breedte van 20 meter. Hierdoor zal er vanaf de Steekterweg sprake zijn van zicht op de Oude Rijn en het achterliggende landschap (waaronder de molenviergang). Op deze manier wordt de beleefbaarheid van de Oude Rijn, alsmede de kwaliteit van het lint verder versterkt. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming met de Ontwikkelingsvisie Oude Rijnzone.

2.4.3 Alphense woonagenda

De 'Alphense Woonagenda' vloeit voort uit de 'Contourennotitie Alphense Woonagenda', die op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Alphense Woonagenda zijn vanuit verschillende invalshoeken de ambities neergelegd van de gemeente Alphen aan den Rijn om in de woningbehoefte tot 2025 te voorzien. Op basis van deze visie en woningmarktanalyse is een dynamisch uitvoeringsprogramma uitgewerkt.

Het uitvoeringsprogramma vormt het afwegingskader waarbinnen de gemeente de invulling van bouwlocaties baseert. In het uitvoeringsprogramma wordt vastgelegd hoe Alphen aan den Rijn in de woningbehoefte voorziet. Om in te spelen in de woningbehoefte van verschillende doelgroepen, heeft de gemeente een dubbel opgave: een kwantitatieve (het aantal woningen) en kwalitatieve (woningtypen). Daarom wordt ingezet op nieuwbouw en doorstroming binnen de bestaande woningvoorraad. Het uitvoeringsprogramma bevat naast een bouwprogramma tevens verschillende uitvoeringsmaatregelen die erop gericht zijn de woningvraag zo goed mogelijk te faciliteren.

2.4.4 Ontwikkelstrategie wonen Alphen aan den Rijn 2016-2031

De woningbouwontwikkeling die tussen 2017 en 2020 binnen de stad Alphen aan den Rijn wordt gerealiseerd is bekend. Uit deze gegevens blijkt dat in 2020 de grotere bekende locaties voor woningbouw in de kern Alphen aan den Rijn volledig zijn benut. De Ontwikkelstrategie wonen schetst scenario’s die behulpzaam kunnen zijn om in de dynamiek van voortdurend veranderende externe factoren het komende decennium slagvaardig te kunnen blijven opereren. De strategische verkenning maakt het mogelijk om een aantal urgente, richtinggevende keuzes te maken over de gewenste woningbouwlocaties in de stedelijke kern Alphen aan den Rijn vanaf 2020.

De situatie in de dorpskernen van de gemeente Alphen aan den Rijn laat een ander toekomstbeeld zien voor woningbouw. De dorpse kernen van de gemeente hebben naar verwachting ook na 2020 nog voor langere tijd locaties om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Het accent ligt daar voor de zeer lange termijn meer op kleinschalige toevoegingen en transformaties die het dorpse karakter en de vitaliteit van de dorpen waarborgen en versterken. Voor de dorpen wordt elk een aparte dorpsvisie ontwikkeld die ingaat op de specifieke situatie aldaar zoals de visie voor Boskoop die nu ter besluitvorming voorligt.

2.4.5 Welstandsnota

De gemeentelijke welstandsnota beschrijft de architectonische uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen en bestaande bouwwerken. De nota vormt het beoordelingskader voor de welstandscommissie bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Op 26 november 2015 is de nieuwe welstandsnota van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. Hierin worden drie welstandsniveaus gedefinieerd: 'bijzonder', 'regulier' en 'soepel'.

Het voorliggende plangebied is gelegen in een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Enkele gebieden hebben een bijzonder welstandsniveau, waaronder de lintbebouwing langs de Steekterweg. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De welstandsnota bevat voor gebieden met een bijzonder welstandsniveau veelal een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage zijn aan de kwaliteit van het straatbeeld.

In de gebiedenkaart - die onderdeel is van de welstandsnota - is het voorliggende plangebied aangemerkt als Landelijk lint Oude Rijn (3A). Het landelijk lint langs de Oude Rijn is een belangrijk onderdeel van de identiteit van de gemeente, zowel bezien vanaf het land als van het water. De waarde is vooral gelegen in het afwisselende beeld van gevarieerde bebouwing in een overwegend groene omgeving in lange linten aan beide zijden van de Oude Rijn. Diverse panden en ensembles zijn cultuurhistorisch waardevol.

In de huidige situatie is in het voorliggende plangebied uitsluitend een bedrijfsgebouw aanwezig, dat op korte afstand van de Steekterweg is gepositioneerd. De huidige maat en schaal van het bedrijfsgebouw is fors en blokkeert daarmee het zicht op de Oude Rijn. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van zes grondgebonden woningen, waarbij in maat, schaal en korrelgrootte wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing aan het lint. Doordat aansluiting wordt gezocht bij de rooilijn van de aangrenzende woningen, resteert er voldoende ruimte voor de aanleg van een representatieve en groene voortuin.

Thans bestaat er nog geen concreet bouwplan voor de zes woningen. Het uitgewerkte bouwplan zal - te zijner tijd - door de welstandscommissie getoetst worden aan de gebiedscriteria uit de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Plangebied

Het voorliggende plangebied omvat het perceel Steekterweg 78D, gelegen in de Oude Rijnzone tussen Alphen aan den Rijn en Zwammerdam. In de huidige situatie is in het voorliggende plangebied uitsluitend een bedrijfsgebouw aanwezig, dat op korte afstand van de Steekterweg is gepositioneerd. De grootschaligheid van het bedrijfspand komt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet ten goede. Het bedrijfspand is weliswaar in goede staat, maar doordat het pand vrijwel de gehele kavel beslaat is de Oude Rijn op deze locatie nauwelijks zichtbaar c.q. beleefbaar. Uitsluitend een smalle strook naast het bedrijfspand biedt zicht op het water. In deze strook vindt echter vaak opslag van schepen plaats die het zicht op de Oude Rijn belemmeren. Het perceel - dat een omvang heeft van circa 1850 m2 - heeft relatief weinig kwaliteit.

Het bedrijf Wester-Engh - dat in het voorliggende plangebied gevestigd is - kampt al jaren met een gebrek aan (uitbreidings)ruimte op het perceel. Niet alleen is er onvoldoende werkruimte langs het water (zie afbeelding 3.2), ook het laden en lossen vindt vaak gedeeltelijk op de openbare weg plaats. De aanwezige bedrijfsbebouwing is gedateerd en niet representatief voor het segment waarin het bedrijf acteert. Bovendien is de ruimte in het gebouw zelf ontoereikend voor het huisvesten van de gewenste bedrijfsactiviteiten. Er is met name te weinig ruimte voor de (winter)opslag van sloepen.

Het bedrijf heeft al jaren de wens om alle bedrijfsactiviteiten op één locatie te concentreren, wat vanuit bedrijfseconomisch perspectief wenselijk is. Het perceel Steekterweg 78D is hiervoor - vanwege de beperkte omvang - niet geschikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 3.1.: huidige situatie plangebied, zijde Steekterweg (bron: KuiperCompagnons).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 3.2.: huidige situatie plangebied, zijde Oude Rijn (bron: KuiperCompagnons).

3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

3.2.1 Programma

De thans voorliggende ontwikkeling voorziet in de uitplaatsing van het bedrijf Wester-Engh naar de Rijnhaven, waardoor op het perceel aan de Steekterweg ruimte ontstaat voor de ontwikkeling van maximaal 6 grondgebonden rijwoningen.

Aanvankelijk was het de bedoeling om op het perceel direct ten oosten van de Steekterweg 78D - dat in het vigerende bestemmingsplan "Limes" is voorzien van de bestemming 'Tuin' - nog een vrijstaande woning te realiseren. Inmiddels is het bestemmingsplan ''Limes'' onherroepelijk geworden, waarmee de mogelijkheden voor de bouw van een vrijstaande woning op het betreffende perceel zijn komen te vervallen. Doordat het betreffende perceel voorzien is van een tuinbestemming, blijft deze strook nagenoeg gevrijwaard van bebouwing. Ook de meest oostelijke strook van het voorliggende plangebied is voorzien van een tuinbestemming, waardoor er een onbebouwde zone ontstaat. Hiermee is het doorzicht op de Oude Rijn ('venster') gewaarborgd.

