direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Mercon Kloos
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Even ten noorden van het dorpsgebied van Alblasserdam bevindt zich het terrein Mercon Kloos. De bedrijfsactiviteiten die zich hier decennia lang hebben afgespeeld, zullen binnen afzienbare tijd worden beëindigd. Het terrein gaat daarmee een nieuwe toekomst tegemoet als woonlocatie, fantastisch gelegen tussen de rivier De Noord, de door het landschap kronkelende West Kinderdijk en het gelijknamige molengebied. De bijzondere context en eigenschappen van Mercon-Kloos vragen om een hoog ambitieniveau ten aanzien van de transformatie naar een nieuw woongebied.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor een nieuw te ontwikkelen woongebied van maximaal 260 woningen. Naast een woonfunctie wordt in het gebied nog een (boutique)hotel, een museum, een shop en horeca gerealiseerd.

Het plangebied omvat een groter oppervlakte dan uitsluitend het ontwikkelingsgebied van Mercon Kloos, zoals beschreven in het stedenbouwkung plan. In het plan zijn ook delen van de vigerende bestemmingsplannen "Landelijk Gebied Alblasserdam" en "Herstelplan Alblasserdam" meegenomen. Deze gronden zijn opgenomen in het plan om de geluidszone van het voormalige Mercon-Kloos-industrieterrein, in juridische zin, te schrappen. In deze zone zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien; daar zijn de vigerende bestemmingen één op één overgenomen (behoudens dus de geluidszone).

In paragraaf 1.2 wordt de ligging en begrenzing van het plangebied verder toegelicht.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is in de Alblasserwaard gelegen. Een "waard" is een door rivieren omgeven gebied; in casu de Lek, de Beneden-Merwede en De Noord. Het plangebied van dit bestemmingsplan is buitendijks gelegen tussen de rivier De Noord en de West Kinderdijk. In het oosten en zuiden wordt de plangrens van het bestemmingsplan gevormd door de West Kinderdijk. In het westen vormt de gemeentegrens (rivier De Noord) de begrenzing van het plangebied en in het noorden de bestaande bedrijfsbebouwing. De ligging en begrenzing van het plangebied is globaal weergegeven op afbeelding 1.1. In de afbeelding is onderscheid gemaakt in de volledige contour van voorliggend bestemmingsplan en het ruimtelijk te ontwikkelen deel van het Mercon Kloosterrein, hierna 'het plangebied' genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: Globale ligging en begrenzing plangebied Mercon-Kloos

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het te ontwikkelen Mercon Kloos-terrein vigeert, tot het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, het bestemmingsplan "Kinderdijk" dat op 2 april 1970 is vastgesteld door de gemeenteraad en op 30 juni 1971 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Daarnaast vigeren binnen het plangebied het "Landelijk Gebied Alblasserdam" vastgesteld op 18 april 2017 en het "Herstelplan Alblasserdam", dat op 31 maart 2015 is vastgesteld.

Ter plaatse van de gronden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, vigeren, tot op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, de bestemmingsplannen "Landelijk Gebied Alblasserdam" en "Herstelplan Alblasserdam" (zie afbeelding 1.1.). Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Alblasserdam" is opgesteld conform de wettelijke actualiserings- en digitaliseringsplicht en omvat een actueel toetsings- en beoordelingskader voor het landelijk gebied in Alblasserdam. Het "Herstelplan Alblasserdam" omvat het bebouwd gebied van Alblasserdam. Zoals in paragraaf 1.1. reeds is toegelicht zijn deze gronden louter in het plan meegenomen om de geluidszone van het voormalige industrieterrein Mercon Kloos te schrappen.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 2 het plan beschreven en een verantwoording gegeven. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat er precies in het plan geregeld is, mede in relatie tot de voorgaande bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 tot en met 9 vervolgens, wordt een verantwoording gegeven met betrekking tot de omgevings- en milieuaspecten. Tenslotte wordt in hoofdstuk 11 de uitvoerbaarheid van het plan onderbouwd respectievelijk de bestemmingsplanprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

Het terrein van Mercon Kloos is gelegen in het buitendijkse gebied tussen de West Kinderdijk en de rivier De Noord. De waterkerende dijk is aan de oostzijde van het plangebied gelegen. Het plangebied ligt in de Alblasserwaard die zich tussen de grote rivieren de Lek en de Beneden-Merwede bevindt met als verbindende schakel De Noord. Vanaf de 11e eeuw tot circa 1270 is het binnendijkse gebied van de Alblasserwaard grootschalig ontgonnen, veelal vanaf de hoger gelegen oevers van de rivieren en veenstroompjes, zoals de Alblas. Hierdoor ontstond een optrekkende verkaveling die haaks op de rivieroevers gelegen was. Door het stijgende peil van het buitenwater en de klink van het binnendijkse gebied, ontstonden er problemen met de afwatering van de Albasserwaard. Al in 1366 werd een deel van de afwatering daarom verplaatst naar de noordwestelijke punt van het gebied. De afwateringskanalen Groote of Achterwaterschap en Nieuwe Waterschap werden hierheen geleid. Aanvankelijk konden de watermolens het water nog in één keer van het polderpeil naar het rivierpeil opvoeren; later moest dit in twee stappen gebeuren met een lage en een hoge boezem. In de 17e eeuw werden nieuwe boezems aangelegd aan weerszijden van de Nieuwe en de Groote Waterschap, waarmee globaal de huidige situatie ontstond. De binnendijkse verkaveling aan de West Kinderdijk was vermoedelijk van oorsprong, net als op de grote rivieren, haaks aan de dijk gelegen. Doordat het achterland in gebruik werd genomen voor de Hoge Boezem, bleven er aan de West Kinderdijk ondiepe percelen over.

Aangetrokken door de grote behoefte aan houtzaagmolens op de nieuwe scheepswerven vestigde in 1843 molenmaker Floris Kloos zich in West Kinderdijk. Een paar jaar later kocht hij een eerste stuk buitendijkse grond, in het uiterste noorden van het plangebied. Het perceel werd opgehoogd en bebouwd met een houten loods parallel aan de dijk en een scheepshelling haaks op de dijk. Het terrein is vanuit het noorden naar het zuiden toe geleidelijk verder als bedrijfsterrein in gebruik genomen. Om dit te realiseren werden steeds opnieuw stukken rietgors aangekocht en opgehoogd. Rond 1960 lag alleen in het zuiden nog een laatste, onaangeroerd stukje rietgors. De oudste bedrijfsbebouwing bestond uit houten loodsen haaks op de dijk aan insteekhavens.

Vanaf de late jaren twintig van de 20e eeuw werd vooral gebouwd in staal en metselwerk. De bebouwing van het terrein is altijd onderhevig geweest aan grote dynamiek; sommige loodsen zijn voor de derde maal op dezelfde plaats teruggebouwd. Maar wel iedere keer groter, hoger en beter dan de voorganger. Deze volumineuze constructie- en montagehallen werden vanwege ruimtegebrek parallel aan de dijk gebouwd. Het plangebied heeft zich daardoor in de loop der tijd nadrukkelijk in de lengterichting ontwikkeld.

Tot 1880 richtte het bedrijf zich voornamelijk op scheepsbouw. Toen de spoorwegen in ontwikkeling kwamen schakelde Kloos over op spoorwegonderdelen, bruggen en sluizen. Begin jaren tachtig bestond Kloos West Kinderdijk BV uit een afdeling staalconstructies, een afdeling montage en een spoorwegafdeling. De beide eerste onderdelen werden na het inzakken van de markt in 1985 verkocht aan het bedrijf Mercon uit Gorinchem. De spoorwegafdeling ging door onder de vlag van Hollandia Kloos en bestaat sinds 2000 als Kloos Oving. Mercon nam het noordelijke gedeelte van het terrein in gebruik, Kloos ontving het zuidelijke deel.

Het huidige bedrijventerrein is grotendeels buiten gebruik en staat leeg. Het terrein is opgekocht door projectontwikkelaar Whoonapart, waardoor ook de laatste bedrijfsmatige activiteiten uit het gebied zullen verdwijnen.

2.2 Landschappelijke structuur

Het plangebied is gelegen tussen twee verschillende landschappen, namelijk het rivierlandschap en het boezemlandschap. Ieder landschap heeft zijn eigen karakter, het rivierlandschap is grootschalig en robuust met de werven als karakteristiek. Het landschap van de Hoge Boezem van de Nederwaard dat direct aan de West Kinderdijk grenst, is veel kleinschaliger van karakter, met de molens en de dijkwoningen als belangrijkste karakteristieken. De molens van West Kinderdijk bepalen voor een groot deel de landschappelijke karakteristiek van de Hoge Boezem. Het molengebied is in 1993 op grond van de Monumentenwet aangewezen tot het beschermd dorpsgezicht West Kinderdijk-Elshout. In 1997 werd het door de Unesco op de Werelderfgoedlijst geplaatst. De cultuurhistorische waardekaart geeft een invloedszone aan tussen het beschermde gebied en de West Kinderdijk. Deze zone loopt gedeeltelijk door tot aan de rivier De Noord. Dit houdt in dat de voorgenomen ontwikkelingen buitendijks geen nadelige invloed mogen hebben op het beschermd dorpsgezicht. Ook de molenbiotoop is aangegeven, waardoor een gebied met een straal van 400 m vrijgehouden moet worden voor de windvang van de molens. Een van die molenbiotopen reikt tot aan de West Kinderdijk.

Vanuit het boezemlandschap met de molens van West Kinderdijk, manifesteert de bedrijfsbebouwing van het Mercon-Kloosterrein als dichte en massieve achterwand waartegen het binnendijkse lint met zijn kleinschalige woningen niet meer opvalt. Op sommige plaatsen biedt de West Kinderdijk tussen de bebouwing zicht op het boezemlandschap en de molens. Aan de andere zijde zijn tussen de bedrijfshallen enkele schuine zichtlijnen op de rivier en de oever aan de overzijde. Een prachtige zichtlijn is gelegen vanaf de dijk bij het Rijzenwaal waar je langs de rivieroever van Mercon-Kloos kunt kijken. De dijk vormt van oudsher een belangrijke structurerende lijn in het landschap. De weg was gelegen op de oorspronkelijke kruin van de dijk. Bij de meest recente dijkverhoging is echter een hoger gelegen tuimelkade aan de buitenkant tegen de dijk aangelegd.

Vanuit het noorden wordt het beeld bepaald door de loods van machinefabriek Jonker die haaks op de weg en de rivier gelegen is. De beleving van de West Kinderdijk als besloten en intiem is hier minder dan in het zuiden doordat de loodsen verder van de weg gelegen zijn.

2.3 Bebouwingsstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1.: Vogelvlucht van de loodsen en het achtergelegen rivierlandschap

De bebouwing aan de dijk bestaat uit typische dijkwoningen. De woningen zijn tegen het dijklichaam aangebouwd waarbij de voorgevel op de kruin van de dijk uitkomt. De relatie van de dijkwoning met de dijk en het achterliggende landschap, waarbij ze vanuit het landschap duidelijk zichtbaar zijn, is karakteristiek voor de dijkwoning. Gedurende het grootste deel van de 20e eeuw hebben aan beide kanten van de West Kinderdijk dijkwoningen gestaan. Hierdoor werden de grote buitendijkse bedrijfshallen aan het oog onttrokken. Door de sloop van de buitendijkse bebouwing ten behoeve van de dijkverbetering rond 1990 is de situatie veranderd. Het verschil tussen grootschaligheid buitendijks en kleinschaligheid binnendijks is steeds groter geworden.

De bestaande bebouwing op het Mercon-Kloosterrein bestaat uit grote heldere, robuuste duidelijke volumes die vrij hard tegen het dijklandschap afsteken. De gebouwen zijn sober, maar functioneel. Op het huidige terrein herinnert een beperkt aantal elementen aan de vroegere bedrijvigheid, zoals de kraan op een klein stukje rails, de in de jaren vijftig aangelegde kraanbaan, de bolders en de over het hele terrein verspreide stelconplaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2.: Vogelvlucht van de loodsen en de naastgelegen dijkwoningen

2.4 Uitgangspunt

Om invulling te geven aan de wens om de locatie te transformeren naar woningbouw, wordt het Mercon Kloosterrein herontwikkeld tot woongebied. Het vertrekpunt voor de gewenste ontwikkelingen is de “Visie transformatie Mercon Kloos”, d.d. juli 2017. Deze visie is opgesteld ten behoeve van de verwerving van het gebied. In het verlengde hiervan is in februari 2018 een stedenbouwkundig plan ontwikkeld door KuiperCompagnons (zie bijlage 1: Mercon Kloos Stedenbouwkundig plan, KuiperCompagnons en Whoonapart, d.d. 5 februari 2018).

Naar aanleiding van opmerkingen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op de opgestelde Heritage Impact Analyse (HIA), is het stedenbouwkundig plan naderhand aangepast: de bouwhoogte van de nieuwbouw is dusdanig verlaagd dat deze vanaf het werelderfgoed Kinderdijk veel minder zichtbaar is (bouwlaag eraf). De oplegnotitie op het stedenbouwkundig plan (Oplegnotitie stedenbouwkundig plan, KuiperCompagnons en Whoonapart, d.d. december 2018) is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Dit wordt in paragraaf 2.5 nader toegelicht.

De insteek is om het Mercon Kloos-terrein te transformeren naar wonen en de kansen van het gebied voor het dorp en het omliggende landschap te verzilveren alsmede de belangrijke historische verhalen van dit gebied een duurzame nieuwe betekenis te geven. Tevens biedt de herontwikkeling van het terrein de unieke kans om het nu afgesloten terrein en het rivierfront openbaar toegankelijk te maken en een nieuwe verblijfskwaliteit aan De Noord toe te voegen.

Het voornemen is om op de Mercon Kloos-locatie maximaal 260 woningen (grondgebonden en appartementen, waarvan mogelijk een deel zorgappartementen) te realiseren. Naast een woonfunctie worden in het gebied, in de bestaande Mercon-hal, nog een klein boutiquehotel, een museum met een shop en horeca gerealiseerd.

2.5 Ruimtelijke ontwikkeling

De ontwikkeling van het Mercon Kloos-terrein bouwt voort op de industriële fundamenten en karakteristieke landschappelijke structuren in het gebied en de omgeving. Zij vormen een inspiratie voor de invulling en uitwerking van de nieuwe woonbuurt (afbeelding 2.3 en 2.4). Het Mercon Kloos-terrein zal worden opgedeeld in een drietal deelgebieden, die samen een entree vormen naar de Kinderdijk:

  • een noordelijk gebied met te transformeren hallen; De Noordelijke Hallen
  • een middengebied met dijkterrassen; De Dijkterrassen
  • een zuidelijk gebied met grote groene riviertuinen; De Riviertuinen. 

Naast een uniek woonmilieu worden diverse openbare functies gerealiseerd die de aanwezige Mercon-loods nieuw leven inblazen. In de grote Merconhal komt een museum met museumshop, boetiek, hotel, kleinschalige horeca. Het gebied zal worden ontwikkeld met aandacht voor industrieel verleden met een aantrekkelijke openbare ruimte, zicht op de kinderdijk en nadrukkelijke aandacht voor de verkeersstructuur en parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3.: Stedenbouwkundig plan Mercon Kloos (bron: oplegnotitie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0005.jpg"

Afbeelding 2.4.: Impressie stedenbouwkundig plan Mercon Kloos vanaf rivier De Noord (bron: oplegnotitie)

Deelgebieden

De Noordelijke Hallen

De noordelijke hallen worden “getransformeerd” en/of herbouwd op de locatie van de bestaande loodsen. Zij vormen de inspiratie voor de invulling en uitwerking van de nieuwe woningen en gebouwen. Industriële uitstraling met toepassing van baksteen, staal en glas vormt het uitgangspunt (afbeelding 2.6). Daarnaast wordt gestreefd de bestaande gevelstructuur aan de dijk met verticale ramenindeling maximaal te behouden. En wordt onderzocht of de bestaande vakwerkliggers kunnen worden geïntegreerd in de herontwikkeling. Om meer ruimtelijke kwaliteit aan de dijk te krijgen zal de meest noordelijke loods, direct grenzend aan de dijk, worden weggehaald.

