direct naar inhoud van Toelichting
Plan: SteekterOever, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie aan de Steekterweg 208-210 te Alphen aan den Rijn. Concreet gaat het plan uit van de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van 25 rijwoningen, verdeeld over 4 woonblokken met de bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Limes" (vastgesteld op 23 april 2014), aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Steekterweg 208-210 te Alphen aan den Rijn en staat kadastraal bekend als gemeente Alphen aan den Rijn, sectie G, nummers 380, 673, 943, 944, 1103 (deels), 1105 (deels) en 1150 (deels).

In afbeelding 1.1 is het plangebied in Alphen aan den Rijn en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven door middel van respectievelijk de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Alphen aan den Rijn en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “SteekterOever, Alphen aan den Rijn” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Limes” (vastgesteld op 23 april 2014) en voor klein deel (ten noorden van de rotonde) binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Steekterpoort I" (vastgesteld op 29 maart 2012). Verder gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen "Parapluplan Parkeren" (vastgesteld op 21 september 2017) "Parapluplan Archeologie" (vastgesteld op 28 maart 2019) en "Cultuurhistorie" (vastgesteld op 27 januari 2022).

De gronden in het plangebied zijn op basis van het bestemmingsplan "Limes" voorzien van de enkelbestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - olie groothandel' met bouwvlakken en maatvoeringen. Verder geldt een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en een gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Op basis van het bestemmingsplan "Parapluplan Archeologie" geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast geldt ter plaatse van de bedrijfsbestemming de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' (zie hiervoor 1.5). Tenslotte geldt voor een deel van het plangebied (zuidoosthoek ter plaatse van de verkeersbestemming) op basis van het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" (vastgesteld op 27 januari 2022) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'.

In 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan "Limes” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Limes" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingsomschrijving

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - oliegroothandel' bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede voor een oliegroothandel (categorie 4.1). Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen , groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met inachtneming met de aangeduide maatvoeringen.

Verkeer - Verblijfsgebied (o.b.v. "Limes")

De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair; een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie.

Voor het bouwen geldt dat op de gronden uitsluitend ten behoeve van de bestemming mag worden gebouwd. Het betreft gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen en onder meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

Verkeer (o.b.v. "Steekterpoort I")

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersruimte, waterberging, kunstwerken, groen en nutsvoorzieningen. Op de voor Verkeer bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd een tunnel en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, waaronder in elk geval zijn begrepen wegen, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, paden, kunstuitingen en wegmeubilair, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 m.

Wro-zone - wijzigingsgebied 2

burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' de aldaar voorkomende bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer - verblijfsgebied en Wonen indien aan de voorwaarden wordt voldaan.

Waterstaat - Waterkering

De voor Waterstaat - waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkel- en dubbelbestemmingen.

Waarde - Archeologie 3 (o.b.v. "Parapluplan Archeologie")

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 100 m2.

Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden) (o.b.v. bestemmingsplan "Cultuurhistorie"

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.

1.5 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden om het voornemen mogelijk te maken ontbreken.

Specifiek voor het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Limes' in artikel 41 'wro-zone -wijzigingsgebied 2 (Steekterweg 208-210)' een wijzigingsregeling naar o.a. de woonbestemming opgenomen. De gemeenteraad heeft met het opnemen van de wijzigingsregeling in een eerder stadium reeds beoordeeld dat een woonbestemming binnen het plangebied onder voorwaarden mogelijk is. Voorliggend plan voldoet echter niet aan één van de voorwaarden uit artikel 41, te weten artikel 41 onder f. Daarin is opgenomen dat de open ruimte ten behoeve van de zichtlijn vanuit het verlengde van de 'Verlegde Steekterweg' een breedte van minimaal 50 meter dient te hebben. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bleek deze voorwaarde niet haalbaar. Voorliggend plan voldoet daarmee niet aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 41. Daarom is voor het initiatief voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid besproken. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de wateraspecten van het plan (hoofdstuk 6). Hoofdstuk 77 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

2.1 Kenmerken omgeving plangebied

2.1.1 Oude Rijn

Het plangebied ligt aan de Oude Rijn. Aan de loop van het water ontleent het gebied immers zijn huidige structuur. Zwammerdam dankt haar ontstaan aan een dam in de rivier, die in 1165 werd aangelegd. De Oude Rijn is een zogenaamde afgedamde rivier. Dijken zijn daardoor nauwelijks meer zichtbaar in het landschap. De uiterwaarden zijn verdwenen.

In de Romeinse tijd was de Oude Rijn de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, de Limes, waardoor ten zuiden van de rivier archeologische vondsten uit die periode zijn gedaan. In de eeuwen na de Romeinse tijd is het gebied slechts spaarzaam bewoond geweest. Pas vanaf de Karolingische tijd (750-950) vindt permanente bewoning plaats op de oeverwallen van de rivier. Van hieruit werd het omringende veengebied ontgonnen. Door de eeuwen heen gaf de Oude Rijn aanleiding tot het bouwen van kastelen en buitenplaatsen, kleiwinning, kalkovens en pannenwerk. Vanaf de 19e eeuw ontwikkelden zich steen-, beton- en cementfabrieken langs de oevers. Overblijfselen hiervan zijn op sommige plaatsen nog terug te vinden in het gebied. Tegenwoordig heeft de Oude Rijn als transportroute niet veel betekenis meer. Vanaf de zuidelijke oever is de rivier nog maar beperkt zichtbaar en is er nog maar een klein aantal watergebonden bedrijven gevestigd. Het gebied heeft zich als het ware met de rug naar de rivier gekeerd.

2.1.2 Steekterweg

De Steekterweg is van oudsher, natuurlijk samen met de Oude Rijn, een belangrijke verbindingsweg van Utrecht naar Leiden. Langs deze weg en het water ontstaat vanaf de Karolingische tijd permanente bewoning. In eerste instantie alleen in boerderijen, later aangevuld met kastelen en buitenplaatsen. Vanaf de 18e eeuw vestigen zich allerlei bedrijven langs de weg. Zo ontstaat een gevarieerd lint van bebouwing tussen Zwammerdam en Alphen aan den Rijn. Tot aan het begin van de 21e eeuw had de Steekterweg ook een belangrijke verkeersfunctie. Het was een belangrijke verbinding tussen de A12 bij Bodegraven en Alphen aan den Rijn en nog verder naar Leiden. In 2004 is deze functie komen te vervallen toen de N11 tussen Bodegraven en Alphen werd geopend. Langs de Steekterweg worden kleine bedrijven afgewisseld met woningen. Deze verscheidenheid hoort van oudsher bij het gebied.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de Steekterweg 208-210 in het oosten van Alphen aan den Rijn en grenst aan de noordzijde direct aan de Oude Rijn. Aan de overzijde van de Steekterweg ligt een (te ontwikkelen) bedrijventerrein. Aan de west- en oostzijde van het plangebied liggen woningen. Aan de overzijde van de Oude Rijn bevinden zich agrarische gronden met een aantal agrarische bedrijven.

Vanaf circa 1819 is de locatie in gebruik geweest als werf. Eerst als werf van de buurtschap ’s Steekt nabij Gouwsluis en vervolgens vanaf 1851 als scheepswerf van de onder de naam ‘De Vooruitgang’. Gedurende de daarop volgende jaren is de scheepswerf uitgebreid en werd in 1920 de eerste elektromotor geplaatst op de werf. Hier zijn er in 1929 nog eens vijftien bijgekomen. De uitbreiding en modernisering zette zich de daaropvolgende jaren voort met het uitbreiden van fabrieksgebouwen, overslagvloer en het vervangen van een houten wand door een betonnen variant. De economische achteruitgang zorgde er eind jaren zestig voor dat “De Vooruitgang” is gefuseerd met een werf. Uiteindelijk is in 1977 de werf gesloten en is de bebouwing deels gesloopt. Na de sluiting van de werf is deze overgenomen en heeft zich er een oliehandel op de locatie gevestigd met de daarbij behorende olieafscheiders, dieselpomp en bovengrondse brandstoftanks. In 2004 is de vergunning voor de handel in aardolieproducten vernieuwd voor de nieuwe eigenaar: DGV bv. De activiteiten van DGV bv zijn in 2013 beëindigd.

In afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeldfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Globespotter)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Steekterweg (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Concreet gaat het om de bouw van 25 rijwoningen met tuinen. Verder worden in het plangebied parkeerplaatsen, een speelveld, groen- en parkeervoorzieningen ingericht en een ontsluitingswegen aangelegd.

De verdeling van de woonblokken is als volgt:

  • 7 kadewoningen
  • 5 hofwoningen
  • 4 hofwoningen
  • 9 waterwoningen
3.1.2 Stedenbouwkundige opzet

Twee van de vier woonblokken zijn georiënteerd op de Steekterweg, in lijn met de woningen van het bestaande bebouwingslint langs de Gouwestraat, direct ten westen van de locatie. De andere twee blokken zijn gericht op een de openbare groenvoorziening, in vorm van een grasveld/parkplein met verblijfsruimtes voor bewoners en bezoekers. Deze openbare ruimte wordt ingericht met groen en zitmogelijkheden zodat er een ontmoetingsplek voor bewoners ontstaat met vrij uitzicht op de Oude Rijn. Dit grasveld/parkplein staat in verbinding met de ontsluitingsweg die over de gehele lengte van het plangebied wordt aangelegd, parallel aan de Steekterweg. Langs deze ontsluitingsweg komen voldoende haakse parkeerplaatsen om binnen het plangebied te voldoen aan de parkeernorm. Vanaf de Steekterweg is er door de onderbreking van het bebouwingslint een zichtlijn op de rivier.

De twee blokken grenzend aan het centrale openbare gebied krijgen een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 11,75 en 6 meter. De woningen van het oostelijke woonblok worden voorzien van een derde woonlaag. Voor dit blok bedraagt de maximale bouw- en goothoogte 10 meter. De woningen van het westelijke woonblok bedraagt de maximale bouw- en goothoogte respectievelijk 10 en 6,5 meter.

In afbeelding 3.1 en 3.2 zijn impressies van het voorlopige ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Beoogde indeling plangebied (voorlopig ontwerp) (Bron: Van Manen)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0006.png"  
Afbeelding 3.3: Beoogde indeling plangebied (3D, voorlopig ontwerp) (Bron: Van Manen)  

Als onderdeel van het rivierdijklint is de locatie in de welstandsnota aangemerkt als een gebied met een bijzonder welstandsregime. Het landelijk lint langs de Oude Rijn is immers een belangrijk onderdeel van de identiteit van de gemeente, zowel bezien vanaf het land als vanaf het water. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Hiervoor gelden de gebiedscriteria behorende bij het deelgebied ‘landelijk lint Oude Rijn’. Daarnaast gelden de algemene welstandscriteria, in geval de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend mochten zijn.