Relatie met Steekterweg 78A-C

Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven, was in het bestemmingsplan Limes een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakte om zes woningen op het perceel Steekterweg 78D te realiseren, alsmede nog een zevende woning (naast de zes reeds vergunde woningen) op het aangrenzende perceel Steekterweg 78A-C.  Wat betreft deze zevende woning geldt dat hiervoor het voornemen bestaat deze te realiseren. Voor deze woning is in het verleden ook een vergunning verleend maar deze is nadien ingetrokken. Met het intrekken van de vergunning voor die woning en de vernietiging van de wijzigingsbevoegdheid is deze nieuwbouw nu niet direct mogelijk. Voor de nieuwe situatie, inclusief deze zevende woning is door de gemeente een stedenbouwkundige situatie opgesteld waar betrokken partijen zich in kunnen vinden. In de nieuwe gewenste situatie wordt een venster gerealiseerd met een breedte van tussen de 13 en 17 meter. Voor het realiseren van de betreffende zevende woning moet nog wel een planologische procedure worden gevoerd.

3.2.2 Ontwikkeling

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van maximaal zes woningen - mogelijk in combinatie met vrije kavels - waarbij in maat en schaal wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing aan het lint. Om de nodige flexibiliteit te behouden zijn er geen woningtypen voorgeschreven. Derhalve biedt het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid om zowel vrijstaande, twee-onder-één-kap-, geschakelde als aaneengebouwde woningen te realiseren. Om te voorkomen dat een aaneengesloten bebouwingswand ontstaat, is in de regels bepaald dat het aantal aaneengebouwde woningen niet meer dan 3 mag bedragen (korte rijen).

De beoogde woningen oriënteren zich niet alleen op de Steekterweg, maar presenteren zich ook nadrukkelijk richting de Oude Rijn. In stedenbouwkundig opzicht vormt het voorliggende plangebied een onderbreking van het ritme. Enerzijds doordat een strook gevrijwaard blijft van bebouwing, anderzijds door het aanbrengen van variatie in de bebouwing. Door aansluiting te zoeken bij de rooilijn van de aangrenzende woningen, ontstaat er een samenhangend en evenwichtig straatbeeld. Bovendien resteert er voldoende ruimte voor representatieve en groene voortuinen aan de voorzijde van de woningen.

Om de relatie met de Oude Rijn en het achterliggende landschap te versterken wordt direct ten oosten van het plangebied een vrije doorkijk behouden, waarmee er voldoende ruimte is om de relatie met de Oude Rijn te herstellen.

Samenhang met de transformatie van de Rijnhaven

Om beter in te spelen op de vraag vanuit de markt wenst het bedrijf Wester-Engh te verhuizen naar de Rijnhaven in Alphen aan den Rijn. De gemeente wil de Rijnhaven – in samenwerking met de provincie – de komende jaren transformeren van een havenindustriegebied naar een "watersportknooppunt" in het Groene Hart; een uniek woon-, werk-, en watersportmilieu aan de haven. De Rijnhaven weer aantrekkelijk maken is een veelomvattend en langdurig proces wat stapsgewijs - in (deel) projecten - aangepakt wordt. De insteek is om de markt aan te zetten tot herontwikkeling. De gemeente ondersteunt dit door te investeren in het gebied.

Wester-Engh heeft thans de zogenaamde 'Biesterfeld-locatie' op het oog. Deze locatie ligt op het grensvlak van de toekomstige woonlocatie Rijnhaven-Oost en de zware industrie in het gebied Rijnhaven. Gezien deze situatie kan de herontwikkeling van de Biesterfeld-locatie een aanzienlijke bijdrage leveren aan de kwalitatieve verbetering van de aan de overzijde gelegen woningbouwontwikkeling. Scheepswerf Wester-Engh is een publieksvriendelijk en watergerelateerd bedrijf, dat op deze locatie de overgang van wonen naar zware industrie prima kan vervullen. Wester-Engh ziet de bedrijfsverplaatsing naar de Rijnhaven dan ook niet alleen als een unieke kans om verder door te groeien, het bedrijf wil tevens als aanjager ('place-maker') fungeren voor de verdere (her)ontwikkeling van de Rijnhaven. Het bedrijf ziet mogelijkheden om haar (bedrijfs)activiteiten op de voorgenoemde locatie te concentreren en te intensiveren. De ligging aan de Rijnhaven biedt namelijk ruimte om het aantal ligplaatsen te vergroten. Daarnaast worden de mogelijkheden onderzocht om de bedrijfsactiviteiten te combineren met toeristisch-recreatieve voorzieningen, waarmee het bedrijf een belangrijke impuls kan vormen voor de levendigheid in het Rijnhavengebied.

Om de gewenste bedrijfsverplaatsing te kunnen financieren is het echter van belang dat de huidige locatie aan de Steekterweg wordt getransformeerd naar woningbouw, teneinde de opbrengsten van de locatie te vergroten. Deze opbrengsten worden vervolgens aangewend om de bedrijfsverplaatsing naar de Biesterfeld-locatie in de Rijnhaven te financieren. Zonder de bouw van de woningen op het perceel Steekterweg 78D is de bedrijfsverplaatsing financieel niet haalbaar.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Aan de voorliggende ontwikkeling zijn diverse stedenbouwkundige randvoorwaarden meegegeven. De voornaamste randvoorwaarde is de totstandkoming van een open zichtrelatie met de Oude Rijn middels een open 'venster', waarmee een duurzame relatie met het aangrenzende landschap en de Oude Rijn wordt aangegaan.

Toekomstige situatie; doorzicht richting Oude Rijn.

De woningtypes dienen een bijzondere toevoeging te vormen op de bestaande woningvoorraad en woonmilieus binnen de gemeente. Door in het ontwerp in te spelen op de specifieke locatieomstandigheden en de geschiedenis van de plek komt het onderscheidend karakter naar voren. Hierbij kan gedacht worden aan de ligging aan het water, de relatie met de molenviergang, het woonwerk-karakter van de Oude Rijn of de specifieke betekenis van de plek als (voormalige) sloepenwerkplaats. De beoogde woningen zijn grondgebonden, waarbij variatie in typologie wordt nagestreeft (vrijstaand, twee-onder-een-kap, geschakeld of aaneengebouwd in korte rijen), een seriematige ontwikkeling met gelijkvormige korrel is niet gewenst. Binnen de toegestane bouwhoogte wordt gestreefd naar een differentiatie in bouw- en goothoogte, waardoor een gevarieerd gevelbeeld ontstaat. Om te voorkomen dat een aaneengesloten bebouwingswand ontstaat zijn in de regels van dit bestemmingsplan de (minimale) afstanden van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens vastgelegd. Daarmee is gewaarborgd dat de beoogde nieuwe woningen geen aaneensloten front vormen, maar juist wat meer lucht en ruimte krijgen.

In de geleding en de massa-opbouw wordt de dwarsrichting op de Oude Rijn zichtbaar gemaakt. Dit kan tot uiting komen in kapvorm (dwarskappen), verspringende bouwhoogte, (beperkte) gevelverspringing, maar ook in de architectonische uitwerking van de gevels en materialisering. Lange aaneengesloten massa's in de langsrichting (parallel aan de Steekterweg) worden daarmee voorkomen. Uitgangspunt in beeld en massa is een individueel herkenbaar pand, in aansluiting op de organisch gegroeide diversiteit langs de Steekterweg. Hierin past een afwisseling van korrel, schaal en maat.

In kleur- en materiaalgebruik wordt enerzijds aangesloten bij de onlangs gerealiseerde woningen ten oosten van het plangebied, anderzijds wordt aansluiting gezocht bij de karakteristiek van het bebouwingslint. Het plan ademt een sfeer uit, refererend aan een nautische architectuur met een knipoog naar het industriële karakter van de Oude Rijn.

3.2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De beoogde woningen worden in de toekomstige situatie - net als het huidige bedrijf - direct op de Steekterweg ontsloten.

