direct naar inhoud van Regels
Plan: Steekterweg 78D
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Steekterweg 78D met identificatienummer NL.IMRO.0484.Asteekterweg78D-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden bedrijvigheid

kleinschalige bedrijvigheid die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het gebouw.

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.10 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door een daartoebevoegde dienst, bedrijf of instelling.

1.13 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfsactiviteiten

het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid.

1.18 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.19 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende regel.

1.20 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.21 bestaande bebouwing

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijbehorende bebouwing

bebouwing dat zich fysiek of functioneel met een op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden, zoals een aan- of uitbouw, bijgebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.

1.34 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.35 dakterras

een bouwkundige voorziening op het platte dak van een perceel dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk conform de voorgeschreven bouwhoogte in het Bouwbesluit (altijd een tweede bouwlaag inhoudende).

1.36 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van volumineuze detailhandel.

1.37 erf

het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 grondgebonden woningen

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld

1.40 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte ervan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de gevel van een gebouw waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag.

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 openbaar gebied

gronden die voor iedereen toegankelijk zijn

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.46 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 perceel

een aaneengesloten bij het Kadaster geregistreerd stuk grond, met dezelfde eigenaar of hetzelfde eigendomsrecht.

1.48 perceelsgrens

grens van het perceel.

1.49 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 voorerfgebied

het gedeelte van het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en naast de lijn in het verlengde van de naar het openbaar gebied gerichte zijgevel van het hoofdgebouw.

1.51 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.52 voorgevelrooilijn

de lijn in het verlengde van de voorgevel

1.53 woning

een (gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.54 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een (deel van een) gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  • a. tuinen;
  • b. verhardingen;
  • c. parkeervoorzieningen behorende bij woningen;
  • d. het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waarbij de volgende karakteristieken in acht moeten worden genomen:
    • 1. het bestaande sloten- en verkavelingspatroon;
    • 2. de openheid van het landschap;
    • 3. de zichtlijnen vanuit het lint op het achterland;
  • e. een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. erf- en terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 meter;
  • b. vlaggenmasten tot een maximale bouwhoogte van 10 meter;

Artikel 4 Verkeer-Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair; een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerende voorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen; worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten: 12 meter;
    • 2. voor speelvoorzieningen 5 meter;
    • 3. oor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep, mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet onevenredig belemmerd wordt;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van water aan- en afvoer, waterberging en sierwater.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan;
  • b. voor grondgebonden woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen, geldt dat het aantal aaneengebouwde woningen niet meer dan 3 bedraagt.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. de voorgevel met inbegrip van de hoofdentree van het hoofdgebouw dient in of niet meer dan 3 meter uit het figuur 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • f. de gevel aan de kant van de Steekterweg dient als dove gevel te worden uitgevoerd.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor een bij het hoofdgebouw behorende achtererf waarvan de oppervlakte minder dan 250 m2 bedraagt mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 40 % van het achtererf met een maximum van 50 m2;
  • b. voor een bij het hoofdgebouw behorende achtererf waarvan de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt mag de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 20 % van het achtererf met een maximum van 100 m2;
  • c. voor aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de aan- of uitbouw en de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
  • d. voor aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw geldt dat:
    • 1. de aan- en uitbouwen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn zijn gesitueerd;
    • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter dient te bedragen;
    • 3. de aan- en uitbouwen de denkbeeldige lijn of het verlengde daarvan van een eventuele aan- of uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw, 3 meter vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, niet mag overschrijden;
    • 4. indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een plat dak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 centimeter;
    • 5. indien de aan- of uitbouw wordt afgedekt met een kap de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
  • e. voor aan- en uitbouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw geldt dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen 3 meter;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 30 centimeter;
  • f. voor bijgebouwen geldt dat:
    • 1. een bijgebouw minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor carports geldt dat:
    • 1. een carport minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 18 m2;
  • b. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    • 1. voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf: 1 meter;
    • 2. voor overige erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
    • 3. voor vlaggenmasten: 10 meter;
    • 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.1, ten behoeve van het gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende bebouwing voor de uitoefening van aan huis gebonden beroep en/of bedrijvigheid in of bij de woning, mits:

  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bebouwing, en niet meer dan 45 m2;
  • b. in de woning en bijbehorende bebouwing een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van ten minste 4 m2 aanwezig is en blijft;
  • c. op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste één personenauto aanwezig is of vóór de aanvang van het bedrijfsmatig gebruik wordt aangelegd;
  • d. de bedrijfsactiviteiten niet mogen betreffen milieuvergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten, in de zin van de Wet Milieubeheer en/of andere milieuwetgeving;
  • e. de bedrijfsactiviteiten geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
  • f. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  • g. de bedrijfsactiviteiten geen (volumineuze) detailhandel betreffen;
  • h. de bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
5.3.2 Aan- de uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de genoemde breedte in lid 5.2.2 sub d, mits:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, onevenredige aantasting van de bezonning;
  • b. de aan- of uitbouw ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • c. de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter dient te bedragen;
  • d. de aan- of uitbouw voor of achter reeds bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
  • e. het bebouwde oppervlak niet meer bedraagt dan is bepaald in lid 5.2.2 sub a en b;

een en ander met inachtneming van het bepaalde de overige bepalingen in lid 5.2.2 sub d.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • b. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de nieuwe bebouwing niet buiten het bestaande grondvlak wordt gerealiseerd;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk met een oppervlak tot ten hoogste 50 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in sublid 6.2 voor het bouwen van bouwwerken mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade aan de archeologische waarden kan worden voorkomen indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden zijn verbonden gericht op:
    • 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteiten door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in lid 6.1 genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telefommunicatie of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen/-verzet met een grotere totale oppervlak dan 50 m2, waartoe, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, graven, aanleggen van drainage en ontginnen.
6.4.2 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in sublid 6.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • b. het werken of werkzaamheden betreffen ten diensten van archeologisch onderzoek;
  • c. het werken of werkzaamheden betreffen ten behoeve van het normale beheer en onderhoud ten dienste van de bestemming of de daar voorkomende andere bestemming(en);
  • d. het werken of werkzaamheden betreffen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • e. het bodemingrepen betreffen die niet dieper zijn dan 30 cm onder het maaiveld.
6.4.3 Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de onder sublid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder sublid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.4 In te winnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in sublid 6.4.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake archeologie omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de archeologische van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen geluidgevoelige objecten

Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.

8.2 Bouwen langs water
8.2.1 Bouwregels

Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag niet nieuw worden gebouwd op en in gronden gelegen binnen een afstand van 5 meter van de waterlijn, loodrecht gemeten op die waterlijn.

8.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan, afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 ten behoeve van het bouwen op of in de bedoelde gronden.

8.3 Parkeren
8.3.1 parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad-en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelenheiden laad-en losvoorzieningen, indien;
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunnnig;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
8.3.2 afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
8.3.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 3.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik
  • a. onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    • 3. kampeer- of caravanterrein;
    • 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  • b. onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. een seksinrichting;
    • 2. 'horeca' in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    • 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
  • c. onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  • d. onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens of een nader te bepalen weg, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien dit om de bouwtechische, cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige redenen noodzakelijk wordt geacht.
10.2 Voorwaarde

De afwijking van het bepaalde in artikel 10.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van belendende percelen en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
11.2 Voorwaarde

De afwijking van het bepaalde in artikel 11.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van belendende percelen en bouwwerken.

Artikel 12 Vrijwaringszone - vaarweg

12.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal;
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
12.2 Bouwregels

Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de in artikel 12.1 genoemde belangen;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de vaarweg.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Eenmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het overgangsrecht gebruik zoals bepaald in lid 13.2.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Steekterweg 78D'.