In de architectuur van bebouwing wordt een referentie gemaakt naar het (industriële) verleden van de locatie. In de afwisseling tussen langs- en dwarskappen (ten opzichte van de Oude Rijn) is de kaprichting haaks op de Oude Rijn dominant. De architectuur en organisatie van de woningen aan het plantsoen zijn nadrukkelijk afgestemd op het bijzondere karakter van de openbare ruimte.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Alphen aan den Rijn valt binnen de categorie 'sterk stedelijk'. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat op basis van de parkeernota als 'rest bebouwde kom' wordt gezien.

3.2.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020' van de gemeente Alphen aan den Rijn. Hieronder is de behoefte voor de ontwikkeling op basis van deze beleidsnotitie in tabelvorm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0007.png"

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 53 parkeerplaatsen. In dit geval worden er binnen het plangebied 53 parkeerplaatsen aangelegd. In de nieuwe situatie zijn er voldoende parkeerplekken aanwezig. De parkeerbehoefte wordt in voldoende mate wordt ingevuld in het plangebied.

3.2.3 Verkeer

Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: bevolkingsdichtheid: sterk stedelijk (gemeente Alphen aan den Rijn, bron: CBS) en ligging in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Dit geeft het volgende beeld:

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal   Verkeersgeneratie  
Koop, huis, tussen/hoek   7,1 per woning   25   177,5  
Totaal   178  


De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond gemiddeld 178 verkeersbewegingen per weekdag.

Het plangebied wordt ontsloten op de Steekterweg. Het verkeer kan zich via deze weg in verschillende richtingen bewegingen. Het omliggende wegennetwerk is van voldoende capaciteit om de relatief beperkte extra verkeersgeneratie op een veilige wijze af te kunnen wikkelen. Het plangebied zal op een veilige en overzichtelijke wijze worden ontsloten.

3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

In voorliggend geval is sprake van het toevoegen 25 woningen. Hierdoor is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor dient de ladder te worden doorlopen. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 en 3 Bro als volgt omschreven:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Planspecifiek

Behoefte

De gemeente Alphen aan den Rijn behoort tot de regio 'Holland Rijnland'. Uit de Woningbehoefteraming (WBR) 2021 (https://staatvan.zuid-holland.nl/) blijkt dat voor deze regio in de periode 2021 t/m 2030 sprake is van toegestane woningvoorraadgroei van 27.450 woningen. De toegestane plancapaciteit bedraagt 35.675 woningen. Er is sprake van een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Dit blijkt onder andere uit paragraaf 4.3 en paragraaf 4.4.3, waar het initiatief wordt getoetst aan het regionale en gemeentelijke woonbeleid. Voorliggend plan is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering die aanvaard is door de provincie Zuid-Holland.

De invulling van het plangebied met 25 woningen voor de doelgroepen doorstromers (hoofdzakelijk) en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie. Daarnaast worden duurzame woningen gebouwd. Op diverse onderdelen zullen de woningen duurzamer worden gebouwd dan dat het Bouwbesluit voorschrijft. De gemeente heeft de locatie aan de Steekterweg opgenomen als één van de lopende woningbouwprojecten en past binnen de gemeentelijke woningbehoefteraming. Ook kwalitatief past de ontwikkeling binnen de behoefte van de gemeente. De woningen vallen in het (middel)duurdere segment. De woningen komen aan het water te staan en de openbare ruimte wordt groen ingekleed. Daarmee wordt hoge kwaliteit toegevoegd en draagt het plan bij aan een groen stedelijk woonmilieu, een woonmilieu waarnaar veel vraag is in de gemeente. Sociale (huur)woningen ontbreken binnen het programma. Het college van Alphen aan den Rijn heeft besloten hier de hardheidsclausule uit het Vereveningsfonds toe te passen. De ontwikkeling van deze locatie kent zeer hoge sloop- en saneringskosten waardoor geen rendabel plan mogelijk is dat ook voorziet in sociale woningen. Wel heeft het college de nadrukkelijke wens de locatie te herontwikkelen: door de hardheidsclausule toe te passen wordt de verloederde locatie opgeruimd en kunnen er 25 woningen worden gerealiseerd die de doorstroom uit het goedkopere segment mogelijk maken. De behoefte, zowel kwalitatief als kwantitatief, is hiermee aangetoond. Voor de volledige toetsing aan het gemeentelijke woonbeleid wordt verwezen naar 4.4.2.3. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijk gebied van Alphen aan den Rijn op een locatie die werd gebruikt ten behoeve van stedelijke functies. Het plangebied behoort op basis van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland tot bestaand stedelijk gebied (bebouwde ruimte). De locatie is tot voor kort in gebruik geweest als oliehandelbedrijf. Er is daarmee sprake van een transformatieproject van een voormalige bedrijfslocatie naar een woonlocatie binnen stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal omgevingsbeleid

Op 20 februari 2019 is het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vastgesteld en nadien zijn enkele herzieningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 15 maart 2022 in werking. Dit Omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit twee kaderstellende instrumenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de programma’s is beschreven hoe de provincie haar beleid wil realiseren.

Met het omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de maatschappelijke en provinciale opgaven.

4.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland
4.2.2.1 Algemeen

De Omgevingsvisie vervangt de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de volgende (wettelijke verplichte) (beleids)visies: Duurzaamheid en Milieu, Cultureel Erfgoed en Basisvoorzieningen Cultuur, regionale economie en energie, Groen en het Programma Groen. Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet.

De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • de introductie op het omgevingsbeleid, waarin opgenomen de kaartbeelden en beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • de ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing, dat een uitnodigend perspectief bevat en geen eindbeeld, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven;
  • een beschrijving van de omgevingskwaliteit, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving, die via de digitale raadpleegomgeving toegankelijk zijn.

Zuid-Holland is in meerdere opzichten strategisch gelegen en we leven in een tijd van grote ingrijpende veranderingen. Globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie zorgen voor een ongekende dynamiek. Zuid-Holland is extra kwetsbaar voor al deze veranderingen. De richting van de Omgevingsvisie is duidelijk: een sterk, slim en schoon Zuid-Holland. De provincie wil die stap samen andere partners zetten.

De provincie wil meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provinciale ambities zijn de kaders waarbinnen zij ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. De zes ambities van de Omgevingsvisie zijn:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluit zij aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De omgevingskwaliteit bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland;
  • 2. een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit;
  • 3. een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening.

Het Omgevingsbeleid is gericht op het voortdurend werken aan een goede omgevingskwaliteit. In dat kader implementeert de provincie een beleidscyclus en ontwikkelt zij een monitoringssystematiek.

4.2.2.2 Relatie tot de ontwikkeling

Bij de ontwikkeling zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact van klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling van woningen sluit aan op de opgave om een fors aantal woningen te realiseren. Het plan voor de ontwikkeling van woningen dient goed gemotiveerd te worden aan de hand van de richtinggevende ambities van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

Ter plaatse van het plangebied is een transformatie van een bedrijfslocatie naar woongebied voorzien. Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is, zal het plan getoetst worden aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de kwaliteitskaart zijn de volgende richtpunten van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de onderzoekslocatie.

4.2.2.2.1 Laag van de ondergrond

Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Op basis van deze laag is het plangebied gelegen in het 'Bijzonder reliëf - jonge stroomgordels en geulafzettingen'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.1. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Laag van de ondergrond (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)  

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand (bijzonder reliëf – oude stroomgordels en geulafzettingen);
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bijzonder reliëf – oude stroomgordels en geulafzettingen);
  • Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar (rivierdeltacomplex - rivierklei/ veen).

Toetsing aan de Laag van de ondergrond

De oorspronkelijke kenmerken van deze laag zijn ter plaatse van het plangebied nauwelijks nog waarneembaar. Dit heeft met name te maken met het feit dat het plangebied volledig in gebruikt is geweest ten behoeve van bedrijfsfuncties. Bij de hoofdopzet van het stedenbouwkundig wordt getracht aansluiting te vinden bij de in de omgeving voorkomende landschapsstructuren. Er zijn geen archeologische waarden meer aanwezig. Zie hiervoor ook paragraaf 5.8. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de ondergrond'.

4.2.2.2.2 Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad vinden we een veelheid aan verschillende cultuurlandschappen. Het plangebied ligt in een 'Lint', een 'Rivierdijk' en in het 'Veen(weide)landschap'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.2. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0009.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)  

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

Veen(weide)landschap:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders;
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar;

Rivierdijk:

  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders;
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

Lint:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied;
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Toetsing van het initiatief aan de laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Zoals ook bij de toetsing aan de 'Laag van de ondergrond' is beschreven, zijn de oorspronkelijke cultuur- en natuurlandschappen nauwelijks meer aanwezig in het plangebied. Het nieuwe woongebied is passend binnen de ruimtelijke- en functionele structuur van de omgeving. De ontwikkeling draagt bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers door te voorzien opwaardering van het plangebied. De doorzichten worden gewaarborgd. Het lint blijft herkenbaar als bebouwingsvorm. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

4.2.2.2.3 Laag van de stedelijke occupatie

Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elke hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads en dorpsgebied. Het plangebied ligt in de 'Stads- en dorpsranden'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.3. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0010.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede Laag van de stedelijke occupatie (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)  

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

Steden en dorpen

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur;
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden);
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt;
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied;
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Stads- en dorpsrand (200 meter)

Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Toetsing van het initiatief aan de laag van de stedelijke occupatie

In dit geval is sprake van het realiseren van een passend woonmilieu binnen de stadsrand. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap wordt hersteld. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de stedelijke occupatie'.

4.2.2.2.4 Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzonder plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorgdragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis. Voorliggende ontwikkeling vormt geen belemmering voor de beleving van hetgeen waardevol is in de omgeving. Op basis van de kaart van de 'Laag van de beleving' valt een deel van het plangebied binnen het netwerk van fiets- en wandelroutes en de Oude Rijn is aangegeven op de kaart als historische vaarweg. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0011.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede Laag van de beleving (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)  

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk (fiets- en wandelroute indicatief);
  • Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties (fiets- en wandelroute indicatief);
  • Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water (historische vaarweg);
  • Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten (historische vaarweg).