Verkeersgeneratie

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in 6 grondgebonden woningen. Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van een worst-case scenario, waarin 6 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Op grond van de CROW-richtlijnen geldt voor vrijstaande (koop)woningen (in het buitengebied) een verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per woning. Gelet hierop leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 51,6 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Omdat het een beperkte toename betreft en de Steekterweg voldoende capaciteit heeft om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Bovendien heeft het huidige bedrijf eveneens een verkeersaantrekkende werking, die in mindering gebracht kan worden op de voorgenoemde toename. Op grond van de CROW-richtlijnen geldt voor bedrijven met een arbeidsintensief en bezoekersextensief karakter (werkplaats) een verkeersgeneratie van 2,6 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 b.v.o. Dat betekent dat het huidige bedrijf - met een bruto vloeroppervlak van 1.100 m2 - reeds een verkeersaantrekkende werking van 29 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag had. Daarmee bedraagt de toename als gevolg van de voorliggende ontwikkeling slechts 20 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Het effect van een dergelijke toename is verwaarloosbaar.

Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouw projecten is door de gemeente Alphen aan den Rijn de nota 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014' vastgesteld. In deze nota is per woningtype een parkeernorm opgenomen. In de parkeernormennota is een voor de gehele gemeente toepasbare parkeernormensystematiek opgenomen. De parkeernormen die zijn opgenomen in deze parkeernormennota zijn leidend voor de bepaling van de parkeernorm van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij is uitgegaan van een worst-case scenario, waarbij er vrijstaande en/of twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd. Dergelijke woningen hebben een grotere parkeerbehoefte dan bijvoorbeeld rijwoningen.

Voor vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen buiten de bebouwde kom geldt een parkeernorm 2,3 parkeerplaatsen per woning. Gelet hierop bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling 14 parkeerplaatsen. Het uitgangspunt voor de voorliggende ontwikkeling is dat de parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.

4.2.2 Onderzoek

Archeologie

In opdracht van KuiperCompagnons heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek Archeologisch vooronderzoek ten behoeve van de nieuwbouw van woningen aan de Steekterweg, Gemeente Alphen aan den Rijn, Vestigia, d.d. 20-09-2017 (bijlage 3 bij de toelichting) uitgevoerd voor een plangebied in de gemeente Alphen aan den Rijn. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingswijziging van een plangebied aan de Steekterweg 78d te Alphen aan den Rijn.

Het voornemen is de bestaande bebouwing te slopen waarna er een bouwvlak ontstaat voor de nieuwbouw nieuwbouw van zes woningen. De concrete inrichting, en aard en diepte van de bodemingrepen is momenteel nog niet bekend, maar zal gezien de aard van de ingreep (woningbouw) waarschijnlijk tot in de relevante archeologische niveaus reiken. Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient daarom in kaart gebracht te worden of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen.

Doel

Doel van het archeologisch vooronderzoek was vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden en, indien mogelijk, uitspraken te doen over de waarde hiervan in termen van fysieke en inhoudelijke kwaliteit zoals zeldzaamheid en gaafheid. Hiertoe is eerst een bureauonderzoek verricht, waarbij voor het plangebied een specifiek archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld. In aanvulling op het bureauonderzoek is een verkennend archeologisch booronderzoek verricht waarbij de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is getoetst, en is vastgesteld in hoeverre het bodemprofiel intact is. Vervolgens is een advies geformuleerd in het kader van de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

Bureauonderzoek

De gemeente Alphen aan den Rijn beschikt over een archeologische beleidskaart (zie onderstaande afbeelding). Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone aangeduid met Waarde archeologie 3. Dit zijn gebieden met een vastgestelde (hoge) archeologische waarde of hoge verwachting, waaronder AMK-terreinen, historische dorpslinten, de Limeszone en hoge oeverafzettingen en stroomgordels langs de Rijn en de aangrenzende wat lagere delen van de stroomgordels. Volgens het bestemmingsplan Limes3 ligt het plangebied in een zone met een dubbelbestemming eWaarde . archeologief, waarvoor geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01_0008.png"

Afbeelding 4.1: Archeologische waardenkaart, gemeente Alphen aan den Rijn.

Bouwhistorische waarden

Het plangebied is op dit moment in gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Het bedrijfsgebouw dateert volgends de BAG viewer uit 1970. Rondom het bedrijfsgebouw is het plangebied verhard met tegels en klinkers. Volgens de website van het Bodemloket blijkt dat er op de locatie geen bodemverstoringen zoals saneringen en dergelijke zijn geregistreerd. Daarnaast zijn er geen bouwhistorische waarden op de locatie aanwezig. Op basis van de kadasterkaart 1811-1832 is er mogelijk wel sprake van ondergrondse bouwhistorische waarden.

Archeologische waarden

Voor de archeologische gegevens omtrent het onderhavige plangebied is het Archeologisch Informatiesysteem (Archis) geraadpleegd, dat alle geregistreerde archeologische monumenten, onderzoeken, en waarnemingen/vondstlocaties bevat. Archeologische monumenten zijn terreinen met een (hoge/zeer hoge) archeologische waarde, die ofwel fysiek (wettelijk en juridisch) beschermd worden, ofwel een planologische bescherming hebben waarbij in het bestemmingsplan voorschriften voor het gebruik zijn opgenomen. In de oude versie Archis 2 werd een onderscheid gemaakt tussen waarnemingen en vondsten. In Archis3 zijn deze categorieen samengevoegd tot de nieuwe benaming vondstlocaties.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten of waarnemingen/vondstlocaties geregistreerd (kaart 3). In een straal van 500 meter rondom het plangebied zijn twee archeologische monumenten en een waarneming/vondstlocatie geregistreerd. Het meest dichtbij zijnde archeologisch monument is het AMK-terrein 4.152 (toponiem Polder Steekt), op ca. 400 m ten zuidwesten van het plangebied.

Dit betreft een terrein met sporen van de Romeinse limesweg, zoals te zien is op de uitsnede van de gemeentelijke archeologische bronnenkaart op afbeelding 11 . In het terrein zijn tevens (post-) Middeleeuwse kleiputten waargenomen, met in de vulling veel grind, waarschijnlijk van de Romeinse weg. Het terrein is door de kleiputten deels verstoord. Iets ten zuiden van dit trace zijn nog sporen van een tweede trace van de weg aangetroffen. De Romeinse wegen hebben zich dus aantoonbaar ten zuiden van het plangebied bevonden. AMK-terrein 10.685 (toponiem Hooge Burgh) ligt op ca. 500 m ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft een terrein met sporen van de Romeinse vicus en overbeschoeiingen, gelegen bij het castellum Nigrum Pullum. Het castellum zelf ligt op ca. 800 m ten oosten van het plangebied. Het castellum is in de jaren 70 van de vorige eeuw grotendeels opgegraven. Bij deze opgraving zijn ook verschillende scheepswrakken uit de Romeinse tijd gevonden. De schepen werden langs de zuidoever afgezonken om de kade van de Rijn te versterken. Vondstlocatie 3197187100 (Archis2 waarnemingsnummer 17.305) heeft betrekking op de vondst van de Romeinse limesweg (grind), en aardewerk scherven uit de Vroege Middeleeuwen en Romeinse tijd.

Om de archeologische verwachting in relatie tot de bodemopbouw te toetsen dient een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt om binnen het plangebied te boren met behulp van een edelmanboor met een diameter van 7 cm. Voor plangebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachting wordt in vergelijkbare gevallen doorgaans geboord met een dichtheid van ca. 8 boringen per hectare (30 x 40 grid). Voor het huidige plangebied zou dat neerkomen op slechts ca. 1-2 boringen. Daarom wordt geadviseerd 3 boringen te zetten, waarbij de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het onbebouwde deel van het plangebied worden verdeeld.

Inventariserend veldonderzoek

Op de locatie is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van dit onderzoek zijn voor zover mogelijk de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

- wat zijn de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van de ondergrond van het plangebied?

- in hoeverre is de oorspronkelijke bodemopbouw intact met het oog op de eventuele aanwezigheid en gaafheid van archeologische vindplaatsen?

- bevinden zich in de ondergrond van het plangebied archeologische indicatoren en zo ja, waaruit bestaan deze?

- geven de resultaten van het veldonderzoek aanleiding tot vervolgstappen in het kader van de planontwikkeling in relatie tot de archeologische monumentenzorg?

De antwoorden op deze onderzoeksvragen worden beantwoord in de volgende paragraaf Conclusie.