Dit gebied bestaat uit drie deelprojecten:

  • de hoge Mercon-loods waarin een museum (ca. 1500 m2), boutiquehotel (ca. 36 kamers) en kleinschalige horeca (ca. 300 m2) alsmede maximaal 20 woningen (12 appartementen en 8 herenhuizen) kunnen worden gehuisvest; tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen in de toekomst te kunnen vergroten, indien de behoefte aan deze woningen is aangetoond. De bevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast als de voornoemde niet-woonfuncties toch een kleinere oppervlakte nodig hebben dan nu ingeschat;
  • de lange loods langs de dijk. Hier worden maximaal 54 grondgebonden woningen gebouwd (patio’s);
  • de drie “kadeobjecten”, kleine smalle appartementblokjes met in totaal maximaal 24 appartementen aan de kade.

De buitenruimte bestaat uit de dijkzone met overwegend groene karakter (afbeelding 2.5). Het groen van de dijk drapeert zich naar de kade. De kade wordt vergroend met diverse groene elementen zodat de verblijfskwaliteit vergroot wordt, zowel voor nieuwe bewoners als voor omwonenden, bezoekers en toeristen.

De drie bebouwingsonderdelen zijn verbonden met een gebouwde parkeervoorziening die onder de lange loods ligt. De toegang is via de noordzijde, direct vanaf de dijk. Het dak van de garage wordt gebruikt voor de ontsluiting van de woningen en als uitgang voor de bezoekers. Op twee plaatsen worden de nieuwe woningen (patio’s) doorkruist met voetpaden naar de kade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0006.jpg"

Afbeelding 2.5.: Zicht ten hoogte van de Molenkade richting De Noord, Mercon aan de rechter zijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0007.jpg"

Afbeelding 2.6.: Impressie kadeobjecten aan de rivier

De Dijkterrassen in het middengebied

In het middengebied is een cluster van vijf terrasappartementen gesitueerd, genaamd De Dijkterrassen. Deze objecten hebben een tweezijdige uitstraling: naar de rivier/kade en naar de dijk. Aan de kade zijn de blokken vier lagen hoog en aan de dijk drie lagen hoog (afbeelding 2.8 en 2.9). De vijf objecten zijn verbonden met een parkeervoorziening die ruimte biedt voor parkeren voor zowel bewoners als bezoekers. Het dak van de garage wordt als tweede maaiveld groen ingericht en is tevens de toegang naar de woningen. De inrit / ontsluiting van de parkeergarage is bereikbaar via de hoofdontsluiting (in het verlengde van het Zwarte Paard).

Zoals bij de hallen vormt hier ook de industriële uitstraling met toepassing van baksteen, staal en glas het uitgangspunt. De koppen van de woningen aan de rivier en aan de dijk vormen de gezichten naar de omgeving en worden met veel aandacht vormgegeven. Het is denkbaar om de dijkterrassen onderling te verbinden met bestaande vakwerkliggers die volop aanwezig zijn. De meeste woningen zijn tweezijdig georiënteerd met aandacht voor oriëntatie, bezonning en privacy van de buitenruimte.

Eén van de Dijkterrassen is bedoeld voor zorgwoningen. Deze woningen zullen in architectuur opgaan met de overige woningen, zodat ze in samenhang een geheel vormen. De zorgwoningen kunnen op het dak een semi-privé buitenruimte krijgen waarmee de bewoners een veilige plek kunnen krijgen. Met de inrichting van de buitenruimte zal aansluiting worden gezocht op de kade enerzijds en de dijk anderzijds. Het vergroenen van het gebied wordt op het dak van de garage verder uitgewerkt. De kade is een versteende ruimte met groene elementen met nadruk op verblijf, recreatie en ontmoeting (afbeelding 2.7). Naast voetgangers zijn ook fietsers welkom. Het gemotoriseerde verkeer is alleen bij calamiteiten toegestaan (hulpdiensten) en in afstemming zal een halte voor de waterbus worden geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0008.jpg"

Afbeelding 2.7.: zicht op De Noord in verlengde van de Zwarte Paard, onthaalplein en ontsluiting woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0009.jpg"

Afbeelding 2.8.: impressie dijkterrassen met vier woonlagen aan de rivier

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0010.jpg"

Afbeelding 2.9.: impressie dijkterrassen met drie woonlagen aan de dijk

De Riviertuinen

De zuidkant van het plangebied onderscheidt zich in uitstraling duidelijk van het noordelijke deel. In de grote tuinen aan de rivier zijn exclusieve villa’s onder aan de dijk gepland. Hiermee krijgt het geheel een groene uitstraling en openheid naar de rivier toe. De dijk als parelsnoer (lint met grote diversiteit aan bebouwing en groen) krijgt er een nieuwe typologie bij: de buitendijkse villa aan de rivier. Omdat deze villa's niet projectmatig worden ontwikkeld, is voor dit deelgebied een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld, opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. In het kader van afdwingbaarheid wordt aanbevolen om het beeldkwaliteitsplan te verankeren in de gemeentelijke welstandsnota. Inspiratie vormen de bestaande statige huizen aan Cortgene en Oost Kinderdijk, de grinden langs de rivier en het buitendijks wonen in de omgeving. De vrijstaande woningtypologie zorgt voor een dorpse schaal en korrel en daarmee voor een natuurlijke aansluiting aan het dorp. Tevens zijn de twee eindkavels bijzonder uitgewerkt als hoekstenen en/of bakens: het Dijkhuis in de bocht van de dijk en Residentie appartementen aan de ontvangst plein (verlengde Zwarte Paard). Zij vormen de overgang en markering van het gebied. Daartussen staan vijf villa’s met de voorkanten aan de dijk en een panoramatuin aan de rivier. In totaal zijn zeven villa’s en één kleinschalig luxe appartementengebouw (residentie) gepland. De kavels aan de riviertuinen zijn circa 1700 m2 groot en hebben twee gezichten:

  • een hooggelegen dijktuin met traditionele inrichting en
  • een laag gelegen tuin aan de rivier met natuurlijke
  • inrichting tot aan de glooiing.

De kavels krijgen groene en natuurlijke erfafscheidingen zoals hagen, struiken en riet. Daarnaast kunnen stalen hekken, poorten en pergola’s worden toegevoegd. Het Dijkhuis in de bocht van de dijk heeft zowel zicht op het Rijzenwiel als op de rivier. Naast de Merconhal vormt het Dijkhuis een belangrijk baken voor de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0011.jpg"

Afbeelding 2.10.: Zicht op "dijkhuis" en achtergelegen villa's, De Noord en Rijsenwiel vanaf Oost-Kinderdijk (in de bocht)

Een bouwlaag eraf

Zoals hierboven al gemeld, is het stedenbouwkundig plan ten opzichte van de in 2018 vastgestelde versie nog iets aangepast. Vanuit de raad is een onderzoeksverplichting opgelegd om door middel van de HIA aan te tonen dat de plannen verenigbaar zijn met Stichting Werelderfgoed Kinderdijk (SWEK).

In april 2018 heeft Land-id een Heritage Impact Assessment (HIA) uitgevoerd in opdracht van ontwikkelaar WhoonApart, voor de ontwikkeling van het Mercon Kloos terrein aan de Noord, nabij werelderfgoed Kinderdijk. De HIA moet vooral worden gezien als een aanvullend en internationaal erkend instrument om de effecten van (ruimtelijke) veranderingen op werelderfgoederen in beeld te brengen. Vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zijn opmerkingen gekomen op het assessment, namelijk dat de beoogde nieuwbouw in het plan teveel zichtbaar zou zijn vanaf het Werelderfgoed Kinderdijk. Daarom is gezocht naar een mogelijkheid om de bebouwing minder zichtbaar te maken. Hierbij recht te doen aan de oorspronkelijke opzet en situering, waarbij compensatie moest worden Het stedenbouwkundig plan is naar aanleiding hiervan dusdanig aangepast dat van de nieuwbouw een bouwlaag is afgehaald, zodat de bebouwing veel minder zichtbaar is. Afbeelding 2.11 en 2.12 geven dit weer. In het nieuwe stedenbouwkundig plan is compensatie gezocht voor de bouwlagen die zijn verwijderd, zonder afbreuk te doen aan de oorspronkelijke opzet en situering van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0012.jpg"

Afbeelding 2.11.: Zicht op Mercon Kloos vanaf het Werelderfgoed Kinderdijk (standpunt 1); boven bestaande situatie, midden oorspronkelik vastgesteld stedenbouwkundig plan, onder aangepast stedenbouwkundig plan.

  afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0013.jpg"

Afbeelding 2.12.: Zicht op Mercon Kloos vanaf het Werelderfgoed Kinderdijk (standpunt 2); boven bestaande situatie, midden oorspronkelik vastgesteld stedenbouwkundig plan, onder aangepast stedenbouwkundig plan.

Addendum Heritage Impact Assessment

Uit de uitgevoerde beoordeling van het HIA bleek dat de toen beoogde ontwikkeling een gering negatief effect had op de integriteit van de kernkwaliteit ‘ritme van de 18de-eeuwse molens’. Voor de authenticiteit van de kernkwaliteit ‘typisch door de mens gemaakt landschap’ was de beoordeling matig negatief. Het beoordeelde effect op de authenticiteit van ‘ritme van de 18de-eeuwse molens’ is de beoordeling gering negatief. Op basis van deze beoordeling is het gesprek aangegaan met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), de provincie Zuid-Holland, gemeente Alblasserdam en de erfgoedcommissie. Met als belangrijkste doel om de negatieve effecten in het beoordeelde plan te minimaliseren of zelfs te voorkomen. Hiervoor hebben enkele bijeenkomsten plaatsgevonden, waarin verschillende aanpassingen in het stedenbouwkundige plan zijn besproken.

De bouwlaag die moest komen te vervallen, moest - om een financieel uitvoerbaar plan te houden - wel worden gecompenseerd. Hiertoe zijn de Dijkvilla's iets langgerekter geworden (iets dichter bij de dijk) en is de vierde laag over een groter deel van het gebouw geprojecteerd. Ook zijn uiteindelijk in de grote Mercon-hal ook woningen (in totaal maximaal 20 stuks) geprojecteerd. Dit viel mooi samen met een feitelijk kleinere ruimtevraag van de geprojecteerde niet-woonfuncties (boutique-hotel, museum en horeca).

Momenteel ligt er een gewijzigd stedenbouwkundig plan voor, waarvan alle partijen vinden dat het voldoende recht doet aan de bescherming van de kernkwaliteiten van het werelderfgoed Kinderdijk. Zowel de provincie Zuid-Holland alsook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn positief over de doorgevoerde aanpassingen en hebben ingestemd met het aangepaste stedenbouwkundig plan met maximaal vier bouwlagen (zie ook paragraaf 8.2).

Voor een compleet overzicht van de stappen in het ontwerpproces en het vastleggen van de eindbeoordeling is een addendum voor het Heritage Impact Assessment (april 2018) opgesteld. In dit addendum wordt ingegaan op de aanpassingen in het stedenbouwkundig plan, de betekenis van de aanpassing in het landschap gezien vanuit de belangrijke zichtpunten en de beoordeling van het aangepaste plan. Het addendum is opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting.


Bouwen in buitendijks gebied

Vanwege de buitendijkse ligging is een bijzondere omgang met het maaiveld en het bijbehorende overstromingsrisico noodzakelijk. Voor de nieuwbouw - exclusief de grote Mercon-hal - zal de onderste bouwlaag rechtstreeks op het bestaande maaiveld worden gebouwd. In deze onderste laag, die we de 'ondersteunende laag' noemen, zijn echter geen verblijfsruimten (zoals woonkamer, slaapkamer e.d.) toegestaan. Hier zijn enkel ondersteunende onderdelen van een woning, zoals berging, welness en/of parkeergelegenheid, toegestaan. Rondom deze ondersteunende laag zal het huidige maaiveld met gemiddeld één meter worden opgehoogd, zodat de ondersteunende laag in het maaiveld verzinkt. Aan de dijkzijde zijn daarbij ook gebouwde parkeergarages mogelijk, met een maximale bouwhoogte van 3 meter ten opzichte van het huidige maaiveld. Hierbij geldt een verplichting dat deze parkeergarages volledig groen moet zijn ingepakt en/of in het dijklichaam moeten zijn verweven, zodat het gebouw niet zichtbaar is vanaf de dijk.

Verdere uitwerking van het plan (dijkintegratie)

Parallel aan de bestemmingsplanprocedure wordt het stedenbouwkundig plan verder uitgewerkt, onder meer middels een inrichtingsplan voor de openbare ruimte. Daarin wordt nadere aandacht geschonken aan de verkeerssituatie en een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, conform de principes van het stedenbouwkundig plan. Belangrijk hierbij is dat een samenwerking is gestart tussen de ontwikkelende partij, de gemeente en de beheerder van de waterkering om te kijken of een versterking van de dijk kan samengaan met een betere inrichting van de openbare ruimte. Dit traject wordt 'dijkintegratie' genoemd. Wanneer er op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan meer informatie over dit traject bekend is, zal hierover in deze paragraaf verslag worden gedaan. Om in dit stadium in het bestemmingsplan geen zaken onmogelijk te maken, is gekozen voor een ruime bestemming voor de gronden rondom de dijk. Deze zijn voorzien van de bestemming "Groen - 2", waarbinnen - naast groen en water - ook gebouwde parkeervoorzieningen zijn toegestaan alsmede (ontsluitings)wegen, inclusief verkeerskundige maatregelen (zoals kruisingen, opstelstroken en rotondes) zijn toegestaan.

2.6 Juridische aspecten

2.6.1 Planmethodiek

Ten aanzien van de planmethodiek is zoveel mogelijk aangesloten bij de planmethodiek van het Herstelplan Alblasserdam. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt onder andere in dat het bestemmingsplan wordt opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

2.6.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)


Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna wordt per artikel kort aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden

Deze agrarische bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ter plaatse van het voorheen vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Alblasserdam' is opgenomen ter bescherming, behoud en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Deze bestemming is één op één overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan.

Bedrijventerrein - 2

De bestemming “Bedrijventerrein - 2” is opgenomen voor de bestaande bedrijfspanden in de noordwesthoek van voorliggend bestemmingsplan. De bestemming is één-op-één overgenomen uit het voorheen vigerende bestemmingsplan “Herstelplan Alblasserdam”. De toegestane bedrijfsactiviteiten en afwijkende functies zijn aangeduid.

Gemengd

De gemengde bestemming is opgenomen voor de hoge Mercon loods waarin een museum, boetiek, hotel en kleinschalige horeca kan worden gehuisvest, alsmede maximaal 20 woningen. Binnen de bestemming "Gemengd" zijn verschillende functies toegestaan, zoals maatschappelijke voorzieningen, wonen, horeca en dienstverlening. Detailhandel is alleen toegestaan als deze behoort tot en ondergeschikt is aan de voornoemde functies. Tevens is een aanduiding "specifieke bouwaanduiding - behoud gevel" opgenomen ter bescherming van de bestaande historische gevel van de Mercon loods. Ook de gronden ten zuiden en ten westen van het bestaande gebouw zijn van deze bestemming voorzien, zodat de onbebouwde ruimte aldaar ook kan worden aangewend t.b.v. de bovengenoemde functies (zoals bijvoorbeeld een terras). Middels een wijzigingsbevoegdheid is het in de toekomst mogelijk om het aantal toegestane woningen binnen de bestemming te vergroten, mocht (wegens bijvoorbeeld onvoldoende haalbaarheid) het oppervlakte aan voorzieningen toch kleiner zijn dan nu ingeschat. De behoefte aan diet extra aantal woningen moet dan wel zijn aangetoond.

Groen - 1

De voor "Groen - 1" aangewezen (openbare) gronden zijn als zodanig bestemd. De bestemming is overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan voor de gronden buiten het Mercon Kloos-terrein.

Groen - 2

De tweede groenbestemming, "Groen - 2", is opgenomen voor de zone ten zuidwesten van de bestaande dijk, aan de zijde van Mercon Kloos dus. In afwijking van de eerste groenbestemming zijn hier gebouwde parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen toegestaan, om zo de nog uit te werken dijkintegratie mogelijk te maken.

Maatschappelijk - 1

De bestemming "Maatschappelijk - 1"' is opgenomen ter plaatse van de Oud Gereformeerde Gemeente in het plangebied. De gronden aldaar zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met ondergeschikte horeca, parkeervoorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning. De bestemming is één-op-één overgenomen uit het voorheen vigerende bestemmingsplan “Herstelplan Alblasserdam”.