Toetsing van het initiatief aan de laag van de beleving

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling heeft geen negatief effect op de fiets- en wandelroutes. De oever is reeds geprivatiseerd maar wordt met de voorgenomen ontwikkeling wel openbaar toegankelijk ter plaatse van de groenvoorziening in het midden van het plangebied. Dit draagt bij aan de versterking van het karakter van de vaarweg. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de beleving'.

4.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland
4.2.3.1 Algemeen

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. De ZHOV is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 15 maart 2022 in werking. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet af mag nemen, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Daarnaast zijn de bepalingen ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang, en dient een toets aan provinciale milieubelangen plaats te vinden.

4.2.3.2 Toetsing van het plan aan de verordening

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9) (lid 5)

5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.9 (lid 5)

Het plan kan worden geschaard binnen de categorie ‘inpassen’. Het plan is qua aard en schaal passend in het gebied en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Het plan voorziet niet in wijzigingen op structuurniveau en volgt de richtpunten van de kwaliteitskaart. Tevens is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sanering van een bedrijfslocatie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.10

De ontwikkeling is reeds getoetst aan de rijksladder. De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die is aangewezen voor woningbouw ontwikkelingslocatie die reeds is aanvaard door de provincie . Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 6.10 uit de Omgevingsverordening.

Artikel 6.19 Vrijwaringszone provinciale vaarwegen

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en is verbeeld op kaart 2 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
    • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
    • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
    • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
    • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
  • 2. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder;
  • 3. De breedte van de vrijwaringszone, bedoeld in het eerste lid, gemeten vanuit de oever van de vaarwegen in beheer bij de provincie, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 2 in bijlage II, bedraagt:
    • a. 10 m aan weerszijden van een recht vaarwegvak;
    • b. 15 m aan een buitenbocht;
    • c. 25 m aan een binnenbocht.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.19

Aan de bovengenoemde criteria wordt voldaan. Er is sprake van de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie. De locatie van de woningen belemmert de scheepvaart niet. De vaarweg zal geen extra hinder ondervinden in de nieuwe situatie in vergelijking met de bestaande situatie. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterbeheerder (Provincie Zuid-Holland) om advies gevraagd. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting waarin het complete advies is opgenomen.

De provincie vraagt of u in de regels van het bestemmingsplan een passage kan worden opnemen over de vrijwaringszone vaarwegen waaraan bouwplannen moeten worden getoetst. De passage moet overeenkomen met het gestelde in dit artikel 6.19 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. In dit geval is hiertoe de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen.

Het bouwplan is door de provincie getoetst aan de criteria van artikel 6.19 en het volgende wordt geconstateerd:

  • a. De provinciale vaarweg Oude Rijn is ter plaatse van het bouwplan een recht vaarwegvak. De vrijwaringszone bedraagt in dat geval 10,00 meter. De enige plaats in het plan waar de bouwvlakken binnen de vrijwaringszone komen te vallen zijn de twee middelste bouwvlakken met respectievelijk 4 en 5 woningen (blok 2 en 3, hofwoningen). De zichtlijnen van bemanning en de op een schip aanwezige navigatieapparatuur ondervinden geen hinder;
  • b. Het is aannemelijk dat het contact van scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten geen hinder ondervindt van het bouwplan;
  • c. De toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal wordt, gelet op de publieke ruimte in het midden van het bouwplan, niet belemmerd.
  • d. Het uitvoeren van het beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg wordt vooralsnog niet belemmerd, met dien verstande dat bij de bouwblokken 2 en 3 (hofwoningen), de afstand tussen de (zij)gevel en de oever niet kleiner mag zijn dan 3,00 meter. De oeverconstructie moet kunnen worden onderhouden of vervangen. Het benodigde materieel daarvoor moet kunnen worden opgesteld en het werk moet kunnen worden uitgevoerd. Dit is al eerder met de ontwikkelaar besproken. Overigens is de oeverconstructie niet van de provincie Zuid-Holland maar in eigendom en beheer van de kadastrale eigenaar van de percelen in het bouwplan. Indien een oeverconstructie moet worden vervangen dan is dat vergunning plichtig op grond van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (artikel 3.19). De aanwezige meerpalen, die gebruikt zijn door de vorige eigenaar, zien we na realisering van het bouwplan, het liefst niet terug en zullen moeten worden verwijderd.

Artikel 6.22 Regionale waterkeringen

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.
  • 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
  • 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
  • 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Toetsing aan artikel 6.22

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt binnen de waterkeringsstrook van de Oude Rijn. Conform de verordening wordt deze strook in voorliggend plan bestemd ten behoeve van bescherming van de waterkering. Aan de basis van deze bestemming staat de legger van het Hoogheemraadschap. In afbeelding 4.5 is een uitsnede van de legger opgenomen. Het plangebied is hierop aangeduid met de groene stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0012.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede legger (Bron: Hoogheemraadschap Rijnland)  

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling is op grond van de Rijnlandse Keur instemming van hoogheemraadschap van Rijnland vereist. Conform de 'ja, tenzij' benadering vallen handelingen met een klein risico onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. Daarnaast wordt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering. Daarnaast is in dit bestemmingsplan opgenomen dat op gronden van de woonbestemming aan de kade geen (vergunningvrije) bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.22 van de verordening.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Omgevingsagenda Holland Rijnland 2040
4.3.1.1 Algemeen

De Regionale omgevingsagenda (ROA) Holland Rijnland (d.d. 11 juni 2021) is een gezamenlijk product van de dertien gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude. Met de omgevingsagenda wordt voldaan aan het verzoek van het algemeen bestuur Holland Rijnland en de gemeenteraden om te komen tot een integraal ruimtelijk afwegingskader.

Met de Regionale omgevingsagenda wordt, als gebiedsgerichte uitwerking, aangesloten bij de prioriteiten zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), de Groeiagenda Zuid-Holland. Deze omgevingsagenda staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met onder meer de Regionale Strategie Mobiliteit (RSM), Regionale Energie Strategie (RES 1.0), de actualisatie van de Regionale Woonagenda en de mogelijk toekomstige Regionale Landschapsstrategie. Deze documenten worden in een later stadium vertaald naar een integraal uitvoeringsprogramma met acties, maatregelen en projecten om – aanvullend op wat al loopt – de komende jaren gezamenlijk op te pakken.

De Regionale Omgevingsagenda bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plek kunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst.

De agenda bestaat uit een aantal verhaallijnen (ambities) die in elkaar overlopen en elkaar versterken:

  • een sterke kenniseconomie en complementaire bedrijvigheid;
  • huisvesting;
  • infrastructuur voor mobiliteit en energie;
  • toekomstperspectief landschap.

Er worden onder andere kansen gezien voor: innovatieve bouwbedrijven (natuurinclusief en circulair bouwen), circulaire bedrijvigheid, uitbouwen van de distributiefunctie (e-driven) voor stadsdistributie, de greenports en de maakindustrie (zoals bij het Heineken-cluster, en rondom Flora Holland/Rijnsburg Noord). Deze economische ontwikkeling vraagt voldoende, diverse en betaalbare soorten van huisvesting en aantrekkelijke woonmilieus. De uitdaging is om diverse woonmilieus in een compacte setting te realiseren met gezonde vergroening van de bebouwde omgeving als uitgangspunt. Er wordt immers gekozen voor geconcentreerde verstedelijking om het landschap te sparen.

Als vervolg op de bestaande afspraken en opgaven wordt de as Katwijk-Leiden-Alphen aan den Rijn geïntroduceerd als drager voor duurzame verstedelijking in Holland Rijnland op de langere termijn.

In dit geval is met name het thema 'huisvesting' van belang.

4.3.1.2 Huisvesting

De regio biedt wonen aan voor diverse doelgroepen en woonwensen, en dat doet de regio in verschillende woonmilieus in zowel grote als kleinere kernen, met elk een eigen identiteit en woningaanbod. De uitdaging is om diverse woonmilieus in een compacte setting te realiseren met gezonde vergroening van de bebouwde omgeving als uitgangspunt. De regio kiest immers voor geconcentreerde verstedelijking om het landschap te sparen. De woningbehoefte is binnenstedelijk niet altijd meer op te lossen. Daar waar het binnenstedelijk niet meer past, benut de regio daarom de kansen die er liggen om de kwaliteit van de stadsranden te versterken via landschappelijke verstedelijking. Binnen een ecologisch raamwerk worden de functies wonen en werken gecombineerd met (nieuwe) natuur en water. Woningbouw levert zo een bijdrage aan biodiversiteit, klimaatbestendige inrichting en groene en gezonde steden. Tegelijk zorgt de regio ervoor dat de veelkleurige en vitale kernen buiten de verstedelijkingsas leefbaar blijven en niet op slot gaan. Beperkt woningen toevoegen in en direct langs de randen van de kernen blijft mogelijk, primair voor de eigen inwoners.

4.3.1.3 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in 25 woningen op een voormalige bedrijfslocatie. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de agenda voor de regio om te voorzien huisvesting in de bebouwde omgeving. Er wordt ingespeeld op een woonmilieu in een compacte setting met gezonde vergroening. Het initiatief past binnen de kaders van regionale omgevingsvisie.

4.3.2 Regionale Woonagenda 2017
4.3.2.1 Algemeen

Holland Rijnland ligt centraal tussen de belangrijke economische kerngebieden Amsterdam en Den Haag. Er bestaat een grote verwevenheid tussen de Haagse, Leidse en Amsterdamse agglomeraties. Dit resulteert in een hoge druk op de ruimte in Holland Rijnland: voor bedrijfsterreinen, kantoren en wonen. De druk blijft hoog omdat het lastig blijkt om in dit deel van de Randstad de woningproductie gelijke tred te laten houden met de behoefteontwikkeling.

In de periode tot 2030 moeten er volgens de provinciale verstedelijkingsagenda “Samen waarmaken en versnellen” in de zuidelijke Randstad 230.000 woningen toegevoegd worden. De verstedelijkingsagenda constateert dat deze ontwikkeling niet gaat lukken zonder tempoversnelling. Volgens de verstedelijkingsagenda ligt er ook een belangrijke opgave in de regio Holland Rijnland, vanuit de agglomeratie Amsterdam en de as Leiden-Katwijk.

Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. De eerste jaren is de geprognosticeerde groei relatief groot, waardoor de urgentie van de woningbouwopgave in deze periode groot is. Om deze doelstellingen waar te maken heeft zijn er binnen de regio Holland Rijnland tien opgaven opgesteld:

  • Opgave 1: om in te spelen op de woningbehoefte blijft de komende jaren een forse bouwproductienoodzakelijk: tot 2030 in totaal minimaal 1.600 extra woningen per subregio;
  • Opgave 2: gelet op het langetermijnperspectief van verminderde groei, vergt de nieuwbouw de komende jaren extra zorgvuldigheid: gericht op de ruimtelijke afronding van de stedelijke kernen;
  • Opgave 3: inbreiding krijgt prioriteit boven inbreiding als gevolg van ruimtegebruik en veranderende vraag in de toekomst. Dit betekent dat plannen worden afgewogen op basis van de regionale kernwaarden: compleet, sterk, open en mooi.
  • Opgave 4: de regionale ontwikkeling vraagt om samenhang tussen economische ontwikkeling, bereikbaarheid, landschap en wonen;
  • Opgave 5: de regio kent een palet aan woonmilieus. Inspelen op de behoefte vraagt dan ook toevoegingen in deze verschillende milieus: stedelijk, suburbaan en dorps; met een bijpassend product.
  • Opgave 6: binnen de woningbouwplanning moet ruimte zijn voor een gegarandeerd contingent sociale huur-, middeldure huur- en goedkope koopwoningen.
  • Opgave 7: in de regio is aanbod nodig van kleine woonvormen inzetbaar voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers.
  • Opgave 8: het bevorderen van doorstroming van (jongere) ouderen op de woningmarkt moet resulteren in aanbod voor gezinnen.
  • Opgave 9: woningbouwontwikkeling in de regio kan niet los gezien worden van de duurzaamheidsopgave, mobiliteit/bereikbaarheid, bodemdaling, etc.
  • Opgave 10: alle gemeenten zullen hun redelijke bijdrage moeten leveren om de druk op de woningmarkt te beperken en verdringing te voorkomen.
4.3.2.2 Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan alle tien de opgaven zoals benoemd in de Regionale Woonagenda 2017. Door de realisatie van 25 rijwoningen binnen het plangebied wordt bijgedragen aan de opgave om per subregio minimaal 1.600 woningen te realiseren. Het plangebied is daarnaast aan te merken als een inbreidingslocatie. In het bijzonder draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan opgave 8: de ontwikkeling draagt bij aan doorstroming. De realisatie van de woningen zorgt ervoor dat de toekomstige bewoners hun huidige, veelal goedkopere, woning zullen verlaten. Hierdoor is er als gevolg van het plan een positief effect op de doorstroming van de lokale woningmarkt. Daarnaast wordt sterk ingezet op de aspecten duurzaamheid, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de doelstelling onder 9. In Hoofdstuk 5 van deze toelichting komen de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie nader aan de orde. Tot slot kan in algemeenheid worden gesteld dat met het verruimen van het woningaanbod wordt gewerkt naar meer evenwicht op de woningmarkt, zodat tezamen met gelijksoortige initiatieven de druk op de woningmarkt wordt verlicht. Ook opgave 10 komt daarmee terug in dit plan.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er het initiatief past binnen de regionale beleidskaders.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: 'Groene gemeente met lef!'
4.4.1.1 Algemeen

Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie Alphen aan den Rijn ’Groene gemeente met lef!’ vastgesteld. In de omgevingsvisie komen de kansen, uitdagingen en keuzes samen en wordt de koers voor onze gemeente als groenblauwe stad in de Randstad geschetst. Deze koers behoudt wat goed is en beschrijft de strategie voor nieuwe ontwikkelingen. We willen ook in de toekomst een aantrekkelijke gemeente zijn om in te wonen, werken en recreëren. Daarbij zijn vijf strategische keuzes van belang: duurzaam ondernemen, landschappelijke verstedelijking, waardevol buitengebied, samen sterker en gezonde vergroening. Een omgevingsvisie is zelfbindend voor de overheid die hem opstelt. In dit geval betekent het dat Gemeente Alphen aan den Rijn gehouden kan worden aan de intenties zoals deze zijn geformuleerd in de visie. Voor anderen biedt de visie aanknopingspunten om samen te werken, initiatief te nemen en iets bij te dragen aan de ontwikkeling en het beheer van de gemeente. Maar de visie brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. De omgevingsvisie ‘Groene gemeente met lef!’ vormt voor het grondgebied van Gemeente Alphen aan den Rijn de leidraad voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en gaat hiermee de nog bestaande structuurvisies in de gemeente vervangen.

4.4.1.2 Demografische ontwikkelingen en verstedelijking

In de omgevingsvisie worden verschillende thema's aangehaald. In dit geval is met name het thema 'Demografische ontwikkelingen en verstedelijking' relevant.

Trends en ontwikkelingen
De Nederlandse bevolking groeit door. Voornamelijk in stedelijke gebieden en in belangrijke mate door immigratie. Vergrijzing is daarbij ook een belangrijke trend die de toekomstige ontwikkelingen in de leefomgeving gaat beïnvloeden. Mede hierdoor krimpt de gemiddelde grootte van de huishoudens en neemt het aantal huishoudens in de toekomst toe. Deze trends vragen om extra ruimte voor wonen, werken en mobiliteit. Dit leidt tot meer druk op de woningmarkt en stijgende prijzen. Ook zijn er meer woningen nodig voor ouderenhuisvesting en eenpersoonshuishoudens in het algemeen.

Vooralsnog lijken de effecten op de woningmarkt en verstedelijkingsdruk beperkt, huizenprijzen stijgen momenteel nog verder naar recordhoogten. Er is nog steeds een woningtekort en de rente blijft zeer laag. Echter, wanneer de immigratie uit het buitenland niet doorzet en werkloosheid en rente oplopen is het denkbaar dat de hitte op de woningmarkt de komende jaren wel degelijk afkoelt.

Daarnaast kan het wel eens zo zijn dat door het afnemende belang van nabijheid van werk de hitte op de woningmarkt ook nog eens minder geconcentreerd maakt en de vraag dus over een groter deel van Nederland wordt verspreid, richting de meer landelijke delen. Vraag naar ruimere woningen stijgt hier mogelijk ook door.

Regionale druk
Er is een grote druk op de woningmarkt, met name vanuit de steeds duurder wordende grote steden rondom Alphen aan den Rijn. Onze gemeente is nog relatief betaalbaar, maar dit staat ook onder druk. Kansen voor met name lage en middeninkomens nemen af. Deze vraag gaat voor ongeveer de helft uit naar eengezinswoningen. Om deze vraag op te vangen, zullen binnenstedelijke gebieden herontwikkeld en verdicht moeten worden om woningen te creëren die passen bij de huidige vraag. Echter, de verwachting is dat deze locaties voor 2030 uitgeput zijn, bovendien zijn er in de kern Alphen aan den Rijn nu al nauwelijks locaties beschikbaar voor de realisatie van eengezinswoningen. Terwijl de overloop uit andere steden naar alle waarschijnlijkheid doorzet. Daarom zijn er ook delen van de stadsranden en de Oude Rijn-N11 zone aangemerkt als potentiële locaties voor landschaps- en woningbouwontwikkeling. In de kleinere kernen wordt voornamelijk gebouwd voor de lokale behoefte, met een beperkte plus om migratie op te kunnen vangen. Hierbij heeft bouwen binnen het bestaande dorpsgebied de voorkeur.

4.4.1.3 Toetsing

In dit geval wordt voorzien in een woningbouwontwikkeling aan de Oude Rijn. Hiermee wordt ingespeeld op de trends en ontwikkelingen in het kader van de woonbehoefte op een daarvoor gewenste locatie. Daarnaast wordt de regionale druk op de woningmarkt verlicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.

4.4.2 Woonvisie 2021-2025
4.4.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt is een nieuwe woonvisie opgesteld. De vorige Woonvisie, die in 2016 werd vastgesteld, is inmiddels niet meer actueel. Door de druk op de woningmarkt komen Alphenaren moeilijker aan een woning, vooral bij huishoudens met een laag of middeninkomen is dit het geval.

4.4.2.2 Thema's

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Alphense 'Woonvisie 2021 - 2025' vastgesteld. Daarin is de visie voor de komende vier jaar op het woonbeleid neergelegd. De gemeente Alphen aan den Rijn wil zich ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Door de toenemende druk op de woningmarkt in zowel de grotere kernen als de dorpen komt de vitaliteit van de gemeente onder druk te staan. Ook zorgt de schaarste op de woningmarkt ervoor dat niet iedereen een passende woning kan vinden. Door de strategische ligging in het Groene Hart is de gemeente een populaire woonplek voor jonge gezinnen. Dit verhoogt de druk verder en zorgt voor verdringing van woningzoekenden die nog geen plek hebben, zoals starters op de woningmarkt. Dit vraagt daarom snel extra woningen in alle kernen van de gemeente. Naast de druk op de markt zijn er ook nieuwe opgaven rond van wonen en zorg, nieuwe doelgroepen die zich aandienen, en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van de bestaande woningvoorraad. Om adequaat in te kunnen spelen op deze opgaven stelt de gemeente prioriteiten:

  • 1. Snel realiseren van extra woningen.
  • 2. Doorstroming stimuleren voor passend wonen.
  • 3. Flankerende inzet voor een betere woningmarkt.

De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie (GOVI) en bevat daarom een deel ‘visievorming’. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in beleid. Het gaat hierin om de volgende thema’s:

  • 1. Voldoende bereikbare woningen.
  • 2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  • 3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  • 4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.

De woonvisie is daarnaast vooral actiegericht met concrete opgaven voor de komende jaren (looptijd tot en met 2025, met een doorkijk naar 2030). Aan deze opgaven wordt in de woonvisie een uitvoeringsagenda gekoppeld. In de woonvisie wordt de noodzaak geschetst om de stadsranden als locaties voor woningbouw te benutten. Omdat de woonvisie een looptijd heeft tot 2025 en is gericht op de uitvoering in de komende jaren, valt een keuze over deze locaties buiten de scope van de woonvisie.

4.4.2.3 Relatie tot bestemmingsplan

De invulling van het plangebied met 25 woningen voor de doelgroepen doorstromers (hoofdzakelijk) en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie zoals vervat in het gemeentelijke woonbeleid. De gemeente heeft de locatie aan de Steekterweg opgenomen als één van de lopende woningbouwprojecten en past binnen de gemeentelijke woningbehoefteraming. Het programma voorziet niet in sociale woningbouw, het college van Alphen aan den Rijn heeft besloten hier de hardheidsclausule uit het Vereveningsfonds toe te passen. De ontwikkeling van deze locatie kent zeer hoge sloop- en saneringskosten waardoor geen rendabel plan mogelijk is dat ook voorziet in sociale woningen. Wel heeft het college de nadrukkelijke wens de locatie te herontwikkelen: door de hardheidsclausule toe te passen wordt de verloederde locatie opgeruimd en kunnen er 25 woningen worden gerealiseerd die de doorstroom uit het goedkopere segment mogelijk maken.