4.2.3 Conclusie

Op basis van het inventariserend onderzoek zijn de bovenstaande onderzoeksvragen beantwoord.

Geomorfologische en bodemkundige kenmerken

Rondom het gebouw is een laag ophoogzand van 50 a 100 cm aanwezig met daaronder lagen met baksteenpuin, mortel en schelpen. Tijdens de booronderzoeken was tot de einddiepte van ca. 1,5 m .mv sprake van ophogingslagen.

Nabij de Steekterweg (boring 3308-006) is een natuurlijke bodemopbouw waargenomen vanaf 70 cm .mv. Deze bestaat uit geulopvullingen tot minimaal 4 m-mv. Op basis van het milieukundig onderzoek loopt dit zeker door tot 5 m .mv.

Bodemopbouw

De oorspronkelijke bovengrond is gezien het verschil met de meest intacte boring grotendeels verdwenen in het plangebied. Eventuele sporen uit de oudste fase van de Middeleeuwen zijn daarmee verloren gegaan.

In het westen van het plangebied heeft volgens de kadasterkaart 1811-1832 historische bebouwing gestaan in eigendom van een visser. In deze hoek is in de boring 3380-007 een grotere hoeveelheid baksteenpuin en mortel waargenomen met grotere fragmenten. De resten ogen echte zeer recent en bevatten zeer jonge materialen als asfalt en beton. De kans op een voorloper van de bebouwing op de kadastrale kaart uit die periode lijkt klein. Dit sluit aan bij de kennis dat bebouwing in de zone direct naast de Oude Rijn buiten de kernen als Alphen aan den Rijn en Zwammerdam pas vrij laat op gang gekomen is, omdat die zones buitendijks lagen. Er kunnen nog resten aanwezig zijn van deze buitendijkse vroeg 19e eeuwse bedrijvigheid, maar deze worden door de recente ouderdom, beperkte zeldzaamheid als niet behoudenswaardig geacht.

Archeologische indicatoren

In de ophogingslagen zijn enkel archeologische indicatoren waargenomen uit de 19e en 20e eeuw. De aanwezige lagen tot minimaal 1,5 m .mv rondom het gebouw lijken tot die diepte geroerd en/of opgehoogd.

Resultaten veldonderzoek en vervolg

Na de Romeinse tijd heeft de Oude Rijn zich nog in noordelijke richting verlegd. Vanwege deze verplaatsing is de kans op in situ archeologische resten van voor de Middeleeuwen klein. Op basis van het bureauonderzoek is het echter niet uit te sluiten dat er nog resten van de bebouwing uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd aanwezig zijn aan de westzijde van het plangebied. Tijdens het booronderzoek bestond de bovenste 50 a 100 cm uit recent bouwzand en op basis van de bouwplannen uit de jaren 70 kan aangenomen worden dat het bouwzand ook tot die diepte aanwezig is. Daaronder komen tot minimaal ca. 1,5 m lagen voor met 19e en 20e eeuwse materialen als asfalt en beton of baksteenpuin dat zeer jong oogt. De kans dat er oudere bebouwing dan de 19e eeuw in het plangebied aanwezig is acht Vestigia BV daarom klein.

Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

4.3.2 Onderzoek

Het projectgebied kan op basis van de VNG-brochure gezien worden als een gemengd gebied. In de onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke milieucategorie deze behoren en de bijbehorende VNG-richtafstand waarmee rekening moet worden gehouden.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Limes' zijn in de omgeving van de nieuwe woningen een aantal bedrijfsbestemmingen aanwezig in de nabijheid van het projectgebied. De hoogste bedrijfscategorie aanwezig in de nabijheid van de nieuwe woningen is 3.2. Het gaat hier om een bedrijf gespecialiseerd in sloopwerkzaamheden en betonbewerkingstechnieken. Deze categorie heeft een richtafstand van 100 meter. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden ten opzichte van de werkelijke afstanden tegen elkaar afgezet.

Omschrijving   Adres   VNG Categorie   VNG-richtafstand   Werkelijke afstand tot locatie Steekterweg 78d  
Bedrijf   Steekterweg 27   3.2   100 meter   137 meter  
Bedrijf   Steekterweg 80c   2   30 meter   38 meter  
Bedrijf   Steekterweg 21   2   30 meter   59 meter  

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de indicatieve richtafstanden van de bedrijven in de omgeving niet tot het plangebied reiken. Derhalve leidt het aspect bedrijven en milieuzonering niet tot belemmeringen. Ter plaatse kan een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden. Daarnaast lopen over het plangebied geen relevante milieuzoneringen.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het gedane onderzoek naar bedrijven en milieuzonering is gebleken dat dit aspect geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.

4.4 Bodem

4.4.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet

De inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften dienen in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

4.4.2 Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van de Steekterweg 78D te Alphen aan den Rijn is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1 bij deze toelichting) Verkennend bodemonderzoek, Steekterweg 78D Alphen aan den Rijn, Terra Milieu, d.d. 3-5-2017 conform NEN 5740 uitgevoerd. Voor de uitvoer van het bodemonderzoek is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoeksstrategie bepaald. De locatie heeft een oppervlakte van circa 1.800 m2 en is in gebruik voor bedrijfsdoeleinden (scheepswerf). Naar aanleiding van geplande nieuwbouw is de locatie onderzocht. Het doel van het onderzoek is om aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden.

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is de volgende onderzoeksstrategie gehanteerd; Strategie voor een onverdachte locatie (ONV).

Nader bodemonderzoek

Ten behoeve van het nader bodemonderzoek zijn veldwerkzaamheden uitgevoerd (bijlage 2 bij deze toelichting) Nader bodemonderzoek, Steekterweg 78d Alphen aan den Rijn, Terra Milieu, d.d. 20-6-2017. Tijdens dit onderzoek zijn verschillende boringen gedaan waarbij de bodemvreemde materialen puin en slakken zijn waargenomen. Zintuigelijk is geen asbest verdacht materiaal aangetroffen. Alle boringen zijn gestaakt op minimaal 50 tot maximaal 100 cm-mv.

Gezien de sterke bijmengingen van puin was het verder handmatig niet mogelijk om hier verder onderzoek uit te voeren naar asbest in bodem conform NEN 5707. Dit kan enkel machinaal en is gezien de ligging niet mogelijk. Indicatief kan worden aangegeven dat zintuiglijk geen bijzonderheden zijn aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. Echter kan hierover geen uitsluitsel worden gegeven.

4.4.3 Conclusie

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de grond verhogingen van PCB’s en PAK’s ten aanzien van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. Ter plaatse van boring 3 (B3.3) is een bijmenging met puin aangetroffen. Vanuit de ‘worst case’ gedachte is het monster van deze laag (70-100 cm-mv) separaat ter analyse ingezet. Op basis hiervan wordt een matig tot sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Deze bodemverontreiniging is vermoedelijk te herleiden naar het bodemvreemd materiaal (puinbijmenging) ter hoogte van de damwand op de onderzoekslocatie.

In het grondwater worden verhogingen van barium en tetrachlooretheen ten aanzien van de streefwaarde aangetroffen. Verhogingen van de streefwaarde in het grondwater worden vaker aangetroffen tijdens bodemonderzoeken en geven geen bezwaar voor het geplande gebruik van de locatie.

Aanbeveling

De locatie kan niet meer als onverdacht worden beschouwd. De verontreiniging van minerale olie in de puinbijmenging vormt een belemmering voor de eventuele toekomstige nieuwbouwplannen. De resultaten van het bodemonderzoek geven een aanleiding om een nader onderzoek conform NTA5755 uit te laten voeren.

Puin in bodem

Puin in de bodem moet als asbestverdacht worden beschouwd, waardoor wij adviseren om aanvullend een NEN5707 onderzoek uit te voeren ter plaatse van de deellocaties waar puin is aangetroffen.

Nader bodemonderzoek

Op basis van het vekennend bodemonderzoek bleek de locatie niet meer als onverdacht te kunnen worden beschouwd. Verontreiniging door minerale olie in de puinbijmenging zorgt ervoor dat er aanvullend onderzoek is uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de locatie verhoogde concentraties van lood, minerale olie en PCB’s worden aangetroffen. Vermoedelijk is de verontreiniging in de bodem te wijten aan de zintuiglijke bijmenging van bodemvreemde materialen.