Natuur - 1

De gronden ter plaatse van de bestemming "Natuur - 1" zijn bestemd voor het behoud en versterking van de aan natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden alsmede behoud en versterking van de landschapswaarde. Het betreft de bestaande natuurgebieden ten noorden van het plangebied. De bestemming is één-op-één overgenomen uit het voorheen vigerende bestemmingsplan.

Recreatie

De gronden ter plaatse van de bestemming "Recreatie" zijn bestemd voor dagrecreatie met voorzieningen ten dienste van deze bestemming. Ook zijn ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" volkstuinen mogelijk, voor zover bestaand met de daarbij behorende bergingen voor tuingereedschappen en kassen. Het betreft het bestaande recreatiegebied ten oosten van het plangebied. De bestemming is één-op-één overgenomen uit het voorheen vigerende bestemmingsplan.

Tuin -1

De bestemming "Tuin - 1" is overgenomen uit het voorheen vigerende bestemmingsplan (was "Tuin"). Binnen de tuinbestemming zijn tuinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water mogelijk gemaakt.

Tuin - 2

Deze nieuwe bestemming "Tuin - 2" is opgenomen voor het westelijke deel van de kavels van de Riviertuinen; het natuurlijke gedeelte van de tuin. Hier zijn, ten opzichte van de andere tuinbestemming, minder bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.

Verkeer

De bestemming "Verkeer" is opgenomen voor de (auto)wegen binnen het plangebied, volgens het bestaande profiel. De gronden die als zodanig bestemd zijn, hadden in de voorgaande plannen ook al een verkeersbestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden die zijn aangewezen als "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn als zonig bestemd om de nieuwe woonerven, wijkontsluitingswegen (30 km/u), pleinen, voet- en fietspaden en gebouwde parkeervoorzieningen binnen het plangebied mogelijk te maken. Ook zijn ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de bestemming mogelijk gemaakt, zoals straatmeubilair en groen.

Water

De bestemming "Water" is opgenomen voor de bestaande watergangen- en waterpartijen in het gebied. De waterbestemming is overeenkomstig met de hiervoor geldende regeling. In de bestemming zijn onder meer bruggen ten behoeve van kruisend verkeer en overige voorzieningen voor verkeer en verblijf mogelijk gemaakt. Voor de duidelijkheid is voor die laatste categorie vermeld dat daar in elk geval ook een waterbushalte onder wordt verstaan.

Water - Vaarweg

Voor de Noord is de bestemming "Water - Vaarweg" opgenomen. De waterbestemming is één op één overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan.

Wonen

De bestemming "Wonen" is opgenomen ter plaatse van de reeds aanwezige woonbebouwing. De gronden die als zodanig bestemd zijn, hadden in de voorgaande plannen ook al een woonbestemming.

Woongebied - 1

De bestemming "Woongebied - 1" is opgenomen voor de nieuw te ontwikkelen woningen in het plangebied, voor zover het gaat om de deelgebieden "De Noordelijke Hallen" en "De Dijkvilla's". Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen voor het maximum aantal wooneenheden dat binnen het bouwvlak is toegestaan. Tevens is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - doorsteek" opgenomen, waarbij in ieder geval moet worden voorzien in een openbare doorgang voor langzaam verkeer. Tot slot zijn voor de hoofdgebouwen aanduidingen opgenomen met betrekking tot de bouwhoogte en het behoud van karakteristieke gevels.

Woongebied - 2

De bestemming "Woongebied - 2" is opgenomen ter plaatse van het deelgebied "de Riviertuinen". Hier gelden namelijk specifieke regels die afwijken van de andere te ontikkelen deelgebieden. Om de tussen de villa's liggende ruimte te borgen, is een aanduiding opgenomen die aangeeft dat bouwwerken niet zijn toegestaan.

Waarde - Archeologie 2 tot en met 6 & 8

De gemeente Alblasserdam heeft voor haar grondgebied ten aanzen van archeologie beleid vastgesteld. Op basis van de bij dit beleid behorende kaart is voor het gehele grondgebied van de gemeente Alblasserdam in beeld gebracht of er sprake is van archeologische verwachtingswaarden en welk beschermingsniveau bij deze waarde hoort. Conform de archeologische beleidskaart zijn op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie opgenomen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Op gronden met een dubbelbestemming mag alleen onder voorwaarden worden gebouwd. Binnen voorliggend bestemmingsplan komen de waardenummers 2 tot en met 6 en 8 voor.

Waterstaat - Waterkering

Voor de primaire waterkering in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen. De dubbelbestemming beoogt de belangen van de waterkering te beschermen. Op de gronden mag alleen ten dienste van de waterkering worden gebouwd. Via een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken. Vrijwel de totale te ontwikkelen locatie is voorzien van deze dubbelbestemming. Daarom is en wordt met het Waterschap overlegd over (de uitwerking van) de planrealisatie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders. Ook is geregeld dat in de bestemmingen, zoals genoemd onder hoofdstuk 2 van de regels, moet zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Getoetst dient de worden aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de CROW, zoals vermeld in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen dat ziet op prostitutie en seksinrichtingen.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden enkele bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Het betreft regels met betrekking tot geluidszones, milieuzones, vrijwaringszones voor de molenbiotoop, de vaarweg en waterstaatswerken. Ook zijn overige zones aangewezen met betrekking tot het beschermd dorpsgezicht en het paviljoen opgenomen. Aan de aanduidingen zijn regels gekoppeld die de desbetreffende panden, gronden en beeldkwaliteit beschermen.
Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Algemene procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen- of wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald

2.6.3 Geometrische plaatsbepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening

3.1 Kader

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven.

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) uit 2012 geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In de SVIR worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) uit 2011, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Sinds 2012 is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Uitgaande van het Barro, dient rekening te worden met nationale ruimtelijke belangen. Voor het voorliggende bestemmingsplan betekent dit dat rekening dient te worden gehouden met de rivier De Noord: het rivierbed en het stroomvoerend deel van het rivierbed van De Noord. In dit bestemmingsplan is sprake van bestemmingswijzigingen en/of ontwikkelingen binnen deze genoemde zones.

Elk nieuw initiatief in het rivierbed wordt in het kader van de Waterwetvergunning getoetst aan de algemene voorwaarde dat een activiteit geen feitelijke belemmering oplevert voor uitbreiding van de afvoercapaciteit op de lange termijn. In Hoofdstuk 7 is de waterafvoercapaciteit toegelicht in het kader van voorliggend bestemmingsplan.

Ter bescherming van de Noord met aangrenzende dijken zijn de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” en de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone - vaarweg’ en 'vrijwaringszone - waterstaatswerk'. Op deze wijze zijn de nationale belangen ook in de toekomst gewaarborgd.

Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Indien een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten bevat, kan bij het moederplan worden bepaald dat de Laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het moederplan, maar op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De ladder voor duurzame verstelijking is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen en zal nader worden toegelicht in Hoofdstuk 4.

3.1.2 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma ruimte, het Programma mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. De stukken worden ook regelmatig geactualiseerd / herzien.

Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie Zuid-Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de “Visie Ruimte en Mobiliteit”. Aan de voorgenoemde visie is een programma Ruimte en een programma Mobiliteit gekoppeld, waarin beschreven wordt welke instrumenten de provincie inzet om de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit te realiseren. De regels die voortkomen uit de visie en de beide programma's, zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (en alle bijbehorende documenten) vastgesteld.

De provincie heeft vier rode draden benoemd die zijn uitgewerkt in regelgeving:

  • 1. beter benutten van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

Programma Ruimte

Het programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Programma Mobiliteit

In het programma Mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Verordening ruimte en juridisch instrumentarium

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Romeinse Limes. Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma’s ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

De vier rode draden die hiervoor genoemd zijn onder Visie Ruimte en Mobiliteit zijn uitgewerkt in:

  • i. de ladder voor duurzame verstedelijking
  • ii. de kwaliteitskaart
  • iii. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen.


Ad. 1

Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De provincie Zuid-Holland past hierbij de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (Lid 1 Verordening Ruimte). Provinciale Staten hebben op 27 juni 2018 een wijziging vastgesteld van de Verordening Ruimte. Daarbij is de 'eigen' provinciale ladder voor duurzame verstedelijking geschrapt en vervangen door een verwijzing naar de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. De provincie heeft ervoor gekozen een verwijzing op te nemen, om het provinciaal belang bij toepassing van de ladder te benadrukken.

De ladder voor duurzame verstedelijking houdt ten eerste in dat de behoefte van de ontwikkelingen op het gebied van wonen, kantoren, bedrijven en detailhandel regionaal moeten worden afgestemd en dat deze in principe binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) stedelijk gerealiseerd moet worden. Indien de ontwikkeling niet binnen BSD gerealiseerd kan worden door middel van herstructureren,transformeren of verdichten, dient aangetoond te worden dat de locatie buiten BSD multimodaal ontsloten is. Het aanbod aan vervoersmodaliteiten op een locatie bepaalt de meest duurzame locatie buiten BSD.

De ladder voor duurzame verstelijking is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen en zal nader worden toegelicht in Hoofdstuk 4.

Ad. 2

De kwaliteitskaart is voor de provincie het belangrijkste instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de regioprofielen. Het regioprofiel voor het onderhavige plangebied is beschreven in paragraaf 8.2.1.

Blijkens de kwaliteitskaart is voor wat betreft de laag van de ondergrond binnen het plangebied sprake van:

  • rivierzandafzettingen
  • veengebieden
  • rivierklei

Voor wat betreft de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is binnen het plangebied sprake van:

  • veen(weide)landschap

Voor wat betreft de laag van de beleving is aangrenzend aan het plangebied sprake van:

  • fiets- en wandelroute

Voor wat betreft de laag van de stedelijke occupatie is binnen het plangebied sprake van:

  • steden en dorpen
  • stads- en dorpsrand
  • water als structuurdrager
  • bouwwerken voor energieopwekking

De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.

Fiets- en wandelroute

Het plangebied is direct gelegen aan de West Kinderdijk. Deze route is aangemerkt als onderdeel van het netwerk van fiets- en wandelpaden. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk teweeg brengen. Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.

Steden en dorpen

Het voorliggende plangebied bevindt zich op een bestaand bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is gesaneerd van de provinciale plancapaciteit, waardoor het plan geen compensatie behoeft. Het beleid geeft aan dat bedrijventerreinen veelal gelegen zijn aan de toegangswegen van dorpen en steden. Ze bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.

Stads- en dorpsrand

De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.

Water als structuurdrager

Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater en is daarmee zeer bepalend voor het functioneren van de provincie in al haar facetten. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit. Ontwikkelingen dienen rekening te houden met hun invloed op het watersysteem als geheel en moeten bijdragen aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem. Daarnaast dienen ontwikkelingen de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland te versterken. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt. Tot slot dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

Bouwwerken voor energieopwekking

Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Ad. 3

De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:

  • Beschermingscategorie 1: gebieden met topkwaliteit (bv. EHS en Natura2000 en cultuurhistorische kroonjuwelen). Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 2: gebieden met bijzondere kwaliteit (weidevogelgebieden buiten EHS, groene buffers, graslanden in Bollenstreek en openbare recreatiegebieden). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 3: overige gebieden.

Blijkens Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, behorende bij Visie Ruimte en Mobiliteit is binnen het plangebied geen sprake van de EHS en een Natura2000-gebied. Wel grenst de oostzijde van het gebied, aan de achterzijde van de West-Kinderdijk, aan de EHS. Hier ligt natuurgebied Boezems Kinderdijk, dat tevens is aangewezen als een Natura2000-gebied. Het gebied is niet aangemerkt als gebied met een bijzondere kwaliteit. Dat betekent dat aan het plangebied beschermingscategorie 3, overige gebieden, is toegekend. Deze beschermingscategorie heeft geen invloed op voorliggend plan.

Afhankelijk van de aard en de schaal van de ontwikkeling is er sprake van inpassing (gebiedseigen ontwikkeling, passend bij aard en schaal landschap), aanpassing (gebiedsvreemde ontwikkeling, met maatregelen passend te maken aan aard en schaal van het landschap) en transformatie (niet passend bij aard en schaal van het landschap). Voor ruimtelijke ontwikkelingen die (in eerste instantie) niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Met het opstellen van dit bestemmingsplan is sprake van nieuwe planologische ontwikkelingen. De provinciale belangen zoals hierboven benoemd zijn opgenomen en nader uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1) en de daarbij behorende oplegnotitie (Bijlage 2). Het stedenbouwkundig plan, en daarmee de provinciale belangen, zijn in voorliggend bestemmingsplan doorvertaald om de beoogde ruimtelijke maatregelen en kwaliteit te waarborgen.

3.1.3 Regionaal beleid

Ruimtelijke strategie Drechtsteden

De Ruimtelijke strategie Drechtsteden (d.d. 14 januari 2014) omschrijft Alblasserdam als het kleine dijkdorp op de grens van rivier en polder. Het is een van de meest karakteristieken Drechtstedengemeenten, waar het dorpse karakter behouden is gebleven. Het profiel wordt enerzijds bepaald door de lange traditie van maritieme industrie aan de rivier de Noord; anderzijds door de tradities van de polderontginning, gekarakteriseerd door haar molens. In dit van oorsprong socialistische arbeidersdorp spelen ook kerk en moskee een belangrijke rol in het leven van de inwoners.

Er zijn een viertal uitgangspunten geformuleerd waarmee Alblasserdam bijdraagt aan de regio:

  • Scheepsbouw
  • Poortfunctie naar Kinderdijk/Alblasserwaard
  • Wonen in/aan maritiem industrieel erfgoed (bijv. Mercon Kloos terrein en/of Haven Zuid)
  • Landgoed

De ontwikkeling van het Mercon Kloos-terrein draagt bij aan wonen in en aan maritiem industrieel ergfoed, en daarmee het karakteristieke profiel aan rivier De Noord.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Alblasserdam 2040

De structuurvisie Alblasserdam 2040 (d.d. 2013) biedt een profiel, ambitie en ontwikkelstrategie voor de gemeente Alblasserdam. De structuurvisie is een strategisch beleidsdocument, dat kaders biedt voor toekomstige ontwikkelingen.Uitgangspunt van de visie is om bij te dragen aan het algemene profiel van Alblasserdam: een Bedrijvig Hollands Dijkdorp.

De verbinding met de rivier en het polderlandschap bepaalt in belangrijke mate de sfeer van Alblasserdam. Alblasserdam is een dorp met twee gezichten (een januskop) die wezenlijk van karakter verschillen. Er is het historische dijkdorp met een zekere robuustheid en stedelijkheid, met voorzieningen en maritieme bedrijvigheid. Aan de andere zijde van de medaille is er het polderdorp: kleinschalig en groen. De dijk fungeert hierin als zichtbare spil.

Alblasserdam wil haar karakter behouden en vanuit die kracht flexibel meebewegen en inspelen op de ontwikkelingen. Om dat goed te kunnen doen zet de gemeente in op een aantal ruimtelijke thema's:

  • Veiligheid
  • Bereikbaarheid
  • Wonen en zorg: leefmilieus
  • Werken
  • Vrije-tijds economie
  • Duurzaamheid
  • Transformatiegebieden

Wonen en zorg

De structuurvisie Alblasserdam 2040 geeft handelingsperspectieven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Op het gebied van wonen en zorg zijn een aantal leefmilieus gedefinieerd. Deze leefmilieus dragen bij aan het aangenaam wonen in de gemeente. Uitgangspunten van het kader wan wonen zijn:

  • Geen concessie doen aan kwaliteit, om meer toekomstbestendig te zijn en de aantrekkelijkheid op peil te houden;
  • Ruimte geven aan bewoners om flexibel op nieuwe situaties, nieuwe kansen in te spelen door bijvoorbeeld particulier opdrachtgeverschap;
  • Combinaties voor wonen, werken en vrije tijd mogelijk maken op plekken die zich daarvoor lenen, of in door de gemeente aangewezen zones.