De functie wonen binnen het plangebied zorgt voor een afronding van het bestaande woonlint langs de Gouwestraat en de Steekterweg. De realisatie van de woningen zorgt er tevens voor dat de toekomstige bewoners hun huidige, veelal goedkopere, woning zullen verlaten. Hierdoor is er als gevolg van het plan een positief effect op de doorstroming van de lokale woningmarkt. Daarnaast wordt er in het totale woningbouwprogramma van gemeente Alphen aan den Rijn voldoende sociale huur gerealiseerd. Op programmaniveau bestaat 28% uit sociale huurwoningen. Hierom kan worden afgeweken van het beleidsuitgangspunt om huurwoningen te realiseren in het plan. Over het afwijken van dit beleidsuitgangspunt heeft overleg plaatsgevonden met de provincie. Deze kan hiermee instemmen.

Qua woningaanbod worden alle 25 woningen uit dit plan opgeleverd als grondgebonden woningen geschikt voor meerpersoonshuishoudens. Deze woningen zijn erg geschikt voor gezinnen met kinderen. De woningen worden niet aangesloten op het gas. Tevens worden de woningen duurzaam verwarmd en verkoeld. Met de herontwikkeling van de locatie is sprake van verduurzaming van de gebouwde omgeving. Mede bepalend hierbij is de inrichting van de publieke ruimte van het woonbuurtje. Hoewel het plangebied aan een drukke weg ligt, krijgt de locatie een besloten karakter. Dit komt onder andere doordat het buurtje een eigen ontsluitingsweg krijgt, die net als de overige publieke ruimte, wordt ingericht als verblijfsgebied. Kinderen krijgen zo de gelegenheid op een veilige manier buiten te spelen onder het toeziend oog van ouders.

Uitgangspunt bij het stedenbouwkundig ontwerp van voorliggend plan is het optimaal benutten van de unieke locatie. Zeker de ligging langs de Oude Rijn kan gezien worden als een meerwaarde en vormt de belangrijkste identiteitsdrager van de plek. In het ontwerp komt dit onder andere naar voren door openbare groenvoorziening centraal in plangebied waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten met vrij zicht op de rivier. Ook vanuit het merendeel van de achtertuinen van de nieuwe woningen is er straks vrij uitzicht over het water. Het (vergunningvrij) bouwen van bouwwerken aan de kader wordt met dit bestemmingsplan uitgesloten. Daarmee is beoogd om op de woonlocatie te voorzien in een gezonde leefomgeving.

4.4.3 Transformatievisie Oude Rijnzone 2020

De Oude Rijnzone is één van de transformatiegebieden in het Groene Hart. De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft voor dit gebied een Transformatievisie geschreven. Het doel van deze transformatie is de ruimtelijke kwaliteit van het Groene Hart te verbeteren; wonen, werken, groen en recreatie moeten daarin een plaats krijgen. Anders dan in het open landschap van het Groene Hart kunnen in de Oude Rijnzone woningen en bedrijventerreinen komen. Dit is nodig om te voorzien in de behoefte van de regio en om het Groene Hart vitaal en leefbaar te houden.

In de Transformatievisie Oude Rijnzone wordt de transformatieopgave verder uitgewerkt. Zoals gezegd, gaat het daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk net werk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen naar Groenendijk in het westen.

Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. Dit door de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Hiervoor kunnen kernen zeer beperkt uitbreiden. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid (zoals het bedrijf Wester-Engh).

Voor de zone tussen de Steekterweg en de Oude Rijn is een revitalisering van de rivieroevers voorzien. Dit houdt in dat bestaande, verrommelde kavels met bedrijfspanden worden gesaneerd en worden omgezet naar woningen. Bij de planvorming wordt niet alleen gekeken naar verbeteren van de stedenbouwkundige kwaliteit, maar ook naar het verbeteren van de relatie met de Oude Rijn.

4.4.3.1 Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een verouderde bedrijfslocatie aan de Steekterweg. Het plangebied wordt herontwikkeld met woningbouw. Op deze manier wordt de beleefbaarheid van de Oude Rijn, alsmede de kwaliteit van het lint verder versterkt. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming met de Ontwikkelingsvisie Oude Rijnzone.

4.4.4 Welstandsnota
4.4.4.1 Algemeen

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2015 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven, dat wordt gevolgd door een waardering.

4.4.4.2 Toetsing

Voor het plangebied geldt een bijzonder welstandsniveau. Het plangebied ligt in gebied 3A Landelijk lint Oude Rijn. De gebiedscriteria behorend bij dit deelgebied zijn van toepassing. De bouwplannen worden getoetst aan het gemeentelijke welstandbeleid. Inmiddels in het plan in een eerste beoordeling reeds positief beoordeeld door de gemeentelijke welstandscommissie.

4.4.5 Duurzaamheidsprogramma 2021-2030
4.4.5.1 Algemeen

Een investering in een duurzame toekomst voor de volgende generaties. In het Duurzaamheidsprogramma staan de ambities en acties van de gemeente Alphen aan den Rijn tot het jaar 2031. De gemeente wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Daarom investeert de gemeente in een duurzame toekomst voor de volgende generaties.

Het doel is een leefomgeving waarin inwoners gezond kunnen wonen, werken en leven. Hoe dit bereikt kan worden is uitgewerkt in ambities tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2023. Elke twee jaar worden dit uitvoeringsprogramma geactualiseerd, zodat kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving.

In het duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:

  • 1. De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame energieopwekking en -opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot.
  • 2. Klimaatadaptatie en biodiversiteit. Dit thema richt zich op onderwerpen als het voorkomen van wateroverlast en hittestress, het inspelen op droogte en bodemdaling en het stimuleren van diversiteit in planten en dieren.
  • 3. De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie. In een lineaire economie worden grondstoffen gewonnen, die worden gebruikt voor de productie van artikelen en worden na gebruik weer weggegooid. In een circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen telkens opnieuw gebruikt. Er wordt verantwoord omgegaan met schaarse grondstoffen, wordt geprobeerd om CO2-uitstoot zoveel mogelijk te voorkomen en worden nieuwe verdienmodellen ontwikkeld.
4.4.5.2 Toetsing

Bij de uitwerking van het beoogde woningbouwprogramma is aandacht voor duurzaamheid en klimaatadaptatie. In paragraaf 5.11 en 5.12 van voorliggende toelichting wordt nader omschreven op welke wijze de diverse aspecten in dit plan zijn geïntegreerd, dan wel op welke wijze rekening wordt gehouden met onderwerpen zoals wateroverlast en klimaatadaptatie.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Beluit milieueffectrapportage, ontplofbare oorlogsresten, duurzaamheid en klimaatadaptatie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De beoogde woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De woningen liggen binnen de bebouwde kom van Alphen aan den Rijn op circa 28 meter uit de as van de Steekterweg, op 241 meter uit de as van de N207 en op 256 meter uit de as van de Limes-lus binnen de geluidzone van deze wegen. De woningen liggen in de nabijheid van de Gouwestraat en de Kortsteekterweg, dit zijn 30 km/uur wegen zonder geluidzone.

In dit geval is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Toetsing Wet Geluidhinder en hogere waarden
De geluidbelasting door wegverkeer op de Steekterweg bedraagt ten hoogste 55 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De geluidbelasting door wegverkeer op de N207 bedraagt ten hoogste 42 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Limes-lus bedraagt ten hoogste 36 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.

De geluidbelasting door wegverkeer op de 30 km wegen bedraagt ten hoogste 43 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.

Een hogere waarde voor wegverkeer op de Steekterweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard en indien de geluidbelasting de maximale hogere waarde niet overschrijdt.

Maatregelen
Hieronder zijn maatregelen beschreven om de geluidbelasting ten gevolge van de Steekterweg op de woningen zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen.

Maatregelen aan de bron: stil asfalt
De Steekterweg is voorzien van het referentiewegdek (DAB). Omdat de weg ter hoogte van de locatie is voorzien van een rotonde en een bocht is het niet mogelijk op ten minste een deel van de benodigde wegvakken stil asfalt aan te brengen. Dit wegdek wordt namelijk dichtgereden door wringend verkeer, waardoor schade ontstaat aan het wegdek en het geluidreducerende karakter teniet wordt gedaan.

Bovendien is het aanleggen van een stil wegdek op de Steekterweg niet doeltreffend doordat de voorkeursgrenswaarde niet wordt gehaald na het aanleggen van een stil wegdek.

Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid
De maximumsnelheid op de Steekterweg bedraagt 50 km/uur. De snelheid is ter plaatse al verlaagd ten behoeve van het project door het kombord 105 meter te verplaatsen naar een positie ten oosten van de bouwlocatie. Een verkeersbesluit hiertoe is reeds genomen. Het verder terugbrengen van de verkeerssnelheid is niet realistisch gezien het karakter van de doorgaande weg.

Afscherming van de woningen: geluidscherm
Woningen kunnen in principe van een weg worden afgeschermd door het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming (geluidscherm). Een scherm met een dergelijke hoogte op deze locatie is echter stedenbouwkundig ongewenst gezien de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien worden de woningen ontsloten via de Steekterweg waardoor de afscherming een aantal malen moet worden onderbroken hetgeen ten koste gaat van de effectiviteit van de afscherming.

De woning in rekenpunt 21/22/26 wordt, ten behoeve van het creëren van een geluidluwe buitenruimte, aan de oostzijde afgeschermd met een tuinmuur. Deze tuinmuur heeft aan de woningzijde een hoogte van 2 meter over een breedte van 2,5 meter. De rest van de tuinmuur heeft een hoogte van 0,75 meter en is afgewerkt met een hedera scherm. Aan het lage gedeelte van de afscheiding wordt geen afschermende werking toegekend.

Hogere waarden
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk als gevolg van wringend verkeer. Afscherming van alle woonlagen van de woningen is op deze locatie niet haalbaar door aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en doordat de afscherming moet worden onderbroken voor de toegang tot de woningen.

Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 55 dB op de zijgevels voor wegverkeer op de Steekterweg conform tabel III.4 en figuur 3 (in bijlage II) uit het akoestisch onderzoek in Bijlage 2.

De woningen vervangen de bestaande bebouwing op deze locatie.