De sterke verontreiniging (>interventiewaarde) aan minerale olie is tijdens dit nader onderzoek niet bevestigd. Mogelijk is tijdens de analyse van monster B3.3 sprake geweest van een storend deeltje, waardoor de analyseresultaten hoger zijn uitgevallen of is hier sprake van een plaatselijke verontreinigde spot.

Ter plaatse van de andere boringen worden tevens verhogingen van o.a. minerale olie aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de strook nabij de wal een verontreiniging met diverse stoffen (lood, PCB’s en minerale olie) wordt aangetroffen. De sterke verontreiniging met minerale olie ter plaatse van boring B3 wordt niet bevestigd.

Aanbeveling

Aanbevolen wordt om tijdens de ontgravingswerkzaamheden de matig tot uiterst puinhoudende grond apart te ontgraven en om deze grond als verontreinig af te voeren. Ten behoeve van deze werkzaamheden dient een plan van aanpak moeten worden opgesteld.

Door de grote mate van bijmengingen van puin wordt de locatie als asbestverdacht beschouwd, er wordt geadviseerd om hier voorafgaand aan werkzaamheden (machinaal) sleuven te graven om de locatie verder te onderzoek naar asbest in bodem conform protocol 5707. De uitvoer van dit onderzoek is momenteel niet mogelijk gezien de (zeer) beperkte ruimte op de locatie. Het gecombineerde asbest en verkennend bodemonderzoek zal worden uitgevoerd voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

      • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
      • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
      • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
      • d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn

De beleidsvisie externe veiligheid gaat in op het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor, en door buisleidingen. De kern van het externe veiligheidsbeleid is om zo verstandig mogelijk om te gaan met de risico's. Hieraan wordt invulling gegeven door geen nieuwe kwetsbare objecten toe te staan in de directe nabijheid van reeds aanwezige risicobronnen en de vestiging van nieuwe risicobronnen alleen toe te staan op locaties waar dit veilig kan. Als risicobronnen gelden alle transportmodaliteiten waarlangs vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en bedrijven met opslag en/of activiteiten met gevaarlijke stoffen.

Met dit EV-beleid geeft Alphen aan den Rijn verdere invulling aan de ambitie om een duurzaam veilige gemeente te zijn, waar mensen kunnen wonen, werken en leven zonder onnodig of onwetend aan externe veiligheidsrisico 's te worden bloodgesteld.

4.5.2 Onderzoek

Externe veiligheid gaat over de invloed van het transport of opslag van gevaarlijke stoffen op de omgeving. De wetgever heeft bepaald dat bij ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een risicobron het groepsrisico moet worden verantwoord. Hiervoor is de Signaleringskaart bij de beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn gebruikt. Hieruit is gebleken dat er op ruim 650 meter ten zuiden van de locatie de hogedruk aardgastransportleiding A-515 aanwezig is. De 1% letaliteitsgrens is op ongeveer 600 meter gelegen, waardoor deze grens niet over de locatie is gelegen.

4.5.3 Conclusie

Omdat de inventarisatieafstand niet over het plangebied is gelegen, speelt het aspect externe veiligheid geen belemmerende rol voor de realisatie van het voorgenomen bouwplan. Er moet echter wel rekening worden gehouden met het volgende uit de Visie Externe Veligheid:

Volgens de Visie Externe Veiligheid (paragraaf 4.3.3.) is externe veiligheid voor plannen buiten de EV zones van de Sinaleringskaart, zeer beperkt relevant. Echter dient wel rekening te worden gehouden met een toxisch scenario. Bij een toxisch scenario blijft de bestrijdbaarheid beperkt tot de risicobron, daarbuiten zijn maatregelen te nemen om de gevolgen van het scenario te beperken. In het kader van de zelfredzaamheid is het van belang om te schuilen, om zodoende niet bloot te worden gesteld aan het toxisch gas. Schuilen zal over het algemeen plaatsvinden in gebouwen. Het is van belang dat gebouwen afgesloten kunnen worden om de indringing van toxisch gas tegen te gaan. Hierbij gaat het niet alleen om ramen en deuren maar is het ook van belang dat gebouwen worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie af te sluiten, zodat toxische (rook)gassen die vrijkomen bij een een incident elders niet naar binnen worden gezogen. Dit kan worden voorkomen door de stekker van de mechanische ventilatie op een makkelijk bereikbare plaats te situeren.

4.6 Flora en fauna

4.6.1 Kader

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien: er geen andere bevredigende oplossing is, en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen: de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien: er geen andere bevredigende oplossing is, en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Programma Aanpak Stikstof

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor het tijdvak 2015-2021 in werking getreden, voor de duur van zes jaar. In het programma zijn enerzijds maatregelen opgenomen die zorgen voor een daling van de stikstofdepositie (brongerichte maatregelen) en anderzijds maatregelen die bijdragen aan het herstel van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden (gebiedsgerichte maatregelen). Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen. Deze ruimte wordt ‘depositieruimte’ genoemd. Een deel van de ‘depositieruimte’ wordt ter beschikking gesteld aan nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimte is de ‘ontwikkelingsruimte’. Deze ‘ontwikkelingsruimte’ is alleen gekoppeld aan concrete projecten en andere handelingen waarvoor in de lopende programmaperiode toestemming wordt verleend.

4.6.2 Onderzoek

De quickscan (bijlage 3 bij deze toelichting) Quickscan flora en fauna aan de Steekterweg in Alphen aan den Rijn, NWC advies, d.d. april 2017 die uitgevoerd is, bestond uit een veldbezoek en een literatuuronderzoek. Voor het literatuuronderzoek is gebruikgemaakt van verspreidingsgegevens van soorten verzameld door instanties zoals RAVON, de Vlinderstichting en EIS-Nederland. Op basis van het literatuuronderzoek is bepaald voor welke soortgroepen de aanwezigheid en/of geschiktheid van het plangebied onderzocht diende te worden. Tijdens het veldbezoek is aandacht besteed aan de functie van het plangebied voor vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vogels met een vaste verblijfplaats, amfibieën en beschermde vaatplanten. Op basis van habitateisen, ver-spreidingsgegevens en kenmerken van het plangebied, kan gesteld worden dat er in de omgeving van het plangebied geen zwaarder beschermde soorten uit overige soortgroepen voorkomen. Het veldbezoek is uitgevoerd op 30 maart 2017 door twee ecologen van het NWC. De temperatuur tijdens het veldbezoek bedroeg ongeveer 17°C. Het was helder en de windkracht bedroeg circa 2 Bft. Deze gegevens zijn door de medewerkers in het veld gemeten of ingeschat.

Soortenbescherming

Het plangebied is beoordeeld op mogelijke waarde voor vleermuizen waarbij gelet is op de geschiktheid van de te slopen bebouwing als verblijfplaats voor vleermuizen. Hierbij is de aanwezigheid van geschikte verblijfruimtes en invliegopeningen onderzocht. Tevens is beoordeeld of er binnen en in de directe omgeving van het plangebied potentieel belangrijke vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen aanwezig zijn, zoals bomenrijen, andere groene, lijnvormige landschaps-elementen en (kleinschalige) weilanden en andere (half) open gebieden. Hierbij is tevens gelet op het aanbod van geschikt foerageergebied in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van grondgebonden zoogdieren. Volgens gegevens van de Zoogdiervereniging en telmee.nl komen de beschermde Noodse woelmuis (Microtus oeconomus) en Waterspitsmuis (Neomys fodiens) voor in de omgeving van het plangebied. Beide soorten leven in de buurt van rivieren. Om deze reden is tijdens het veldbezoek beoordeeld in hoeverre het plangebied geschikt is als leefgebied voor deze soorten. Hierbij is onder andere gelet op de aanwezigheid van begroeide oeverzones, geschikte schuilplaatsen en voedsel. Ook is gezocht naar sporen (holen en dergelijke).