Voorliggend plangebied bevindt zich in een 'Rustig groen' aangeduide zone, waarbij de combinatie tussen wonen en water als uitgangspunt dient. Voorliggend plan speelt in op de relatie met water en groen, waarbij tevens een waterbushalte wordt gerealiseerd. De relatie tussen wonen en water is nader uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan, opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting, en de bijbehorende oplegnotitie (Bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0014.jpg"

Afbeelding 3.1 Kaart Wonen en Zorg uit structuurvisie Alblasserdam 2040

Aandachtsgebieden

Alblasserdam kent geen uitleggebieden. Ingeklemd tussen het Groene Hart aan de ene kant en de bedrijvigheid, A15 en rivier de Noord aan de andere kant bestaat de opgave voor Alblasserdam vooral uit herstructureren binnen het stedelijk gebied. Howel Alblasserdam vele kleine plekken kent die van functie kunnen veranderen worden drie grote gebieden onderscheiden die bijzondere aandacht verdienen en waar ontwikkelingen plaats kunnen vinden.

Voorliggend plangebied is aangemerkt als een van deze locaties (afbeelding 3.2). Dit bedrijventerrein kan transformeren naar een andere functie. De locatie is in de regionale structuurvisie aangemerkt als een locatie met bijzondere potentie, waar de relatie met het water goed beleefbaar gemaakt kan worden. Welke invulling de locatie ook krijgt, de randvoorwaarde hierbij is dat deze potentie wordt benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0015.jpg"

Afbeelding 3.2 Kaart 3 Aandachtsgebieden uit structuurvisie Alblasserdam 2040

Visie Recreatie en Toerisme Alblasserdam

Door de gemeente Alblasserdam is op 25 april 2017 de "Visie Recreatie en Toerisme: Landschapsbeleving in Alblasserdam" vastgesteld. Met deze visie wordt richting gegeven aan betrokkenen in de sector recreatie en toerisme. De potenties van Alblasserdam als knooppunt in het regionaal netwerk worden in beeld gebracht. Een bijkomend voordeel is dat met investeringen in recreatie en toerisme wordt bijgedragen aan ruimtelijke kwaliteit en daarmee aan het vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. In de Structuurvisie Alblasserdam 2040 is het verband tussen het landschap en de rijke cultuurhistorie en de bijdrage van het landschap aan de ruimtelijke kwaliteit voor wonen en leven in het dorp, ook benoemd.

De gebiedsessentie voor recreatie en toerisme is het onderliggend landschap met groene en blauwe structuren; de combinatie van natuurwaarden, rivieren en de menselijke aanpak van innovatieve waterbeheersing van polders en veenweideontginning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0016.jpg"

Afbeelding 3.3 Beschermd dorpsgezicht Alblasserdam

Beschermd dorpsgezicht Alblasserdam

Voorliggend plangebied is gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht van Alblasserdam. Het College van Burgemeester en wethouders vindt het belangrijk dat de karakteristieke historische identiteit van Alblasserdam voor komende generaties behouden blijft. Hiervoor is op 26 november 2013 een beschermd dorpsgezicht met daarin 331 beeldbepalende zaken aangewezen (afbeelding 3.3).

De volgende elementen worden beschermd:

  • historische structuren (dijklinten, kernen, wielen)
  • stedebouwkundige clusters (een groep onroerende zaken)
  • zichtlijnen en open landschap.

Bij nieuwbouwplannen wordt gekeken naar de inpassing in een historisch gegroeid karakter met behoud van identiteit. Tegelijkertijd moeten nieuwe ontwikkelingen mogelijk blijven. Nieuwbouw kan worden toegevoegd, wanneer dit passend is in het landschap of passend bij het historisch karakter.

Voorliggend plan speelt op verschillende manieren in op het aanwezige historische karakter van het gebied. De dijk wordt ingepast in het stedenbouwkundig plan en de noordelijke hallen worden getransformeerd. Het karakter van het gebied en de relatie met het water worden versterkt, waarbij rekening is gehouden met het zicht op werelderfgoed Kinderdijk door onder meer een Heritage Impact Analyse (HIA), nader toegelicht onder 8.2.2.

Visitor management en poorten naar het Werelderfgoed

Recreatie en toerisme hebben een sterke relatie met andere sectoren, waaronder verkeer en vervoer. Op het gebied van verkeer en vervoer geldt dat de raad in november 2015 kennis heeft genomen van het Plan van aanpak visitor management Werelderfgoed Kinderdijk (2015, zie afbeelding 3.4). Hierin is een programmatisch kader opgesteld om de bezoekersstromen binnen het werelderfgoedgebied en de aanvoer naar het gebied te reguleren. Werelderfgoed Kinderdijk heeft een matige bereikbaarheid voor bezoekers, wat een negatieve uitstraling geeft op het imago van het kroonjuweel. De logistieke druk heeft voorts nadelige gevolgen voor het omliggende gebied. Deze vervoersstromen moeten in de omgeving goed worden afgewikkeld. Het uitgangspunt is om de groei van toeristen vooral via het water te vervoeren. Hiermee wordt de reis naar het gebied al onderdeel van de beleving ervan. Immers, het staat internationaal bekend om de innovatieve techniek van de waterbeheersing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0017.jpg"

Afbeelding 3.4 Conceptschema Visitor Management 2016

Een van de kansrijke onderdelen van verkeer en vervoer omvat de waterbus. Alblasserdam heeft met de waterbus een rechtstreekse openbaar vervoerverbinding waar de fiets gratis mee kan, met Dordrecht en Rotterdam. Om het Werelderfgoed Kinderdijk met de waterbus te bereiken vanuit Alblasserdam, kan in Ridderkerk worden overgestapt op het Driehoeksveer. Vanuit Rotterdam is er een rechtstreekse verbinding met het Werelderfgoed. Voorliggend plan voorziet in een mogelijk nieuwe halte voor de waterbus. Het plangebied wordt hierdoor goed bereikbaar voor recreanten en bewoners. De ontwikkeling wordt hierdoor onderdeel van de reis en beleving van en naar Kinderdijk.

3.2 Conclusie

Voorliggende ontwikkeling is in lijn met de nationale, provinciale en gemeentelijke belangen op het gebied van ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Volkshuisvesting

4.1 Kader

4.1.1 Rijksbeleid

Woonvisie

Op 1 juli 2011 is de Woonvisie bekend gemaakt, deze visie volgt de 'Nota wonen; Mensen, Wensen, Wonen' uit 2002 op. De beleidsagenda van de Woonvisie volgt kort gezegd drie hoofdlijnen:

  • verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op huur- en koopmarkt;
  • het verbeteren van de condities voor investeringen op de woningmarkt;
  • het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in dorpen en steden.

De Woonvisie bevat verschillen over de provinciale rol ten opzichte van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De minister heeft daarop aangegeven dat de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) het leidende document is. De SVIR als leidend document betekent dat, anders dan in de Woonvisie, de provincies vooraf sturen op woningbouwprogrammering omdat zij een integrale ruimtelijke afweging kunnen maken. Daarnaast zijn er in de Woonvisie Rijksdoelstellingen benoemd, die niet als zodanig terugkomen in de SVIR.

4.1.2 Provinciaal beleid

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

In oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020 vastgesteld. In deze woonvisie zijn ambities en doelstellingen voor wonen in Zuid-Holland tot 2020 vastgelegd.

De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) aan verandering onderhevig. Het provinciale beleid is erop gericht voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Passend betekent dat woningen en woonmilieus aansluiten bij de situatie en wensen van bewoners, duurzaam zijn en passen in de ruimtelijke visie. Met dit uitgangspunt heeft de provincie 5 ambities geformuleerd:

  • Passend woningaanbod voor iedereen.
  • Niet meer woningen plannen dan nodig.
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn, waardoor innovatie mogelijk wordt.
  • Regionale verscheidenheid wordt behouden en benut.
4.1.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Drechtsteden

In 2017 is een nieuwe regionale woonvisie opgesteld. De Woonvisie heeft als doel in 2030 een 'goed' woonklimaat in de Drechtsteden te voorzien, met hoogwaardig wonen en een stevige aantrekkingskracht om te werken en verblijven.

Centrale vraag hierbij is wat het gewenste woonprofiel van de regio Drechtsteden in 2030 is en wat dit betekent voor de ontwikkeling van de gemeentelijke woonprofielen in de periode 2012-2030. Met de regionale woonvisie wordt daarnaast invulling gegeven aan de eis van de provincie om in bestemmingsplannen de behoefte aan te tonen middels een regionale visie.

De woonvisie wil een gezicht geven aan degenen die nu nog geen wooncarrière kunnen worden geboden. De belangrijkste ambitie hierbij is het inspelen op het onvoldoende passende aanbod in de grotere steden. De regio wil een kwalitatief hoog woningaanbod realiseren voor een doelgroep in een duurder segment, goed bereikbaar, met meer ruimte en met moderne stedelijke voorzieningen in of direct bij Dordrecht, met een traditioneel Hollands karakter. Hierbij wordt gekozen voor samenhangende groeiagenda. De zeven gemeenten blijven verplicht gezamelijk optrekken en doorpakken om de woningvoorraad en woningkwaliteit sneller te laten groeien.

Het doel van de woonvisie is: woningen bouwen waaraan behoefte is: gepaard met de economische groei, en met een gevarieerd woningaanbod. De juiste hoeveelheid gewenste woningen en woonmilieus voor de doelgroepen in de regio, op het juiste moment op de juiste plek. Deze ontwikkelingen gaan gepaard met aandacht voor de bereikbaarheid en voorzieningen op maat. Als overkoepelend thema wordt nadrukkelijk ingezet op duurzaamheid en een energieneuraal Drechtsteden in 2050. Belangrijke uitgangspunten om het doel van de woonvisie te bereiken zijn geformuleerd in 20 kernpunten. De voor de dit plan meest relevante kernpunten zijn in onderstaande lijst opgenomen.

  • 1. De Drechtstedengemeenten verplichten zich gezamenlijk tot realisatie van woningen voor de autonome opgave door groei van het aantal huishoudens met 9.560 tot 2031.
  • 2. De gemeenten zoeken naarstig naar locaties/mogelijkheden om de plancapaciteit te verhogen tot het per gemeente gewenste aantal. Zo gewenst leidt dit tot uitwisseling van woningbouwopgaven tussen de gemeenten.
  • 3. De gemeenten gaan een inspanningsverplichting aan om naast de autonome groeiopgave te zoeken naar locaties om zo’n 15.000 woningen te realiseren.
  • 4. In 2035 is de gebouwde omgeving in de Drechtsteden energieneutraal.
  • 5. De woningbehoeftetabel 2031 biedt koers voor de verdeling van de woontypen.
  • 6. Nieuwbouwplannen voorzien in voldoende aanbod in het duurdere segment (> € 300.000).
  • 7. Alle gemeenten zijn verplicht om locaties ten behoeve van de woonopgave te realiseren.

Uit de woonvisie blijkt dat de regionale 'ladderruimte' nog niet volledig wordt benut. Er is behoefte aan en ruimte voor nieuwe plannen, op zowel korte, middellange als lange termijn. Wel is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de nieuwe plannen voorzien in de woningtypen, -segmenten en -kwaliteiten die gevraagd worden. Ut het woningbehoefteonderzoek van RIGO blijkt dat er in het woningbouwprogramma meer behoefte is aan koopwoningen en eengezinswoningen. Hierbij ligt de nadruk op koopwoningen vanaf 300.000 euro. Hiervoor moet een versnelling worden ingezet.

Aanvullend op en binnen de kaders van deze regionale Woonvisie stellen de individuele gemeenten uiterlijk medio 2018 een lokale uitvoeringsparagraaf op. Hierin worden de regionale ambities verbonden met lokale wensen en mogelijkheden. De lokale uitvoeringsparagraaf concretiseert het woningbouwprogramma, en wordt jaarlijks herijkt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is wat de regio kan doen om de gewenste ontwikkelingen te faciliteren. Uitvoering van de lokale programma's en regie op monitoring en uitvoering ligt bij de gemeentes. Tevens wordt een gezamenlijke aanjaagrol ingericht en wordt gezamenlijke promotie van de Drechtsteden geëffectueerd.

4.1.4 Gemeentelijk beleid

Nota Wonen 2012-2020

Deze gemeentelijke nota betreft een uitwerking van de regionale Woonvisie Drechtsteden 2010-2020. Het lokale woonbeleid past binnen het regionale woonbeleid. De Drechtsteden functioneren als één stedelijk gebied en één woningmarkt. Voor Alblasserdam wordt voor de periode 2010-2020 uitgegaan van een nieuwbouwproductie van tenminste 900 woningen en 100 onttrekkingen, dus een netto toevoeging van 800 woningen. Het gaat hierbij om: de onttrekking van 100 sociale huurwoningen, de bouw van 50 appartementen sociale huur, 50 eengezinswoningen sociale huur, 350 koopappartementen en 450 koop eengezinswoningen. In de nota worden de belangrijke projecten om deze opgave te realiseren aangegeven. Het betreft de Alblasserwerf, Waterhoven, Cornelis Smitstraat/Kerkstraat, Hof en Singel en Parallelweg. Gerealiseerd zijn inmiddels de projecten Alblasserwerf (34 woningen), Waterhoven (118 woningen), Cornelis Smitstraat/Kerkstraat (28 woningen) en Hof en Singel (24 appartementen).

De nieuwe lokale uitvoeringsparagraaf wordt in 2019 opgesteld, in lijn met de regionale Woonvisie Drechtsteden. De locatie Mercon Kloos is c.q. wordt in het regionale woningbouwprogramma in elk geval met 275 woningen opgenomen.

4.2 Onderzoek

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder heeft betrekking op alle stedelijke ontwikkelingen: woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Toetsing

Het plan voorziet in maximaal 260 woningen in verschillende woontypologieën en aanvullend programma, namelijk een museum, boutique hotel en kleinschalige horeca. De aantallen zijn weergegeven in afbeelding 4.1.; deze afbeelding is afkomstig uit de Oplegnotitie stedenbouwkundig plan, KuiperCompagnons en Whoonapart, d.d. december 2018. In het overzicht is een maximum van 254 woningen genoemd. Voor de Mercon-hal en de Riviertuinen bevindt de uitwerking zich echter nog in een pril stadium. Het is daarom wenselijk dat over deze twee deelgebieden in totaal nog 6 woningen extra mogen worden verdeeld. Dit is in de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen (bij recht). In totaal maakt het bestemmingsplan bij recht daarmee 260 woningen mogelijk. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de woningaantallen in de Mercon-hal in de toekomst te vergroten, als bijvoorbeeld blijkt dat de nu gedachte functies (museum, boutiquehotel en horeca) niet meer rendabel blijken te zijn. In dat geval moet de behoefte aan deze extra woningen zijn aangetoond en moet dit ook uitvoerbaar zijn op basis van de relevante milieuaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0018.jpg"

Afbeelding 4.1. Programma woningbouw (bron: oplegnotitie)

Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, en was tot voor kort aangewezen als bedrijventerrein. Het terrein is inmiddels reeds aangemerkt als transformatiegebied. De voormalige aanduiding als bedrijventerrein is gesaneerd van de provinciale plancapaciteit, waardoor het plan geen compensatie behoeft voor wat betreft het verlies aan bedrijventerrein.

Wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet de toelichting een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten tot het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het heeft de voorkeur dat de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen.

De bouw van woningen ter plaatse van het plangebied speelt in op de regionale woonvisie van de Drechtsteden. Het plan draagt in de eerste plaats bij aan de opgave om het sterk groeiende aantal huishoudens te voorzien van een passend woningaanbod. Dit geldt ook voor de afstemming van de woningbouwplannen in de planmonitor wonen. De Mercon Kloos locatie is met 275 woningen opgenomen in de provinciale planmonitor van Zuid-Holland, en daarmee regionaal afgestemd. Ook voorziet het plan in een divers palet aan woningtypen, met een nadruk op koopwoningen in het duurdere segment, waartoe een versnelling is gewenst. Gezien voorgaande voldoet het plan aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.3 Conclusie

De maximaal 260 woningen ter plaatse van Mercon Kloos past binnen het Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid aangaande volkshuisvesting, waarin maximaal 275 woningen zijn genoemd. Voorliggend bestemmingsplan maakt dit mogelijk. Het aspect volkshuisvesting vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Mobiliteit

5.1 Kader

5.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.

In de ambitie van het Rijk is Nederland in 2040 een bepalende speler in de transitie naar duurzame mobiliteit. In de SVIR gaat het Rijk vooral in op de transitie naar schone voertuigen, uitgewerkt in de duurzaamheidsagenda. Deze doet een beroep op bedrijfsleven (Green Deals) en decentrale overheden (Klimaatagenda).