Tuinmuur t.b.v. geluidluwe buitenruimte
Alle woningen voldoen aan de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland voor wat betreft een geluidluwe gevel en buitenruimte. De woning in rekenpunt 21/22/26 wordt daartoe aan de oostzijde afgeschermd met een tuinmuur. Deze tuinmuur heeft aan de woningzijde een hoogte van 2 meter over een breedte van 2,5 meter. De rest van de tuinmuur heeft een hoogte van 0,75 meter en is afgewerkt met een hedera scherm. Aan dit gedeelte van de afscheiding wordt geen afschermende werking toegekend.

Toetsing ruimtelijke ordening
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het geluidbeleid van de gemeente. Daaraan kan (na ontheffing) worden voldaan. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op in de hoogst geluidbelaste rekenpunten 60 dB. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

Eis geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. Een aantal gevels van de woningen ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek, zie tabel III.4 uit het akoestisch onderzoek in Bijlage 2. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 61 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt GA;k 28 dB.

Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

5.1.3 Conclusie

Met het uitvoeren van de gewenste gevelwering en het verlenen van een hogere waarde voor de desbetreffende gevels vormt de Wet geluidhinder, en daarmee het aspect 'geluid', geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bouwakoestisch onderzoek worden overlegd, waaruit blijkt dat een maximaal binnenniveau van 33 dB gewaarborgd is. In de regels van dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat alle woningen moeten zijn voorzien van een geluidluwe gevel en op de begane grond ten minste één geluidluwe ruimte.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Ondergrond

Uit de eerdere bodemonderzoeken is gebleken dat de bodem tot circa 1,0 m -mv uit een zandlaag bestaat met plaatselijk bijmengingen met slakken, grind en/of puin. Daaronder is een kleilaag aangetroffen die doorloopt tot de maximaal geboorde diepte van circa 4,5 m -mv. Ter plaatse van de tankbedding bestaat de bodem tot de maximaal geboorde diepte volledig uit zand. Meerdere boringen zijn gestaakt op een ondoordringbare laag.
De stroming van het grondwater in het Eerste Watervoerend Pakket is zuidoostelijk gericht. De stijghoogte van
het grondwater in het Eerste Watervoerend Pakket bedraagt circa -4,5 m NAP. Het maaiveld bevindt zich op een niveau van NAP -0,05 m. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er een waterscheiding op het terrein aanwezig is. Het grondwater aan de zuidelijke zijde van het perceel stroomt in zuidelijke richting en het grondwater aan de noordzijde van het perceel staat onder invloed van De Oude Rijn en stroomt in noordelijke richting af. Voor een overzicht en de uitkomsten van de historische bodemonderzoek in Bijlage 4 van deze toelichting.

Op basis van de bodemkaart van Nederland is het plangebied gekarteerd als water en als leek- of woudeerdgrond in zavel. De kartering als water is vermoedelijk een onnauwkeurigheid van de bodemkaart, aangezien het plangebied (evenals het gebied ten zuiden van het plangebied) deel uitmaakt van een bedrijventerrein op de kade van de Rijn. Leek-/woudeerdgronden zijn kleigronden, zonder veen binnen 80 cm -Mv. Ook is de ondergrond niet slap, maar is er wel sprake van een donkere, niet-venige bovengrond van 15-50 cm dikte. De ondergrond is daarbij roestig, grijs en gevlekt. De donker gekleurde bovenlaag is ontstaan doordat deze gronden tijdens (eeuwenlange) weidebouw opgebaggerd zijn met toemaak, een mengsel van slootbagger (met marien zand en klei), mest en stadsafval. Dit dek wordt ook wel een 'toemaakdek' genoemd. Omdat het gebied deels is verhard en opgehoogd, moet er echter rekening mee worden gehouden dat (delen van) het bodemprofiel zijn aangetast als gevolg van ingrepen in de bodem. Dit kan eveneens een negatieve invloed hebben gehad op de mate van conservering van eventuele archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0013.png"  
Afbeelding 5.1: Bodemkaart (Bron: BROloket.nl)  

De grondwatertrap in het plangebied is gekarteerd is als grondwatertrap V. Dit betekent over het algemeen dat er sprake is van relatief droge gronden, waarbij de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 80-120 cm –Mv wordt aangetroffen en de gemiddeld laagste grondwaterstand zich tussen 120-160 cm –Mv bevindt. Gezien de ligging vlak naast de Rijn kunnen echter ook aanzienlijk hogere grondwaterstanden worden aangetroffen. Vanuit archeologisch oogpunt betekenen dergelijke grondwaterstanden dat zowel organische (zaken als leer, hout) als anorganische resten goed in de bodem geconserveerd kunnen zijn gebleven. Voor wat betreft (onverbrande) organische resten moet wel het voorbehoud worden gemaakt, dat door schommelingen in de grondwaterstand en door oxidatie (als gevolg van de relatief hoge grondwaterstand) deze enigszins kunnen zijn gedegradeerd, wanneer deze zich binnen 120 cm –Mv bevinden. Zie hiervoor ook de achtergrondinformatie in het archeologisch onderzoek in Bijlage 11 van deze toelichting.

5.2.2.2 Bodemonderzoek

Op de locatie is een bedrijf gevestigd (geweest) met op- en overslag van minerale olieproducten. In het verleden zijn meerdere milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij lichte tot sterk verhoogde concentraties
van de gemeten stoffen zijn aangetroffen. Aangezien uit deze onderzoeken bekend is dat er nog steeds een
geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is op het midden van het terrein, is een actualiserend
historisch bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de locatie geschikt kan worden gemaakt voor woningbouw. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hierin is geconcludeerd dat er voor de werkzaamheden op de locatie een saneringsplan opgesteld en door het bevoegd gezag goedgekeurd dient te worden.

In navolging van de uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek is een saneringsonderzoek uitgevoerd en een saneringsplan opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 5 bij de toelichting. Dit saneringsplan is goedgekeurd door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). De beschikking is opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting. Met inachtneming van het uitvoeren van het saneringsplan is daarmee voldaan aan de wettelijke bepaling van de Wet bodembescherming (Wbb) dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig gebruik van de gronden (wonen).

5.2.3 Conclusie

De saneringskosten zijn in beeld bij de initiatiefnemer en het plan is financieel uitvoerbaar. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

De Wet milieubeheer heeft als doel dat bij toekomstige ontwikkelingen de grenswaarden zoals in de wet gesteld (grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen) niet worden overschreden. Voor de ruimtelijke ordening van onderhavig plan zijn met name stikstofdioxide en fijnstof relevant. De grenswaarden die de wet hieraan stelt, bedragen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0014.png"

Voor de omgeving van het plangebied geeft de NSL-monitoring 2020 het volgende overzicht voor het jaar 2020:

  • Een stikstofconcentratie van 17 µg NO2/m3;
  • Een fijnstofconcentratie van 16 µg PM10/m3;
  • Een fijnstofconcentratie van 8 µg PM2,5/m3.

Voor het plangebied kan dus worden geconstateerd dat ten aanzien van de luchtkwaliteit aan de grenswaarden wordt voldaan.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een blauwe omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0015.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede Risicokaart ter plaatse van het plangebied (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleiding A-515

Het plangebied bevindt op 560 meter afstand van de hoge druk aardgasleiding A515. Deze buisleiding is ter hoogte van het plangebied bovengronds gelegen in een zogenaamde half-half ligging. Vanwege deze ligging is de 100% letaliteitscontour 405 meter en de 1% letaliteitscontour op 600 meter. Het invloedsgebied is daarmee 600 meter.

Het plangebied ligt hiermee binnen de 1% letaliteitscontour en buiten de 100% letaliteitscontour. Vanwege de ligging buiten de 100% letaliteitscontour kan op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen een berekening van de hoogte van het groepsrisico achterwege blijven. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is in dit geval wel een bondige kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Hierna wordt daar nader op ingegaan.

Beperkte verantwoording groepsrisico
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij 25 wooneenheden worden toegevoegd. Doordat extra woningen worden toegevoegd neemt het gemiddeld aantal personen dat aanwezig is binnen het plangebied gedurende de dag, avond en nacht, en hiermee de personendichtheid, in beginsel toe. Het gaat echter om een zeer beperkte toename van de personendichtheid. Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatie-specifieke als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd.

De volgende locatie-specifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: De brandweer dient binnen zes minuten ter plaatse te zijn. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen zes minuten ter plaatse zijn. De dichtstbijzijnde brandweerpost bevindt zich namelijk aan de Havenstraat 5 in Alphen aan den Rijn, op een afstand van 3,5 kilometer tot het plangebied;
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: In geval van calamiteiten worden de aanwezige personen in bedreigd gebied gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen
  • Nabijheid bluswatervoorziening: Er zijn in en rondom het plangebied voldoende mogelijkheden voor bluswatervoorzieningen aanwezig.

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

  • Bereikbaarheid: is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is in de huidige situatie vanwege haar ligging via meerdere zijden goed bereikbaar en is via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk. Daarnaast is er in de directe omgeving en in het plangebied zelf voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van het materieel en voertuigen van hulpdiensten;
  • Ontvluchten van het gebied: Het plangebied is via de Steekterweg goed te ontvluchten in de richting van de risicobron af.
  • Zelfredzaamheid; (Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. De woningen zijn bedoeld voor reguliere bewoning. Daarnaast zijn de maatschappelijke voorzieningen beoogd voor regulier gebruik. Verwacht wordt dat de in het plangebied aanwezige personen zelfredzaam zijn. Het plangebied is daarnaast relatief eenvoudig te ontvluchten.
5.4.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het plangebied ligt in een gebied dat wordt gekenmerkt als een 'gemengd gebied'.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is, gezien het feit dat er sprake is van de aanwezigheid van verschillende functies met onder meer een bedrijventerrein, aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 25 woningen.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als een milieugevoelige functies.

Ten zuiden van het plangebied liggen gronden waarop de ontwikkeling van een bedrijventerrein is voorzien. Op de dichtstbijzijnde gronden van dit bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 en detailhandel toegestaan, waarvoor op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 10 meter geldt op voor het 'gemengd gebied'. De afstand tussen de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied en de grens van bestemming bedraagt circa 30 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Op grotere afstand liggen gronden waarop bedrijven van een hogere milieucategorie zijn toegestaan, zoals categorie 3.1 (richtafstand 30 meter). De afstand tussen de bestemmingsgrens 'bedrijf' en de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied bedraagt ten minste circa 90 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Aan de Kortsteekterweg 57a aan de overzijde van de Oude Rijn is conform het daar geldende bestemmingsplan "Buitengebied Aarlanderveen" uitsluitend het huidige gebruik, passend binnen de omschrijving 'handel in en bewerking van bijproducten van de voedings- en genotmiddelenindustrie', toegestaan. In de huidige situatie zijn er kantoren van een agrarisch verwant bedrijf en bijbehorende parkeerplaatsen aanwezig. Voor kantoren geeft het VNG een richtafstand van 0 meter (gemengd gebied) en voor parkeerterreinen een richtafstand van 10 meter (gemengd gebied). De toekomstige woningen liggen op voldoende afstand om aan de richtafstanden te voldoen.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt, temeer omdat er geen sprake is van nieuwe milieugevoelige functies op een kortere afstand dan nu het geval is.