Vogels met een vaste verblijfplaats worden jaarrond beschermd door de Wet Natuurbescherming. Dit geldt ook voor hun functionele leefomgeving. Voorbeelden van vogels die vaste verblijfplaatsen hebben, zijn de Huismus (Passer domesticus) en de Gierzwaluw (Apus apus). Tijdens de quickscan is het plangebied daarom onderzocht op de aanwezigheid van mogelijke broedplaatsen van vogels met een vaste verblijfplaats en is bepaald welke gevolgen de voorgenomen plannen voor deze vogels met zich mee kunnen brengen. Onder meer is de te slopen bebouwing beoordeeld op geschiktheid voor en aanwezigheid van verblijfplaatsen van vogels. Dit is gedaan door te letten op sporen (braakballen, veren, uitwerpselen, etc), nesten (o.a. oude kraaiennesten) en aan de hand van waarnemingen van de betreffende vogelsoorten (geluid/zicht/territoriumindicerend gedrag). Tevens is bekeken of het gebied een significant onderdeel zou kunnen zijn van de functionele leefomgeving van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats.

De Rugstreeppad (Epidalea calamita) komt in de omgeving van het plangebied voor. Dit blijkt uit verspreidingsgegevens van de Stichting RAVON. Om deze reden is het plangebied beoordeeld op geschiktheid als leefgebied voor deze soort. Hierbij is onder andere gelet op de aanwezigheid van zandige, open plekken, pioniersvegetaties en geschikt voortplantingswater.

Tijdens de quickscan is gelet op de aanwezigheid van en geschiktheid van het gebied voor beschermde vaatplantensoorten. Speciale aandacht is besteed aan soorten die voorkomen in pioniersvegetaties. Deze soorten zijn over het algemeen ook in de wintermaanden nog herkenbaar. Aan de hand van de gevonden soorten en groei-plaatsen zijn de gevolgen van de plannen voor deze soortgroep bepaald.

Omdat er ten behoeve van de voorgenomen plannen geen oppervlaktewater wordt aangetast, waren nadelige effecten op aquatische fauna op voorhand uit te sluiten. Om deze reden zijn vissen en watergebonden ongewervelden, zoals de Platte schijf-horen (Anisus vorticulus) buiten beschouwing van de quickscan gelaten.

Ook overige ongewervelden zijn buiten beschouwing van de quickscan gelaten; het grootste deel van de beschermde vlinder- en libellensoorten komt niet in de omgeving van het plangebied voor (vlinderstichting.nl). Voor de soorten die wel in de omgeving voorkomen, is het plangebied vanwege biotoopkenmerken niet geschikt. Deze libellen en vlinders komen namelijk voor in bos- en natuurgebieden. Bovendien zijn binnen het plangebied geen waardplanten aanwezig waar vlinders hun eitjes op kunnen leggen of die voor de vlinders kunnen dienen als voedsel. Om deze reden is ook deze soortgroep buiten beschouwing gelaten in het uitgevoerde onderzoek.

Volgens verspreidingsgegevens van de Stichting RAVON komt de beschermde Ring-slang (Natrix natrix) in de omgeving van het plangebied voor. Om deze reden is tijdens het veldbezoek voor de quickscan beoordeeld in hoeverre het plangebied geschikt is als leefgebied voor deze soort. Hierbij is onder andere gelet op de aanwezigheid van geschikte broeihopen waar ze hun eieren in kunnen leggen, plekken om te overwinteren en schuilmogelijkheden zoals holtes, omgevallen boomstammen en stapels stenen.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Verplichtingen zijn dan ook niet aan de orde. Het plangebied is evenmin onderdeel van een gebied dat onder de Natuurbeschermingswet (Nbw) valt. Wel is op circa 2.500 meter ten oosten van het plangebied het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse plassen & De Haeck' gelegen. Er is daarom een toets uitgevoerd om te beoordelen of de woningbouw in het plan leidt tot een (significant) negatief effect als gevolg van een toename van stikstofdepositie.

De effecten van het project moeten berekend worden voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase (bouwfase/inrichtingsfase). De situatie met de hoogste toename aan stikstofdepositie op (overspannen) stikstofgevoelige habitats/leefgebieden is bepalend voor de eventueel aan te vragen ontwikkelingsruimte. Uit de ervaring met soortgelijke projecten is gebleken dat de gebruiksfase leidt tot de hoogste emissie en depositie van stikstof. In de uitgevoerde quickscan is in eerste aanleg alleen uitgegaan van de gebruiksfase. In het geval de gebruiksfase leidt tot een (dreigende) overschrijding van de plandrempel dan dient ook de aanlegfase te worden beschouwd.

Woningen

De komst van extra woningen resulteert in de gebruiksfase in een toename van emissie van NOx. De emissie van NOx wordt vooral veroorzaakt door de emissie van de stookinstallaties in de woningen. In de AERIUS-berekening van de gebruiksfase (zie bijlage 1) zijn de nieuwe woningen met algemene kenmerken ingevoerd. Uitgangspunt is een emissie per woning van 3 kg stikstof per jaar. Het aantal woningen van 6 is gebaseerd op de maximumaantallen zoals die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. In AERIUS is voor de (gemiddelde) uitstoothoogte uitgegaan van 6,0 meter met een spreiding van 3,0 meter.

Verkeersgeneratie

Gemotoriseerd verkeer stoot NOx en NH3 uit. De ontwikkeling leidt in de gebruiksfase tot extra verkeersbewegingen op de rond het projectgebied gelegen wegen. Op grond van de toelichting van het bestemmingsplan bedraagt de verkeersgeneratie in de worstcase situatie (6 vrijstaande woningen) 52 verkeersbewegingen. In de CROW publicatie is het volgende over vrachtverkeer opgenomen: “het vrachtverkeer naar en van woongebieden is doorgaans verwaarloosbaar, maar is wel in de cijfers verwerkt. Als gemiddelde kan worden gehanteerd: 0,02 vrachtautobewegingen per woning per werkdagetmaal”. Uitgaande van 6 wooneenheden is het aantal vrachtautobewegingen verwaarloosbaar. Daarnaast is verondersteld dat het verkeer voor 50% in westelijke richting naar Alphen aan den Rijn en de N11 wordt afgewikkeld. De andere 50% wordt in oostelijke richting naar Woerden en de N11 afgewikkeld. Vanaf de aansluiting met de N11 zijn de exta verkeersbewegingen niet in het onderzoek betrokken. De verkeerstoename op deze rijkswegen is passen beoordeeld en is ontwikkelingsruimte toegekend in het PAS.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het gedane veldonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek is beoordeeld of de bebouwing in het plangebied geschikt is als vaste verblijfplaats van vleermuizen. Vleermuizen verblijven vaak in goed geïsoleerde, donkere ruimtes. De loods in het plangebied blijkt ongeschikt te zijn als vaste verblijfplaats van vleermuizen. Het dak van de loods bestaat namelijk uit slecht isolerend materiaal, wat zorgt voor een instabiel klimaat; te hoge temperaturen in de zomer en te lage temperaturen in de winter. Bovendien dringt er te veel licht naar binnen in de loods. In het plangebied ontbreken lijnvormige structuren die onderdeel zouden kunnen zijn van een essentiële vliegroute van vleermuizen. De luwte van de loods zou wel, in geringe mate, door vleermuizen gebruikt kunnen worden om te foerageren.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen gevonden of waarnemingen gedaan van de Noordse woelmuis en Waterspitsmuis. Tevens blijkt het plangebied niet geschikt te zijn als leefgebied voor deze soorten. Dit vanwege het ontbreken van groenvoorzieningen zoals grasvlaktes en ruig begroeide oeverzones. Op basis van deze bevindingen kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat de Noordse woelmuis en Waterspitsmuis niet aanwezig zijn binnen het plangebied.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats, zoals de Huismus en Gierzwaluw. Tevens bevat het plangebied geen objecten, zoals bomen of dakpannen daken, die geschikt zijn om te kunnen dienen als vaste verblijfplaats van vogels. Om deze redenen kan de aanwezigheid van vogels met een jaarrond beschermde vaste verblijfplaats in het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Amfibieën

Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Dit omdat er geen vergraafbare bodem aanwezig is waarin deze soort zich kan ingraven om te verblijven en te overwinteren. Daarnaast is er geen geschikt voortplantingswater aanwezig; de rivier is te diep, waardoor dit water niet snel genoeg opwarmt. Om deze redenen kan de aanwezigheid van de Rugstreeppad binnen het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Vaatplanten

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaatplanten aangetroffen die beschermd worden vanuit de Wet Natuurbescherming. Het plangebied vormt geen geschikt biotoop voor voor deze soorten, omdat de bodem geheel is bestraat. Om deze reden kan de aanwezigheid van beschermde vaatplanten in het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Reptielen

Om aan de eisen van het leefgebied van de Ringslang te voldoen, moet het gebied zowel als overwinterings- en foerageergebied functioneren, en als een gebied om eieren af te zetten en uit te laten komen. Deze plaatsen moeten middels geschikte watergangen met elkaar in verbinding staan. Binnen het plangebied zijn geen geschikte overwinteringslocaties (ruigtes, wortelkluiten, bulten met puin) en voortplantingslocaties (op zonnige plaatsen gelegen broeihopen) aanwezig. Om deze redenen is het plangebied niet geschikt als leefgebied voor ringslangen en kan aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Voor deze soortgroep gelden daarom geen verplichtingen in het kader van de Wet natuurbescherming.