Duurzaamheid is op meerdere manieren verwerkt in het stedenbouwkundig plan voor Mercon Kloos. Ten aanzien van mobiliteit zijn een aantal uitgangspunten opgesteld. Het plan stimuleert het fietsverkeer en creëert veiligheid door het weghalen van de loods aan de dijk. Er wordt een halte voor de waterbus mogelijk gemaakt en parkeren wordt uit het zicht geplaatst, wat ongewenst parkeren van toeristen ontmoedigt.

5.1.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid met een planhorizon tot 2030. Het Programma mobiliteit operationaliseert de strategische doelstellingen voor mobiliteit en beschrijft concrete maatregelen. Het Programma ruimte operationaliseert parallel aan dit programma de strategische doelen voor ruimte. Voor mobiliteit heeft de provincie Zuid-Holland de volgende drie strategische doelen:

  • 1. Op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken.
  • 2. Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit.
  • 3. Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020

In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist.

Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.

Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd.

De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten.

5.1.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan Alblasserdam (GVVP)

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Alblasserdam (basisnota d.d. 27 november 2017) is enerzijds een afgeleide van het vigerende landelijk, regionaal en lokaal verkeer– en vervoerbeleid, anderzijds geeft het invulling aan de lokale speelruimte op het gebied van verkeer en vervoer. De visie functioneert voor de gemeente Alblasserdam als leidraad bij de ontwikkeling of uitvoering van lokaal beleid op het gebied van verkeer en vervoer.

Een GVVP is een afweging tussen allerlei belangen zoals economie en leefbaarheid, waarbij verschillende invalshoeken een rol spelen. Bij elke ontwikkeling moet worden gezocht naar een balans tussen onder andere aspecten als leefbaarheid, veiligheid, bereikbaarheid, duurzaamheid en economische aspecten. Bij ruimtelijke plannen moeten de consequenties ten aanzien van verkeer en vervoer in een vroeg stadium in beeld worden gebracht.

Lokaal autonetwerk

Het gebruik van de auto neemt ondanks maatregelen ter stimulering van andere vervoerswijzen (fiets, openbaar vervoer e.d.) nog steeds toe. Enerzijds omdat de auto steeds vaker wordt gebruikt (ondanks de beschikbare alternatieven en ontmoedigende initiatieven) en anderzijds door regionale en lokale ontwikkelingen. Als voorbeelden kunnen hierbij worden genoemd:

  • Lokale- en regionale groei van het aantal inwoners
  • Ontwikkelingen zoals o.a. Mercon Kloos en Nedstaal
  • De ambitie voor de Maritieme regio
  • De groei van bedrijven op o.a. Nieuwland Parc
  • De groei van de container transferium
  • De ontwikkeling van het Transferium Havengebied

Deze ontwikkelingen zijn van invloed op het functioneren van de verkeersinfrastructuur in en om Alblasserdam. Met behulp van het rekenmodel voor de Regionale Verkeers– Milieukaart Drechtsteden is een doorkijk gemaakt naar 2030 voor wat betreft de ontwikkeling van het autogebruik op het wegennet van Alblasserdam. Deze doorkijk is gebaseerd op zowel de gekende lokale– en regionale ontwikkelingen als het huidige verkeers– en vervoersbeleid; een zogenaamd “worst-case scenario”. De werkelijke groei van het autoverkeer zal naar alle waarschijnlijkheid minder groot zijn als gevolg van verdergaand en nieuw beleid met betrekking tot vervoerswijzekeuze, thuiswerken, werktijden, enzovoort.

Ook lokale ontwikkelingen kunnen een positieve bijdrage leveren aan de beperking van de groei van het autoverkeer. De ontwikkeling van Mercon Kloos biedt bijvoorbeeld kansen met het realiseren van een extra waterbushalte en extra toegang tot het molengebied. Tevens levert Mercon Kloos als woningbouwlocatie minder (zwaar) verkeer dan wanneer hier zich opnieuw een bedrijf met veel arbeidsplaatsen zal vestigen volgens het vigerend bestemmingsplan. Mercon Kloos is met 200 woningen meegenomen in het verkeersmodel voor 2030.

Het GVVP is momenteel vrijgegeven voor inspraak.

Duurzaamheidsagenda 2016-2020 Samen Slim Investeren

Duurzaamheid, milieu en leefbaarheid spelen een belangrijke rol in de toekomst van verkeer en vervoer. Door te investeren in oplaadpunten en deelauto's, het stimuleren van het gebruik van de waterbus, het ver verminderen van werkverkeer per auto en het voorkomen van bronverontreiniging kunnen deze apsecten worden verbeterd.

5.2 Onderzoek

Voor de Mercon Kloos locatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld waarbij uitgegaan wordt van woningbouw en de realisatie van een boutiquehotel, horeca en museum. In het plan is rekening gehouden met een logische en veilige verkeersafwikkeling en voldoende parkeervoorzieningen. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een toelichting op de autobereikbaarheid van de locatie. Een korte beschrijving van de verkeersstructuur is opgenomen in paragraaf 5.2.1.

Het plan mag op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening geen onaanvaardbare verkeershinder in de nabijheid van de omliggende woningen veroorzaken. De Mercon Kloos ontwikkeling kan echter niet los worden gezien van andere ontwikkelingen in het gebied. Vooral de mogelijke groei van het toeristisch verkeer van en naar de molens van Kinderdijk (Stichting Wereld Erfgoed Kinderdijk, SWEK) zijn in dit kader belangrijk. In het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan is een uitgebreid verkeersonderzoek uitgevoerd dat inzicht geeft in de effecten van de Mercon Kloos-ontwikkeling op de omgeving. De conclusie uit het rapport wordt toegelicht in paragraaf 5.2.2. Tot slot wordt in paragraaf 5.2.3 het aspect parkeren behandeld.

Verkeerssituatie in de bredere context

Naast de wettelijke verplichtingen omtrent de verkeerskundige situatie van Mercon Kloos heeft de ontwikkelaar ook aan de omwonenden beloofd om zich in te spannen om de toename van verkeer als gevolg van Mercon Kloos zveel mogelijk weg te nemen; hiertoe zijn en worden in het kader van het Gebiedsperspectief gesprekken gevoerd met de gemeente, omliggende gemeenten, de SWEK, provincie en belanghebbende partijen om te kijken hoe de verkeerssituatie in het grotere gebied gezamenlijk en duurzaam kan worden aangepakt. De verkeerssituatie wordt in grotere context uitgewerkt in het Gebiedsperspectief, en vormt geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. In voorliggende paragraaf wordt enkel getoetst aan de wettelijke verplichtingen.

5.2.1 Verkeersstructuur

De autobereikbaarheid en voldoende parkeren zijn belangrijke voorwaarden voor de ontwikkeling van het Mercon Kloos-terrein. De auto is te gast, ondergeschikt aan het wandelen fietsen en spelen, De auto-ontsluiting voor het midden- en zuidengebied ligt in het verlengde van het Zwarte Paard (huidige inrit van het terrein). Hier is voldoende ruimte om de toekomstige aansluiting op de dijk veilig en overzichtelijk te maken. De auto-ontsluiting van het noordelijke deel (de woonhallen en het museum/hotel) ligt aan de noordkant langs de erfgrens. Deze aansluiting op de dijk is alleen voor de bereikbaarheid van de parkeervoorziening onder de “lange Merconhal”.

Het huidige fietspad op de dijk wordt behouden en veilig gemaakt. De noordelijke loods aan de dijk maakt plaats voor een veilige fietsroute. Ook de oversteek bij de Molenkade wordt als een veilige oversteek voor fietser en voetgangers gerealiseerd.

In overleg met de gemeente, Waterschap en Provincie Zuid-Holland zal nader worden onderzocht of een fietstunnel in het verlengde van de Molenkade haalbaar is.

Overig verhard gebied wordt ingericht voor gemengd verkeer met de nadruk op fietsen en wandelen. Alleen het calamiteitenverkeer kan over de kade rijden. Vervolgens verbindt een fijnmazig en aantrekkelijk netwerk van wandel- en fietsroutes de omgeving met het gebied en de rivier.

Een nieuwe waterbushalte langs de kade kan het autoverkeer ontlasten en het gebied beter bereikbaar maken niet alleen voor bezoekers maar ook voor toekomstige bewoners. Of deze halte er komt, is nog niet duidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0019.jpg"

Afbeelding 5.1 Verkeersstructuur Stedenbouwkundig plan Mercon Kloos (bron: oplegnotitie)

5.2.2 Onderzoek verkeerseffecten

Het onderzoek naar de verkeerseffecten van de ontwikkeling van Mercon Kloos is uitgevoerd door GraaffTraffic. Het volledige rapport en de bijlagen zijn opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5. Hieronder volgt een samenvatting.

De Mercon Kloos ontwikkeling, bestaande uit maximaal 260 woningen en een hotel/museum van 3000 m2 bvo genereert afgerond 1.900 ritten per etmaal. Bij de berekeningen van de verkeerseffecten zijn naast Mercon Kloos ook de volgende ontwikkelingen meegenomen:

  • hoge landelijk economische groeiscenario (LMS model);
  • infra aanpassingen (verbetering A15 en aansluiting A3);
  • gebiedsontwikkeling binnen gemeente Alblasserdam (5% meer woningen);
  • toename toeristenverkeer in zomerperiode (verdubbeling ten opzichte van 2018);
  • IHC (10% groei).

Er is dus sprake van een worst case scenario: een hoog scenario voor gebiedseigen verkeer gecombineerd met een hoog landelijke economisch scenario en hoog scenario voor het toeristisch verkeer in de zomer.

De verkeerseffecten zijn inzichtelijk gemaakt middels een berekening van de verkeersintensiteiten versus de wegcapaciteit: het I/C-ratio (verhouding intensiteit-capaciteit). Een kruispunt heeft een goede afwikkeling als de I/C-ratio voor iedere tak van het kruispunt onder de 0,8 ligt. Daarbij is het wenselijk de gemiddelde wachttijd voor het verkeer op de verschillende takken niet meer dan 15 seconden bedraagt. Bij een langere wachttijd zal verkeer steeds meer risico nemen, wat een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid. Als de gemiddelde wachttijd meer dan 30 seconden bedraagt, zijn maatregelen absoluut noodzakelijk.

Uit het onderzoek blijkt dat de I/C-ratio op wegvakniveau in de beide spitsperiodes in 2030 onder de 0,7 blijft. De toekomstige verkeersintensiteiten kunnen in 2030 op de huidige wegvakken nog steeds afgewikkeld worden. Voor de West Kinderdijk ter hoogte van Mercon Kloos is de huidige intensiteit 10.300 motorvoertuigen per etmaal, en in 2030 zijn dat er 11.600 (bij twee aansluitingen). De capaciteit van de weg is dusdanig groot dat de I/C-ratio onder de 0,7 blijft.

De bestaande voorrangsregeling op het kruispunt West Kinderdijk – Zwarte Paard - Mercon Kloos moet worden aangepakt om in 2030 het verkeer te laten doorstromen. Zowel een rotonde als een VRI (verkeersregelinstallatie, 'stoplichten') zijn mogelijk. Uitvoering van één van deze twee deze maatregelen wordt momenteel uitgewerkt bij de verdere planvorming. Hierbij worden de verschillende mogelijkheden van het kruispuntontwerp onderzocht en meegenomen in de beoogde dijkintegratie van Mercon Kloos. Hierover wordt mogelijk meer duidelijk gedurende de bestemmingsplanprocedure.

Indien het bestaande bewonersparkeren (deels) in de dijkintegratie van Mercon Kloos wordt gefaciliteerd, is de oversteekbaarheid voor voetgangers over de West Kinderdijk belangrijk. Door het aanbrengen van oversteekeilanden (2 tot 3 meter breed) op logische locaties kan een goede oversteekbaarheid worden gewaarborgd tussen de dijkwoningen en het parkeren in de dijkintegratie.

Voor de noordelijke ontsluiting van Mercon Kloos op de West Kinderdijk is verbreding van het middeneiland tot 5 meter wenselijk in 2030, zodat één voertuig zich in de middenberm kan opstellen. Hierdoor blijven de wachttijden vanuit Mercon Kloos beperkt en blijft de verkeersveiligheid gewaarborgd.

5.2.3 Parkeren

Het parkeren is in de buurt van de woningen en voorzieningen gesitueerd in gebouwde voorzieningen (uit het zicht van de openbare ruimte). Het parkeren is zodanig opgelost dat de bestaande bewoners aan de dijk daarvan geen overlast ondervinden. Door het parkeren volledig in een gebouwde voorziening onder te brengen worden de bezoekers/toeristen ontmoedigd. Enkel de bewoners/gebruikers en hun bezoek hebben toegang tot de parkeervoorziening. Vrijstaande woningen parkeren op eigen terrein.

Parkeerbalans

Het parkeerbeleid is berekend op basis van de actuele CROW-normen. Het uitgangspunt is het gemiddelde tussen de gegeven minimale en maximale norm. In afbeelding 5.2. is een voorbeeld opgenomen van een parkeerberekening (indicatief). Toetsing aan de CROW-normen is bindend voorgeschreven in de regels van het bestemmingsplan (artikel 28.2 Parkeren), zodat hier te allen tijde aan moet worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0020.jpg"

Afbeelding 5.2 Voorbeeld-parkeerbalans (bron: oplegnotitie)

5.3 Conclusie

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat zorgvuldig is omgegaan met de inpassing van de verkeersstructuur. De toename aan verkeer ten behoeve van de ontwikkeling Mercon Kloos leidt niet tot onaanvaardbare verkeershinder. Het parkeerbeleid voldoet aan de gestelde CROW normen. Het aspect mobiliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Natuur en landschap

6.1 Kader

6.1.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen). Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 4. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 5. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is,
    • b. er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 6. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
      • er geen andere bevredigende oplossing is, en
      • indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Alblasserdam is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb. De provincie Zuid-Holland handhaaft in haar Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (die per 1 januari 2017 in werking is getreden) de vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden voor de soorten die vielen onder de vrijstelling in de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten (Ffwet - tabel 1 AMvB art. 75). Alleen voor de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis is deze vrijstelling komen te vervallen, omdat blijkt dat deze soorten niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

6.1.2 Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die be-schermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitat-toets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

6.1.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

6.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Methodiek

Onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten start met een globaal onderzoek (quick scan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een ontheffing van de Wnb aan de orde. Daarvoor moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.

Onderzoeksresultaten quick scan

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is door NWC onderzoek uitgevoerd naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de verschillende gebouwen. De verschillende gebouwen zijn aangeduid in afbeelding 6.1. Onderstaand is per gebouw de inventarisatie van flora en fauna toegelicht. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6.

Gebouw 1

Dit gebouw betreft een elektriciteitsgebouw. Het gebouw heeft spouwgaten dus is geschikt voor vleermuizen. Er dient aanvullend onderzoek gedaan te worden naar de aanwezigheid van vleermuizen.

Gebouw 2

Dit gebouw is geschikt bevonden voor vleermuizen en marterachtigen. Er bevinden zich namelijk gaten in de muren en het glas die toegang verlenen tot het gebouw. Er zijn geen spouwgaten aanwezig, maar vleermuizen kunnen via de andere gaten het gebouw betreden. Voor dit gebouw dient er vervolgonderzoek gedaan te worden naar de aanwezigheid van vleermuizen en marterachtigen.

Gebouw 3

Dit gebouw is geschikt bevonden voor marterachtigen en uilen. Hiervoor dient er vervolgonderzoek gedaan te worden naar marterachtigen en uilen.

Gebouw 4

Dit gebouw is ook geschikt bevonden voor marterachtigen en uilen. Tevens zijn er braakballen aangetroffen bij dit gebouw van een Kerkuil. Voor dit gebouw dient er ook vervolgonderzoek gedaan te worden naar marterachtigen en uilen.

Op basis van bovenstaande bevindingen dient vervolgonderzoek plaats te vinden voor marterachtigen voor alle gebouwen en vervolgonderzoek naar uilen bij gebouw 3 en 4. Daarnaast dient er vervolgonderzoek naar vleermuizen gedaan te worden bij de gebouwen 1 (als die gesloopt wordt) en gebouw 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0021.jpg"

Afbeelding 6.1.: Aanduiding gebouwen binnen plangebied, NWC

Onderzoeksresultaten Aanvullend onderzoek flora en fauna

Uit de reeds toegelichte quickscan is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar enkele specifieke faunagroepen en -soorten is vereist. Het aanvullende onderzoek is inmiddels voor het grootste gedeelte uitgevoerd en gerapporteerd. In het voorjaaar van 2019 zullen nog enkele aanvullende inventarisaties worden uitgevoerd. De conclusies uit het voorlopige rapport (Bijlage 7) zijn hieronder beknopt toegelicht.