5.5.4 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in haar geurverordening afstanden voor veehouderijen zonder geuremissiefactor naar beneden bijgesteld. Een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient op ten minste 50 meter afstand te liggen, een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom op ten minste 25 meter. Binnen 50 meter van de toekomstige woningen in het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Aan de overzijde van de Oude Rijn, aan de Kortsteekterweg 57a is wel een agrarisch bouwvlak aanwezig, maar hier is geen agrarisch bedrijf gevestigd en conform het geldend bestemmingsplan "Buitengebied Aarlanderveen" mag het huidig gebruik niet worden gewijzigd in een ander gebruik. Hier is dus ook geen agrarisch bedrijf toegestaan. In paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering wordt nader ingegaan op het hier aanwezige bedrijf. De toekomstige woningen worden dan ook niet belemmerd door eventuele geurhinder van agrarische bedrijven en er worden geen agrarische bedrijven belemmerd door de nieuwe woningen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreft 'Nieuwkoopse plassen en de Heack' bevindt zich op circa 4,1 kilometer afstand. Gezien de relatief grote afstand zijn direct negatieve effecten (bijv. geluid- en lichthinder) op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet aan de orde.

Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Als gevolg van dit initiatief verdwijnen de bedrijfsactiviteiten behorende bij de oliegroothandel permanent. Daarvoor in de plaats komen maximaal 25 woningen binnen het plangebied. In dit geval is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt op de resultaten ingegaan.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 580 meter van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming

Er is soortgericht onderzoek gedaan naar vleermuizen, de gierzwaluw en de huismus. Voor deze rapportage wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis zijn in een te slopen pand. Voor deze soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland. Als tijdelijke compensatie zijn er inmiddels 8 vleermuiskasten opgehangen aan bomen en een schuur binnen een straal van 200 meter van het plangebied. In Bijlage 9 bij de toelichting is het activiteitenplan toegevoegd. Het bevoegd gezag heeft reeds een ontheffing soortenbescherming afgegeven. De beschikking is bijgevoegd in Bijlage 10 van deze toelichting. De voorschriften uit de ontheffing zijn leidend bij deze ontwikkeling.

Voor wat betreft de andere soorten benoemt het rapport dat werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) dienen te worden uitgevoerd om effecten voor de kauw te voorkomen. De aanwezigheid van overige soorten wordt op basis van het onderzoek uitgesloten.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische waardenkaart van de Atlas Leefomgeving een hoge trefkans. In bestemmingsplan 'Limes' is voor het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Wanneer een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m² of een diepte van meer dan 30 cm wordt gerealiseerd is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk. Later, met de vaststelling van het 'Parapluplan Archeologie' is de onderzoeksverplichting naar boven bijgesteld, als er sprake is van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m². Aangezien de oppervlakte van 100 m² wordt overschreden bij de voorgenomen ontwikkeling, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 11 bij de toelichting.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Vanwege het uitvoeren van een verkennend archeologisch onderzoek en het bijstellen van de archeologische verwachting van hoog naar laag die daaruit volgt, is ook voor toekomstige ingrepen binnen het plangebied vastgesteld dat deze geen negatieve gevolgen hebben in kader van het archeologische aspect. Om deze reden wordt de bestaande archeologische dubbelbestemming uit het "Parapluplan Archeologie" voor het plangebied niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied staat een gebouw met een architectonische stijl van de Delftse School. In een eerder stadium van de planontwikkeling is reeds beoordeeld dat het Delftse School-pand op zichzelf waardevol en behoudenswaardig is. Onderzocht is of het pand behouden kan blijven en geïntegreerd kan worden in het nieuwe stedenbouwkundig plan. In de integrale belangenafweging is geconcludeerd dat het plan zich niet laat verenigen met het behoud van het pand, onder meer vanwege de gewenste stedenbouwkundige opzet binnen het plangebied.

Op basis van het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" geldt voor delen van het plangebied (ter plaatse van de ontsluitingsweg) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Binnen deze bestemming gelden aanvullende voorwaarden voor het oprichten van bouwwerken en uitvoeren van bouwwerken. Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.

Er bevinden zich in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreft 'Nieuwkoopse plassen en de Heack' op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Als gevolg van dit initiatief verdwijnen de bedrijfsactiviteiten behorende bij de oliegroothandel permanent. Daarvoor in de plaats komen maximaal 25 woningen binnen het plangebied. In dit geval is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt op de resultaten ingegaan. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Om deze reden is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van
artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat in het kader van voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is en wordt tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:

  • de kenmerken van het project, onder andere omvang en cumulatie: Het plangebied is van geringe omvang. De ontwikkeling ziet toe op het saneren van een bedrijfslocatie en de bouw van 25 woningen. Er is ook geen sprake van cumulatie. Behoudens de standaard toegestane aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven zullen er geen andere bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden. Voor de realisatie van het nieuwe woningen en de bijbehorende voorzieningen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen in de aanlegfase. Tijdens het bouw- en woonrijp maken is grondverzet nodig. Tijdens de gebruiksfase zullen elektriciteit en water nodig zijn. De woongebouwen zullen gasloos gebouwd worden, conform de Wet Voortgang Energietransitie. In de aanlegfase kan sprake zijn van tijdelijke verkeers- en geluidhinder van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden op locatie. Het gaat dan om geluid en stof vanuit de bouwplaats en bouwverkeer van en naar het projectgebied. Vanwege de ligging, de omvang van de ontwikkeling en de geschatte tijdsduur, is er geen noodzaak om verkeer tijdelijk om te leiden, met de daarbij behorende effecten. Na afronding van de bouwwerkzaamheden zal de genoemde tijdelijke hinder volledig vervallen. Het aspect tijdelijke hinder leidt niet tot mogelijk belangrijke milieugevolgen. In de gebruiksfase zullen ten gevolge van de woonfuncties geen nadelige effecten op het milieu en de omgeving plaatsvinden.
  • de plaats van het project, de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving: Het plangebied ligt op een reeds bebouwde locatie en niet binnen het invloedsgebied van een beschermd Natura 2000-gebied of anderszins beschermd gebied. Ook is geen sprake van een archeologisch waardevol gebied. Op basis van het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" geldt voor delen van het plangebied (ter plaatse van de ontsluitingsweg) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Binnen deze bestemming gelden aanvullende voorwaarden voor het oprichten van bouwwerken en uitvoeren van bouwwerken. Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.
  • Kenmerken van de potentiële effecten, mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid. Het plan heeft, gezien de aard en omvang, geen negatief effect op de omgeving en het effect is ook niet onomkeerbaar. Uit Hoofdstuk 5 van deze toelichting en relevante onderzoeken is gebleken er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving.

In het kader van de vormvrije m.e.r. heeft een beoordeling plaats gevonden van diverse milieuaspecten. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De aspecten die beschreven worden in de toelichting van dit bestemmingsplan geven voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen, Er is hiermee afdoende aangetoond dat hier geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals omschreven in artikel 17.7 van de Wet milieubeheer.

5.9.3 Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

5.10 Ontplofbare oorlogsresten

5.10.1 Algemeen

De Nederlandse ondergrond verbergt nog veel ontplofbare oorlogsresten (OO's) zoals munitie, granaten en bommen, met name afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. OO's worden regelmatig ontdekt bij bouw-, graaf-, bagger- en saneringswerkzaamheden. Het aantreffen ervan kent veiligheidsrisico's in de vorm van ontploffingsgevaar.

Ontplofbare oorlogsresten in de bodem zijn enerzijds afkomstig van bombardementen en gevechtshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds is aan het einde en in de periode na de Tweede Wereldoorlog munitie geruimd en gedumpt in bijvoorbeeld watergangen, oude loopgraven, bomkraters. Om die reden is het belangrijk om te weten waar (zware) bombardementen hebben plaatsgevonden, waar (loopgraaf)gevechten en verdedigingslinies zijn geweest en waar munitie werd opgeslagen. Daar waar de bodem mogelijk verdacht is op ontplofbare oorlogsresten dient te worden beoordeeld in hoeverre deze explosieven een risico vormen.

5.10.2 Situatie plangebied

In opdracht van omgevingsdienst Midden-Holland is door Saricon een vooronderzoek conventionele explosieven (CE) uitgevoerd van de gemeente Alphen aan den Rijn. Uit het onderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied gedurende de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd is door Duitse en geallieerde vliegtuigen.

Afbeelding 5.3 toont een uitsnede van de CE-bodembelastingkaart uit het vooronderzoek van Saricon. Het plangebied is hierop aangegeven met de blauwe ster. De locatie ligt niet in een gebied dat verdacht is op afwerpmunitie of hand- en geweergranaten. Ontplofbare oorlogsresten in de bodem worden niet verwacht. Bovendien wordt met de beoogde nieuwbouw geen onderkeldering of andere dieper gelegen ondergrondse bebouwing gerealiseerd. Een oriënterend onderzoek is in het kader van de planologische procedure niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Asteekteroever-VA01_0016.png"  
Afbeelding 5.3: Oorlogshandelingenkaart REAS Euro (bron: https://reaseuro.nl/oorlogshandelingenkaart/)  
5.10.3 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering.

5.11 Duurzaamheid

5.11.1 Algemeen

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om meer duurzaam te bouwen binnen de gemeente. De initiatiefnemers zijn bewust van deze gemeentelijke ambitie. De huidige bebouwing betreffen verouderde en vervallen bedrijfsopstallen die niet meer aan de huidige duurzaamheidseisen voldoen. De opstallen worden vervangen door nieuwe duurzame woningen. De woningen voldoen aan de landelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid en energieverbruik, én worden geïsoleerd conform de huidige bouweisen en gasloos gebouwd. Ontwikkelaar Spacetolive heeft zich tot doel gesteld om de woningen op diverse onderdelen duurzamer te ontwikkelen dan dat het Bouwbesluit voorschrijft. Het plan wordt ontwikkeld binnen de wettelijke eisen en de bindende ruimtelijke kaders van Provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn voor het herontwikkelen op deze locatie. Concreet betekent dit voor het thema duurzaamheid:

  • De bouwwerken voldoen aan de norm Bijna Energieneutraal Gebouwd (BENG);
  • Voor bouwmaterialen is de Milieu Prestatie van de Gebouwen (MPG) maximaal 0,8. Dit borgt circulair en milieubewust bouwen.
  • Voor het omgaan met hemelwater en vuil water vanuit de ontwikkeling zijn de regels uit de Provinciale Ruimtelijke verordening, het Gemeentelijk Waterplan en het Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland bindend. In Hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan.