Resultaten onderzoek stifstofdepostie

Uit de AERIUS-berekening (bijlage 6 bij deze toelichting) blijkt dat er als gevolg van het project geen sprake is van een toename van meer dan 0,05 mol stikstof per hectare per jaar ter plaatse van het Natura 2000-gebied Niewkoopse Plassen & De Haeck.

Uit het onderzoek blijkt dat gebruiksfase van de woningbouw in het plan ‘Steekterweg 78D’ niet resulteert in een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Omdat de toename lager is dan 0,05 mol stikstof per hectare per jaar is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Op basis van deze bevindingen vormt het aspect Flora & Fauna geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.7 Geluid

4.7.1 Kader

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  • 1. nieuwe infrastructuur;
  • 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.  

Op circa 300 m ten westen van het plan ligt de route Prins Bernhardlaan/Eisenhowerlaan. Op grond van de Wgh heeft deze route een onderzoekszone van 350 m vanaf de rand van de weg (weg met 2 x 2 rijstroken stedelijk gebied) zodat akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast dienen ook de Rembrandtlaan, Gerard Doustraat, Pim Mulierstraat, Max Euwesingel en de Meteoorlaan onderzocht te worden, voor zover (delen van) deze wegen niet zijn bestemd als 30 km/u-weg. Voor de 30 km/u-wegen wordt onderzoek uitgevoerd vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wet geluidhinder (Wgh) hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Het voorliggende plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorlijn.

Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In de directe omgeving van het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.

4.7.2 Onderzoek

Het voornemen is om ter plaatse van het adres Steekterweg 78D binnen de gemeente Alphen aan den Rijn maximaal 6 woningen te realiseren. Omdat deze locatie is gelegen binnen de onderzoekszone van de Steekterweg en de Kortsteekterweg is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) onderzoek noodzakelijk. Er is daarom onderzocht of de woningbouw kan plaatsvinden binnen de grenswaarden van de Wgh. Voor zover een hogere grenswaarde voor de nieuwe woningen noodzakelijk is, wordt eveneens getoetst aan de voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarden beleid.

Omdat de locatie niet is gelegen binnen de onderzoekszone van een gezoneerd industrieterrein of de zone van een spoorlijn zijn de aspecten industrie- en railverkeerslawaai niet onderzocht. Hieronder wordt een beknopte beschrijving van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek door KuiperCompagnons is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichtingAkoestisch onderzoek bestemmingsplan Steekterweg 78D, KuiperCompagnons, d.d. 2 maart 2017 

Wegverkeersgegevens

Voor de uitvoering van dit onderzoek zijn de verkeersgegevens voor de Steekterweg en de Kortsteekterweg door de Omgevingsdienst Midden-Holland (contactpersoon Anne-Marie Boere) aangeleverd. Aangeleverd zijn de verkeersintensiteiten voor het prognosejaar 2027. Daarnaast is ook de verdeling van het verkeer in de dag-, avond- en nachtperiode aangegeven en de verdeling van het verkeer in de dag-, avond- en nachtperiode. Ook de wettelijk toegestane rijsnelheid en het wegdektype maakt deel uit van deze gegevens. In bijlage 1 van dit rapport zijn deze aangeleverde gegevens opgenomen.

Eveneens is in bijlage 1 (in het onderzoeksrapport, dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen) een tabel opgenomen van de gegevens zoals deze in het rekenmodel zijn ingevoerd. Het betreft een afbeelding van de wegnummering en de verkeersgegevens.

Berekeningsmethode

Voor het bepalen van de geluidsbelasting door het verkeer is gebruik gemaakt van Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het RMG 2012. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het softwarepakket Geomilieu, versie 4.10.

4.7.3 Conclusie

In dit onderzoek is de geluidsbelasting bepaald op de nieuwe woningen in het plan 'Steekterweg 78D' in de kern Alpen aan den Rijn. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen door het verkeer op de Steekterweg wordt overschreden.

Daarnaast wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de voorgevels van de woningen (zijde Steekterweg) hoger is dan maximale ontheffingswaarde. Dit betekent dat de voorgevel op alle verdiepingen moet worden uitgevoerd als zogenoemde dove gevel. Als dove gevel wordt bijvoorbeeld aangemerkt een dichte gemetselde gevel of een gevel met ramen die niet kunnen worden geopend.

Op de zijgevels van de woningen is een geluidsbelasting berekend die maximaal 53 dB bedraagt. Verder blijkt uit het onderzoek dat bron- en of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn. Omdat maatregelen niet mogelijk zijn en de voorkeursgrenswaarde (op de zijgevels) wordt overschreden is het noodzakelijk dat een hogere grenswaarde procedure wordt doorlopen.

Uit het onderzoek blijkt verder dat alle woningen voldoen aan de voorwaarden uit het hogere waarden beleid. Alle woningen hebben een geluidsluwe noordgevel waaraan de buitenruimte wordt gesitueerd.

Opgemerkt wordt dat de dove gevel aan de zijde van de Steekterweg moet worden verankerd in het bestemmingsplan Steekterweg 78D.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling van de hogere waarde moet gelijktijdig met het ontwerpplan ter inzage worden gelegd. De hogere waarde moet zijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.

4.8 Kabels en leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

In de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 6 woningen in dit plan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

4.10 Water

4.10.1 Europees- en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een "goede ecologische toestand" (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een "goed ecologisch potentieel" (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

4.10.2 Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft het waterbeleid geformuleerd in het "Beleidsplan Groen, Milieu en Water 2006 - 2010" van augustus 2006. Met dit plan wordt voortgeborduurd op het vigerende rijks- en provinciale beleid en de afspraken die met de Zuid-Hollandse waterpartners zijn gemaakt. In het beleidsplan is het provinciaal beleid voor milieu en water en voor natuur en landschap geïntegreerd. Het geeft de kaders en doelstellingen voor de periode 2006 - 2010 met een doorkijk naar 2020.

De provincie wil met haar beleid ook bijdragen aan een duurzame inrichting van het milieu volgens zo hoog mogelijke kwaliteitsmaatstaven. De nadruk ligt daarin op duurzaam stedelijk waterbeheer en op het voorkomen van wateroverlast. Wateraspecten zoals waterkwaliteit, riolering/afkoppeling, waterberging, veiligheid, (grond)wateroverlast en ecologische oeverinrichting dienen bij ruimtelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte integraal te worden aangepakt. In het beleidsplan zijn de kansen en bedreigingen voor het leefmilieu in kaart gebracht. Eén van de uitkomsten ten aanzien van oppervlaktewater is dat meer dan de helft van de wateren in de provincie niet voldoet aan de doelstellingen van biologisch gezond oppervlaktewater. Het aantal ongezuiverde lozingen en riooloverstorten dient te worden teruggedrongen.

Daarnaast neemt door de verdergaande verstedelijking het waterbergend vermogen steeds verder af. Terwijl de wateroverlast als gevolg van de klimaatverandering en zonder het treffen van maatregelen verder zal toenemen.

4.10.3 Beleid waterbeheer

Waterbeheerplan Rijnland 2016-2021

De waterbeheerder ter plaatse van het projectgebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR). Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer voor de periode 2016 -2021.