Vleermuizen

Uit de inventarisaties blijkt dat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de gebouwen 3 en 4 in het plangebied. Om deze reden zullen er, ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen, in deze fase geen overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming plaatsvinden en zijn er ook geen ontheffing of maatregelen nodig. Voor het deel van het gebied met de gebouwen 1 en 2 moet in mei 2019 nog één vleermuisinventarisatie volgen.

Uit het tot nu toe uitgevoerde onderzoek (quick scan en aanvullende inventarisaties) kan afgeleid worden dat het plangebied maar zeer beperkt door vleermuizen gebruikt wordt om te foerageren. De aantallen waargenomen vleermuizen zijn zeer klein en in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve en geschikte foerageergebieden aanwezig zoals het openbaar groen en de tuinen van de omliggende woningen aan de West Kinderdijk. Bovendien blijft het plangebied in de toekomstige situatie geschikt als foerageergebied en wordt het zelfs aantrekkelijker door de te realiseren woningen en tuin- en wijkbeplanting.

Op basis van de waarnemingen uit het vleermuisonderzoek kan ook gesteld worden dat er binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen vliegroutes aanwezig zijn; er zijn kleine aantallen vleermuizen waargenomen die vanuit verschillende richtingen aan kwamen vliegen en hierbij geen gebruikmaakten van lijnvormige landschapselementen binnen of op de grenzen van het plangebied.

Om deze redenen zullen er, ten aanzien van vliegroutes en foerageergebied van vleer-muizen, in het deel van het gebied met de gebouwen 3 en 4 geen overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming plaatsvinden en zijn voor deze onderdelen van het leefgebied van vleermuizen geen ontheffing of maatregelen nodig. Wel wordt aangeraden om in de nieuwe situatie zo min mogelijk verlichting te gebruiken of maatregelen te nemen waardoor (licht)verstoring van vleermuizen zoveel mogelijk voorkomen wordt. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van amberkleurige verlichting en lichtbronnen die naar beneden gericht zijn.

Grondgebonden zoogdieren

De Egel, Huisspitsmuis, Bosmuis en Bunzing worden in de Wet natuurbescherming weliswaar als zogenaamde “overige beschermde soorten” genoemd, maar zij zijn door de Provincie Zuid-Holland vrijgesteld van actuele bescherming, waardoor deze soorten in Zuid-Holland niet vergunningplichtig zijn. Wel moet uiteraard voldaan worden aan de zorgplicht.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Er zijn geen vogels met een vaste verblijfplaats aangetoond. Voor Torenvalk en Zwarte roodstaart geldt dat volstaan kan worden met mitigerende maatregelen, zoals speciale nestkasten die graag door deze soorten gebruikt worden en die aan of nabij de nieuw te realiseren bebouwing of voorzieningen geplaatst kunnen worden. Aanbevolen wordt dit door een ecologisch deskundige te laten doen.

Gebiedsbescherming

Onderzoeksresultaten Natuurtoets Mercon Kloos-terrein

Er is een natuurtoets uitgevierd, die inzichtelijk maakt maken welke effecten de voorgenomen plannen eventueel op de aanwezige beschermde natuurwaarden en -gebieden kunnen hebben en of een ontheffing en/of vergunning noodzakelijk is. Het rapport dateert van december 2018 en is uitgevoerd door het NWC. Het rapport is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Hieronder volgt een samenvatting

Beschermde gebieden

Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied “Boezems Kinderdijk”. Dit Natura 2000-gebied bevindt zich op minder dan één kilometer afstand van de planlocatie. Vanwege deze geringe afstand kan er sprake zijn van nadelige effecten op instandhoudingsdoelstellingen van aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied. Om deze reden is het uitvoeren van deze habitattoets verplicht.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Effecten van de activiteiten

De locatie waar het te ontwikkelen terrein zich bevindt, grenst aan de West Kinderdijk met bebouwing, die op haar beurt weer grenst aan de Hooge Boezem van de Nederwaard. In het beheersplan van Boezems Kinderdijk wordt gesteld dat de Hooge Boezem van de Nederwaard enige betekenis heeft voor de aangewezen broedvogel-soorten Porseleinhoen en Snor. Purperreiger en Zwarte Stern komen niet (meer) in dit deel van het Natura 2000-gebied als broedvogel voor. De ontwikkeling van het Mercon/Kloos-terrein zal naar verwachting geen significant nadelige invloed hebben op de aantallen van Porseleinhoen en Snor, vanwege het ontbreken van geschikt habitat op het te ontwikkelen terrein zelf en de aanwezigheid van de West Kinderdijk en haar bebouwing als buffer tussen het te ontwikkelen terrein en het Natura 2000-gebied. Ook voor de wintergasten (Smient, Krakeend, Slobeend), waarvoor een instandhoudings-doelstelling geldt zullen, vanwege de genoemde bufferwerking, naar verwachting geen nadelige effecten optreden. Als gevolg van de voorgenomen plannen kunnen nadelige effecten van geluid, licht, trilling en beweging op alle aangewezen vogelsoorten met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Tot slot wordt in het beheersplan vermeld dat activiteiten binnen of buiten de Natura 2000-begrenzing, die leiden tot stikstofdepositie binnen het Natura 2000-gebied niet leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het leefgebied van de zeven vogelsoorten. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten.

Conclusie toetsing gebiedsbescherming

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk, als gevolg van de ontwikkelingen op het Mercon/Kloos-terrein, kunnen met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet vereist. Wel is een bestuurlijk oordeel van het bevoegd gezag, de omgevingsdienst Haaglanden, noodzakelijk.

6.3 Conclusie

In het kader van het aanvullend onderzoek naar flora en fauna worden in het voorjaar van 2019 nog enkele inventarisaties verricht. Op basis van het conceptrapport en de overige onderzoeken kan worden gesteld dat het aspect Natuur en landschap vooralsnog geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Kader

7.1.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op basis van de Waterwet voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • 1. integraal waterbeheer: het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen;
  • 2. afwenteling voorkomen: het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken;
  • 3. ruimte en water verbinden: bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

7.1.2 Beleid Waterbeheerder

In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Waterbeheerplan 2016 - 2021

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’ bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:

  • Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezemkades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);
  • Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie;
  • Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.

Verordening ‘de Keur’
De Keur geeft de regelgeving voor het Waterschap. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging.

In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-watergangen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-watergang mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de waterloop. Voor een A-watergang geldt in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter.

Werkzaamheden in de waterloop of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en/of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de wateraan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Waterschap Rivierenland legt essentiële informatie over wateren vast in de legger. In de legger wateren wordt onder andere weergegeven welke wateren een A-, B-, C- status hebben. De status is van belang voor:

  • het verlenen van een watervergunning
  • het bepalen wie een onderhoudsplicht heeft voor een water in het kader van de jaarlijkse Schouw watergangen.

Naast de algemene toelichting op de legger wateren is per deelgebied een aparte toelichting beschikbaar over de ligging van het deelgebied en de voor het gebied specifiek afwijkende onderhoudsverplichtingen. Uit de deellegger Water stroomgebied Alblasserwaard blijkt dat de wateren met de status A gedeeld onderhoud, qua functie gelijk zijn aan wateren met een A-status in het overige beheergebied van Waterschap Rivierenland. De uitzondering op de onderhoudsuitgangspunten is dat de aangrenzende eigenaren bij dit type water onderhoudsplichtig zijn voor het talud, gerekend vanaf de insteek tot de teen van het onderwatertalud. Deze onderhoudsverplichting blijft van kracht van de gebiedseigenschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0022.jpg"

Afbeelding 7.1.: Uitsnede leggerkaart Waterschap Rivierenland

Voorliggend plangebied omvat de oostzijde van rivier de Noord. zijn geen watergangen aanwezig. Met voorliggend bestemmingsplan worden ontwikkelingen in de beschermingszone van rivier de Noord mogelijk gemaakt. Voor activiteiten binnen deze beschermingszone is een watervergunning verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0023.jpg"

Afbeelding 7.2.: Uitsnede leggerkaart Waterschap Rivierenland

Voorliggend plangebied is tevens gelegen in de beschermingszone van een primaire waterkering. Voor activiteiten binnen deze beschermingszone is een watervergunning verplicht. Zonder watervergunning is het verboden om gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Deze waterkering dient beschermd te worden en voorzien te zijn van een passende juridisch-planologische regeling.

7.2 Onderzoek

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland ligt het plangebied op bestaand stedelijk gebied. Hierdoor zijn de ondergrond en bijbehorende grondwaterstanden binnen het plangebied niet aangegeven op de Bodemkaart. Wel blijkt uit onderzoek van het waterschap dat de Molenkade, op korte afstand van het plangebied, volgens de laatste meting op -2,13 m NAP is gelegen. In het kader van de dijkintegratie zal door Witteveen + Bos een specialistisch civieltechnisch onderzoek worden uitgevoerd waar deze gegevens nader zullen worden onderzocht

Waterkwantiteit

Alle gebieden binnen Waterschap Rivierland hebben een (streef)peilbesluit. De peilbesluiten zijn gebaseerd op de systematiek van het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Het GGOR is een middel voor een goede afweging en vertaling van de ruimtelijke en waterhuishoudkundige functies. De oppervlaktewaterpeilen zijn dus gebaseerd op gewenste grondwaterstanden. Uit de kaart behorende bij het GGOR (afbeelding 7.4) blijkt dat het noordelijk deel van het plangebied een zomerpeil heeft van -0,16 en winterpeil van 0,10. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een zomer- en winterpeil van resp. -2,02 / -2,1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0024.jpg" Afbeelding 7.3.: Uitsnede GGOR, Waterschap Rivierenland

Afvalwaterketen 

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een primaire waterkering. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanlegen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan is het daarom noodzakelijk om een een watervergunning aan te vragen. Als het dijkintegratietraject is opgestart, wordt meer duidelijk voor welke onderdelen de vergunning precies nodig is. Uiteraard gebeurt e.e.a. in samenspraak met de waterbeheerder. In elk geval wordt in voorliggend bestemmingsplan de kwaliteit en het functioneren van de naastgelegen waterkering juridisch beschermd door middel van de aanduiding "Waterstaat - Waterkering".

Veiligheid

Voorliggend plangebied is aangemerkt als buitendijks gebied, zoals verbeeld op Kaart 11 Waterveiligheid van de Verordening Ruimte (afbeelding 7.4). Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing. In paragraaf 9.4.2 is de verantwoording van het groepsrisico zorgvuldig afgewogen.

In aanvulling hierop is in de planuitwerking van Mercon Kloos rekening gehouden met eventuele overstromingen. De gronden in het plangebied (exclusief de natuurtuinen bij de dijkvilla's) worden opgehoogd met ongeveer 1 meter. Vervolgens wordt de onderste laag van de nieuwe bebouwing een zogenaamde ondersteunende laag, waar geen verblijfsfuncties zijn toegestaan. De verblijfsruimten bij de woning zijn pas toegestaan vanaf de 2e bouwlaag en hoger; zie ook het Beeldkwaliteitsplan Riviervillas Mercon Kloos, KuiperCompagnons, d.d. 26-11-2018. Dit geldt voor alle te ontwikkelen deelgebieden, maar niet voor de grote Merconhal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0025.jpg"

Afbeelding 7.4.: Uitsnede Kaart 11 Waterveiligheid, Verordening Ruimte, ter hoogte van het plangebied

Afvalwater en riolering

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Ontwikkelingen

Het waterschap schrijft in de Keur voor wanneer, waar en welke compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn voor ontwikkelingen waarbij het verhardingsoppervlak toeneemt in zowel het stedelijk als het landelijk gebied. In onderhavig plan betreft het een ontwikkeling in landelijk gebied.

In de huidige situatie is het plangebied voor het overgrote deel verhard. In de toekomstige situatie blijft een deel verharding aanwezig ten behoeve van bebouwing en infrastructuur. Daarnaast is in het plangebied veel ruimte gereserveerd voor groen. Het verhard oppervlak neemt af ten opzichte van de huidige situatie waardoor watercompensatie niet benodigd is. Met het waterschap is afgesproken om het hemelwater op te vangen en de kades grotendeels groen in te richten alsmede groene daken toe te passen. Verder izijn in het stedenbouwkundig plan oplossingen bedacht die ervoor zorgen dat, ook bij hoog water, de gebouwen niet onderlopen.

7.3 Conclusie

Voor de ontwikkeling van het plan Mercon-Kloos gelden geen belemmeringen ten aanzien van het aspect water.

Hoofdstuk 8 Archeologie en cultuurhistorie

8.1 Archeologie

8.1.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument "Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)". In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende "Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland" zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Gemeentelijk archeologiebeleid "Van donk tot dam"

De gemeente Alblasserdam heeft in 2012 gemeentelijk archeologisch beleid 'Van Donk tot Dam' vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente daarmee wenst om te gaan.

De ligging van het plangebied bepaalt de geldende vrijstellingsgrens voor de oppervlakte. Op de beleidskaart van de gemeente Alblasserdam komen voor de oppervlakte van een plangebied negen verschillende waarden met een specifieke vrijstellingsgrens voor. In tabel 8.1 zijn de vrijstellingsgrenzen van de gemeente Alblasserdam weergegeven. Er bestaat hier een onderscheid tussen gebieden met een medebestemming archeologisch waarden (AW); gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden of vindplaats(en) aanwezig zijn en gebieden met te verwachten archeologisch waarden (VAW): gebieden waarvoor een bepaalde verwachting geldt voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast kennen enkele medebestemmingen een grotere vrijstellingsgrens voor de diepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0026.jpg"

Afbeelding 8.1: Tabel archeologische vrijstellingsgrenzen gemeente Alblasserdam

8.1.2 Onderzoek

Archeologie

Uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Alblasserdam (afbeelding 8.2) blijkt dat de ontwikkelingslocatie Mercon Kloos gelegen is in een zone 'VAW2'. De West-Kinderdijk heeft de waarde 'AW3'. Voor gebieden met de te verwachten archeologische waarde 2 geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen tot 30 cm -Mv en een plangebied tot maximaal 500 m2. Voor de historische dijk zijn geen vrijstellingsgrenzen van toepassing. Voor de gebieden ten oosten van de dijk, die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, gelden andere vrijstellingsgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0027.jpg"

Afbeelding 8.2: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Alblasserdam ter hoogte van het plangebied

Door de provinciaal archeoloog van de provincie Zuid-Holland, dhr. Drs. Proos, is bij brief van 6 september 2004 aan Planoform uitslag gedaan van de bevindingen inzake het archeologisch onderzoek van het plangebied. Het plangebied Mercon-Kloos is een buitendijkse locatie, in het midden van de 19e eeuw ingericht als een scheepswerf en nadien gestaag uitgebreid. Een beknopte studie van kaartmateriaal aanwezig op het provinciehuis, alsmede raadpleging van de AMK, CHS en IKAW-kaarten, geeft aan dat binnen het plangebied geen waarden van enige betekenis verwacht mogen worden. Ook de archeologische database ARCHIS II van de ROB in Amersfoort bevat geen vondsten/vindplaatsen in het plangebied. Nader archeologisch onderzoek wordt op dit terrein niet nodig geacht, evenmin als het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen.

Voor de delen uit dit plan die conserverend zijn bestemd, zoals toegelicht en afgebeeld in paragraaf 1.2, blijven de huidige archeologische verwachtingen van kracht. Hiervoor zijn dubbelbestemmingen opgenomen.