Hierna wordt nader op de verschillende duurzaamheidsaspecten ingegaan.

5.11.2 Duurzame energie

In dit geval kunnen de woningen worden verwarmd middels een warmtepomp met bodemwarmte. Warmte uit het bodemwater is een duurzame vorm van energie waarbij geen noodzaak bestaat om diep te boren. Bodemwarmte (in de winter) en bodemkoude (in de zomer) worden op deze manier benut om de woningen te verwarmen en te koelen. Aan de kopers wordt de mogelijkheid geboden om via een optielijst PV-panelen te kiezen.

In het beleidskader van de gemeente Alphen aan den Rijn is onder andere opgenomen dat de gemeente de ambitie heeft om in 2030 20% van het energieverbruik hernieuwbaar is. De woningen die met dit plan worden mogelijk gemaakt hebben allemaal een A+++ label en het aandeel hernieuwbare energie is voor deze woningen circa 60%.

Tot slot wordt opgemerkt dat het bouwplan reeds is getoetst aan de BENG-norm. Er wordt ruimschoots aan de eisen voldaan.

5.11.3 Duurzame mobiliteit

Bij het blok van zeven (kade)woningen aan de oostzijde in het plangebied wordt aan de kopers via een optielijst laadpalen en de bijbehorende voorzieningen aangeboden. De overige parkeerplaatsen in het plangebied betreffen openbare parkeerplaatsen in beheer van de gemeente Alphen aan den Rijn. De gemeente zal hiervoor de afweging maken of bij deze parkeerplaatsen laadpalen worden aangelegd.

5.11.4 Circulair slopen en bouwen

Bij de sloop van de bestaande opstallen wordt waar mogelijk materiaal hergebruikt, aangezien dit een belangrijke inkomstenbron is voor het sloopbedrijf. Verder wordt opgemerkt dat de grote tanks op het terrein eveneens hergebruikt worden. Dit is volledig circulair. Het blussysteem dat aanwezig was op de locatie is recent gedemonteerd en elders hergebruikt. Daarnaast worden door het sloopbedrijf afvalstromen gescheiden in zoveel mogelijk onderdelen en steenachtig materiaal wordt tot puingranulaat vermalen zodat het kan worden ingezet bij infraprojecten.

5.12 Klimaatadaptatie

5.12.1 Hemelwater

Vanuit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen geldt de eis dat een groot deel van de neerslag van een korte hevige bui (70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd.

De bodemgesteldheid (zandige oeverwal) laat op deze locatie infiltratie van hemelwater toe. De oplossing hoeft niet per se gezocht te worden in infiltratiekratten. Dit is een kostbare methode en ook niet optimaal in deze situatie. Een infiltratie-afvoerbuis kan in dit geval ook voldoen. Daarnaast wordt hemelwater geïnfiltreerd in de groenvoorzieningen in het plangebied. Door toepassing van waterdoorlatende stenen wordt hemelwater eveneens in de bodem geïnfiltreerd. De wens bestaat om de parkeerplaatsen uit te voeren met grasbetontegels. Zo ontstaat een maximale open structuur voor waterdoorlatendheid in combinatie met vergroening van de parkeerplaatsen.

5.12.2 Overstromingsrisico

De ligging van de locatie op de oeverwal van de Oude Rijn maakt dit thema minder relevant. Overtollig water kan in uitzonderlijke situaties worden afgevoerd op de Oude Rijn.

5.12.3 Hitte

Ten aanzien van hittestress worden in het groene gebied tussen de hofwoningen enkele groenstructuren geplaatst die zorgen voor schaduw bij hete (zomer) dagen.

5.12.4 Biodiversiteit

Er geldt voor deze ontwikkeling de algemene zorgplicht om negatieve gevolgen voor flora en/of fauna zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Hier is in paragraaf 5.7 reeds op ingegaan. In de bestaande situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Met de aanplant van nieuw groen wordt een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit in het plangebied. Er is sprake van een forse verbetering. Voor bomen is het belangrijk dat er sprake is van goede ruime standplaatsen, met ruimte voor beworteling.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

6.1.3 Beleidskader Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomst vast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is de nieuwe Keur in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.

Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.

Riolering en afkoppelen
Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

6.1.3.1 Waterbeheerplan Rijnland 2016-2021

De waterbeheerder ter plaatse van het projectgebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR). Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer voor de periode 2016 -2021.

Door niet tegen het water te strijden maar met het water mee te bewegen kan het beheergebied met innovatieve en duurzame oplossingen zo worden ingericht dat ook toekomstige generaties prettig kunnen wonen, werken en recreëren, tegen zo laag mogelijke kosten. Dit alles vraagt om zorgvuldige afwegingen tussen de belangen voor de mens, de natuur en de economie, waarbij het vinden van de juiste balans tussen deze drie de grote uitdaging is. In het waterbeheerplan zijn de doelstellingen voor de aankomende periode per watertaak uitgewerkt. Kort samengevat gaat het om:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: Het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Om deze doelen te bereiken hanteert het Hoogheemraadschap een manier van denken en werken die uitgaat van kansen, samenwerken en het zoeken naar nieuwe wegen. Het Hoogheemraadschap werkt daarbij samen met inwoners en bedrijven in het gebied, hun wensen en belangen staan centraal. Daarnaast streeft het HHR naar een duurzame en innovatieve werkwijze, tegen zo laag mogelijk kosten

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die grenst aan de Oude Rijn. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is middels het uitvoeren van de digitale watertoets (Bijlage 12 van de toelichting) op de hoogte gesteld van het plan. Verder is het Hoogheemraadschap om advies gevraagd. Deze adviezen worden betrokken in het vervolg van de planvorming.

Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de zuidelijke waterkering van de Oude Rijn. In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard. Het verhard oppervlak zal afnemen als gevolg van het realiseren van openbaar groen en tuinen. De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in het plangebied. De bodemgesteldheid (zandige oeverwal) laat op deze locatie infiltratie van hemelwater toe. De oplossing hoeft niet per se gezocht te worden in infiltratiekratten. Dit is een kostbare methode en ook niet optimaal in deze situatie. Een infiltratie-afvoerbuis kan in dit geval ook voldoen. Daarnaast wordt hemelwater geïnfiltreerd in de groenvoorzieningen in het plangebied. Door toepassing van waterdoorlatende stenen wordt hemelwater in de bodem geïnfiltreerd. De wens bestaat om de parkeerplaatsen uit te voeren met grasbetontegels. Zo ontstaat een maximale open structuur voor waterdoorlatendheid in combinatie met vergroening van de parkeerplaatsen. De ligging van de locatie op de oeverwal van de Oude Rijn maakt dit thema minder relevant. Overtollig water kan in uitzonderlijke situaties worden afgevoerd op de Oude Rijn.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling is op grond van de Rijnlandse Keur instemming van hoogheemraadschap van Rijnland vereist. Conform de 'ja, tenzij' benadering vallen handelingen met een klein risico onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.

6.2.3 Conclusie

De wateraspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

7.3 Opbouw van de regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

In Artikel 11 Algemene aanduidingsregels is de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen om belemmeringen voor de provinciale vaarweg Oude Rijn te voorkomen, waarin de belangen van deze vrijwaringszone zijn uiteengezet. Bouwwerken ten behoeve van onderliggende bestemmingen zijn in principe niet toegestaan. Deze bouwwerken kunnen enkel met een door het bevoegd gezag te verlenen omgevingsvergunning worden toegestaan. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de uiteengezette belangen en dient vooraf advies bij de beheerder van de vaarweg te worden ingewonnen.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan.

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In onderstaande paragraaf worden de verschillende bestemmingen nader onderbouwd.'

'Groen'

De gronden die worden ingericht ten behoeve van openbaar groen zijn bestemd tot 'Groen'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermstroken, plantsoenen en parken, speelvoorzieningen voet- en fietspaden. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, (langzaam)verkeersvoorzieningen, wegwijzers, zitbanken en speelvoorzieningen.

'Verkeer - verblijfsgebied'

De gronden in het plangebied die dienen als openbaar verblijfsgebied, parkeerplaatsen en ontsluitingswegen zijn bestemd tot 'Verkeer - verblijfsgebied'. De gronden zijn onder meer bestemd voor verkeersvoorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair.

Voor het bouwen geldt dat op de gronden uitsluitend gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. De oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m2 per gebouw.

'Wonen'

Aan de gronden die beoogde zijn voor de woningen is een woonbestemming toegekend. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep.

Hoofdbebouwing is slecht toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangegeven.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen achtererf' zijn gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde niet toegestaan en dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Dit is gedaan om uit te sluiten dat op korte afstand van en op de kade wordt gebouwd.

'Waterstaat - waterkering'

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkel- en dubbelbestemmingen.

'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De ontwikkelingskosten komen in dit geval geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

9.1.1 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. De plannen zijn in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap Rijnland. De provincie heeft hiertoe als vaarwegbeheerder een advies uitgebracht (zie hiervoor 4.2.3.2 en Bijlage 1). Dit advies is doorvertaald naar dit bestemmingsplan. Daarnaast is het conceptbestemmingsplan toegezonden naar Oasen drinkwater en de veiligheidsregio Hollands Midden. De veiligheidsregio heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

9.2 Inspraak/informatievoorziening omwonenden

Op 8 november 2021 is een informatieavond gehouden voor omwonenden. Verder is op 2 december 2021 met een afvaardiging van buurtvereniging 'Onder de Hefbrug' gesproken over de plannen. Op 6 december 2021 zijn de plannen besproken met de directe buren van Gouwestraat [anoniem].

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 november 2022 tot en met 4 januari 2023 voor eenieder voor zienswijzen ter inzage gelegen.

In deze periode is door de provincie Zuid-Holland een zienswijze ingediend. De zienswijze heeft ertoe geleid dat de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – vaarweg’ op de verbeelding is aangepast, zodat deze ook ligt over de bouwvlakken die binnen de vrijwaringszone (10 meter uit de kade) liggen.

Voor de samenvatting van de zienswijze en de gemeentelijke reactie wordt verwezen naar de nota van zienswijzen in Bijlage 13 van deze toelichting.