Door niet tegen het water te strijden maar met het water mee te bewegen kan het beheergebied met innovatieve en duurzame oplossingen zo worden ingericht dat ook toekomstige generaties prettig kunnen wonen, werken en recreëren, tegen zo laag mogelijke kosten. Dit alles vraagt om zorgvuldige afwegingen tussen de belangen voor de mens, de natuur en de economie, waarbij het vinden van de juiste balans tussen deze drie de grote uitdaging is. In het waterbeheerplan zijn de doelstellingen voor de aankomende periode per watertaak uitgewerkt. Kort samengevat gaat het om:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: Het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Om deze doelen te bereiken hanteert het Hoogheemraadschap een manier van denken en werken die uitgaat van kansen, samenwerken en het zoeken naar nieuwe wegen. Het Hoogheemraadschap werkt daarbij samen met inwoners en bedrijven in het gebied, hun wensen en belangen staan centraal. Daarnaast streeft het HHR naar een duurzame en innovatieve werkwijze, tegen zo laag mogelijk kosten.

Keur en beleidsregels

Per 1 juli 2015 is de nieuwe Keur in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.

Beleid Riolering en afvalwaterzuivering

Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.10.4 Onderzoek

Waterhuishoudkundige aspecten

In het navolgende wordt kort ingegaan op de verschillende aspecten die relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling. Het bouwplan leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak. Het verharde oppervlak neemt zelfs af, met de aanleg van tuinen. Het bouwplan heeft daarmee geen gevolgen voor de waterhuishouding.

Het projectgebied ligt in het peilgebied Boezem Rijnland. De locatie ligt direct aan de Oude Rijn, de rivier fungeert als een primaire watergang. Het zomerpeil bedraagt -0.61 meter en het winterpeil is -0.64 meter. Langs het projectgebied ligt een regionale polderkering (Steekterweg). De kering zelf ligt niet binnen het plangebied. Een klein deel van de kernzone en de gehele beschermingszone van de regionale waterkering lopen echter wel binnen het gebied. De as van de kering (kernzone) ligt in het hart van de Steekterweg. Het theoretisch beoordelingsprofiel van de waterkering is als volgt: kruinbreedte is l,50m, kruinhoogte is NAP 0,10 m, een binnen- en buitentalud van 1:3. Binnen dit profiel van vrije ruimte mogen geen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Bij de ontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met de beperkingen voor kelders/ parkeergarage.

Aan de zuidoost zijde van het projectgebied staat het water van de Oude Rijn in verbinding met de overige watergangen in de aangrenzende polder. In deze polder liggen diverse (overige) watergangen.

Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Landelijk is beleid dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gescheiden worden gerioleerd. Hierbij wordt alleen huishoudelijk afvalwater via het vuilwaterriool afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Aangezien binnen het projectgebied geen oppervlaktewater voorkomt zijn inrichting en onderhoud van oppervlaktewater niet relevant voor het plan. Wel moet bij de planontwikkeling verontreiniging van grond- en oppervlaktewater worden voorkomen en de ecologische toestand van het water mag niet verslechteren (stand still).

4.10.5 Conclusie

Op basis van het voorliggende bouwplan neemt het verharde oppervlak niet toe. Daarnaast heeft het plan geen invloed op de waterkwantiteit, veiligheid, waterkeringen, watersysteemkwaliteit, en de waterkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat er geen watercompensatie benodigd is. Omdat het verharde oppervlak niet wordt vergroot. Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De reactie van het Hoogheemraadschap is in deze paragraaf verwerkt.

4.11 M.e.r. beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van 6 woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn eerder in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling van de woningen gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora- en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer, parkeren en duurzaamheid. De effecten zijn echter niet van dien aard dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. 

Verbeelding 

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels 

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken (zie paragraaf 5.4 van deze toelichting).

Toelichting 

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

5.2 Wijze van bestemmen

De wijze van bestemmen in dit bestemmingsplan is een vrij gedetailleerde: er zijn alleen eindbestemmingen opgenomen (waar een directe bouwtitel geldt) en de regeling daarbinnen is vrij gedetailleerd om zo de rechtszekerheid te waarborgen en de gewenste (beeld)kwaliteit af te dwingen. Wel zijn er enkele (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, teneinde de nodige flexibiliteit te waarborgen.

5.3 Inleidende regels

In het hoofdstuk “Inleidende regels” (hoofdstuk 1 van de regels) komen de volgende artikelen voor. 

Begrippen

In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard. Hierdoor wordt de interpretatie daarvan vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.

Wijze van meten

Dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 2) geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.  

5.4 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk "Bestemmingsregels" (hoofdstuk 2 van de regels) komen de volgende artikelen voor.

Artikel Tuin

De gronden aan de oostzijde van het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Tuin". Binnen deze bestemming zijn de gronden uitsluitend bestemd voor tuinen, verhardingen, parkeervoorzieningen behorende bij woningen, alsmede het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder zichtlijnen vanuit het lint op het achterland. De bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming Tuin zijn zeer beperkt, teneinde het zicht op het achterland te behouden.

Artikel Wonen

De boogde nieuwe woningen zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen. Het bouwen van woningen (hoofdgebouwen) is uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevels van de woningen in of ten hoogste 3 meter achter het figuur 'gevellijn' dienen te worden gepositioneerd. De goot- en bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding. Het aantal woningen binnen de bestemming mag niet meer dan 6 bedragen.

Buiten het hoofdgebouw (de woning) mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht, zoals bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers alleen op het achtererfgebied worden gerealiseerd. Dit betreft het “erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijke gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen”.

Artikel Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is opgenomen om hoofdzakelijk verkeersvoorzieningen mogelijk te maken. Ook zijn speel- en nutsvoorzieningen binnen deze bestemming mogelijk. De algemene regels, evenals de overgangs- en slotregels dienen in acht te worden genomen, zo volgt uit de bestemmingsomschrijving. Binnen deze bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Er zijn een aantal voorbeelden van dergelijke bouwwerken genoemd. Verder is aangegeven wat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag zijn.

Artikel Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.

5.5 Algemene regels

In het hoofdstuk “Algemene regels” (hoofdstuk 3 van de regels) komen de volgende artikelen voor.

Artikel  7  Anti-dubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel  8  Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van het bouwen van geluidgevoelige objecten en bouwen langs het water. Daarnaast is een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de nota 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014' van de gemeente Alphen aan den Rijn. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik gronden en/of opstallen geregeld.

Artikel  10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de specifieke afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat met een 'reguliere omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan' kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van bouwwerken voor het openbaar nut in het openbare gebied.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Een wijzigingsbevoegdheid is onder voorwaarden opgenomen voor geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmeting van bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 m.

Artikel 12 Vrijwaringszone - vaarweg

Er is een aanduiding opgenomen om belemmeringen voor de provinciale vaarweg Oude Rijn te voorkomen, waarbij de belangen van deze vrijwaringszone zijn uiteengezet. Bouwwerken ten behoeve van onderliggende bestemmingen zijn in principe niet toegestaan. Deze bouwwerken kunnen enkel met een door het bevoegd gezag te verlenen omgevingsvergunning worden toegestaan. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de uiteengezette belangen en dient vooraf advies bij de beheerder van de vaarweg te worden ingewonnen.

5.6 Overgangs- en slotregels

In het hoofdstuk “Overgangs- en slotregels" (hoofdstuk 4 van de regels) komen de volgende artikelen voor. 

Artikel  13 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 14 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van de regels van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieplan en kostenverhaal

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

De realisatie van 6 woningen wordt gezien als een activiteit die exploitatieplichtig is, omdat sprake is van de bouw van een of meer hoofdgebouwen. Om de economische uitvoerbaarheid van het plan te waarborgen, zal de gemeente een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer sluiten, waarbij in ieder geval een regeling inzake planschade zal worden opgenomen. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft plaatsgevonden.

Op 16 december 2017 heeft een informatiemiddag plaatsgevonden.

Overleg

Conform ex artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners. In dat kader wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse betrokken instanties. De ontvangen overlegreacties zullen worden samengevat en beantwoord, waarvan in deze toelichting te zijner tijd verslag zal worden gedaan.

6.2.2 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

6.2.3 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.