8.1.3 Conclusie

Voor de ontwikkeling van het plan Mercon-Kloos gelden geen belemmeringen ten aanzien van de archeologische aspecten. Voor de overige gronden zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

8.2 Cultuurhistorie

8.2.1 Kader

Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011)

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat. Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Regioprofiel Alblasserwaard / Vijfheerenlanden

De Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is in historisch landschappelijk opzicht een geheel van open en gave veenweideontginningen met daarin aanwezig een staalkaart aan waardevolle verkavelingen en inrichtingselementen (polderkades, weteringen en tiendkaden, molencomplexen, langgerekte boerderijlinten). Dat het topgebied Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden kwaliteit heeft is evident. Verschillende onderdelen van het landschap hebben een beschermende status gekregen: het gebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Groene Hart, het molencomplex van Kinderdijk is Unesco-werelderfgoed en de donken van Hoornaar staan op de ‘tentatieve lijst’ van Unesco (potentieel werelderfgoed). Het topgebied bestaat uit twee ruimtelijke eenheden met elk een eigen karakter: enerzijds de Alblasserwaard met een duidelijk veenweidekarakter en anderzijds de Vijfheerenlanden die liggen op een overgang van veen- naar rivierengebied. Ruimtelijk uit zich dat in de Vijfheerenlanden in een minder regelmatige opbouw van het landschap, een kleinschaliger karakter (minder open, meer beplanting) en een veelzijdiger gebruik van de grond. De structuur van het gebied als geheel is helder. De begrenzing wordt gevormd door rivieren: de Lek, de Merwede en de Linge. Zeer lange, vooral oostwest gerichte, structuren fungeren als ruimtelijke dragers: deze vormen het afwateringsstelsel (Grote of Achterwaterschap, Alblas/Graafstroom, Giessen) op het ‘ventiel’ van de Alblasserwaard: het molencomplex met boezems bij Kinderdijk.

De poldergrenzen (voor- zij- en achterkades) om de historische ontginningseenheden zijn intact waardoor de samenhang in het landschap groot is. Bijzonder voor de Alblasserwaard is het contrast tussen de regelmatig verkavelde veenweidecomplexen enerzijds en anderzijds de grilliger, natuurlijke vormen van stroomruggen, donken (in het Pleistoceen gevormde rivierduinen; de omvang van het donkencomplex is uniek in Nederland) en kronkelige veenstromen.

Het plangebied valt deels binnen het hierboven beschreven regioprofiel.

Molengebied Kinderdijk

De belangrijkste molenconcentratie van Zuid-Holland ligt bij Kinderdijk. De cultuurhistorische betekenis van Mercon-Kloos is gelegen in de relatie met het molengebied. Het molengebied is in 1993 op grond van de Monumentenwet aangewezen tot het beschermd dorpsgezicht West Kinderdijk-Elshout. Dit gebied staat ook op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Voor traditionele windmolens, die aangemerkt zijn als Rijksmonument, moet de vrije windvangen het zicht op de molen voldoende zijn gegarandeerd. Daartoe dienen ruimtelijke plannen aan een aantal voorwaarden te voldoen:

  • binnen een straal van 100 m gerekend vanuit het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • binnen een straal van 100 tot 400 m gerekend vanuit het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
8.2.2 Onderzoek en conclusie

Het plan is in het voortraject uitvoering besproken met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie (inclusief provinciale erfgoedcommissie) en de gemeentelijke erfgoedcommissie. Deze partijen zijn allen positief over de herontwikkeling van het terrein, waarbij het industrieel verleden zichtbaar blijft.

Er is een HIA (heritage impact assesment) uitgevoerd, die door de RCE en de provincie is getoetst. Zoals in hoofdstuk 2.5 reeds is beschreven, is naar aanleiding van het vooroverlweg wel een bouwlaag van de nieuwbouw afgehaald. Zowel de RCE alsook de provincie hebben schriftelijk een akkoord gegeven over het aangepaste plan en zijn er zeer positief over. Een aangepaste HIA zal te zijner tijd in deze paragraaf worden opgenomen.

Verder heeft de gemeentelijke commissie aangegeven dat de bestaande muren langs de dijk van de Merconhallen behoudenswaardig zijn, en dat moet worden onderzocht of deze in de nieuwbouwplannen (deels) behouden kunnen blijven of in de nieuwe vorm terug kunnen komen. Hiervoor is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Onderdelen van de voormalige bedrijfsbebouwing worden beschikbaar gesteld om toe te passen in de nieuwbouw in het gebied.

Het (ontwikkelingsgerichte deel van het) plangebied ligt buiten de in het gebied aanwezige molenbiotoop.

Hoofdstuk 9 Milieu

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

9.1 M.e.r.-beoordeling

9.1.1 Kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

9.1.2 Afweging en conclusie

In het kader van dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, in de vorm van een aanmeldnotitie. Deze is opgenomen als Bijlage 14 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat er sprake is of kan zijn van nadelige milieueffecten. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld. Waar mogelijk worden maatregelen worden genomen en/of onderzocht om deze effecten te beperken. Er kan worden geconstateerd dat de nadelige effecten te reguleren zijn en dat een uitgebreide m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een MER in deze niet zinvol en/of noodzakelijk is.

9.2 Bedrijven en milieuzonering

9.2.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

9.2.2 Onderzoek en conclusie

Ten noordwesten van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig, voorzien van een toereikende bestemming. Momenteel vindt een onderzoek plaats naar de specifieke hinder die vanuit deze bedrijvigheid te verwachten is. Wanneer het onderzoek gereed is, zal dit op deze plaats worden benoemd.

9.3 Bodem

9.3.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

9.3.2 Onderzoek

Verkennend (actualiserend) bodemonderzoek West Kinderdijk 120

In opdracht van Mercon Montage BV heeft Geofoxx een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie West Kinderdijk 120 te Alblasserdam. De aanleiding van het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen transactie (verkoop van het bedrijf) en de toekomstige ontwikkeling tot mogelijk woningbouwlocatie of maatschappelijke functie (recreatie, toerisme). Het rapport is opgenomen in Bijlage 9.

Onderzoeksresultaten

Tijdens het actualiserend bodemonderzoek wordt bevestigd dat de grond van de locatie plaatselijk (heterogeen) sterk verontreinigd is met niet-mobiele verontreinigingen (m.n. zware metalen en PAK). In het grondwater zijn geen matig of sterk verhoogde gehaltes gemeten. Er zijn tijdens eerder onderzoek en ook het onderhavig onderzoek geen aanwijzingen gevonden (of bevestigd) voor puntbronnen als gevolg van specifieke bedrijfsactiviteiten. In de bodem zijn wel, voornamelijk in de bovenste 1,5 meter, bodemvreemde materialen aanwezig, vaak gerelateerd aan de sterke verontreiniging. Een asbestbodemonderzoek is niet opnieuw uitgevoerd. Gezien de periode van ophogen (1946-1964), het type bodemvreemde materialen en de resultaten van eerder uitgevoerd indicatief asbestonderzoek lijkt er geen aanleiding asbestverdacht materiaal te verwachten.

Op basis van het bovenstaande is er vooralsnog geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren. De actuele eindsituatie is hiermee afdoende vastgelegd en is op hoofdlijnen gelijk aan de situatie tijdens voorgaande bodemonderzoeken. Bij toekomstige inrichting dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat plaatselijk sterke verontreinigingen en bodemvreemde materialen aanwezig zijn. Het terrein is op het moment niet zonder meer geschikt voor het gebruik wonen met tuin. Bij de eigendomsoverdracht en de toekomstige ontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen zoals formeel vastgelegd in het eerder opgestelde saneringsplan en de beschikking. Afhankelijk van de inrichting dient rekening te worden gehouden met eventuele afvoer van verontreinigde grond of onwenselijk bodemvreemd materiaal (extra kosten, afstemming en saneringsplannen) en zo nodig aanvullend onderzoek wanneer plaatselijk grond ontgraven gaat worden.

Verkennend (actualiserend) bodemonderzoek West Kinderdijk 24

Om vast te stellen of er aanleiding is om op (delen van) de onderzoekslocatie verontreinigingen te verwachten, en zo ja, om welke stoffen het daarbij gaat, is voorafgaand aan het bodemonderzoek een vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van West Kinderdijk 24 te Alblasserdam. Het vooronderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN57252. Op grond van de verzamelde basisinformatie, de aanleiding van het onderzoek en de mate van verdachtheid is, conform de NEN5725, een standaard vooronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Geofoxx en opgenomen als Bijlage 10.

Onderzoeksresultaten

Tijdens het actualiserend bodemonderzoek is aangetoond dat de grond van de locatie licht verontreinigd is met zware metalen, PCB’s, PAK’s en minerale olie. Er is in de grond nabij de zoutopslag geen cyanide aangetroffen; in het grondwater is wel een licht verhoogd gehalte cyanide gemeten. Verder zijn in het grondwater licht verhoogde gehaltes barium en molybdeen gemeten. Er zijn tijdens eerder onderzoek en ook tijdens onderhavig onderzoek, behalve het cyanide in het grondwater, geen aanwijzingen gevonden (of bevestigd) voor verontreinigingen bij puntbronnen als gevolg van specifieke bedrijfsactiviteiten.

In de bodem zijn wel, voornamelijk rond 0,5 m-mv, bodemvreemde materialen aanwezig. De aanwezigheid van deze materialen (opgemengd met bodem) heeft in de onderzochte grondmonsters blijkbaar niet geleid tot sterke verontreinigingen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de (ophoog)lagen met (alleen) bodemvreemde materialen niet chemisch zijn onderzocht. Er kan dus niet uitgesloten worden dat er verontreinigingen aanwezig zijn in de bodemvreemde materialen. Bovendien is tijdens het onderhavige onderzoek niet de diepere bodemlaag (oorspronkelijke bodem) onderzocht, aangezien deze sinds de eerdere onderzoeken waarschijnlijk niet is beïnvloed. In deze laag zijn tijdens eerder onderzoek wel sterke verontreinigingen (in grond) aangetroffen.

Een asbestbodemonderzoek is niet uitgevoerd. Gezien de periode van ophogen (1946-1964), het type bodemvreemde materialen en de resultaten van eerder uitgevoerd indicatief asbestonderzoek op het naastgelegen bedrijfsterrein (Mercon), lijkt er geen aanleiding te zijn om asbestverdacht materiaal te verwachten.

Aangezien als gevolg van de huidige (recente) opslag van strooizout wel een verontreiniging met cyanide (en waarschijnlijk chloride) in het grondwater is ontstaan, bestaat er voor deze verontreiniging vanuit de Wet bodembescherming (Wbb) een verplichting om de verontreiniging te saneren (verwijderen; zorgplichtbeginsel Wbb; bijlage 4).

Op basis van het bovenstaande is er voor de overige verontreinigingen geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren. De actuele kwaliteit van de bodem (m.u.v. cyanide, chloride) is hiermee afdoende vastgelegd. Bij de toekomstige inrichting dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat er plaatselijk bodemvreemde materialen aanwezig zijn en dat in de diepere bodem (beneden 4 m-mv) verontreiniging aanwezig kan zijn. Het terrein is op dit moment (voornamelijk als gevolg van ophooglagen) niet zonder meer geschikt voor het gebruik wonen met tuin. Bij de eigendomsoverdracht en de toekomstige ontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen zoals formeel vastgelegd in het eerder opgestelde saneringsplan en de beschikking. Afhankelijk van de inrichting dient rekening te worden gehouden met eventuele afvoer van onwenselijk bodemvreemd materiaal en mogelijk met verontreinigde grond (extra kosten, afstemming en saneringsplannen) en zo nodig aanvullend onderzoek wanneer plaatselijk grond ontgraven gaat worden.

9.3.3 Conclusie

Op basis van de actualiserende bodemonderzoeken blijkt dat voor beide onderzochte locaties ter plaatse van het plangebied de grond niet zonder meer geschikt is voor het gebruik 'wonen met tuin'. Er dient wel rekening te worden gehouden met eventuele afvoer van onwenselijk bodemvreemd materiaal met verontreinigde grond. Aanvullend onderzoek is benodigd wanneer plaatselijk grond ontgraven gaat worden. In het stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van het opbrengen van een 'leeflaag', een ophoging van ongeveer 1 meter. De ondersteunende laag van de nieuwbouw wordt half verzonken in deze ophoging. De bodemverontreiniging wordt op deze manier ingepakt. Dit geldt niet voor de meest westelijke 25 m van de Riviertuinen, waar geen ophoging plaatsvindt. Daar moet een nader saneringsonderzoek plaatsvinden, dit duurt nog enkele maanden. Wanneer aanvullende onderzoeksresultaten bekend zijn, wordt dat hier genoemd.

9.4 Externe veiligheid

9.4.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

In 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek is op deze wetgeving voorgesorteerd.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als in het Bevb, onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
  • d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

9.4.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is op basis van de risicokaart van provincie Zuid-Holland de risicobron rivier de Noord aanwezig. De Noord is aangewezen als binnenvaartroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0028.jpg" Tabel 9.1.: Intensiteiten over de Noord

Bij de analyse van vaarwegen worden volgens de "Handleiding Risicoberekeningen Bevt" drie routetypen onderscheiden. De vaarwegen zijn ingedeeld in bevaarbaarheidsklassen of CEMT-klassen. De CEMT-klasse legt de maximale afmetingen vast van een schip dat op de vaarweg is toegestaan. De rivier de Noord is heeft de bevaarbaarheidsklasse 6.

Aangezien met onderhavig bestemmingsplan de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen, mogelijk wordt gemaakt, zijn met behulp van de HART-methode de externe veiligheidsrisico's bepaald.

Toetsing plaatsgebonden risico

Vuistregel 1: Een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 heeft geen 10-6-contour.

Toetsing oriëntatiewaarde groepsrisico

Vuistregel 1: Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.

Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde groepsrisico

Vuistregel 1: Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 /ha en LT2+GT3>1000 per jaar.

Er worden over de rivier de Noord geen stoffen uit de categorie LT2 vervoerd en het aantal GT3 transporten is slechts 196, waardoor de 10% van de oriëntatiewaarde groepsrisico niet wordt overschreden.

Vanwege het transport van licht ontvlambare vloeistoffen dient rekening te worden gehouden met een plasbrandaandachtszone. Deze is gelegen op 25 meter landinwaarts, gemeten vanaf de oeverlijn. In onderhavig bestemmingsplan is de bestemming Woongebied deels binnen de plasbrandaandachtszone gelegen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.

Het maatgevende scenario voor een vaarweg is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Ontvluchting in het geval van een BLEVE is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. De nieuwbouw die in het plangebied ontwikkeld gaat worden is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals kinderen van 0 tot 4 jaar, ouderen, gehandicapten of gevangenen.

De rivier de Noord bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. Aan de Oostzijde is langs het gehele plangebied de weg Molenstraat - West Kinderdijk gelegen. Alle gebouwen die in het gebied gerealiseerd gaan worden hebben een entree aan de oostzijde of aan de noord- of zuidzijde. Via nog te realiseren paden in het plangebied kan men vanaf de panden naar de Molenstraat - West Kinderdijk vluchten, om vandaaruit verder te gaan richting het noorden of zuiden op deze weg, of verder richting het oosten via de Molenkade.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

9.5 Geluid

9.5.1 Kader

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones. De geluidbelasting vanwege een weg dient binnen de zone aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van de het aantal rijstroken en van de binnen of buitenstedelijke ligging. De zone wordt gemeten vanaf de kant van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • binnenstedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
  • stedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de West Kinderdijk en deels binnen de zone van Zwarte Paard.

Dosismaat Lden

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal. Dit etmaal is onderverdeeld in dag (7:00 – 19:00 uur), avond (19:00 – 23:00 uur) en nacht (23:00 – 7:00 uur). Voor de avondperiode geldt een toeslag van 5 dB en voor de nachtperiode geldt een toeslag van 10 dB.

Artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden voor wegverkeerslawaai betreffen waarden op de gevels inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur bedraagt. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelasting aan de normstellingen uit de Wgh. Op alle genoemde geluidbelastingen als gevolg van wegverkeer wordt in deze rapportage een aftrek toegepast van 5 dB.

Voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde

Binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor nieuwe woningen in de zone van een binnenstedelijke weg 63 dB, deze is van toepassing voor alle woningen binnen het nieuwe plangebied.

30 km/u wegen

Zoals aangegeven bij de normstellingen (paragraaf 2.1) zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De Fop Smitstraat en de Kloosstraat (beiden 30 km/uur) zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening betrokken in het onderzoek.

Industrielawaai

Het aspect industrielawaai maakt alleen onderdeel uit van de Wet geluidhinder (Wgh) als het industrielawaai betreft dat afkomstig is van industrieterreinen waarvoor een geluidzone van kracht is. Daarnaast kan het noodzakelijk zijn om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te besteden aan industrielawaai dat niet afkomstig is van een industrieterrein.

Industrieterreinen

Binnen een deel van het plangebied is een geluidzone voor industrielawaai zoals bedoeld in de Wgh aanwezig. Dit betreft de geluidzone van het industrieterrein IHC Kinderdijk. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk wanneer nieuwe woningen worden geprojecteerd in de zone van een industrieterrein. De zone van IHC Kinderdijk ligt niet over te projecteren woningen. De Wgh is voor het onderdeel industrielawaai daarom niet van toepassing. Uit aanvullende informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid blijkt dat de daadwerkelijke geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van IHC Kinderdijk inderdaad lager is dan 50 dB(A).

Scheepvaartlawaai

Het geluid van scheepvaartverkeer is niet gereguleerd in de Wgh. Dit betekent echter niet dat onderzoek naar de geluidbelasting van de scheepvaart altijd achterwege kan blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan alle geluidbronnen die een potentiële bron van hinder vormen.Het plangebied ligt aan de rivier de Noord. Deze rivier wordt gebruikt voor transport over water, met name met binnenvaartschepen. Dit geeft aanleiding om onderzoek naar scheepvaartlawaai uit te voeren.

Aangezien geen toetsingskader bestaat voor scheepvaartlawaai is aansluiting gezocht bij het beoordelingskader voor railverkeerslawaai. Uit onderzoek naar de dosis-effectrelatie van scheepvaartlawaai blijkt namelijk dat de dosis-effectrelatie van scheepvaartlawaai het meest lijkt op die van railverkeerslawaai. In dit rapport is daarom uitgegaan van een richtwaarde van 55 dB(A) en een maximaal aanvaardbare waarde van 68 dB, berekend in de dosismaat Lden.

Beleid hogere waarden

De gemeente Alblasserdam beschikt over “Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeente Alblasserdam” van 8 november 2017 dat is opgesteld door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. In dit beleid is de manier waarop de gemeente de beoordelingsvrijheid bij het verlenen van hogere waarden vastgelegd. Het is mogelijk om van dit beleid af te wijken, mits dit goed wordt gemotiveerd.

9.5.2 Onderzoek

Het plangebied omvat een groter oppervlakte dan uitsluitend het ontwikkelingsgebied van Mercon Kloos, zoals beschreven in het stedenbouwkundig plan (vastgesteld op 29 mei 2018). In het plan zijn ook delen van de vigerende bestemmingsplannen "Landelijk Gebied Alblasserdam" en "Herstelplan Alblasserdam" meegenomen. Deze gronden zijn opgenomen in het plan om de geluidszone van het voormalige MerconKloosindustrieterrein, in juridische zin, te schrappen. In deze zone zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien; daar zijn de vigerende bestemmingen een op een overgenomen (behoudens dus de geluidszone). Het nieuwe plan heeft dus een gunstige invloed op de mogelijke geluidbelasting van industrielawaai in de omgeving. Er dient onderzocht te worden of er in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Door Rho is hiertoe in januari 2019 een onderzoek uitgevoerd. Het rapport is opgenomen als bijlage 13. De uitkomsten van dit onderzoek worden hieronder beknopt toegelicht.

Onderzoeksresultaten

Ten noorden van het dorpsgebied van Alblasserdam bevindt zich het terrein Mercon Kloos. Het terrein wordt ontwikkeld tot woongebied van maximaal 260 woningen en enkele aanvullende functies. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

Er is onderzocht of in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Uit dit onderzoek blijkt dat niet bij alle woningen zal worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en de richtwaarde van 55 dB voor scheepvaartlawaai.

Binnen het plangebied is geen sprake van relevante cumulatie van geluid.

Deze conclusie wordt aangevuld wanneer het onderdeel industrielawaai is afgerond en een maatregel aan het wegdek van de West Kinderdijk is gekozen.

9.5.3 Conclusie

De paragraaf 'Geluid' wordt nader aangevuld op basis van het onderzoek naar industrielawaai.

9.6 Technische infrastructuur en overige belemmeringen

9.6.1 Technische infrastructuur

Leidingen die planologisch van belang zijn dienen te worden opgenomen in een ruimtelijk plan. In woongebieden liggen vaak meerdere transportleidingen die van groot belang zijn voor de drinkwatervoorzieningen van een gebied. Als gevolg van het steeds intensiever gebruik van de openbare ruimte vormt de ligging van het transportnet een aandachtspunt bij diverse planvormingen voor infrastructuur, woningbouw, kantoorlocaties, etc. Om te voorkomen dat in een vrij laat stadium de aanwezigheid van de leidingen wordt geconstateerd, wordt preventief informeren als geschikt middel gezien. In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante watertransportleidingen aanwezig.

In verband met eventuele (grond)werkzaamheden is het tevens van belang de ligging van planologisch relevante gasleidingen aan te geven. In het voorliggende plangebied zijn echter geen relevante gasleidingen aanwezig.

9.6.2 Overige belemmeringen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het projectgebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. In de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig.

9.7 Luchtkwaliteit

9.7.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

9.7.2 Onderzoek

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De rekentool gaat er van uit dat de extra voertuigbewegingen worden afgewikkeld via één ontsluitingsweg.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt een toename verwacht van maximaal 1900 mv/etmaal (weekdaggemiddelde) over de ontsluitingsweg West Kinderdijk. Middels de NIBM-tool is de planbijdrage in 2020 en 2030 berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0029.jpg"

Uit de tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer mogelijk in betekenende mate is. Hiertoe is door Rho een aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een memo, die als Bijlage 11 bij de toelichting is gevoegd.

In de tabellen 9.2 en 9.3 zijn de achtergrondconcentraties ter plaatse van de maatgevende weg de West Kinderdijk weergegeven en is getoetst of in 2020 en 2030 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er is uitgegaan van de hoogste achtergrondconcentratie ter plaatse van de maatgevende weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0030.jpg"

Tabel 9.2 en 9.3.: Toetsing (2020 en 2030) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer

Uit de tabellen blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden opgeteld zowel in 2020 als ook in 2030, alsnog ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg West Kinderdijk. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook nemen door gebruikmaking van steeds betere technieken de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af, hetgeen ook blijkt uit tabel 9.3. De conclusie van het onderzoek luidt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

9.7.3 Conclusie

Er gelden geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 10 Duurzaamheid

10.1 Kader

Nationaal klimaatbeleid

Nederland heeft in 2015 het Klimaatakkoord van Parijs ondertekend. Het akkoord doelt op het terugdringen van de opwarming van de aarde en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Hiermee stemde Nederland in de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. Teneinde deze doelstelling te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd.

De Klimaatwet stelt vast met hoeveel procent ons land de CO2-uitstoot moet terugdringen. In juni 2018 is een voorstel voor de wet ingediend. Dat gaat uit van 95% minder CO2-uitstoot in 2050 (en al 49% in 2030). De wet moet burgers en bedrijven zekerheid geven over de klimaatdoelen.

In het Klimaatakkoord (waarvan de uitgewerkte versie eind 2018 is verschenen) staan afspraken met de sectoren over de manier waarop de klimaatdoelen kunnen worden gehaald. De volgende sectoren doen mee: de elektriciteitssector, de industrie, de gebouwde omgeving, de transsportsector en de landbouw.

Afspraken over het stimuleren van duurzame energie en energiebesparing staan in het Energieakkoord uit 2013. Het kabinet heeft deze afspraken gemaakt met onder meer werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties.

Deltaprogramma 2015

Sinds 2010 werkt Nederland in het Deltaprogramma met verschillende overheden en organisaties aan gezamenlijke doelen. Een van deze doelen is om in 2050 Nederland meer klimaatbestendig te hebben ingericht. Dat kan bijvoorbeeld door het opvangen van water op waterpleinen, drijvende woningen, meer groen of verplaatsing van vitale infrastructuur. Bij de grote woningbouwopgave in de Randstad is het zaak rekening te houden met het veranderende klimaat, door nieuwe woningen niet alleen energieneutraal, maar ook klimaatadaptief te bouwen en bij de locatiekeuze ook rekening te houden met de toekomstige wateropgave.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Energieakkoord en energiestrategie Drechtsteden

Met de ondertekening van het Energieakkoord Drechtsteden (februari 2018) wil de regio koploper zijn in Nederland. Uit de energiestrategie blijkt dat de Drechtsteden in 2050 energieneutraal willen zijn. Voor de gebouwde omgeving richt de regio zich op een sneller transitiepad: energieneutraal in 2035. Daarnaast heeft de regio een aantal subdoelen opgesteld ten behoeve van de energietransitie, waaronder het renoveren van huizen en gebouwen, het verhogen van de kwaliteit van woon- en leefomgevingen door isolatie en duurzame warmte en elektriciteit. Maatregelen voor verkeer en vervoer vergroten de efficiëntie en bereikbaarheid.

Duurzaamheidsagenda Alblasserdam 2016-2020

De komende jaren zet de gemeente in op een duurzaam en zelfvoorzienend Alblasserdam. Op basis van de stand van zaken in Alblasserdam zijn bij het opstellen van de duurzaamheidsagenda concrete acties geformuleerd die bijdragen aan deze doelstelling. Er is gekozen voor vijf sporen:

  • 1. duurzame energie: van fossiele energie (olie en gas) naar groene energie (uit zon, water of wind) die nooit opraakt;
  • 2. schone lucht en leefomgeving: een gezonde omgeving met zo min mogelijk roet en fijnstof;
  • 3. circulaire economie: een economie waarin alles opnieuw bruikbaar is of gemaakt kan worden;
  • 4. duurzaam ruimtegebruik en dorpsinrichting: bij de inrichting van buitenruimtes en gebouwen wordt rekening gehouden met duurzaam en multifunctioneel gebruik;
  • 5. duurzame gemeente en haar inwoners: een voorbeeldfunctie voor de gemeente waarbij bestaande initiatieven worden gestimuleerd en bewustwording wordt gecreëerd bij haar inwoners.

In het energieakkoord is uitgesproken dat in 2020 alle nieuwe woningen energieneutraal zijn. De doelstelling vanuit de gemeente Alblasserdam is om alle nieuwe woningbouwprojecten vanaf 2018 energieneutraal te ontwikkelen. Duurzaamheid weegt voor minimaal 30 procent mee in de criteria bij de selectie van ontwikkelplannen en ontwikkelende partijen via de EMVI methode.

10.2 Onderzoek

Duurzaamheid uit zich op vele manieren in het plan voor Mercon Kloos. Een belangrijk aspect is de “transformatie” van het gebied met zorgvuldige aandacht voor industrieel verleden. Dat betekent dat de bestaande objecten op een duurzame manier ontmanteld zullen worden met recycling van aanwezige materialen. Bij nieuwe gebouwen en elementen wordt nagedacht over de flexibiliteit en afbreekbaarheid, zodat de volgende generatie niet met ons afval wordt opgezadeld. De ‘cradle to cradle’-denkwijze kan hierbij een inspiratiebron zijn.

Met het wonen in de bestaande industriële (vernieuwde) hallen, en in het groen aan de rivier en de dijk, met de auto als te gast en het parkeren uit straatbeeld waarmee veel ruimte voor verblijf en groen ontstaat is de basis voor een duurzame buurt gelegd.

Enkele duurzame ingrepen puntsgewijs, zijn:

  • gesloten grondbalans;
  • recycling aanwezige verhardingsmaterialen (zoals beton, asfalt, steltonplaten, staal, e.d.);
  • ontmantelen (recyclen) bestaande loodsen;
  • hergebruik van vakwerkliggers, portalen, e.d.;
  • duurzaam gebruik materialen voor nieuwe woningen (staal, isolatie), minder materiaalgebruik;
  • Collectieve koude-warmte-bronnen met regeneratie oppervlaktewater;
  • mos-sedumdaken;
  • groene inrichting buitenruimte: zoals openverharding, groene kade;
  • ruimte voor natuur en ecologie: natuurtuinen bij Riviervilla’s met inheemse beplanting en natuurlijke inrichting;
  • verbeteren van mobiliteit: versterken fietsverkeer en creëren van veiligheid door weghalen van de de loods aan de dijk, halte voor waterbus, parkeren uit zicht (ontmoedigd ongewenst parkeren toeristen);
  • toevoegen van laadpunten en mogelijk deelauto's;
  • duurzame inrichtingselementen: LED-verlichting, energiegevel hotel en museum, materialen, vormgeving en hergebruik van materialen;
  • duurzame stedenbouwkundige structuur: transformatie bestaand industrieel erfgoed, zorgvuldige afstemming met omgeving en afstand bebouwing, behouden van zichtlijnen, bestaande ontsluitingspunten als vertrekpunt, zorgvuldige afstemming met Wereld Erfgoed Kinderdijk, waterfront toegankelijk maken, ruimte voor groen en water;
  • beheer minimaliseren door duurzame inrichting, verlichting (LED) en beplantingskeuze.

afbeelding "i_NL.IMRO.0482.bpmerconkloos099-vo01_0031.jpg"

Afbeelding 10.1.: Toepassing duurzaamheid deelgebied Noord - transformatie hallen

10.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de gestelde eisen en doelstellingen omtrent Duurzaamheid.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.


Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.


De realisatie van de plannen voor het Mercon Kloos-terrein wordt gezien als een activiteit die exploitatieplanplichtig is, omdat sprake is van de bouw van een of meer hoofdgebouwen. Daarom is tussen de gemeente en de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Daarmee is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. Verder blijkt uit een vertrouwelijke exploitatieopzet dat sprake is van een financieel haalbare GREX.

Gezien het voorgaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.2.1 Draagvlak

Het stedenbouwkundig plan is opgesteld middels het traject "Samen Doen". Naast directbetrokkenen (bewoners aan de Kinderdijk en in de gemeente Alblasserdam) hebben ook instanties en andere stakeholders hun input gegeven, zijnde:

  • Gemeente Alblasserdam,
  • Provincie Zuid-Holland,
  • Waterschap,
  • Rijkswaterstaat,
  • Erfgoedcommissie,
  • Stichting Wereld Erfgoed Kinderdijk,
  • Erfgoedcommissie Gemeente Alblasserdam,
  • VeiligheidsRegio Zuid-Holland.

Daarnaast onderkennen alle partijen dat het van groot belang is om deze ontwikkeling in samenhang met andere ontwikkelingen in de omgeving te bezien, en waar nodig op elkaar af te stemmen en ontwikkelingen van elkaar te laten profiteren. De rijke cultuurhistorie van de omgeving van dit gebied heeft daarbij als leidraad en inspiratie gediend.

De insteek is om het Mercon Kloos terrein te transformeren naar wonen en de kansen van het gebied voor het dorp en het omliggende landschap te verzilveren alsmede de belangrijke historische verhalen van dit gebied een duurzame nieuwe betekenis te geven. Tevens biedt de herontwikkeling van het terrein de unieke kans om het nu afgesloten terrein en het rivierfront openbaar toegankelijk te maken en een nieuwe verblijfskwaliteit aan De Noord toe te voegen.

11.2.2 Voorbereidingsfase

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze publicatie heeft voor dit bestemmingsplan plaatsgevonden op 19 december 2018.

Overleg

Conform ex artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners. In dat kader wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse betrokken instanties. De ontvangen overlegreacties zullen worden samengevat en beantwoord, waarvan in deze toelichting te zijner tijd verslag zal worden gedaan.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan zal voor inspraak worden vrijgegeven. Van de eventueel te ontvangen inspraakreacties wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

Participatie

In het kader van participatie hebben een zestal bijeenkomsten plaatsgevonden in de ontwerpfase. De bijeenkomsten hebben plaatsgevonden op 26 september en 24 oktober 2017, en op 9 januari, 24 april, 26 juni en 23 oktober 2018. Met omwonenden en belanghebbenden is zowel de ruimtelijke als programmatische insteek van het plan besproken. Tijdens deze bijeenkomsten, in de vorm van inloopavonden, zijn bewoners geïnformeerd over de stand van zaken aangaande het (stedenbouwkundig) plan en het proces. Bewoners en belanghebbenden zijn tevens in de gelegenheid gesteld om vragen en zorgen direct te kunnen uiten en bespreken met de ontwikkelaar en betrokken partijen. Tot slot is de mogelijkheid geboden reactieformulieren in te sturen. De verslagen van de bijeenkomsten en de antwoorden op ingediende reactieformulieren zijn gepubliceerd op de website van ontwikkelaar WhoonApart.

11.2.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

11.2.4 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.